52013PC0260

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de diergezondheid /* COM/2013/0260 final - 2013/0136 (COD) */


TOELICHTING

1.           MOTIVERING EN DOELSTELLING

Diergezondheid gaat alle Europese burgers aan. De redenen daarvoor zijn de volksgezondheids-, voedselveiligheids- en voedselzekerheidsaspecten die met de diergezondheid verband houden, maar ook de economische kosten die uitbraken van dierziekten met zich kunnen brengen en de dierenwelzijnsaspecten, waaronder de gevolgen van ziektebestrijdingsmaatregelen voor het dierenwelzijn.

Terzelfder tijd ligt dit voorstel in de lijn van de prioriteiten met betrekking tot slimme regelgeving[1] doordat het streeft naar een vereenvoudiging van het bestaande rechtskader, waarbij op grond van de verwachtingen van belanghebbenden de administratieve lasten worden beperkt.

Ten slotte ligt het voorstel in de lijn van prioriteiten van de Commissie, zoals de doelstelling van de Europa 2020-strategie[2] inzake slimme groei, doordat het de sector helpt om veerkrachtiger te worden door actieve preventiemaatregelen en flexibeler risicobeheer.

Probleemanalyse

Het huidige EU-regelgevingskader inzake diergezondheid bestaat uit bijna 50 basisrichtlijnen en -verordeningen en ongeveer 400 handelingen van afgeleid recht, waarvan sommige al van 1964 dateren.

In 2004 gaf de Commissie opdracht voor een externe evaluatie om de resultaten van het optreden van de EU op het gebied van de diergezondheid grondig te beoordelen, wat in 2007 tot een nieuwe strategie voor diergezondheid heeft geleid. Door een combinatie van factoren moest ons beleid opnieuw onder de loep worden genomen:

Ÿ        de belangrijkste onderdelen van het huidige beleid zijn grotendeels tussen 1988 en 1995 ontwikkeld, toen wij nog een Gemeenschap van twaalf lidstaten waren;

Ÿ        nu hebben we te maken met nieuwe uitdagingen. Er zijn nieuwe ziekten die tien jaar geleden nog onbekend waren, terwijl andere, zoals mond-en-klauwzeer, bluetongue en aviaire influenza, recentelijk voor nieuwe uitdagingen hebben gezorgd, die ons eraan herinneren dat zij nog steeds zeer ernstig risico's opleveren;

Ÿ        ook de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, zijn drastisch veranderd doordat de omvang van de handel in dieren en dierlijke producten, zowel binnen de EU als met derde landen, sterk is toegenomen; en

Ÿ        er zijn ingrijpende ontwikkelingen geweest in wetenschap en technologie en in ons institutioneel kader.

Met betrekking tot de bestaande wetgeving is een aantal problemen geconstateerd. Sommige daarvan staan in verband met de algehele aanpak op beleidsniveau, met name:

– de hoge complexiteit van het huidige communautaire diergezondheidsbeleid;

– het ontbreken van een algemene strategie;

– te weinig aandacht voor ziektepreventie en in het bijzonder de behoefte aan een verhoogde biobeveiliging.

Andere houden verband met specifieke problemen inzake de werking van de bestaande wetgeving, in het bijzonder:

– problemen in verband met de handel in levende dieren binnen de Unie.

Zowel de algemene als de specifieke problemen worden door deze wetgeving verholpen of zullen in de daarop gebaseerde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen worden verholpen.

Doelstellingen van het voorstel

De diergezondheidswetgeving vormt het rechtskader ter ondersteuning van de in 2007 bekendgemaakte EU-strategie voor diergezondheid. De algemene doelstellingen, zoals geschetst in de strategie, zijn de volgende:

Ÿ        een hoog niveau van volksgezondheid en voedselveiligheid garanderen door de incidentie van biologische en chemische risico's voor mensen zo klein mogelijk te maken;

Ÿ        de diergezondheid bevorderen door dierziekten te voorkomen en hun incidentie te verkleinen en zo de landbouw en de plattelandseconomie te ondersteunen;

Ÿ        de economische groei, de cohesie en het concurrentievermogen verbeteren door te zorgen voor vrij verkeer van goederen en evenredige verplaatsingen van dieren;

Ÿ        productiemethoden en maatregelen voor het dierenwelzijn bevorderen die risico's in verband met de diergezondheid voorkomen en de milieueffecten tot een minimum beperken, waardoor de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling wordt ondersteund.

De specifieke doelstellingen van deze diergezondheidswetgeving zijn de volgende:

Ÿ        één vereenvoudigd, transparant en helder wetgevingskader vaststellen waarin de doelstellingen, het toepassingsgebied en de beginselen van de regelgevende maatregelen systematisch worden behandeld, op basis van goed bestuur en in overeenstemming met de internationale normen (bijvoorbeeld de OIE‑normen), en waarin de klemtoon ligt op preventieve maatregelen op lange termijn en op samenwerking met alle belanghebbenden;

Ÿ        overkoepelende algemene beginselen invoeren die een vereenvoudigd rechtskader mogelijk maken, om op de nieuwe uitdagingen voorbereid te zijn, d.w.z. om snel te kunnen reageren op nieuwe ziekten en daarbij dezelfde kwaliteit te waarborgen als in de huidige wetgeving is voorzien;

Ÿ        zorgen voor samenhang tussen de horizontale beginselen in de wetgeving inzake het beleid op het gebied van diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid, alsmede het bredere EU-beleid op het gebied van klimaatverandering, het gemeenschappelijk landbouwbeleid en duurzaamheid;

Ÿ        de gevolgen van dierziekten voor de diergezondheid en de volksgezondheid, het dierenwelzijn, de economie en de maatschappij in de mate van het mogelijke beperken door de waakzaamheid en paraatheid voor ziekten te verhogen en de stelsels voor surveillance en noodmaatregelen op nationaal niveau en op het niveau van de Unie te versterken;

Ÿ        de goede werking van de interne markt voor dieren en dierlijke producten en een hoog niveau van bescherming van de diergezondheid en volksgezondheid waarborgen en de Europa 2020-doelstellingen ondersteunen.

De operationele doelstellingen van deze diergezondheidswetgeving zijn de volgende:

Ÿ        de nieuwe, op preventie gerichte aanpak met stimulerende maatregelen integreren in de kern van het diergezondheidsbeleid;

Ÿ        voorzien in een duidelijke en evenwichtige verdeling van de rollen en verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten, de EU-instellingen, de landbouwsector, de eigenaren van dieren en anderen;

Ÿ        een indeling van ziekten vaststellen als basis voor het optreden van de EU;

Ÿ        voorzien in doeltreffende werkwijzen voor een snelle reactie op ziektevoorvallen, waaronder nieuwe uitdagingen, zoals nieuwe ziekten;

Ÿ        doeltreffende paraatheid in noodsituaties en een vroegtijdige reactie op dierziekten en zoönosen waarborgen, zo nodig met inbegrip van het gebruik van vaccins;

Ÿ        waar dat om technische en andere redenen mogelijk is, vereenvoudigde procedures invoeren en daarbij rekening houden met de specifieke situatie van kleine landbouwbedrijven en micro-ondernemingen, en waar mogelijk ongerechtvaardigde administratieve lasten en kosten opheffen;

Ÿ        waarborgen dat het nieuwe rechtskader voldoende flexibel is om in de toekomst een soepele aanpassing aan de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen mogelijk te maken;

Ÿ        het risico op handelsverstoringen beperken door een adequaat niveau van convergentie met de relevante internationale normen na te streven en terzelfder tijd vastbesloten voor strenge diergezondheidsnormen te zorgen.

2.           JURIDISCHE CONTEXT

Rechtsgrondslag

De artikelen 43, 114 en 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vormen de rechtsgrondslag voor de wetgevingsmaatregelen van de EU op het gebied van de diergezondheid, die immers een essentieel onderdeel zijn van het EU‑beleid inzake landbouw, volksgezondheid en consumentenbescherming, handel en de interne markt.

– Artikel 43 vormt de grondslag voor de wetgevingsmaatregelen van de EU op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dit artikel is tevens de grondslag voor de diergeneeskundige wetgeving geworden, aangezien het communautaire diergezondheidsbeleid uit juridisch oogpunt als onderdeel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt beschouwd en zodoende dezelfde wetgevings- en administratieve procedures worden gevolgd.

– Artikel 114 vormt de rechtsgrondslag voor de instelling en de werking van de interne markt en het nader tot elkaar brengen van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in dit verband.

– Artikel 168 betreffende de gezondheidsbescherming heeft betrekking op de bescherming van de menselijke gezondheid tegen alle mogelijke oorzaken van schade, met inbegrip van oorzaken in verband met de diergezondheid. Ook werden op grond van dit artikel via de medebeslissingsprocedure rechtstreeks op de bescherming van de volksgezondheid gerichte diergeneeskundige maatregelen vastgesteld.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Dit wetgevingspakket inzake diergezondheid heeft invloed op het rechtskader inzake dierenwelzijn, voedselveiligheid, volksgezondheid, diervoeding, diergeneesmiddelen, milieubescherming, officiële controles, het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB).

Verband met de andere voorstellen in het pakket

Het voorstel maakt deel uit van een pakket van vier herzieningen in verband met de diergezondheid, de plantgezondheid, de kwaliteit van teeltmateriaal en de officiële controles van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders.

De herziening van de verordening inzake officiële controles maakt het mogelijk om de officiële controles consequenter toe te passen met het oog op de bescherming van de diergezondheid en vergroot de samenhang met de verordening inzake diergezondheid.

3.           SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Subsidiariteit

Een goede diergezondheid levert niet alleen private, maar ook bredere maatschappelijke voordelen op en dient het algemeen belang. De overdraagbaarheid van veel dierziekten impliceert dat een gemeenschappelijke aanpak — eerder dan een reeks afzonderlijke acties — in totaal de grootste voordelen zal opleveren.

De waarde van de geharmoniseerde aanpak op het niveau van de Unie wordt algemeen aanvaard en heeft bijgedragen tot de beperking van de administratieve lasten voor de exploitanten, handelaren, dierenartsen en diergeneeskundige sectoren. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld bij de instelling van de interne markt en heeft binnen de EU de handel in dieren en dierlijke producten (vlees, melk enz.) bevorderd door geharmoniseerde voorschriften inzake diergezondheid vast te stellen en door aan het welslagen van het GLB bij te dragen.

De voordelen van geharmoniseerde regelgeving inzake preventie, melding, bestrijding en uitroeiing van dierziekten op het niveau van de Unie zijn aangetoond bij recente uitbraken van dierziekten. Uit de reactie op deze crises is het vermogen van de EU gebleken om snel te handelen en zo de verspreiding van ziekten te voorkomen en de gevolgen ervan tot een minimum te beperken. Dit was grotendeels te danken aan de geharmoniseerde aanpak inzake ziektebestrijding, met onder meer schadevergoedingen voor de verliezen die landbouwbedrijven leden ten gevolge van uitroeiingsmaatregelen. Indien een ziekte in één lidstaat niet met succes wordt bestreden, kan dit gezien de interne markt ernstige gevolgen hebben voor de gezondheidsstatus van de Unie en het exportpotentieel van de Unie in gevaar brengen. In het licht van al deze elementen is EU-optreden gerechtvaardigd, aangezien duidelijk is dat dit door de lidstaten afzonderlijk niet naar behoren kan worden verwezenlijkt en dat een samenhangende aanpak doeltreffender en efficiënter tot stand kan worden gebracht op het niveau van de Unie.

Evenredigheid

De diergezondheidswetgeving vormt een algemeen kader voor de preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten. Dit kader berust op resultaatgerichte regelgeving, waarbij overregulering wordt vermeden en waarbij de lidstaten ruimte wordt gelaten om indien nodig regelingen of nadere wetgeving vast te stellen, en voorziet aldus in flexibiliteit om de regelgeving aan nationale, regionale of lokale omstandigheden aan te passen. Anderzijds moet de regelgeving inzake het handelsverkeer voldoende gedetailleerd en nauwkeurig zijn om te vermijden dat de exploitanten en bevoegde autoriteiten deze op een verschillende wijze zouden uitvoeren, waardoor de concurrentie zou worden verstoord en de aanpak van ziekten mogelijk minder coherent zou plaatsvinden. In de diergezondheidswetgeving wordt dan ook gestreefd naar evenwicht, met maatregelen die noodzakelijk, maar ook evenredig zijn.

4.           OVERLEG MET BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadplegingsproces

Deze diergezondheidswetgeving is het resultaat van een lange reeks weloverwogen analyses.

In 2004 gaf de Commissie opdracht voor een onafhankelijke evaluatie om de prestaties van het communautaire diergezondheidsbeleid[3] tijdens het vorige decennium en de samenhang ervan met andere beleidsacties van de EU te beoordelen. Het was de bedoeling om te achterhalen welke elementen van het communautaire diergezondheidsbeleid verder konden worden verbeterd, en om mogelijkheden voor te stellen om deze verbeteringen tot stand te brengen.

In de evaluatie van het communautaire diergezondheidsbeleid wordt onder meer aanbevolen dat één strategie voor diergezondheid zou worden ontwikkeld om een gefragmenteerde, crisisgebonden ontwikkeling van het beleid te voorkomen. Het resultaat was de strategie voor diergezondheid voor de Europese Unie (2007-2013): "Voorkomen is beter dan genezen"[4].

Deze strategie voor diergezondheid voorziet in de vaststelling van "één wetgevingskader voor diergezondheid met een sterker accent op stimulerende maatregelen in plaats van sancties, dat in overeenstemming is met het andere EU-beleid en met de internationale normen" en waarin "de gemeenschappelijke beginselen en bepalingen van de bestaande wetgeving worden vastgelegd en geïntegreerd". In hun reactie op de mededeling van de Commissie over de nieuwe strategie hebben het Europees Parlement[5], de Raad[6] en het Europees Economisch en Sociaal Comité[7] dit initiatief toegejuicht. Nadien werd in het actieplan voor de uitvoering van de strategie[8] bevestigd dat "het belangrijkste doel van de strategie is een wet inzake diergezondheid voor de EU te ontwikkelen".

Vanaf het prille begin van het proces zijn de belangrijkste belanghebbenden, de lidstaten, bevoegde autoriteiten, internationale organisaties en handelspartners nauw betrokken geweest en hebben zij een cruciale rol in de discussie gespeeld. Bovendien zijn de economische en sociale belanghebbenden, zoals Europese verenigingen die zich bezighouden met diergezondheid en dierenwelzijn, en het geïnteresseerde publiek bij een aantal gelegenheden geraadpleegd, overeenkomstig de normen van de Commissie op het gebied van raadpleging.

5.           ELEMENT EN VAN HET VOORSTEL

Deel I: Algemene bepalingen

De diergezondheidswetgeving legt in de EU-wetgeving algemene beginselen voor een goede diergezondheid vast. Zij brengt maatregelen inzake diergezondheid voor land- en waterdieren bijeen.

Deel I voorziet eveneens in het stellen van prioriteiten en het in een lijst opnemen van ziekten die waarschijnlijk significante gevolgen zullen hebben. Hierdoor zullen voor de middelen van de Unie voor het eerst systematisch prioriteiten kunnen worden vastgesteld op grond van wetenschappelijke bewijzen.

De verantwoordelijkheden van alle verschillende actoren die bij de bescherming van de diergezondheid een belangrijke rol spelen, zoals de exploitanten, dierenartsen en houders van een gezelschapsdier, worden voor het eerst expliciet vastgelegd. In het bijzonder moeten exploitanten en personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden, voortaan een basiskennis van diergezondheid en verwante onderwerpen verwerven.

Deel II: Melding, surveillance, uitroeiingsprogramma's en het ziektevrij zijn

Deel II verduidelijkt de verantwoordelijkheden voor melding en surveillance, met inbegrip van diergezondheidsinspecties. Het verduidelijkt de rol van de exploitanten, de bevoegde autoriteiten en anderen inzake surveillance van de diergezondheidssituatie in de Unie. Door het nieuwe systeem kan bij de surveillance door de verschillende actoren op dit gebied beter worden samengewerkt om een zo doeltreffend en zo kosteneffectief mogelijk gebruik van de middelen voor surveillance te waarborgen.

Nog een belangrijke verandering is dat compartimenten, die momenteel enkel voor maatregelen met betrekking tot aviaire influenza en in de aquacultuur worden toegelaten, voortaan op grotere schaal kunnen worden gebruikt. Dit maakt ziektebestrijdingsmaatregelen flexibeler en zorgt ervoor dat verplaatsingen en handel onder bepaalde omstandigheden, afhankelijk van het risico, kunnen blijven plaatsvinden.

Deel III: Paraatheid en waakzaamheid voor ziekten en bestrijding van ziekten

Op grond van deel III moeten de lidstaten nog steeds noodplannen voor bepaalde ziekten opstellen en daarmee oefenen.

Voortaan wordt voorzien in een expliciet en samenhangend wetgevingskader voor vaccinatie.

Er wordt regelgeving vastgelegd voor het gebruik van antigeen-, vaccin- en reagensbanken.

Er wordt regelgeving vastgelegd inzake bestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen wanneer uitbraken van bepaalde ziekten worden vermoed of bevestigd; het bestaande systeem werkt goed en wordt nauwelijks gewijzigd.

Deel IV: Voorschriften inzake registratie, erkenning, traceerbaarheid en verplaatsingen

Deel IV is opgedeeld in drie titels, met afzonderlijke regelgeving voor land-, water- en andere dieren. Deze moeten afzonderlijk worden beschouwd vanwege de verschillende productiemethoden en epizoötiologie. De titels betreffende water- en landdieren leggen maatregelen vast die tot de identificatie en traceerbaarheid van dieren en inrichtingen bijdragen. De traceerbaarheid van dieren is tijdens de uitbraak van een ziekte van cruciaal belang om inzicht in de epizoötiologie te krijgen en een betere bestrijding van de ziekte mogelijk te maken. In deze titels wordt verder in de mogelijkheid voorzien om meer dieren met elektronische hulpmiddelen te registreren en te traceren, waardoor een vereenvoudigde en betere wetgeving wordt gestimuleerd en met behulp van technologie de administratieve lasten worden beperkt. De derde titel over andere dieren wordt uitsluitend opgenomen met het oog op eventuele toekomstige bepalingen, ingeval met betrekking tot deze dieren nieuwe bedreigingen zouden ontstaan.

Deel V: Binnenkomst in de Unie en uitvoer

Deel V legt voor derde landen die dieren, levende producten, producten van dierlijke oorsprong en ander materiaal dat dierziekten in de Unie kan overdragen, uitvoeren, normen en voorschriften vast om de insleep van ziekten te voorkomen. Verder bevat dit deel voorschriften voor de uitvoer. De bestaande wetgeving werkt goed en behoeft geen praktische wijzigingen.

Deel VI: Noodmaatregelen

Noodmaatregelen staan centraal in de aanpak van ziekten. Deel VI legt de procedures vast die in noodsituaties moeten worden gevolgd met het oog op een snelle en samenhangende reactie van de Unie. De bestaande wetgeving werkt prima en behoeft slechts enkele praktische wijzigingen.

Deel VII: Slot- en overgangsbepalingen

De slot- en overgangsbepalingen betreffen de nationale bepalingen, de voorwaarden om gedelegeerde handelingen vast te stellen, intrekkingen en andere noodzakelijke wettelijke bepalingen.

6.           GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel brengt geen uitgaven met zich die nog niet zijn opgenomen in het financieel memorandum van het gemeenschappelijk financieel kader in verband met de voedselketen, de diergezondheid en het dierenwelzijn, alsmede in verband met de plantgezondheid en het teeltmateriaal.

2013/0136 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de diergezondheid

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, artikel 114, lid 3, en artikel 168, lid 4, onder b),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[9],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[10],

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)       Overdraagbare dierziekten en de maatregelen die nodig zijn om deze ziekten te bestrijden, kunnen een verwoestend effect hebben op individuele dieren, dierpopulaties, houders van dieren en de economie.

(2)       Zoals uit recente studies blijkt, kunnen overdraagbare dierziekten ook significante gevolgen hebben voor de volksgezondheid, zoals bijvoorbeeld in het geval van aviaire influenza en salmonella.

(3)       Bovendien kan een negatieve wisselwerking worden vastgesteld met betrekking tot de biodiversiteit, de klimaatverandering en andere milieuaspecten. De klimaatverandering kan invloed hebben op het ontstaan van nieuwe ziekten, het vóórkomen van bestaande ziekten en de geografische spreiding van ziekteverwekkers en vectoren, met inbegrip van die welke in het wild levende dieren treffen.

(4)       Om strenge normen voor de diergezondheid en de volksgezondheid in de Unie en een rationele ontwikkeling van de landbouw- en de aquacultuursector te waarborgen en om de productiviteit te verhogen, moet regelgeving inzake diergezondheid op het niveau van de Unie worden vastgesteld. Deze regelgeving is onder meer noodzakelijk om bij te dragen tot de voltooiing van de interne markt en om de verspreiding van besmettelijke ziekten te voorkomen.

(5)       De huidige wetgeving van de Unie inzake diergezondheid bestaat uit een reeks onderling samenhangende basiswetgevingshandelingen die regelgeving vaststellen inzake diergezondheid die van toepassing is op de handel binnen de Unie, de binnenkomst in de Unie van dieren en producten, de uitroeiing van ziekten, diergeneeskundige controles, de melding van ziekten en financiële steun met betrekking tot verschillende diersoorten, maar een overkoepelend rechtskader dat voorziet in geharmoniseerde beginselen voor heel de sector, ontbreekt.

(6)       "Voorkomen is beter dan genezen", luidt het in de strategie voor diergezondheid voor de Unie (2007-2013) die de Commissie heeft vastgesteld in haar mededeling van 19 september 2007 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's[11]. Beoogd wordt meer aandacht te besteden aan preventieve maatregelen, ziektesurveillance, ziektebestrijding en onderzoek, om de incidentie van dierziekten te verminderen en het effect van uitbraken die zich voordoen, tot een minimum te beperken. In de strategie wordt voorgesteld "één vereenvoudigd wetgevingskader voor diergezondheid" vast te stellen, daarbij convergentie met de internationale normen na te streven en terzelfder tijd vastbesloten voor strenge diergezondheidsnormen te zorgen.

(7)       Met deze verordening wordt beoogd de in die strategie voor diergezondheid bedoelde verbintenissen en inzichten, met inbegrip van het "één gezondheid"-beginsel, uit te voeren en het rechtskader voor een gemeenschappelijk diergezondheidsbeleid van de Unie te consolideren door middel van één vereenvoudigd, flexibel wetgevingskader voor diergezondheid.

(8)       Dieren kunnen lijden aan een breed scala van besmettelijke of niet-besmettelijke ziekten. Veel ziekten kunnen worden behandeld, hebben enkel gevolgen voor het betrokken dier of verspreiden zich niet naar andere dieren of naar mensen. Anderzijds kunnen overdraagbare ziekten ruimere gevolgen voor de dier- of volksgezondheid op populatieniveau hebben. De regelgeving inzake diergezondheid in deze verordening moet uitsluitend tot laatstgenoemde ziekten worden beperkt.

(9)       Bij de vaststelling van die regelgeving inzake diergezondheid is het van wezenlijk belang om rekening te houden met het verband tussen diergezondheid en volksgezondheid, milieu, voedsel- en diervoederveiligheid, dierenwelzijn, voedselzekerheid en economische, sociale en culturele aspecten.

(10)     Bij Besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten[12] werden namens de toenmalige Europese Gemeenschap voor wat betreft het gedeelte van die aangelegenheden dat onder haar bevoegdheid valt, de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), alsmede de in de bijlagen 1, 2 en 3 bij deze Overeenkomst opgenomen overeenkomsten, waaronder de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS-Overeenkomst), goedgekeurd. In de SPS-Overeenkomst wordt het gebruik van maatregelen geregeld die noodzakelijk zijn om het leven of de gezondheid van mens, dier of plant te beschermen, zodat deze maatregelen niet leiden tot een willekeurig of ongerechtvaardigd onderscheid tussen WTO-leden. Voor zover internationale normen bestaan, moeten zij als basis worden gebruikt. De leden hebben echter het recht om eigen relevante normen te bepalen, mits deze zijn gebaseerd op wetenschappelijke uitgangspunten.

(11)     In de SPS-Overeenkomst wordt met betrekking tot de voorschriften inzake diergezondheid voor het internationale handelsverkeer verwezen naar de normen van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE). Om het risico op handelsverstoringen te beperken, moeten de EU-maatregelen inzake diergezondheid een adequaat niveau van convergentie met de OIE-normen nastreven.

(12)     Artikel 5, lid 7, van de SPS-Overeenkomst, dat voor de Unie is uitgelegd in de mededeling van de Commissie van 2 februari 2000 over het voorzorgsbeginsel[13], bepaalt dat een lid van die Overeenkomst in specifieke omstandigheden waarin er een significant risico voor de dier- of volksgezondheid bestaat, maar er nog wetenschappelijke onzekerheid heerst, voorlopige maatregelen mag vaststellen op grond van de beschikbare relevante gegevens. In die situatie moet het WTO-lid ernaar streven om de bijkomende gegevens te verzamelen die nodig zijn voor een objectievere risicobeoordeling en om de maatregel binnen een redelijke termijn dienovereenkomstig opnieuw te bekijken.

(13)     De risicobeoordeling op basis waarvan de maatregelen op grond van deze verordening worden genomen, moet gebaseerd zijn op het beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal en op onafhankelijke, objectieve en doorzichtige wijze worden uitgevoerd. Verder moet rekening worden gehouden met de adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, die is opgericht bij artikel 22, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden[14].

(14)     In Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten)[15] wordt regelgeving inzake volks- en diergezondheid vastgesteld voor bepaalde dierlijke bijproducten en afgeleide producten om de risico's voor de gezondheid van mensen en dieren als gevolg van die producten te voorkomen en tot een minimum te beperken, en in het bijzonder om de veiligheid van de voedsel- en voederketen te beschermen. Om overlappingen in de wetgeving van de Unie te vermijden moet deze verordening derhalve uitsluitend van toepassing zijn op dierlijke bijproducten en afgeleide producten waarvoor geen specifieke regelgeving is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1069/2009 en waarbij sprake is van een risico voor de diergezondheid. Verordening (EG) nr. 1069/2009 regelt bijvoorbeeld niet hoe dierlijke bijproducten en afgeleide producten in het kader van ziektebestrijdingsmaatregelen moeten worden gehanteerd; daarom worden deze kwesties in deze verordening behandeld.

(15)     Bovendien is al specifieke regelgeving met betrekking tot overdraagbare dierziekten, met inbegrip van die welke op de mens kunnen worden overgedragen (zoönosen), vastgelegd in Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën[16], Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad[17] en Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers[18] en specifieke regelgeving met betrekking tot overdraagbare ziekten bij de mens in Beschikking nr. 2119/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 1998 tot oprichting van een netwerk voor epidemiologische surveillance en beheersing van overdraagbare ziekten in de Europese Gemeenschap[19]. Die handelingen moeten ook na de vaststelling van deze verordening van kracht blijven. Derhalve moet deze verordening, om overlappingen in de wetgeving van de Unie te vermijden, uitsluitend op zoönosen van toepassing zijn indien in die andere wetgevingshandelingen van de Unie geen specifieke regelgeving is vastgelegd.

(16)     Ziekten bij populaties wilde dieren kunnen schadelijke gevolgen hebben voor de landbouw- en de aquacultuursector, voor de volksgezondheid, het milieu en de biodiversiteit. Derhalve moeten wilde dieren, die zowel slachtoffers als vectoren van deze ziekten kunnen zijn, in die gevallen onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

(17)     Dierziekten worden niet alleen door rechtstreeks contact van het ene dier op het andere of van dieren op de mens overgedragen. Zij worden ook overgedragen via water en lucht, vectoren zoals insecten, of via zaad, eicellen en embryo's bij kunstmatige inseminatie, eiceldonatie of embryotransplantatie. Ziekteverwekkers kunnen ook voorkomen in levensmiddelen en andere producten van dierlijke oorsprong zoals leer, bont, veren, hoorn en elk ander materiaal dat van het lichaam van een dier afkomstig is. Bovendien kan allerlei ander materiaal, zoals vervoermiddelen, uitrusting, veevoeder en hooi en stro, ziekteverwekkers verspreiden. Doeltreffende regelgeving inzake diergezondheid moet dan ook toepasselijk zijn op alle wijzen van besmetting en materiaal dat daarbij betrokken is.

(18)     Dierziekten kunnen schadelijke gevolgen hebben voor de verspreiding van diersoorten in het wild en zo de biodiversiteit beïnvloeden. Micro-organismen die dierziekten veroorzaken kunnen daarom vallen onder de definitie van invasieve uitheemse soorten in het VN-Verdrag inzake biodiversiteit. Bij de maatregelen van deze verordening wordt ook rekening gehouden met de biodiversiteit; deze verordening moet daarom van toepassing zijn op de diersoorten en ziekteverwekkers — met inbegrip van die welke als invasieve uitheemse soorten worden gedefinieerd — die een rol spelen bij de overdracht van of worden getroffen door in deze verordening bedoelde ziekten.

(19)     De vóór deze verordening vastgestelde wetgeving van de Unie bevat afzonderlijke regelgeving inzake diergezondheid voor land- en waterdieren. In Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren[20] wordt specifieke regelgeving vastgelegd voor waterdieren. De belangrijkste beginselen voor goed bestuur op het gebied van de diergezondheid gelden in de meeste gevallen echter voor beide groepen diersoorten. Derhalve moet deze verordening van toepassing zijn op zowel land- als waterdieren en die regelgeving inzake diergezondheid in voorkomend geval op elkaar afstemmen. Toch weerspiegelt deze verordening op bepaalde vlakken, in het bijzonder de registratie en erkenning van inrichtingen en de traceerbaarheid en de verplaatsingen van dieren in de Unie, de in het verleden gevolgde aanpak, waarbij regelgeving inzake diergezondheid — en bijgevolg ook de voorschriften ter bescherming van de gezondheid — vanwege het verschillende milieu afzonderlijk voor landdieren en waterdieren werd vastgelegd.

(20)     Verder wordt in vóór deze verordening vastgestelde wetgeving van de Unie en in het bijzonder in Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt[21] basisregelgeving inzake diergezondheid vastgesteld voor andere diersoorten waarvoor geen regeling bestaat in andere wetgevingshandelingen van de Unie, zoals reptielen, amfibieën, zeezoogdieren en andere dieren die niet onder de definities van water- of landdieren van deze verordening vallen. Doorgaans houden dergelijke soorten geen significant gezondheidsrisico voor mensen of voor andere dieren in en daarom geldt er geen of slechts schaarse regelgeving inzake diergezondheid. Om onnodige administratieve lasten en kosten te vermijden, moet deze verordening de in het verleden gevolgde aanpak weerspiegelen, waarbij wordt voorzien in het rechtskader voor nadere regels inzake diergezondheid met betrekking tot de verplaatsingen van dergelijke dieren en de producten ervan, die moeten worden vastgesteld indien het risico dat vereist.

(21)     Het houden van gezelschapsdieren, met inbegrip van waterdieren voor sierdoeleinden in huishoudens en niet-commerciële sieraquaria, binnens- en buitenshuis, houdt in het algemeen een lager gezondheidsrisico in dan andere wijzen om op ruimere schaal dieren te houden of te verplaatsen, zoals die welke in de landbouw gebruikelijk zijn. De algemene voorschriften betreffende registratie, documentatie en verplaatsingen in de Unie hoeven dan ook niet van toepassing te zijn op dergelijke dieren, aangezien dit ongerechtvaardigde administratieve lasten en kosten zou veroorzaken. De voorschriften betreffende registratie en documentatie hoeven derhalve niet van toepassing te zijn op de houders van gezelschapsdieren. Bovendien moet specifieke regelgeving worden vastgesteld voor niet-commerciële verplaatsingen van gezelschapsdieren in de Unie.

(22)     Enkele specifieke groepen dieren waarvoor in deze verordening bijzondere regelgeving inzake diergezondheid bestaat, moeten wegens de grote omvang van de groep als diersoorten worden opgenomen in een lijst in een bijlage. Dit is het geval voor de groep van zoogdieren met hoeven, die als hoefdieren (ungulata) wordt ingedeeld. Aanpassing van deze lijst kan in de toekomst noodzakelijk zijn vanwege een aangepaste taxonomie, wetenschappelijke ontwikkelingen of wetenschappelijk verantwoorde technische aanpassingen. Evenzo kan aanpassing van de lijst van soorten gezelschapsdieren noodzakelijk zijn vanwege maatschappelijke ontwikkelingen of gewijzigde gewoonten met betrekking tot het houden van gezelschapsdieren, in het bijzonder indien deze dieren ziekten overdragen. Teneinde rekening te houden met dergelijke wijzigingen, moet aan de Commissie derhalve de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de in de bijlagen I en II bij deze verordening opgenomen lijsten van gezelschapsdieren en hoefdieren.

(23)     Niet alle overdraagbare dierziekten kunnen of moeten met behulp van wettelijke maatregelen worden voorkomen en bestreden, bijvoorbeeld als de ziekte zich te wijd heeft verbreid, middelen voor diagnose niet beschikbaar zijn, of de particuliere sector zelf maatregelen kan nemen om de ziekte te bestrijden. Wettelijke maatregelen om overdraagbare dierziekten te voorkomen en te bestrijden kunnen voor de betrokken sectoren grote economische gevolgen hebben en het handelsverkeer verstoren. Daarom is het van wezenlijk belang dat dergelijke maatregelen enkel worden toegepast indien zij evenredig en noodzakelijk zijn, zoals wanneer een ziekte een significant risico voor de diergezondheid of de volksgezondheid inhoudt of vermoedelijk inhoudt.

(24)     Bovendien moeten de maatregelen ter preventie en bestrijding op maat zijn gesneden van elke overdraagbare dierziekte, om in te spelen op het unieke epizoötiologische profiel ervan en zijn gevolgen. Telkens moet dus ziektespecifieke regelgeving inzake preventie en bestrijding van toepassing zijn.

(25)     Een overdraagbare dierziekte gaat doorgaans gepaard met klinische of pathologische verschijnselen van de besmetting. Voor de toepassing van deze verordening, die beoogt de verspreiding van bepaalde overdraagbare dierziekten te bestrijden en deze ziekten uit te roeien, moet echter een ruimere definitie van ziekte gelden, die ook de andere dragers van de ziekteverwekker omvat.

(26)     Sommige overdraagbare dierziekten verspreiden zich niet gemakkelijk naar andere dieren of naar mensen en richten dus geen grootschalige schade aan de economie of de biodiversiteit aan. Zij vormen dan ook geen ernstige bedreiging voor de diergezondheid of de volksgezondheid in de Unie en kunnen dus desgewenst door nationale regelgeving worden aangepakt.

(27)     Bij overdraagbare dierziekten waarvoor geen maatregelen op het niveau van de Unie van toepassing zijn, maar die van een zeker economisch belang zijn voor de particuliere sector op lokaal niveau, moet deze sector, met de ondersteuning van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, maatregelen nemen om die ziekten te voorkomen of te bestrijden, bijvoorbeeld door maatregelen inzake zelfregulering of de ontwikkeling van gedragscodes.

(28)     Gemakkelijk overdraagbare dierziekten kunnen zich, in tegenstelling tot de in de overwegingen 26 en 27 bedoelde overdraagbare dierziekten, snel over de grenzen heen verspreiden en kunnen, indien het daarbij om zoönosen gaat, ook gevolgen hebben voor de volksgezondheid en de voedselveiligheid. Deze verordening moet dan ook van toepassing zijn op gemakkelijk overdraagbare dierziekten en zoönosen.

(29)     In Actie nr. 5 van de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad – Actieplan tegen het toenemende gevaar van antimicrobiële resistentie[22] – wordt de preventieve rol van deze verordening en de daaruit voortvloeiende verwachte vermindering van het gebruik van antibiotica bij dieren beklemtoond. De resistentie van micro-organismen tegen antimicrobiële stoffen waarop zij vroeger reageerden, neemt toe. Door deze resistentie wordt de behandeling van besmettelijke ziekten bij mensen en dieren ingewikkelder. Micro-organismen die resistent zijn geworden tegen antimicrobiële stoffen moeten bijgevolg worden behandeld alsof het om overdraagbare ziekten ging, en deze verordening moet dus op hen van toepassing zijn.

(30)     Nieuwe aan bepaalde ziekten of soorten verbonden gevaren kunnen zich ontwikkelen, in het bijzonder door veranderingen in het milieu, het klimaat, de dierhouderij en de agrarische productie, maar ook door maatschappelijke veranderingen. Wetenschappelijke vooruitgang kan ook leiden tot nieuwe kennis en een betere bekendheid met bestaande ziekten. Bovendien kunnen vandaag belangrijke ziekten en soorten in de toekomst worden gemarginaliseerd. Daarom moet het toepassingsgebied van deze verordening breed zijn en moet de regelgeving zijn gericht op ziekten met een hoge publieke relevantie. De OIE heeft met steun van de Europese Commissie in het kader van een studie met de titel "Listing and categorisation of priority animal diseases, including those transmissible to humans"[23] ("Opname in een lijst en indeling in categorieën van prioritaire dierziekten, met inbegrip van die welke op de mens overdraagbaar zijn") een systeem voor het stellen van prioriteiten en de indeling in categorieën van ziekten ontwikkeld en een instrument om dat te doen. Deze verordening moet die aanpak in de wetgeving van de Unie introduceren.

(31)     Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening met betrekking tot overdraagbare dierziekten op het niveau van de Unie te waarborgen, moet een geharmoniseerde lijst van overdraagbare dierziekten ("in de lijst opgenomen ziekten") worden vastgesteld. Bijgevolg moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om een dergelijke lijst vast te stellen.

(32)     Nieuwe ziekten die ernstige risico's voor de gezondheid van mensen of dieren kunnen inhouden en die gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid, de economie of het milieu, kunnen in de toekomst voorkomen. Na de beoordeling van die ziekten en na de vaststelling van eventuele tijdelijke noodmaatregelen kan het noodzakelijk zijn snel te reageren en dergelijke ziekten toe te voegen aan de lijst van opgenomen ziekten. Daarom moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig de spoedprocedure handelingen vast te stellen in deze naar behoren gerechtvaardigde gevallen waarin risico's voor de gezondheid van mensen of dieren bestaan.

(33)     De in de lijst opgenomen ziekten zullen verschillende benaderingen vergen. Enkele uiterst besmettelijke ziekten die momenteel niet in de Unie voorkomen, vereisen strenge maatregelen om deze ziekten onmiddellijk uit te roeien zodra zij voorkomen. Andere ziekten die al kunnen voorkomen in delen van de Unie, vereisen verplichte of vrijwillige uitroeiing. In beide gevallen is het aangewezen beperkingen op de verplaatsingen van dieren en producten in te stellen, zoals een verbod op verplaatsingen naar en uit getroffen gebieden, of eenvoudigweg het uitvoeren van tests vóór de verzending. In andere gevallen kan het aangewezen zijn om enkel de verspreiding van de ziekte te surveilleren, zonder aanvullende maatregelen te nemen. Dit zou met name het geval zijn bij een nieuwe ziekte waarover niet veel bekend is.

(34)     Criteria moeten worden vastgesteld om te waarborgen dat alle essentiële aspecten in acht worden genomen wanneer wordt bepaald welke overdraagbare dierziekten in de in deze verordening bedoelde lijst moeten worden opgenomen, en dat op samenhangende en consistente wijze wordt uitgemaakt of de regelgeving van de verordening inzake preventie en bestrijding van ziekten van toepassing is op de afzonderlijke in de lijst opgenomen ziekten. Teneinde te waarborgen dat rekening wordt gehouden met de vooruitgang van wetenschap en techniek en met de ontwikkeling van de relevante internationale normen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van eventuele wijzigingen van deze criteria.

(35)     De in deze verordening vervatte regelgeving inzake preventie en bestrijding van een specifieke overdraagbare dierziekte moet van toepassing zijn op de diersoorten die de betrokken ziekte kunnen overdragen, doordat zij ziektegevoelig of ziektedragend zijn. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moet een geharmoniseerde lijst worden vastgesteld van de soorten waarvoor de maatregelen voor specifieke in de lijst opgenomen ziekten op het niveau van de Unie van toepassing moeten zijn ("in de lijst opgenomen soorten"); bijgevolg moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om een dergelijke lijst vast te stellen.

(36)     Op basis van het belang en de omvang van de gevolgen van een in de lijst opgenomen ziekte, de verspreiding, prevalentie en incidentie van de ziekte in de Unie en de beschikbaarheid van maatregelen ter preventie en bestrijding van die in de lijst opgenomen ziekte, moet voor elke in de lijst opgenomen ziekte een afzonderlijke reeks specifieke regels van deze verordening inzake preventie en bestrijding van ziekten op samenhangende en consistente wijze van toepassing zijn.

(37)     Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening met betrekking tot de maatregelen ter preventie en bestrijding van de in de lijst opgenomen ziekten, moet op het niveau van de Unie worden uitgemaakt of de regelgeving van deze verordening van toepassing is op de in de lijst opgenomen ziekten. Bijgevolg moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om vast te stellen welke regelgeving van toepassing is op de in de lijst opgenomen ziekten.

(38)     De exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren die met dieren werken, zijn het best geplaatst om de gezondheid van de dieren en de onschadelijkheid van de producten waarvoor zij verantwoordelijk zijn, te observeren en te waarborgen. Daarom moet bij hen de primaire verantwoordelijkheid liggen om maatregelen te nemen ter preventie en bestrijding van de verspreiding van ziekten bij de dieren en producten waarvoor zij verantwoordelijk zijn.

(39)     Biobeveiliging is een van de belangrijkste preventie-instrumenten waarover de exploitanten en anderen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden, beschikken om te vermijden dat overdraagbare dierziekten worden binnengebracht, zich ontwikkelen en zich verspreiden naar, in of uit een dierenpopulatie. De rol van biobeveiliging wordt ook erkend in de effectbeoordeling voor de vaststelling van de diergezondheidswetgeving van de EU en daarin wordt specifiek ingegaan op de mogelijke gevolgen. Teneinde te waarborgen dat de door de exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren uitgevoerde biobeveiligingsmaatregelen voldoende soepel zijn, dat zij zijn aangepast aan het soort productie en de soorten of categorieën betrokken dieren, en dat rekening wordt gehouden met de lokale omstandigheden en technische ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van aanvullende en nadere voorschriften inzake biobeveiliging.

(40)     Biociden, zoals ontsmettingsmiddelen voor diergeneeskundige hygiënedoeleinden of voor plaatsen waar levensmiddelen en diervoeders worden bewaard, insecticiden, insectenwerende middelen of rattenverdelgingsmiddelen, spelen een belangrijke rol in strategieën voor de biobeveiliging, zowel op het niveau van de landbouwbedrijven als tijdens het vervoer van dieren. Daarom moeten zij als een component van biobeveiliging worden beschouwd.

(41)     Kennis inzake diergezondheid, onder meer over de symptomen en gevolgen van ziekten en mogelijke preventiemiddelen, met inbegrip van biobeveiliging, behandeling en bestrijding, is een essentiële voorwaarde voor een efficiënt beheer op het gebied van de diergezondheid en voor de vroegtijdige opsporing van dierziekten. Exploitanten en andere personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden, moeten daarom deze kennis waar nodig verwerven. Zij kunnen deze kennis op verschillende wijzen verwerven, bijvoorbeeld door formeel onderwijs, maar ook door middel van het in de landbouwsector bestaande bedrijfsadviseringssysteem of door niet-formele opleidingen, waaraan nationale en Europese landbouwers- en andere organisaties een waardevolle bijdrage kunnen leveren. Die alternatieve mogelijkheden om deze kennis te verwerven moeten in deze verordening eveneens worden erkend.

(42)     Dierenartsen en gezondheidswerkers voor waterdieren spelen een belangrijke rol bij alle aspecten van het beheer op het gebied van de diergezondheid, en in deze verordening moet algemene regelgeving betreffende hun rol en verantwoordelijkheden worden vastgesteld.

(43)     Dierenartsen beschikken over de opleiding en beroepskwalificaties die waarborgen dat zij de nodige kennis, vaardigheden en competenties hebben om onder meer ziekten te diagnosticeren en dieren te behandelen. Bovendien bestaat in sommige lidstaten om historische redenen of als gevolg van een tekort aan dierenartsen die zich met ziekten bij waterdieren bezighouden, een gespecialiseerd beroep "gezondheidwerkers voor waterdieren". Zij zijn gewoonlijk geen dierenarts, maar beoefenen wel de geneeskunde met betrekking tot waterdieren. Daarom moet deze verordening het besluit van de lidstaten die dat beroep erkennen, respecteren. In die gevallen moeten gezondheidswerkers voor waterdieren binnen hun specifiek werkgebied dezelfde verantwoordelijkheden en verplichtingen als dierenartsen hebben. Deze aanpak stemt overeen met de Gezondheidscode voor waterdieren van de OIE.

(44)     Teneinde te waarborgen dat de dierenartsen en gezondheidswerkers voor waterdieren die activiteiten verrichten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, over passende kwalificaties beschikken en de nodige opleiding krijgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van hun kwalificatie en opleiding.

(45)     De lidstaten en met name de bevoegde autoriteit daarvan die verantwoordelijk is voor de diergezondheid, behoren tot de belangrijkste actoren bij de preventie en bestrijding van overdraagbare dierziekten. De voor de diergezondheid bevoegde autoriteit speelt een belangrijke rol bij surveillance-, uitroeiings- en ziektebestrijdingsmaatregelen, rampenplannen, het verhogen van de waakzaamheid voor ziekten, het vergemakkelijken van de verplaatsingen van dieren en het internationale handelsverkeer, door de afgifte van diergezondheidscertificaten. Om hun taken overeenkomstig deze verordening te kunnen uitvoeren moeten de lidstaten over adequate financiële en personele middelen en adequate infrastructuur beschikken op hun hele grondgebied, met inbegrip van laboratoriumcapaciteit en wetenschappelijke en andere relevante knowhow.

(46)     Wegens de beperkte middelen kan de bevoegde autoriteit niet altijd alle voor de toepassing van deze verordening noodzakelijke activiteiten uitvoeren. Om die reden moet worden voorzien in een rechtsgrondslag voor de delegatie van de uitvoering van deze activiteiten aan dierenartsen. Teneinde te waarborgen dat de noodzakelijke voorwaarden voor de algemene toepassing van maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten in de hele Unie worden vastgesteld, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de delegatie van de uitvoering van die activiteiten aan dierenartsen en ten aanzien van de door hen benodigde opleiding.

(47)     Het beste beheer van de diergezondheid kan enkel tot stand worden gebracht in samenwerking met de houders van dieren, exploitanten, andere belanghebbenden en handelspartners. Om hun steun te verkrijgen moeten de besluitvormingsprocedures en toepassing van de maatregelen van deze verordening helder en transparant verlopen. Daarom moet de bevoegde autoriteit het nodige doen om het publiek te informeren, in het bijzonder wanneer er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat dieren of producten een risico inhouden voor de diergezondheid of de volksgezondheid en wanneer het een zaak van openbaar belang betreft.

(48)     Om te vermijden dat ziekteverwekkers vrijkomen uit laboratoria, instituten en andere voorzieningen die met ziekteverwekkers werken, is het van groot belang dat zij passende maatregelen nemen inzake biobeveiliging, bioveiligheid en biologische inperking. Daarom moet deze verordening voorzien in veiligheidsmaatregelen die moeten worden nageleefd bij het werken met en het vervoeren van die ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten. Deze verplichting moet ook gelden voor elke rechtspersoon of natuurlijke persoon die bij een dergelijke activiteit betrokken is. Teneinde te waarborgen dat bij het werken met uiterst besmettelijke biologische agentia, vaccins en andere biologische producten de veiligheidsnormen worden nageleefd, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de veiligheidsmaatregelen in die laboratoria, instituten en voorzieningen en voor de verplaatsingen van ziekteverwekkers.

(49)     Vroegtijdige opsporing en een duidelijke structuur bij de melding en rapportage van ziekten zijn voor een doeltreffende ziektebestrijding van cruciaal belang. Om efficiënt en snel te kunnen reageren, moet elk vermoeden of elke bevestiging van een uitbraak van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit worden gemeld. Deze meldingsplicht moet gelden voor elke natuurlijke persoon en rechtspersoon, zodat geen uitbraken van ziekten onopgemerkt blijven.

(50)     Dierenartsen zijn belangrijke actoren bij het onderzoek naar ziekten en een belangrijke schakel tussen de exploitanten en de bevoegde autoriteit. Daarom moeten zij door de exploitant op de hoogte worden gesteld van abnormale sterftegevallen, andere ernstige ziekteproblemen of een sterk verlaagde productie met onbekende oorzaak.

(51)     Teneinde de doeltreffende en efficiënte melding te waarborgen en teneinde uiteenlopende omstandigheden in verband met abnormale sterftegevallen en andere ernstige symptomen te verduidelijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de criteria om uit te maken in welke omstandigheden de melding noodzakelijk is, en in voorkomend geval ten aanzien van de regelgeving voor verder onderzoek.

(52)     Bij bepaalde in de lijst opgenomen ziekten is het van groot belang dat de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk van de ziekten op de hoogte worden gesteld. Deze melding op het niveau van de Unie zal aangrenzende of andere getroffen lidstaten in staat stellen om in voorkomend geval voorzorgsmaatregelen te nemen. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van die melding op het niveau van de Unie, worden aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden toegekend.

(53)     Anderzijds vereisen sommige ziekten geen onmiddellijke melding en maatregelen. In die gevallen is het van wezenlijk belang informatie met betrekking tot het vóórkomen van die ziekten te verzamelen en te rapporteren teneinde de ziektesituatie onder controle te krijgen en waar nodig maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekten te nemen. Deze rapportageverplichting kan eveneens van toepassing zijn op ziekten waarvoor een melding op het niveau van de Unie verplicht is, indien aanvullende informatie is vereist voor de uitvoering van doeltreffende maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekten. Teneinde te waarborgen dat de juiste informatie en gegevens die noodzakelijk zijn om de verspreiding van de betrokken ziekte te voorkomen of om haar te bestrijden, tijdig worden verzameld, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van hetgeen moet worden gerapporteerd.

(54)     Een belangrijk doel van de melding en rapportage van ziekten is het verkrijgen van betrouwbare, transparante en toegankelijke epizoötiologische gegevens. Een geautomatiseerd informatiesysteem om surveillancegegevens doeltreffend te verzamelen en te beheren moet op het niveau van de Unie worden gecreëerd voor in de lijst opgenomen ziekten en, in voorkomend geval, voor nieuwe ziekten of antimicrobieel resistente ziekteverwekkers. Dat systeem moet bevorderen dat de beschikbaarheid van gegevens wordt geoptimaliseerd, dat de uitwisseling van gegevens eenvoudiger wordt en dat de administratieve lasten voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden beperkt door de melding en rapportage van ziekten binnen de Unie en op internationaal niveau samen te voegen tot een enkel proces (namelijk door middel van de WAHIS/WAHID-databank van de OIE). Eveneens moet de samenhang met de uitwisseling van informatie overeenkomstig Richtlijn 2003/99/EG[24] worden gewaarborgd.

(55)     Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de regelgeving inzake melding en rapportage van ziekten op het niveau van de Unie, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van een lijst van ziekten waarvoor de in deze verordening bedoelde regelgeving inzake melding en rapportage op het niveau van de Unie geldt, en tot vaststelling van de noodzakelijke procedures, formaten, gegevens en informatie-uitwisseling met betrekking tot de melding en rapportage van ziekten.

(56)     Surveillance is een belangrijke component van het ziektebestrijdingsbeleid. Surveillance moet zorgen voor de vroegtijdige opsporing en efficiënte melding van overdraagbare dierziekten, zodat de sector en de bevoegde autoriteit, waar mogelijk, tijdig maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten kunnen nemen en haar kunnen uitroeien. Bovendien moet surveillance inhouden dat informatie wordt verstrekt over de diergezondheidsstatus van elke lidstaat en van de Unie, en dat daarbij de ziektevrije status wordt bevestigd en het handelsverkeer met derde landen wordt vergemakkelijkt.

(57)     De exploitanten observeren hun dieren regelmatig en zijn het best geplaatst om abnormale sterftegevallen of andere ernstige symptomen op te sporen. De exploitanten vormen dan ook de hoeksteen van elke surveillance en zijn van wezenlijk belang voor de surveillance door de bevoegde autoriteit.

(58)     Om nauwe samenwerking en uitwisseling van informatie tussen exploitanten en dierenartsen of gezondheidswerkers voor waterdieren te waarborgen en om de surveillance door de exploitanten aan te vullen, moeten, al naar gelang van het soort productie en andere relevante factoren, in de inrichtingen diergezondheidsinspecties worden uitgevoerd. Teneinde een niveau van surveillance te waarborgen dat evenredig is met de betrokken risico's in de verschillende soorten inrichtingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de criteria en de inhoud van die diergezondheidsinspecties in de verschillende soorten inrichtingen.

(59)     Het is van wezenlijk belang dat de bevoegde autoriteit beschikt over een systeem voor surveillance van de in de lijst opgenomen ziekten die aan surveillance zijn onderworpen. Dit moet ook gelden voor nieuwe ziekten, waarbij de mogelijke gezondheidsrisico's van die ziekte moeten worden beoordeeld en epizoötiologische gegevens voor die beoordeling moeten worden verzameld. Om optimaal gebruik van de middelen te waarborgen moet de informatie zo doeltreffend en efficiënt mogelijk worden verzameld, uitgewisseld en gebruikt.

(60)     De surveillancemethoden, ‑frequentie en ‑intensiteit moeten worden afgestemd op elke specifieke ziekte, rekening houdend met het specifieke doel van de surveillance, de diergezondheidsstatus in de betrokken regio en eventuele aanvullende surveillance door de exploitanten.

(61)     In sommige gevallen kan het, afhankelijk van het epizoötiologische profiel van een ziekte en de relevante risicofactoren, nodig zijn een gestructureerd surveillanceprogramma op te zetten. In dat geval moeten de lidstaten op epizoötiologie gebaseerde surveillanceprogramma's ontwikkelen. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de opzet van de surveillance, de criteria voor officiële bevestiging van uitbraken van en de gevalsdefinities van die ziekten en de voorschriften met betrekking tot de inhoud en de duur van surveillanceprogramma’s en de informatie die moet worden verstrekt.

(62)     Om de coördinatie tussen de lidstaten te bevorderen en om de samenhang van deze surveillanceprogramma's met de doelstellingen van de Unie te waarborgen, moeten zij ter informatie bij de Commissie en de andere lidstaten worden ingediend. Verder moet de lidstaat die het surveillanceprogramma uitvoert, ook regelmatig aan de Commissie verslag uitbrengen over de resultaten van dat surveillanceprogramma. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de surveillanceprogramma's, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van een lijst van aan surveillanceprogramma's onderworpen ziekten en tot vaststelling van geharmoniseerde procedures, formaten en uitwisseling van gegevens en informatie.

(63)     Lidstaten die niet vrij zijn van in de lijst opgenomen ziekten waarvoor de in deze verordening bedoelde uitroeiingsmaatregelen moeten worden genomen, of lidstaten waarvan niet bekend is dat zij vrij zijn van die ziekten, moeten verplichte uitroeiingsprogramma's vaststellen om die ziekten uit te roeien waarvan de uitroeiing in de Unie verplicht is; zij moeten vrijwillige uitroeiingsprogramma's kunnen vaststellen om die ziekten uit te roeien waarvan de uitroeiing in de Unie wordt beoogd, maar niet verplicht is. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de algemene toepassing in de hele Unie, moeten geharmoniseerde voorschriften voor die verplichte of vrijwillige uitroeiingsprogramma's worden vastgesteld. Teneinde een doeltreffende uitroeiing van ziekten te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de doelstellingen van de strategieën voor ziektebestrijding, de ziektebestrijdingsmaatregelen op grond van de verplichte of vrijwillige uitroeiingsprogramma’s en de voorschriften voor die programma’s.

(64)     Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de uitroeiingsprogramma's voor ziekten, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van procedures voor de indiening van die programma's, prestatie-indicatoren en rapportage.

(65)     Verder moeten de lidstaten hun hele grondgebied, zones of compartimenten daarvan vrij kunnen verklaren van een of meer in de lijst opgenomen ziekten die onder de regelgeving inzake verplichte of vrijwillige uitroeiingsprogramma's vallen, om tegen de insleep van deze in de lijst opgenomen ziekten uit andere delen van de Unie of uit derde landen of grondgebieden te worden beschermd. Hiertoe moet een duidelijke geharmoniseerde procedure worden vastgesteld, met inbegrip van de criteria die nodig zijn om de ziektevrije status te verkrijgen. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de erkenning van de ziektevrije status in de Unie, is het noodzakelijk dat de ziektevrije status officieel wordt erkend en bijgevolg moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden voor de erkenning van deze status worden toegekend.

(66)     De OIE heeft in het kader van de Terrestrial Animal Health Code (gezondheidscode voor landdieren) en de Aquatic Animal Health Code (gezondheidscode voor waterdieren) het begrip compartimentering ingevoerd. In vóór deze verordening vastgestelde wetgeving van de Unie wordt dat begrip enkel erkend voor bepaalde, in specifieke wetgeving van de Unie bedoelde diersoorten en -ziekten, namelijk aviaire influenza en ziekten bij waterdieren. Deze verordening moet de mogelijkheid scheppen het systeem van compartimenten te gebruiken voor andere diersoorten en ‑ziekten. Teneinde de nadere voorwaarden en regelgeving voor de erkenning en de voorschriften voor compartimenten vast te stellen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen.

(67)     Teneinde hun handelspartners te informeren en het handelsverkeer te stimuleren, moeten de lidstaten bekendmaken of hun grondgebied of zones en compartimenten daarvan ziektevrij zijn.

(68)     Teneinde de nadere voorwaarden voor de erkenning van de ziektevrije status vast te stellen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de criteria om die status te verkrijgen, het bewijsmateriaal ter staving van het ziektevrij zijn, bijzondere maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten, beperkende maatregelen, de informatie die moet worden verstrekt, afwijkingen, en voorwaarden voor de handhaving, schorsing, intrekking of herinvoering van de ziektevrije status.

(69)     Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de procedures voor het verkrijgen van de ziektevrije status, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om te bepalen welke in de lijst opgenomen ziekten het voorwerp van compartimentering kunnen zijn, en om nadere regelgeving vast te stellen met betrekking tot het formaat voor de indiening van aanvragen en de uitwisseling van informatie.

(70)     De aanwezigheid van een geheel niet-immune populatie van dieren die voor bepaalde in de lijst opgenomen ziekten gevoelig zijn, vereist constante waakzaamheid en paraatheid voor ziekten. In het verleden is gebleken dat rampenplannen een cruciaal instrument zijn om ziektenoodsituaties met succes het hoofd te bieden. Teneinde dit instrument, dat doeltreffend en efficiënt is om ziektenoodsituaties te bestrijden en dat soepel aan die noodsituaties kan worden aangepast, te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere voorschriften en voorwaarden voor de rampenplannen.

(71)     Uit eerdere diergezondheidscrises zijn de voordelen van specifieke, gedetailleerde en snelle beheersprocedures voor ziektenoodsituaties gebleken. Deze organisatorische procedures moeten een snelle en doeltreffende reactie waarborgen en de coördinatie van de inspanningen van alle betrokken partijen verbeteren, met name van de bevoegde autoriteiten en de belanghebbenden.

(72)     Om te waarborgen dat rampenplannen toepasbaar zijn in echte noodsituaties is het van wezenlijk belang om te oefenen en om te testen of de systemen functioneren. Daartoe moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten simulatie-oefeningen uitvoeren, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de aangrenzende lidstaten en, indien dat relevant en haalbaar is, van derde landen en grondgebieden.

(73)     Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van rampenplannen en simulatie-oefeningen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van regelgeving voor de praktische uitvoering van die plannen en oefeningen.

(74)     Diergeneesmiddelen zoals vaccins, hyperimmuunsera en antimicrobiële stoffen spelen een belangrijke rol bij de preventie en bestrijding van overdraagbare dierziekten. In de effectbeoordeling voor de vaststelling van de diergezondheidswetgeving van de EU wordt met name het belang van vaccins als instrument bij de preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten beklemtoond.

(75)     De bestrijdingsstrategieën voor sommige overdraagbare dierziekten vereisen echter dat het gebruik van bepaalde diergeneesmiddelen wordt verboden of beperkt, aangezien het gebruik ervan de doeltreffendheid van die strategieën zou belemmeren. Hyperimmuunsera of antimicrobiële stoffen bijvoorbeeld kunnen de klinische verschijnselen van ziekten onderdrukken, de opsporing van een ziekteverwekker onmogelijk maken of een snelle en differentiële diagnose bemoeilijken en zo de correcte opsporing van ziekten in gevaar brengen.

(76)     Deze bestrijdingsstrategieën kunnen echter aanzienlijk variëren naargelang de in de lijst opgenomen ziekten. Deze verordening moet daarom voorzien in regelgeving voor het gebruik van diergeneesmiddelen ter preventie en bestrijding van de in de lijst opgenomen ziekten en in geharmoniseerde criteria om te bepalen of vaccins, hyperimmuunsera en antimicrobiële stoffen al dan niet mogen worden gebruikt, en hoe zij worden gebruikt. Teneinde een flexibele aanpak te waarborgen en rekening te houden met de specifieke kenmerken van de verschillende in de lijst opgenomen ziekten en met de beschikbaarheid van de doeltreffende behandelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de beperkingen, verboden of verplichtingen betreffende het gebruik van bepaalde diergeneesmiddelen in het kader van de bestrijding van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten. In dringende gevallen en om nieuwe risico's met mogelijk verwoestende gevolgen voor de diergezondheid of de volksgezondheid, de economie, de maatschappij of het milieu te ondervangen, moet het mogelijk zijn om die maatregelen overeenkomstig de spoedprocedure vast te stellen.

(77)     Voorts moeten de Unie en de lidstaten op grond van de conclusies van het deskundigenadvies over vaccin- en diagnosereagensbanken voor belangrijke dierziekten[25] de mogelijkheid hebben om voorraden van antigenen, vaccins en diagnosereagentia aan te leggen voor in de lijst opgenomen ziekten die een ernstige bedreiging vormen voor de diergezondheid of de volksgezondheid. De oprichting van een antigeen‑, vaccin‑ en diagnosereagensbank van de Unie zou de doelstellingen van de Unie inzake diergezondheid bevorderen door een snelle en doeltreffende reactie mogelijk te maken wanneer de genoemde middelen nodig zijn, en zorgt voor een efficiënt gebruik van de beperkte middelen.

(78)     Teneinde een snelle en doeltreffende reactie te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de oprichting en het beheer van dergelijke banken, en de veiligheidsnormen en de voorschriften voor de werking daarvan. Deze verordening moet echter niet voorzien in regelgeving inzake de financiering van de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten, waaronder vaccinaties.

(79)     Er moeten criteria voor prioritaire toegang tot de middelen van de antigeen‑, vaccin‑ en diagnosereagensbanken van de Unie worden vastgesteld om in noodgevallen de doeltreffende verdeling ervan te waarborgen.

(80)     Om veiligheidsredenen in verband met bioterrorisme en agroterrorisme moet bepaalde gedetailleerde informatie over de antigeen‑, vaccin‑ en diagnosereagensbanken van de Unie vertrouwelijk worden behandeld en mag deze niet worden bekendgemaakt.

(81)     Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor het beheer van de antigeen‑, vaccin‑ en diagnosereagensbanken van de Unie, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van nadere regelgeving met betrekking tot welke biologische producten in die banken moeten worden opgenomen en voor welke ziekten, en nadere regelgeving betreffende de bevoorrading, hoeveelheden, opslag, levering, procedurele en technische voorschriften voor vaccins, antigenen en diagnosereagentia en de frequentie en inhoud van de informatieverstrekking aan de Commissie.

(82)     Bij het uitbreken van een in de lijst opgenomen ziekte die wordt geacht een hoog risico voor de diergezondheid of de volksgezondheid in de Unie te vormen, moeten onmiddellijk ziektebestrijdingsmaatregelen worden genomen om die in de lijst opgenomen ziekte uit te roeien teneinde de diergezondheid en de volksgezondheid en de betrokken sectoren te beschermen.

(83)     De primaire verantwoordelijkheid voor de preventie en bestrijding van de verspreiding van overdraagbare dierziekten moet bij de exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren liggen. Zij moeten onmiddellijk maatregelen nemen in geval van verdenking of bevestiging van uiterst besmettelijke ziekten.

(84)     De bevoegde autoriteit moet verantwoordelijk zijn om de eerste onderzoeken in te stellen teneinde de aanwezigheid van een uiterst besmettelijke en in de lijst opgenomen ziekte die wordt geacht een hoog risico voor de diergezondheid of de volksgezondheid in de Unie te vormen, al dan niet te bevestigen.

(85)     De bevoegde autoriteit moet voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen treffen om te voorkomen dat de in de lijst opgenomen ziekte zich kan verspreiden en moet een epizoötiologisch onderzoek uitvoeren.

(86)     Zodra de aanwezigheid van een in de lijst opgenomen ziekte is bevestigd, moet de bevoegde autoriteit onmiddellijk de nodige ziektebestrijdingsmaatregelen nemen, waaronder indien nodig de instelling van beperkingszones, om de ziekte uit te roeien en de verdere verspreiding ervan te voorkomen.

(87)     Indien een in de lijst opgenomen ziekte bij wilde dieren voorkomt, kan dit een risico vormen voor de volksgezondheid of de gezondheid van gehouden dieren. Daarom moet bijzondere regelgeving worden vastgesteld om in voorkomend geval ziekten bij wilde dieren te bestrijden en uit te roeien.

(88)     Voor in de lijst opgenomen ziekten die niet uiterst besmettelijk zijn en waarvoor een verplichting tot uitroeiing geldt, moeten ziektebestrijdingsmaatregelen worden uitgevoerd om de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekten, met name naar niet-besmette gebieden, te voorkomen. Deze maatregelen kunnen echter beperkter zijn dan of verschillend van die welke van toepassing zijn op de gevaarlijkste in de lijst opgenomen ziekten. Daarom moet deze verordening voor die ziekten voorzien in bijzondere regelgeving. Ook de lidstaten die een vrijwillig uitroeiingsprogramma hebben vastgesteld, moeten dergelijke ziektebestrijdingsmaatregelen uitvoeren. Het niveau en de intensiteit van de ziektebestrijdingsmaatregelen moeten echter evenredig zijn en in overeenstemming met de kenmerken van de in de lijst opgenomen ziekte in kwestie, de verspreiding en het belang ervan voor de betrokken lidstaat en voor de Unie als geheel.

(89)     Teneinde de doeltreffende toepassing van de ziektebestrijdingsmaatregelen van deze verordening door de exploitanten, houders van gezelschapsdieren en bevoegde autoriteiten te waarborgen, en rekening houdend met de specifieke kenmerken van de ziektebestrijdingsmaatregelen voor bepaalde in de lijst opgenomen ziekten en de risicofactoren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van nadere ziektebestrijdingsmaatregelen bij verdenking of bevestiging van een in de lijst opgenomen ziekte in inrichtingen, andere locaties en beperkingszones.

(90)     Teneinde de Commissie de mogelijkheid te bieden om tijdelijk bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen vast te stellen ingeval de ziektebestrijdingsmaatregelen van deze verordening ontoereikend of niet geschikt zijn om dat risico aan te pakken, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om voor een beperkte periode bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen vast te stellen.

(91)     De registratie van bepaalde inrichtingen waar landdieren worden gehouden of waar met levende producten wordt gewerkt, en van bepaalde vervoerders die deze dieren of producten vervoeren, is noodzakelijk om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de surveillance adequaat uit te voeren en overdraagbare dierziekten te voorkomen, te bestrijden en uit te roeien.

(92)     Wanneer bepaalde soorten inrichtingen waar landdieren worden gehouden, waar met levende producten wordt gewerkt of waar levende producten worden opgeslagen, een bijzonder risico voor de diergezondheid inhouden, moeten die in het bezit zijn van een erkenning door de bevoegde autoriteit.

(93)     Om ongerechtvaardigde administratieve lasten en kosten te vermijden, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen, moet aan de lidstaten soepelheid worden geboden om het systeem voor registratie en erkenning aan de lokale en regionale omstandigheden en productiepatronen aan te passen.

(94)     Ter wille van de beperking van de administratieve lasten moeten de registratie en erkenningen waar mogelijk worden geïntegreerd in een systeem voor registratie of erkenning dat de lidstaat reeds voor andere doeleinden heeft ingesteld.

(95)     De exploitanten beschikken over kennis uit de eerste hand van hun dieren. Daarom moeten zij zorgen voor bijgewerkte documentatie die relevant is voor de beoordeling van de diergezondheidsstatus, voor de traceerbaarheid en voor een epizoötiologisch onderzoek wanneer een in de lijst opgenomen ziekte voorkomt. Deze documentatie moet voor de bevoegde autoriteit gemakkelijk toegankelijk zijn.

(96)     Teneinde de publieke toegankelijkheid van actuele informatie over de geregistreerde inrichtingen en vervoerders en erkende inrichtingen te waarborgen, moet de bevoegde autoriteit een register van dergelijke inrichtingen en vervoerders aanleggen en bewaren. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de in het register van inrichtingen en vervoerders op te nemen informatie en de voorschriften inzake documentatie, wat betreft de informatie die moet worden opgenomen, de afwijkingen van de voorschriften inzake documentatie en de specifieke aanvullende voorschriften voor levende producten.

(97)     Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de voorschriften van deze verordening met betrekking tot de registratie en erkenning van inrichtingen en met betrekking tot de documentatie en de registers, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van regelgeving met betrekking tot de informatieverplichtingen, vrijstellingen en andere regelgeving, en het formaat en de operationele specificaties van de registers en de documentatie.

(98)     Efficiënte traceerbaarheid is een belangrijke component van het ziektebestrijdingsbeleid. Er moet worden voorzien in identificatie- en registratievoorschriften die specifiek zijn voor de verschillende soorten gehouden landdieren en levende producten, om de doeltreffende toepassing van de in deze verordening bedoelde regelgeving inzake preventie en bestrijding van ziekten te vergemakkelijken. Bovendien is het belangrijk om te voorzien in de mogelijkheid om een identificatie- en registratiesysteem in te stellen voor soorten waarvoor dergelijke regelingen momenteel niet bestaan, of wanneer gewijzigde omstandigheden en het risico dit vereisen.

(99)     Teneinde de goede werking van het identificatie- en registratiesysteem en de traceerbaarheid te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de verplichtingen inzake databanken, de aanwijzing van de bevoegde autoriteit, en nadere identificatie- en registratievoorschriften voor verschillende diersoorten en inzake documenten.

(100)   Het is aangewezen de administratieve lasten en kosten te beperken en het systeem voldoende soepel toe te passen wanneer aan de traceerbaarheidsvoorschriften kan worden voldaan op een andere wijze dan die welke in deze verordening wordt aangegeven. Daarom moet de Commissie bevoegd zijn overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot afwijkingen van de identificatie- en registratievoorschriften.

(101)               Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van het identificatie‑ en registratiesysteem en de traceerbaarheid, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van regelgeving met betrekking tot de technische specificaties voor databanken, identificatiemiddelen, documenten en formaten, de termijnen, en criteria voor afwijkingen van dergelijke systemen.

(102)   Een belangrijk instrument om de insleep en verspreiding van een overdraagbare dierziekte te voorkomen is het instellen van beperkingen op verplaatsingen van dieren en producten die die ziekte kunnen overdragen. Verplaatsingen van dieren en producten beperken kan echter ernstige economische gevolgen hebben en de werking van de interne markt verstoren. Dergelijke beperkingen mogen derhalve alleen worden toegepast indien zij noodzakelijk zijn en evenredig met de betrokken risico's. Deze aanpak is in overeenstemming met de beginselen van de SPS-Overeenkomst en met de internationale OIE-normen.

(103)   Voor alle verplaatsingen van dieren moeten de algemene voorschriften van deze verordening gelden, zoals het verbod op verplaatsingen van dieren uit een inrichting waar abnormale sterftegevallen of andere symptomen met onbekende oorzaak voorkomen, of de voorschriften inzake ziektepreventie tijdens het vervoer.

(104)   Het huidige rechtskader van de Unie met betrekking tot de verplaatsingen van landdieren voorziet in de eerste plaats in geharmoniseerde regelgeving inzake verplaatsingen van landdieren en producten tussen de lidstaten, terwijl de lidstaten vrij zijn de noodzakelijke voorschriften voor verplaatsingen binnen hun grondgebied vast te stellen. In de effectbeoordeling voor de diergezondheidswetgeving van de EU werd een uitvoerige vergelijking gemaakt van de huidige situatie met een alternatief waarin ook de regelgeving inzake verplaatsingen binnen de lidstaten op het niveau van de Unie zou worden geharmoniseerd. Daaruit werd de conclusie getrokken dat de huidige aanpak gehandhaafd moet blijven, aangezien een volledige harmonisatie van alle verplaatsingen heel complex zou zijn en de voordelen als gevolg van gemakkelijkere verplaatsingen tussen de lidstaten niet opwegen tegen de mogelijke negatieve gevolgen hiervan voor het vermogen om ziekten te bestrijden.

(105)   Op de verplaatsingen van dieren tussen de lidstaten is een reeks basisvoorschriften inzake diergezondheid van toepassing. Met name mogen dieren niet worden verplaatst uit inrichtingen met abnormale sterftegevallen of symptomen met onbekende oorzaak. Zelfs abnormale sterftegevallen mogen echter, indien zij verband houden met krachtens Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt[26] erkende wetenschappelijke procedures en indien zij niet het gevolg zijn van in de lijst opgenomen infectieziekten, geen reden zijn om de verplaatsingen van voor wetenschappelijke doeleinden bestemde dieren te verhinderen.

(106)   Deze verordening moet echter voorzien in flexibiliteit om de verplaatsingen van soorten en categorieën landdieren die een laag risico voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten tussen de lidstaten opleveren, te vergemakkelijken. Bovendien moet worden voorzien in verdere mogelijkheden tot afwijking ingeval de lidstaten of exploitanten met succes alternatieve risicobeperkingsmaatregelen instellen, zoals een hoog niveau van biobeveiliging en doeltreffende systemen voor surveillance.

(107)   Hoefdieren en pluimvee zijn groepen diersoorten met een groot economisch belang, waarop bijzondere voorschriften voor verplaatsingen van toepassing zijn, die voortvloeien uit vóór deze verordening vastgestelde wetgeving van de Unie, namelijk Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens[27], Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten[28], Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen[29], Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren[30] en gedeeltelijk Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt[31]. De belangrijkste regelgeving inzake verplaatsingen van die soorten moet in deze verordening worden vastgesteld. De nadere voorschriften die grotendeels afhankelijk zijn van de ziekten die door de verschillende soorten of categorieën dieren kunnen worden overgedragen, moeten in latere handelingen van de Commissie worden geregeld, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken ziekten, soorten en categorieën dieren.

(108)   Aangezien het verzamelen van hoefdieren en pluimvee een bijzonder hoog ziekterisico oplevert, is het aangewezen in deze verordening specifieke regelgeving vast te stellen om de gezondheid van de betrokken dieren te beschermen en de verspreiding van overdraagbare dierziekten te voorkomen.

(109)   Afhankelijk van de in de lijst opgenomen ziekten en in de lijst opgenomen soorten is het noodzakelijk te voorzien in specifieke diergezondheidsvoorschriften voor bepaalde andere diersoorten dan gehouden hoefdieren en pluimvee. Ook voor deze soorten bestond reeds voor deze verordening regelgeving, met name in Richtlijn 92/65/EEG. Die richtlijn voorziet in specifieke regelgeving inzake verplaatsingen van diersoorten zoals bijen, hommels, apen, honden en katten enz. en deze verordening moet derhalve voorzien in een rechtsgrondslag voor de vaststelling van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen tot vaststelling van specifieke regelgeving inzake verplaatsingen van die diersoorten.

(110)   Geconsigneerde inrichtingen die doorgaans worden gebruikt voor het houden van proefdieren of dieren in een dierentuin, brengen gewoonlijk een hoog niveau van biobeveiliging, een gunstige en goed gecontroleerde gezondheidsstatus en minder verplaatsingen met zich mee, of enkel verplaatsingen binnen de gesloten keten van die inrichtingen. De status van de geconsigneerde inrichtingen, waarvan de exploitanten op vrijwillige basis de erkenning kunnen aanvragen, werd ingevoerd bij Richtlijn 92/65/EEG, waarin regelgeving en voorschriften inzake erkenning en verplaatsingsvoorschriften voor erkende instellingen, instituten en centra zijn vastgesteld. Dat systeem maakt het voor die inrichtingen mogelijk met minder verplaatsingsvoorschriften onderling dieren uit te wisselen en terzelfder tijd gezondheidsgaranties te bieden binnen de keten van geconsigneerde inrichtingen. Daarom hebben de exploitanten het in brede kring aanvaard en er op vrijwillige basis gebruik van gemaakt. Het is dan ook aangewezen het concept van geconsigneerde inrichtingen te behouden en in deze verordening eveneens regelgeving inzake verplaatsingen tussen die inrichtingen vast te stellen.

(111)   Voor wetenschappelijke doeleinden, zoals onderzoeks- of diagnosedoeleinden, en met name voor de doeleinden die zijn erkend overeenkomstig Richtlijn 2010/63/EU, kunnen verplaatsingen van dieren noodzakelijk zijn die niet voldoen aan de algemene diergezondheidsvoorschriften van deze verordening en die een groter risico voor de diergezondheid opleveren. Die soorten verplaatsingen mogen door de bepalingen van deze verordening niet worden verboden of onnodig beperkt, aangezien dit anders erkende onderzoeksactiviteiten kan verhinderen en de wetenschappelijke vooruitgang kan vertragen. Niettemin is het van wezenlijk belang dat in deze verordening regelgeving wordt vastgesteld om te waarborgen dat de verplaatsingen van die dieren op veilige wijze plaatsvinden.

(112)   Het patroon van de verplaatsingen van circusdieren, dieren die in dierentuinen worden gehouden, dieren die bestemd zijn voor tentoonstellingen en bepaalde andere dieren wijkt vaak af van het patroon van de verplaatsingen van andere gehouden diersoorten. Bij het aanpassen van regelgeving van de Unie inzake verplaatsingen van die dieren moet rekening worden gehouden met specifieke risico's en alternatieve risicobeperkingsmaatregelen.

(113)   Teneinde te waarborgen dat de doelstellingen van de overwegingen 102 tot en met 112 van deze verordening worden verwezenlijkt, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van preventieve maatregelen tegen ziekten bij het vervoer, specifieke regelgeving inzake verplaatsingen van bepaalde diersoorten en inzake bijzondere omstandigheden, zoals het verzamelen of geweigerde zendingen, en bijzondere voorschriften of afwijkingen voor andere soorten verplaatsingen, zoals verplaatsingen voor wetenschappelijke doeleinden.

(114)   Om te waarborgen dat bijzondere regelgeving inzake verplaatsingen kan worden vastgesteld indien de regelgeving inzake verplaatsingen ontoereikend of niet geschikt is om de verspreiding van een bepaalde ziekte tegen te gaan, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend teneinde voor een beperkte periode bijzondere regelgeving inzake verplaatsingen vast te stellen.

(115)   Wanneer gehouden landdieren tussen de lidstaten worden verplaatst, moet aan de voorschriften voor dergelijke verplaatsingen worden voldaan. In het geval van diersoorten die een risico voor de gezondheid opleveren of die van groter economisch belang zijn, moeten de dieren vergezeld gaan van een door de bevoegde autoriteit uitgereikt diergezondheidscertificaat.

(116)   Voor zover dat technisch, praktisch en financieel haalbaar is, moeten technologische ontwikkelingen worden benut om voor de exploitanten en de bevoegde autoriteit de administratieve lasten met betrekking tot certificering en kennisgeving te beperken, door informatietechnologie te gebruiken om papieren dossiers te vervangen en om de kennisgevingsprocedures te vereenvoudigen, en door certificaten zo veel mogelijk voor verschillende doeleinden te gebruiken.

(117)   Ingeval een door de bevoegde autoriteit uitgereikt diergezondheidscertificaat niet is vereist, moet een exploitant die dieren naar een andere lidstaat verplaatst, een document met eigen verklaring opstellen waarin wordt bevestigd dat de dieren voldoen aan de verplaatsingsvoorschriften van deze verordening.

(118)   Teneinde te waarborgen dat de doelstellingen van de overwegingen 115, 116 en 117 van deze verordening worden verwezenlijkt, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van regelgeving inzake inhoud, informatieverplichtingen, en afwijkingen van de voorschriften inzake diergezondheidscertificering, specifieke regelgeving inzake certificering en de verplichting van officiële dierenartsen om vóór ondertekening van het diergezondheidscertificaat passende controles uit te voeren.

(119)   Kennisgeving van verplaatsingen van dieren en levende producten tussen de lidstaten en in sommige gevallen binnen het nationaal grondgebied van de lidstaten is van wezenlijk belang om de traceerbaarheid van dieren en van die levende producten te waarborgen, wanneer met deze verplaatsingen een risico voor de verspreiding van overdraagbare dierziekten is verbonden. Daarom is kennisgeving en registratie van die verplaatsingen noodzakelijk. Hiertoe moet gebruik worden gemaakt van het Imsoc-systeem, zoals bedoeld in artikel 130, lid 1, van Verordening (EU) nr. xxx/xxx betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid, teeltmateriaal en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, 1829/2003, 1831/2003, 1/2005, 396/2005, 834/2007, 1099/2009, 1069/2009, 1107/2009, de Verordeningen (EU) nr. 1151/2012, [….]/2013, en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG, 2008/120/EG en 2009/128/EG (verordening officiële controles)[32][Publication office].

(120)   Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de regelgeving van deze verordening inzake diergezondheidscertificering en kennisgeving van verplaatsingen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van regelgeving met betrekking tot de modellen van de diergezondheidscertificaten, de documenten met eigen verklaring, het formaat en de termijnen voor de kennisgeving van verplaatsingen van land- en waterdieren, levende producten en, in voorkomend geval, ook producten van dierlijke oorsprong.

(121)   De specifieke aard van de verplaatsingen van gezelschapsdieren levert een risico voor de diergezondheid op dat significant afwijkt van dat van andere gehouden dieren. Daarom moet in deze verordening specifieke regelgeving voor die verplaatsingen worden vastgesteld. Teneinde te waarborgen dat gezelschapsdieren geen significant risico voor de verspreiding van overdraagbare dierziekten vormen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van nadere regelgeving inzake verplaatsingen van gezelschapsdieren. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de diergezondheidsvoorschriften van deze verordening inzake verplaatsingen van gezelschapsdieren, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van regelgeving met betrekking tot de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten die bij die verplaatsingen moeten worden genomen.

(122)   Om diverse redenen kunnen wilde dieren een risico voor de diergezondheid of de volksgezondheid opleveren, bijvoorbeeld indien zij worden verplaatst naar een inrichting of een ander milieu. Eventueel moeten passende preventieve maatregelen voor de verplaatsingen van die dieren worden genomen om de verspreiding van overdraagbare dierziekten te voorkomen. Teneinde te waarborgen dat wilde dieren geen significant risico voor de verspreiding van overdraagbare dierziekten vormen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de aanvullende voorschriften inzake verplaatsingen van wilde landdieren.

(123)   Levende producten kunnen een vergelijkbaar risico voor de verspreiding van overdraagbare dierziekten naar levende dieren opleveren. Daarnaast kent hun productie specifieke kenmerken, die verband houden met hoge gezondheidseisen voor het fokken van dieren en die strengere of bijzondere diergezondheidsvoorschriften met betrekking tot de donordieren vereisen. Teneinde veilige verplaatsingen van levende producten en de daarvoor verwachte strenge gezondheidsnormen te waarborgen en teneinde rekening te houden met enkele specifieke vormen van gebruik, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere voorschriften voor het verplaatsen van levende producten van bepaalde diersoorten, ten aanzien van bijzondere voorschriften, zoals bijvoorbeeld het verplaatsen ervan voor wetenschappelijke doeleinden, en ten aanzien van afwijkingen van de verplichting tot diergezondheidscertificering.

(124)   Producten van dierlijke oorsprong kunnen een risico voor de verspreiding van overdraagbare dierziekten opleveren. De voedselveiligheidsvoorschriften met betrekking tot producten van dierlijke oorsprong in de wetgeving van de Unie waarborgen goede hygiënepraktijken en beperken de risico’s van die producten voor de diergezondheid. Voor bepaalde gevallen moeten echter specifieke maatregelen inzake diergezondheid, zoals ziektebestrijdings- en noodmaatregelen, in deze verordening worden vastgesteld om te waarborgen dat producten van dierlijke oorsprong geen dierziekten verspreiden. Teneinde in dergelijke gevallen veilige verplaatsingen van producten van dierlijke oorsprong te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van nadere regelgeving inzake verplaatsingen van producten van dierlijke oorsprong in verband met de ziektebestrijdingsmaatregelen, de verplichting tot diergezondheidscertificering en afwijkingen van die regelgeving, wanneer het met die verplaatsingen verbonden risico en de genomen risicobeperkingsmaatregelen dat mogelijk maken.

(125)   Wanneer de lidstaten nationale maatregelen treffen met betrekking tot verplaatsingen van dieren en levende producten of besluiten nationale maatregelen te treffen om op hun grondgebied de gevolgen van andere dan in de lijst opgenomen overdraagbare dierziekten te beperken, mogen deze nationale maatregelen de regelgeving betreffende de interne markt in de wetgeving van de Unie niet doorkruisen. Derhalve moet het kader voor dergelijke nationale maatregelen worden vastgesteld en moet worden gewaarborgd dat zij binnen de volgens het recht van de Unie toegestane grenzen blijven.

(126)   De registratie en erkenning van aquacultuurinrichtingen is noodzakelijk om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de surveillance adequaat uit te voeren en overdraagbare dierziekten te voorkomen, te bestrijden en uit te roeien. Richtlijn 2006/88/EG bepaalt dat alle inrichtingen waar waterdieren worden verplaatst, een vergunning nodig hebben. Dat stelsel van vergunningverlening moet in deze verordening worden gehandhaafd, hoewel in sommige officiële talen van de Unie voor dit stelsel in deze verordening andere termen worden gebruikt dan in Richtlijn 2006/88/EG.

(127)   Bij het slachten en verwerken van aquacultuurdieren waarvoor ziektebestrijdingsmaatregelen gelden, kunnen zich overdraagbare dierziekten verspreiden, bijvoorbeeld als gevolg van de lozing van ziekteverwekkers bevattende effluenten door verwerkingsinrichtingen. Verwerkingsinrichtingen die aan de risicobeperkingsmaatregelen voldoen, hebben derhalve een erkenning nodig voor het slachten en verwerken. Daarom moet deze verordening voorzien in de erkenning van ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen.

(128)   Teneinde de publieke toegankelijkheid van actuele informatie over geregistreerde en erkende inrichtingen te waarborgen, moet de bevoegde autoriteit hieromtrent een register aanleggen en bewaren. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de informatie die moet worden opgenomen in het register van aquacultuurinrichtingen en ten aanzien van de documentatievoorschriften voor aquacultuurinrichtingen en vervoerders.

(129)   Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de regelgeving van deze verordening inzake de registratie en erkenning van aquacultuurinrichtingen en ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen en inzake de documentatie en de registers van inrichtingen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van regelgeving met betrekking tot de informatieverplichtingen, afwijkingen en andere uitvoeringsbepalingen, en het formaat en de operationele specificaties van de registers en de documentatie.

(130)   Aangezien het in de meeste gevallen niet haalbaar is om waterdieren individueel te identificeren, vormt de documentatie in aquacultuurinrichtingen, in ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen en van vervoerders een essentieel hulpmiddel om de traceerbaarheid van waterdieren te waarborgen. Documentatie is ook nuttig voor de surveillance van de gezondheidssituatie van inrichtingen.

(131)   Net als bij landdieren moet geharmoniseerde regelgeving inzake verplaatsingen van waterdieren worden vastgesteld, met inbegrip van regelgeving inzake diergezondheidscertificering en de kennisgeving van verplaatsingen.

(132)   In Richtlijn 2006/88/EG wordt regelgeving inzake verplaatsingen van waterdieren vastgesteld, die zowel voor verplaatsingen binnen lidstaten als voor verplaatsingen tussen de lidstaten gelijkelijk van toepassing is. De belangrijkste bepalende factor in de regelgeving inzake verplaatsingen van waterdieren is de gezondheidsstatus met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten van de lidstaat, zones en compartimenten van bestemming.

(133)   Deze verordening moet voorzien in hetzelfde systeem. Om de lidstaten echter aan te moedigen de gezondheidssituatie van hun populaties waterdieren te verbeteren, zijn enkele aanpassingen en extra flexibiliteit noodzakelijk.

(134)   Teneinde de controle van verplaatsingen van waterdieren te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van bij het vervoer geldende preventieve maatregelen tegen ziekten, specifieke regelgeving inzake verplaatsingen van bepaalde categorieën waterdieren voor uiteenlopende doeleinden, specifieke voorschriften of afwijkingen voor bepaalde soorten verplaatsingen, zoals verplaatsingen voor wetenschappelijke doeleinden, en aanvullende voorschriften voor het verplaatsen van wilde waterdieren.

(135)   Om te waarborgen dat tijdelijke afwijkingen en specifieke voorschriften inzake verplaatsingen van waterdieren kunnen worden vastgesteld indien de regelgeving inzake verplaatsingen van deze verordening ontoereikend of niet geschikt is om de verspreiding van een bepaalde in de lijst opgenomen ziekte te voorkomen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van bijzondere regelgeving inzake verplaatsingen of afwijkingen voor een beperkte periode.

(136)   De aquacultuurproductie in de Unie is uiterst gediversifieerd qua soorten en productiesystemen, en deze diversificatie neemt in hoog tempo toe. Dit kan rechtvaardigen dat op het niveau van de lidstaten nationale maatregelen worden genomen met betrekking tot andere ziekten dan die welke overeenkomstig deze verordening als in de lijst opgenomen ziekten worden beschouwd. Die nationale maatregelen moeten echter gerechtvaardigd en noodzakelijk zijn en in de juiste verhouding staan tot de doeleinden. Tevens mogen zij de verplaatsingen tussen de lidstaten niet negatief beïnvloeden, behalve indien het noodzakelijk is om de insleep te voorkomen of de verspreiding van een ziekte tegen te gaan. Nationale maatregelen die de handel tussen de lidstaten negatief beïnvloeden, moeten worden goedgekeurd en geregeld worden geëvalueerd op het niveau van de Unie.

(137)   Momenteel hebben de in de lijst opgenomen ziekten slechts in zeer beperkte mate betrekking op andere diersoorten dan die welke in deze verordening als land- en waterdieren worden gedefinieerd, zoals reptielen, amfibieën, insecten en andere. Derhalve hoeft niet te worden geëist dat alle bepalingen van deze verordening op die dieren van toepassing zijn. Indien een ziekte met betrekking tot andere soorten dan die welke als land- of waterdieren worden gedefinieerd, echter in de lijst moet worden opgenomen, moeten de toepasselijke diergezondheidsvoorschriften van deze verordening voor die soorten gelden om te waarborgen dat passende en evenredige maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten kunnen worden genomen.

(138)   Teneinde te waarborgen dat wanneer het risico dit vereist, regelgeving kan worden vastgesteld inzake verplaatsingen van dieren die in deze verordening niet als land- of waterdieren worden gedefinieerd, en van de daarvan afkomstige levende producten en producten van dierlijke oorsprong, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de registratie en erkenning van inrichtingen, de documentatie en de registers, de identificatie-, registratie- en traceerbaarheidsvoorschriften voor verplaatsingen, de diergezondheidscertificering en eigen verklaring en de verplichtingen inzake de kennisgeving van verplaatsingen van dieren en van die soorten afkomstige levende producten en producten van dierlijke oorsprong.

(139)   Indien noodzakelijk om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de diergezondheidsvoorschriften voor die andere diersoorten en daarvan afkomstige levende producten en producten van dierlijke oorsprong, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van nadere regelgeving inzake die voorschriften.

(140)   Om de insleep van in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten in de Unie te voorkomen, is het noodzakelijk te beschikken over efficiënte regelgeving inzake binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die zulke ziekten kunnen overdragen.

(141)   De voorschriften voor binnenkomst in de Unie van dieren en producten moeten analoog zijn aan de voorschriften voor verplaatsingen in de Unie van dieren en producten van dezelfde categorie, soort en met hetzelfde beoogde gebruik.

(142)   Om te waarborgen dat dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit derde landen of grondgebieden voldoen aan diergezondheidsvoorschriften welke garanties bieden die gelijkwaardig zijn aan die van de wetgeving van de Unie, is het van wezenlijk belang dat zij worden onderworpen aan passende controles door de bevoegde autoriteit van de derde landen of grondgebieden die naar de Unie uitvoeren. In voorkomend geval moet de gezondheidsstatus van een derde land of grondgebied van oorsprong worden gecontroleerd vooraleer de binnenkomst van die dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong te aanvaarden. Bijgevolg mogen enkel derde landen en grondgebieden die kunnen aantonen dat zij aan de diergezondheidsnormen voor binnenkomst in de Unie van dieren en producten voldoen, deze naar de Unie uitvoeren en hiertoe in een lijst worden ingeschreven.

(143)   Voor sommige soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong bevatten de vóór deze verordening vastgestelde wetgevingshandelingen van de Unie nog geen lijsten van derde landen en grondgebieden vanwaaruit de binnenkomst in de Unie is toegestaan. In die gevallen en in afwachting van de vaststelling van regelgeving krachtens deze verordening, moet het de lidstaten worden toegestaan te bepalen uit welke landen en grondgebieden die dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong hun grondgebied mogen binnenkomen. Daarbij moeten de lidstaten rekening houden met de in deze verordening vermelde criteria voor de Unielijsten van derde landen en grondgebieden.

(144)   Om te waarborgen dat de diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie waarin deze verordening voorziet, worden nageleefd en overeenstemmen met de beginselen van de gezondheidscodes voor dieren van de OIE, moeten alle dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die de Unie binnenkomen, vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat dat is uitgereikt door de bevoegde autoriteit van het derde land of grondgebied en waarin wordt bevestigd dat alle diergezondheidsvoorschriften voor binnenkomst in de Unie zijn nageleefd. Afwijking van deze regel moet echter worden toegestaan voor goederen die een laag diergezondheidsrisico vormen.

(145)   Diergezondheidscertificaten kunnen op zichzelf staan, maar certificering is in de wetgeving van de Unie vaak voor andere doeleinden vereist, bijvoorbeeld om te bevestigen dat met betrekking tot dieren of producten is voldaan aan de voorschriften inzake volksgezondheid of dierenwelzijn. Dit mag niet uit het oog worden verloren. Om de administratieve lasten en kosten tot een minimum te beperken moet ook worden toegestaan dat die diergezondheidscertificaten informatie bevatten die in het kader van andere wetgeving van de Unie met betrekking tot de voedsel- en diervoederveiligheid is vereist.

(146)   Ziekten kunnen op andere wijzen worden verspreid dan door dieren, levende producten, producten van dierlijke oorsprong en dierlijke bijproducten en afgeleide producten. Bijvoorbeeld kunnen ook voertuigen, containers, hooi, stro, plantaardige producten, materiaal dat in contact kan zijn geweest met besmette dieren, en uitrusting ziekten verspreiden. Indien nodig moeten maatregelen worden genomen om te voorkomen dat ziekten op deze wijzen worden overgedragen.

(147)   Teneinde te waarborgen dat de voorschriften inzake binnenkomst in de Unie voldoende gedetailleerd zijn, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ter aanvulling en wijziging van de criteria voor de lijsten van derde landen en grondgebieden, de criteria voor schorsing of intrekking van de inschrijving op die lijst, ter aanvulling van de regelgeving inzake erkenning van inrichtingen in derde landen en grondgebieden en afwijkingen, diergezondheidsvoorschriften inzake binnenkomst in de Unie van zendingen uit derde landen en grondgebieden, de inhoud van diergezondheidscertificaten, en de diergezondheidsvoorschriften voor ziekteverwekkers, ander materiaal, vervoermiddelen en uitrusting die dierziekten kunnen overdragen.

(148)   Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de diergezondheidsvoorschriften inzake binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van regelgeving met betrekking tot onder meer de lijst van derde landen en grondgebieden vanwaaruit de binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong is toegestaan en met betrekking tot de modellen van de diergezondheidscertificaten.

(149)   In het verleden is gebleken dat wanneer een uitbraak van een ernstige ziekte zich voordoet in de lidstaten of in derde landen of grondgebieden vanwaaruit dieren of producten de Unie binnenkomen, de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten onmiddellijk moeten worden genomen om de insleep en verspreiding van de ziekte te beperken. Een dergelijke noodsituatie kan betrekking hebben op in de lijst opgenomen ziekten, nieuwe ziekten of andere gevaren voor de diergezondheid. In dat kader moet worden verduidelijkt welke reeks maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten van deze verordening kan worden genomen wanneer een in de lijst opgenomen of nieuwe ziekte of gevaar voorkomt. In al deze gevallen is het van wezenlijk belang dat onverwijld en op zeer korte termijn maatregelen kunnen worden genomen. Aangezien dergelijke maatregelen verplaatsingen in of naar de Unie zouden beperken, moeten zij indien mogelijk op het niveau van de Unie worden uitgevoerd.

(150)   Om een doeltreffende en snelle reactie op nieuwe risico's te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van noodmaatregelen.

(151)   In naar behoren gemotiveerde gevallen moet de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot onder meer het in een lijst opnemen van ziekten en soorten, de in de lijst opgenomen ziekten waarop de reeks regels inzake preventie en bestrijding van ziekten van toepassing moet zijn, de bevoorrading, voorraad, opslag en het leveren en andere procedures van de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie, het vaststellen van bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen en afwijkingen voor een beperkte periode, de bijzondere regelgeving inzake verplaatsingen van land- en waterdieren voor een beperkte periode, de noodmaatregelen, en de lijst van derde landen en grondgebieden vanwaaruit binnenkomst in de Unie is toegestaan.

(152)   Deze verordening stelt algemene en specifieke regelgeving vast inzake preventie en bestrijding van overdraagbare dierziekten en waarborgt een geharmoniseerde aanpak van de diergezondheid in de hele Unie. Op sommige gebieden, zoals de algemene verantwoordelijkheden met betrekking tot de diergezondheid, melding, surveillance, registratie en erkenning of traceerbaarheid, moeten de lidstaten worden gemachtigd of aangemoedigd om aanvullende of strengere nationale maatregelen toe te passen. Dergelijke nationale maatregelen mogen echter uitsluitend worden toegestaan indien zij de doelstellingen inzake diergezondheid van deze verordening niet in het gedrang brengen, indien zij niet in strijd zijn met de regelgeving van deze verordening en mits zij geen belemmering vormen voor verplaatsingen van dieren en producten tussen de lidstaten, tenzij dat noodzakelijk is om de insleep van ziekten te voorkomen of de verspreiding van ziekten te bestrijden.

(153)   Om de administratieve lasten te beperken, moeten de in overweging 152 bedoelde nationale maatregelen worden onderworpen aan een vereenvoudigde kennisgevingsprocedure. De ervaring heeft geleerd dat de algemene kennisgevingsprocedure van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij[33] een belangrijk instrument is om op niet-geharmoniseerde of gedeeltelijk geharmoniseerde gebieden richting te geven aan nationale technische regelgeving en de kwaliteit ervan te verbeteren wat een grotere transparantie, leesbaarheid en doeltreffendheid betreft. Derhalve is het dienstig deze algemene kennisgevingsprocedure van Richtlijn 98/34/EG toe te passen.

(154)   Momenteel is de regelgeving van de Unie inzake diergezondheid te vinden in de volgende wetgevingshandelingen van het Europees Parlement en de Raad en in latere handelingen van de Commissie die op grond daarvan zijn vastgesteld:

– Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens[34],

– Richtlijn 77/391/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende een gemeenschappelijke actie met het oog op de uitroeiing van brucellose, tuberculose en leukose bij runderen[35],

– Richtlijn 78/52/EEG van de Raad van 13 december 1977 tot vaststelling van de communautaire criteria voor de nationale programma's voor de versnelde uitroeiing van brucellose, tuberculose en endemische leukose bij runderen[36],

– Richtlijn 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in diepgevroren sperma van runderen en de invoer daarvan[37],

– Richtlijn 80/1095/EEG van de Raad van 11 november 1980 houdende voorschriften welke ertoe strekken het grondgebied van de Gemeenschap vrij van klassieke varkenspest te maken en te houden[38],

– Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap[39],

– Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo's van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen[40],

– Richtlijn 90/429/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van varkens en de invoer daarvan[41],

– Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten[42],

– Beschikking 91/666/EEG van de Raad van 11 december 1991 betreffende de vorming van communautaire reserves van mond-en-klauwzeervaccins[43],

– Richtlijn 92/35/EEG van de Raad van 29 april 1992 tot vaststelling van controlevoorschriften en van maatregelen ter bestrijding van paardenpest[44],

– Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt[45],

– Richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle[46],

– Richtlijn 92/118/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van producten waarvoor ten aanzien van deze voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, hoofdstuk I, van Richtlijn 89/662/EEG, en, wat ziekteverwekkers betreft, van Richtlijn 90/425/EEG[47],

– Richtlijn 92/119/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte[48],

– Beschikking 95/410/EG van de Raad van 22 juni 1995 tot vaststelling van de voorschriften voor de steekproefsgewijze microbiologische test in de inrichting van oorsprong van slachtpluimvee met als bestemming Finland en Zweden[49],

– Richtlijn 2000/75/EG van de Raad van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitroeiing van bluetongue[50],

– Beschikking 2000/258/EG van de Raad van 20 maart 2000 houdende aanwijzing van een specifiek instituut dat verantwoordelijk is voor de vaststelling van de criteria die nodig zijn voor de normalisatie van de serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren[51],

– Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad[52],

– Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest[53],

– Richtlijn 2002/60/EG van de Raad van 27 juni 2002 houdende vaststelling van specifieke bepalingen voor de bestrijding van Afrikaanse varkenspest en houdende wijziging van Richtlijn 92/119/EEG met betrekking tot besmettelijke varkensverlamming (Teschenerziekte) en Afrikaanse varkenspest[54],

– Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong[55],

– Richtlijn 2003/85/EG van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond-en-klauwzeer, tot intrekking van Richtlijn 85/511/EEG en van de Beschikkingen 89/531/EEG en 91/665/EEG, en tot wijziging van Richtlijn 92/46/EEG[56],

– Verordening (EU) nr. XXX/XXXX van het Europees Parlement en de Raad van .... betreffende de niet-commerciële verplaatsingen van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003 [Publication office] [57],

– Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG[58],

– Richtlijn 2004/68/EG van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren, tot wijziging van de Richtlijnen 90/426/EEG en 92/65/EEG en tot intrekking van Richtlijn 72/462/EEG[59],

– Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen[60],

– Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG[61],

– Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren[62],

– Richtlijn 2008/71/EG van de Raad van 15 juli 2008 met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens (codificatie van Richtlijn 92/102/EEG)[63],

– Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren[64].

(155)   De bepalingen van de in overweging 154 bedoelde wetgevingshandelingen moeten worden vervangen door deze verordening en door handelingen die de Commissie krachtens deze verordening later zal vaststellen. Derhalve moeten die wetgevingshandelingen worden ingetrokken. Om echter juridische duidelijkheid te waarborgen en te voorkomen dat er een juridisch vacuüm ontstaat, mag de intrekking slechts van kracht worden wanneer de respectieve gedelegeerde en uitvoeringshandelingen op grond van deze verordening zijn vastgesteld. Daarom moet de Commissie kunnen bepalen op welke data de intrekking van deze wetgevingshandelingen van kracht wordt.

(156)   De volgende handelingen van de Raad op het gebied van de diergezondheid zijn achterhaald en moeten ter wille van de duidelijkheid van de wetgeving van de Unie uitdrukkelijk worden ingetrokken: Beschikking 78/642/EEG van de Raad van 25 juli 1978 betreffende gezondheidsmaatregelen ten aanzien van de Republiek Botswana[65]; Richtlijn 79/110/EEG van de Raad van 24 januari 1979 houdende machtiging van de Italiaanse Republiek om de kennisgeving en de tenuitvoerlegging van de nationale programma's voor de versnelde uitroeiing van brucellose en tuberculose bij runderen uit te stellen[66]; Richtlijn 81/6/EEG van de Raad van 1 januari 1981 waarbij de Helleense Republiek wordt toegestaan de nationale programma's voor de versnelde uitroeiing van brucellose en tuberculose bij runderen mede te delen en ten uitvoer te leggen[67]; Beschikking 89/455/EEG van de Raad van 24 juli 1989 tot instelling van een communautaire actie betreffende het opzetten van proefprojecten voor de bestrijding van rabiës met het oog op de uitroeiing of de voorkoming daarvan[68]; Richtlijn 90/423/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot wijziging van Richtlijn 85/511/EEG tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond-en-klauwzeer[69]; Beschikking 90/678/EEG van de Raad van 13 december 1990 houdende erkenning van bepaalde delen van het grondgebied van de Gemeenschap als officieel vrij van varkenspest of vrij van varkenspest[70].

(157)   De voorschriften van deze verordening mogen pas van toepassing worden zodra alle gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die door de Commissie krachtens deze verordening moeten worden vastgesteld, van toepassing zijn. Er moet worden voorzien in een termijn van ten minste 36 maanden tussen de datum van inwerkingtreding van deze verordening en de datum van toepassing van de nieuwe regelgeving, teneinde de betrokken exploitanten voldoende tijd te geven om zich aan te passen.

(158)   Teneinde de rechtszekerheid te waarborgen met betrekking tot de toepassing van regelgeving inzake de identificatie en registratie van dieren, ziektebestrijdingsmaatregelen voor bepaalde zoönosen en niet-commerciële verplaatsingen van gezelschapsdieren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de datum waarop de Verordeningen (EG) nr. 1760/2000, (EU) nr. XXX/XXX [Ex-998/2003] en (EG) nr. 21/2004 en Richtlijnen 92/66/EEG, 2000/75/EG, 2001/89/EG, 2002/60/EG, 2003/85/EG, 2005/94/EG en 2008/71/EG niet langer van kracht zijn.

(159)   De uitvoeringsbevoegdheden waarin deze verordening voorziet, moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[71].

(160)   Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(161)   Deze verordening mag niet leiden tot onevenredige administratieve lasten of economische gevolgen voor kleine en middelgrote ondernemingen. Uitgaande van overleg met de belanghebbenden wordt in deze verordening rekening gehouden met de bijzondere situatie van kleine en middelgrote ondernemingen. Een eventuele algehele afwijking van de voorschriften van deze verordening voor die ondernemingen is niet in overweging genomen, gezien de doelstellingen van algemeen belang om de diergezondheid en de volksgezondheid te beschermen. Met betrekking tot de afzonderlijke voorschriften van deze verordening moet echter worden voorzien in een aantal afwijkingen voor die ondernemingen, rekening houdend met de betrokken risico's.

(162)   De doelstellingen van deze verordening, met name regelgeving inzake diergezondheid vast te stellen voor dieren, levende producten, producten van dierlijke oorsprong, dierlijke bijproducten en afgeleide producten, voor zover zij niet vallen onder specifieke regelgeving in andere wetgeving van de Unie, en voor ander materiaal dat bij de verspreiding van overdraagbare dierziekten kan zijn betrokken, kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen op efficiëntere wijze op het niveau van de Unie worden bereikt met een gemeenschappelijk en gecoördineerd rechtskader voor de diergezondheid. Deze verordening is derhalve in overeenstemming met het in artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

DEEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Hoofdstuk 1 Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1 Onderwerp

1.           Deze verordening stelt bepalingen vast met betrekking tot de preventie en bestrijding van dierziekten die kunnen worden overgedragen op dieren of mensen.

Die bepalingen voorzien in:

a)      het stellen van prioriteiten voor en de indeling in categorieën van ziekten die de Unie aanbelangen en de vaststelling van de verantwoordelijkheid voor de diergezondheid, in deel I;

b)      de vroegtijdige opsporing, de melding en de rapportage van ziekten, surveillance, uitroeiingsprogramma's en de ziektevrije status, in deel II;

c)      waakzaamheid en paraatheid voor en bestrijding van ziekten, in deel III;

d)      de registratie en erkenning van inrichtingen en vervoerders en de verplaatsingen en de traceerbaarheid van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong binnen de Unie, in deel IV;

e)      de binnenkomst van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong in de Unie en de uitvoer van dergelijke zendingen uit de Unie, in deel V;

f)       de noodmaatregelen die in een ziektenoodsituatie moeten worden genomen, in deel VI.

2.           De in lid 1 bedoelde bepalingen:

a)      waarborgen

i)        een duurzame landbouw- en aquacultuurproductie in de Unie;

ii)       de goede werking van de interne markt;

iii)      een vermindering van de nadelige milieueffecten van:

– bepaalde ziekten;

– maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten;

b)      houden rekening met

i)        het verband tussen diergezondheid en

– volksgezondheid;

– het milieu en de gevolgen van klimaatverandering;

– voedselveiligheid en diervoederveiligheid;

– het dierenwelzijn;

– voedselzekerheid;

ii)       de economische, sociale, culturele en milieueffecten van de toepassing van maatregelen ter bestrijding en preventie van ziekten.

Artikel 2 Toepassingsgebied van deze verordening

1.           Deze verordening is van toepassing op:

a)      gehouden dieren en wilde dieren;

b)      levende producten;

c)      producten van dierlijke oorsprong;

d)      dierlijke bijproducten en afgeleide producten, onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1069/2009;

e)      voorzieningen, vervoermiddelen, uitrusting en alle andere bronnen van besmetting en materialen die bij de verspreiding van overdraagbare dierziekten betrokken zijn of kunnen zijn.

2.           Deze verordening is van toepassing op overdraagbare ziekten, inclusief zoönosen, onverminderd de bepalingen van:

a)      Beschikking nr. 2119/98/EG;

b)      Verordening (EG) nr. 999/2001;

c)      Richtlijn 2003/99/EG;

d)      Verordening (EG) nr. 2160/2003.

Artikel 3 Toepassingsgebied van deel IV inzake registratie, erkenning, traceerbaarheid en verplaatsingen

1.           Deel IV, titel I, is van toepassing op:

a)      landdieren en dieren die geen landdieren zijn maar die ziekten van landdieren kunnen overdragen;

b)      van landdieren afkomstige levende producten;

c)      van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong.

2.           Deel IV, titel II, is van toepassing op:

a)      waterdieren en dieren die geen waterdieren zijn maar die ziekten van waterdieren kunnen overdragen;

b)      van waterdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong.

3.           Deel IV, titel III, is van toepassing op:

a)      andere dieren dan die welke vallen onder de definitie van landdieren of waterdieren, in de zin van artikel 4, lid 1, punt 4;

b)      levende producten en producten van dierlijke oorsprong, afkomstig van de onder a) bedoelde dieren.

4.           Deel IV, titel I, hoofdstukken 1 en 3, en titel II, hoofdstukken 1 en 2, zijn niet van toepassing op gezelschapsdieren.

Artikel 4 Definities

1.           In deze verordening wordt verstaan onder:

1)      "dieren": gewervelde en ongewervelde dieren;

2)      "landdieren": vogels, landzoogdieren, bijen en hommels;

3)      "waterdieren": dieren van de volgende soorten, in alle levensfasen, inclusief eieren, sperma en gameten:

i)        vissen die behoren tot de superklasse Agnatha en de klassen Chondrichthyes, Sarcopterygii en Actinopterygii;

ii)       waterweekdieren van het phylum Mollusca;

iii)      waterschaaldieren van het subphylum Crustacea;

4)      "andere dieren": dieren van andere soorten dan die welke vallen onder de definitie van land- of waterdieren;

5)      "gehouden dieren": dieren die door de mens worden gehouden; in het geval van waterdieren, aquacultuurdieren;

6)      "aquacultuur": de kweek van waterdieren, waarbij technieken worden gebruikt om de aangroei van de betrokken dieren te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu en waarbij de dieren in de gehele fase van de kweek of de teelt, tot en met de oogst, eigendom blijven van een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen, met uitsluiting van de oogst of vangst voor menselijke consumptie van wilde waterdieren die vervolgens in afwachting van de slacht tijdelijk worden gehouden zonder te worden gevoerd;

7)      "aquacultuurdieren": waterdieren die het voorwerp zijn van aquacultuur;

8)      "wilde dieren": dieren die geen gehouden dieren zijn;

9)      "pluimvee": vogels die worden gekweekt of in gevangenschap worden gehouden voor:

a)       de productie van

i)        vlees;

ii)       eieren voor consumptie;

iii)      andere producten;

b)      het uitzetten in het wild;

c)       het kweken van vogels die worden gebruikt voor de onder a) genoemde soorten productie;

10)    "in gevangenschap levende vogels": andere vogels dan pluimvee die om andere dan de in punt 9 vermelde redenen in gevangenschap worden gehouden, waaronder vogels die voor voorstellingen, races, tentoonstellingen, wedstrijden, het kweken of het verkopen worden gehouden;

11)    "gezelschapsdier": een dier van de in bijlage I vermelde soorten dat:

a)       in een huishouden wordt gehouden, of dat in het geval van waterdieren wordt gehouden in een niet-commercieel sieraquarium;

b)      wanneer het wordt verplaatst, voor een niet-commerciële verplaatsing de houder ervan of een natuurlijke persoon die optreedt namens of in overeenstemming met de houder vergezelt en tijdens die niet-commerciële verplaatsing onder de verantwoordelijkheid van de houder of die persoon blijft vallen;

12)    "houder van een gezelschapsdier": een natuurlijk persoon die een gezelschapsdier houdt;

13)    "niet-commerciële verplaatsing": elke verplaatsing van gezelschapsdieren die direct noch indirect financiële winst oplevert of overdracht van eigendom tot stand brengt of een en ander beoogt;

14)    "ziekte": het voorkomen van besmettingen en plagen bij dieren, die worden veroorzaakt door een of meer ziekteverwekkers die kunnen worden overgedragen op dieren of mensen, al dan niet gepaard gaand met klinische of pathologische verschijnselen;

15)    "in de lijst opgenomen ziekten": ziekten die zijn opgenomen in de in artikel 5, lid 2, bedoelde lijst;

16)    "nieuwe ziekte": een niet in de lijst opgenomen ziekte die aan de in artikel 6, lid 1, onder a), bedoelde criteria voor in de lijst opgenomen ziekten kan voldoen doordat:

a)       een nieuwsoortige ziekte het gevolg is van de evolutie of verandering van een bestaande ziekteverwekker;

b)      een bekende ziekte zich naar een nieuw geografisch gebied of een nieuwe populatie verspreidt; of

c)       een voorheen onbekende ziekteverwekker of ziekte voor het eerst wordt gediagnosticeerd;

17)    "ziekteprofiel": de in artikel 6, lid 1, onder a, bedoelde ziektecriteria;

18)    "in de lijst opgenomen soort": diersoort of groep diersoorten die is opgenomen in de in artikel 7, lid 2, bedoelde lijst of, in het geval van nieuwe ziekten, diersoort of groep van diersoorten die voldoet aan de in artikel 7, lid 2, bedoelde criteria voor in de lijst opgenomen soorten;

19)    "gevaar": een ziekteverwekker in of een toestand van een dier of product dat een nadelig gevolg kan hebben voor de gezondheid van mensen of dieren;

20)    "risico": de waarschijnlijkheid dat een nadelig gevolg voor de diergezondheid of volksgezondheid biologische en economische gevolgen kan hebben, en de vermoedelijke omvang daarvan;

21)    "biobeveiliging": de som van de beheers- en fysieke maatregelen die zijn bedoeld om het risico te verminderen dat ziekten worden geïntroduceerd, zich ontwikkelen en zich verspreiden naar, in of uit:

a)       een dierenpopulatie, of

b)      een inrichting, zone, compartiment, vervoermiddel of enige andere voorziening, ruimte of locatie;

22)    "exploitant": een natuurlijk of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor dieren en producten, met inbegrip van houders en vervoerders van dieren, maar met uitzondering van houders van een gezelschapsdier en dierenartsen;

23)    "persoon die zich beroepsmatig met dieren bezighoudt": een natuurlijk of rechtspersoon die beroepshalve met dieren of producten bezig is, anders dan een exploitant of dierenarts;

24)    "inrichting": een ruimte, structuur of milieu waarin dieren of levende producten worden gehouden, behalve:

a)       huishoudens waarin gezelschapsdieren worden gehouden;

b)      niet-commerciële aquaria waar waterdieren worden gehouden;

c)       dierenartspraktijken en veterinaire klinieken;

25)    "levende producten":

a)       sperma, zaad, oöcyten en embryo's, bestemd voor kunstmatige voortplanting;

b)      broedeieren;

26)    "producten van dierlijke oorsprong":

a)       levensmiddelen van dierlijke oorsprong, inclusief honing en bloed;

b)      levende tweekleppige weekdieren, levende stekelhuidigen, levende manteldieren en levende mariene buikpotigen bestemd voor menselijke consumptie; en

c)       andere dan de onder b genoemde dieren die bestemd zijn om behandeld te worden teneinde levend aan de eindverbruiker te worden geleverd;

27)    "dierlijke bijproducten": hele kadavers of delen van dieren, producten van dierlijke oorsprong of andere van dieren afkomstige producten die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, met uitzondering van levende producten;

28)    "afgeleide producten": producten die zijn verkregen door een of meer behandelingen, omzettingen of verwerkingsfasen van dierlijke bijproducten;

29)    "producten":

a)       levende producten;

b)      producten van dierlijke oorsprong;

c)       dierlijke bijproducten en afgeleide producten;

30)    "officiële controle": officiële controle als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. XXX/XXX [Publication office – Number to be added: on official controls and other official activities.];

31)    "gezondheidsstatus": de ziektestatus voor alle in de lijst opgenomen ziekten voor een in de lijst opgenomen soort wat betreft:

a)       een dier;

b)      de dieren in:

i)        een inrichting;

ii)       een compartiment;

iii)      een zone;

iv)      een lidstaat;

v)       een derde land of grondgebied;

32)    "zone":

a)       voor landdieren, een duidelijk omschreven deel van een lidstaat, derde land of grondgebied met een subpopulatie dieren met een afzonderlijke gezondheidsstatus voor een of meer specifieke ziekten waarop passende surveillance-, ziektebestrijdings- en biobeveiligingsmaatregelen van toepassing zijn;

b)      voor waterdieren, een aaneengesloten hydrologisch systeem met een afzonderlijke gezondheidsstatus voor een of meer specifieke ziekten dat een van de volgende gebieden vormt:

i)        een volledig stroomgebied, van de bron van een waterloop tot de monding of een meer;

ii)       meer dan één stroomgebied;

iii)      een deel van een stroomgebied, van de bron van een waterloop tot een barrière die de introductie van een of meer specifieke ziekten belet;

iv)      een geografisch nauwkeurig afgebakend deel van een kustgebied;

v)       een geografisch nauwkeurig afgebakende riviermonding;

33)    "stroomgebied": een door natuurlijke elementen, zoals heuvels of bergen, omsloten gebied of bekken waar alle water in afvloeit;

34)    "compartiment": een subpopulatie dieren in een of meer inrichtingen en, in het geval van waterdieren, een of meer aquacultuurinrichtingen, met een gemeenschappelijk biobeveiligingsbeheerssysteem en een afzonderlijke gezondheidsstatus voor een of meer specifieke ziekten, waarop passende surveillance-, ziektebestrijdings- en biobeveiligingsmaatregelen van toepassing zijn;

35)    "quarantaine": de isolering van dieren onder toezicht van de bevoegde autoriteit, ter voorkoming van direct of indirect contact met andere dieren, zodat ziekten zich niet kunnen verspreiden terwijl de dieren voor een bepaalde tijdsduur worden geobserveerd en in voorkomend geval worden getest en behandeld;

36)    "epizoötiologische eenheid": een groep dieren die dezelfde kans op blootstelling aan een ziekteverwekker lopen;

37)    "uitbraak": een of meer gevallen in een inrichting, huishouden of andere plaats waar dieren worden gehouden of zich bevinden;

38)    "geval": de officiële bevestiging dat een in de lijst opgenomen ziekte of een nieuwe ziekte aanwezig is in een levend of dood dier;

39)    "beperkingszone": zone waarin beperkende maatregelen voor verplaatsingen van bepaalde dieren of producten en andere ziektebestrijdingsmaatregelen gelden, teneinde te voorkomen dat een bepaalde ziekte wordt verspreid naar gebieden waar geen beperkende maatregelen gelden; een beperkingszone kan in voorkomend geval beschermings- en surveillancezones omvatten;

40)    "beschermingszone": zone met een of meer ziektegevallen die wordt ingesteld na de officiële bevestiging van een uitbraak en waar ziektebestrijdingsmaatregelen van toepassing zijn om de verspreiding van de ziekte vanuit die zone te voorkomen;

41)    "surveillancezone": zone rond de beschermingszone, die wordt ingesteld na de officiële bevestiging van een uitbraak en waar ziektebestrijdingsmaatregelen van toepassing zijn om de verspreiding van de ziekte vanuit die zone en de beschermingszone te voorkomen;

42)    "broedeieren": eieren van pluimvee, bestemd om te worden bebroed;

43)    "hoefdieren": de in bijlage II genoemde dieren;

44)    "inrichting voor levende producten":

a)       een inrichting waar levende producten worden verzameld, geproduceerd, verwerkt en opgeslagen;

b)      een broederij;

45)    "broederij": een inrichting waar eieren worden verzameld, opgeslagen en uitgebroed met het oog op de voorziening van:

a)       eieren voor uitbroeding;

b)      eendagskuikens of pas uitgekomen vogels van andere soorten;

46)    "vervoerder": een exploitant die voor eigen rekening of voor een derde dieren vervoert;

47)    "geconsigneerde inrichting": elke permanente, geografisch beperkte inrichting die op vrijwillige basis tot stand is gekomen en die is erkend met het oog op verplaatsingen, waar dieren:

a)       worden gehouden of gefokt met het oog op tentoonstellingen, onderwijs, de instandhouding van soorten of onderzoek;

b)      zijn ingesloten en afgezonderd van het omringende milieu;

c)       worden onderworpen aan strenge diergezondheidssurveillance en biobeveiligingsmaatregelen;

48)    "verzameling": het verzamelen van gehouden landdieren uit meer dan één inrichting gedurende kortere tijd dan de voor die diersoort vereiste verblijfsduur;

49)    "verblijfsduur": de minimumtijd gedurende welke een dier in een inrichting moet blijven alvorens het van daaruit kan worden verplaatst;

50)    "Imsoc": het geautomatiseerde informatiebeheersysteem, bedoeld in artikel 130, lid 1, van Verordening (EU) nr. XXX/XXX [Publication office: Number to be added -on official controls and other official activities];

51)    "ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen": een levensmiddelenbedrijf dat is erkend overeenkomstig:

a)       artikel 4 van Verordening (EG) nr. 853/1004, voor de verwerking van aquacultuurdieren voor voedingsdoeleinden;

b)      artikel 177 van deze verordening, voor de slacht van waterdieren met het oog op de bestrijding van ziekten overeenkomstig deel III, titel II.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van:

a)      gezelschapsdieren in bijlage I;

b)      hoefdieren in bijlage II.

Hoofdstuk 2 In de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten, en in de lijst opgenomen soorten

Artikel 5 Opnemen van ziekten in een lijst

1.           De ziektespecifieke voorschriften voor de preventie en bestrijding van ziekten waarin deze verordening voorziet, zijn van toepassing op:

a)      in de lijst opgenomen ziekten;

b)      nieuwe ziekten.

2.           De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen een lijst op van de in lid 1, onder a), bedoelde in de lijst opgenomen ziekten.

Die lijst bevat ziekten die voldoen aan de in dit lid, onder a) en b), bedoelde voorwaarden, rekening houdend met de in artikel 6 bedoelde criteria voor het opnemen van ziekten in de lijst:

a)      ziekten die waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen zullen hebben op ten minste een van de volgende gebieden:

i)        de volksgezondheid;

ii)       de landbouw- of aquacultuurproductie of aanverwante sectoren van de economie;

iii)      de samenleving in de lidstaten en in voorkomend geval in derde landen of grondgebieden;

iv)      het milieu;

b)      ziekten waarvoor risicobeperkingsmaatregelen bestaan of kunnen worden ontwikkeld die in verhouding staan tot de aan die ziekten verbonden risico's.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een ziekte die een nieuw risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

Artikel 6 Criteria voor het opnemen van ziekten in de lijst

1.           Wanneer de Commissie beoordeelt of een ziekte voldoet aan de voorwaarden om overeenkomstig artikel 5, lid 2, te worden opgenomen in de lijst, houdt zij rekening met de volgende criteria:

a)      het ziekteprofiel, dat het volgende omvat:

i)        de diersoorten die door de ziekte getroffen worden;

ii)       het ziekte- en het sterftecijfer van de ziekte in dierpopulaties;

iii)      de zoönotische aard van de ziekte;

iv)      het vermogen om resistent te worden tegen behandelingen;

v)       de persistentie van de ziekte in een dierpopulatie of het milieu;

vi)      de wijze waarop en de snelheid waarmee de ziekte van het ene dier op het andere en, in voorkomend geval, van dieren op mensen wordt overgedragen;

vii)     de afwezigheid of de aanwezigheid en verspreiding van de ziekte in de Unie en, als de ziekte niet voorkomt in de Unie, het risico van de insleep ervan in de Unie;

viii)    het bestaan van middelen voor diagnose en ziektebestrijding;

b)      de gevolgen van de ziekte voor:

i)        de landbouw- of aquacultuurproductie en andere delen van de economie:

– de mate waarin de ziekte in de Unie voorkomt;

– het productieverlies ten gevolge van de ziekte;

– andere verliezen;

ii)       de gezondheid van de mens:

– de overdraagbaarheid van dieren op de mens;

– de overdraagbaarheid van de ene mens op de andere;

– de ernst van de vormen van de ziekte bij de mens;

– de beschikbaarheid van een doeltreffende preventie of medische behandeling bij de mens;

iii)      het dierenwelzijn;

iv)      de biodiversiteit en de milieuvervuiling;

c)      het vermogen om een crisissituatie te veroorzaken en het mogelijke gebruik bij bioterrorisme;

d)      de haalbaarheid, beschikbaarheid en doeltreffendheid van de volgende maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekte:

i)        middelen en capaciteit voor diagnose;

ii)       vaccinatie;

iii)      medische behandeling;

iv)      biobeveiligingsmaatregelen;

v)       beperkingen van de verplaatsing van dieren en producten;

vi)      ruiming en verwijdering van dieren;

e)      de gevolgen van maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekte voor:

i)        de directe en indirecte kosten voor de getroffen sectoren en de economie als geheel;

ii)       de maatschappelijke aanvaarding ervan;

iii)      het welzijn van de getroffen subpopulaties van gehouden en wilde dieren;

iv)      het milieu en de biodiversiteit.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de criteria in lid 1 van dit artikel om rekening te houden met de vooruitgang van wetenschap en techniek en met de ontwikkeling van de pertinente internationale normen.

Artikel 7 Opnemen van soorten in een lijst

1.           De ziektespecifieke voorschriften voor in de lijst opgenomen ziekten waarin wordt voorzien door deze verordening en de krachtens deze verordening vastgestelde regelgeving zijn van toepassing op in de lijst opgenomen soorten.

2.           De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen een lijst op van de in lid 1 bedoelde soorten.

Die lijst bevat de diersoorten of groepen van diersoorten die een groot gevaar voor de verspreiding van specifieke in de lijst opgenomen ziekten opleveren, rekening houdend met de volgende criteria:

a)      de gevoeligheid van de risicolopende dierpopulatie;

b)      de duur van de incubatie- en besmettingstijd voor de dieren;

c)      het vermogen van die dieren om drager te zijn van die specifieke ziekten.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een ziekte die een nieuw risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

Artikel 8 Toepassing van de regelgeving inzake de preventie en bestrijding van ziekten op in de lijst opgenomen ziekten

1.           De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen vast hoe de in de volgende punten bedoelde regelgeving inzake de preventie en bestrijding van ziekten worden toegepast op in de lijst opgenomen ziekten:

a)      in de lijst opgenomen ziekten die vallen onder de bepalingen inzake:

i)        waakzaamheid en paraatheid voor de ziekte, bedoeld in deel III, titel I, en de ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in deel III, titel II, hoofdstuk 1;

ii)       de in artikel 37, lid 1, bedoelde compartimentering;

b)      in de lijst opgenomen ziekten die vallen onder de bepalingen inzake de preventie en bestrijding van ziekten met betrekking tot:

i)        de in artikel 30, lid 1, bedoelde verplichte uitroeiingsprogramma's;

ii)       de in artikel 36 bedoelde ziektevrije lidstaten en zones;

iii)      de in artikel 37, lid 2, bedoelde compartimentering;

iv)      de in deel III, titel II, hoofdstuk 2, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

c)      in de lijst opgenomen ziekten die vallen onder de bepalingen inzake de preventie en bestrijding van ziekten met betrekking tot:

i)        de in artikel 30, lid 2, bedoelde vrijwillige uitroeiing;

ii)       de in artikel 36 bedoelde ziektevrije lidstaten en zones;

iii)      de in artikel 37, lid 2, bedoelde compartimentering;

iv)      de in deel III, titel II, hoofdstuk 2, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

d)      in de lijst opgenomen ziekten die vallen onder de bepalingen inzake de preventie en bestrijding van ziekten met betrekking tot:

i)        verplaatsing binnen de Unie, bedoeld in deel IV, titel I, hoofdstukken 3 tot en met 7, en titel II, hoofdstukken 2, 3 en 4;

ii)       binnenkomst in de Unie en uitvoer uit de Unie, bedoeld in deel V;

e)      in de lijst opgenomen ziekten die vallen onder de bepalingen inzake de preventie en bestrijding van ziekten met betrekking tot:

i)        de in deel II, hoofdstuk 1, bedoelde melding en rapportage;

ii)       de in deel II, hoofdstuk 2, bedoelde surveillance.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een ziekte die een nieuw risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

2.           Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen houdt de Commissie rekening met de volgende criteria:

a)      de omvang van de gevolgen van de ziekte voor de diergezondheid en de volksgezondheid, het dierenwelzijn en de economie;

b)      de prevalentie, incidentie en verspreiding van de ziekte in de Unie;

c)      de beschikbaarheid, haalbaarheid en doeltreffendheid van de verschillende in deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van de betrokken ziekte.

Hoofdstuk 3 Verantwoordelijkheid voor de diergezondheid

Afdeling 1 Exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren

Artikel 9 Verantwoordelijkheid voor de diergezondheid en voor biobeveiligingsmaatregelen

1.           Exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren

a)      zijn verantwoordelijk voor de gezondheid van de gehouden dieren en de producten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen;

b)      nemen, rekening houdend met de betrokken risico's, passende biobeveiligingsmaatregelen om de gezondheid van die gehouden dieren en producten te garanderen en om te beletten dat ziekten worden geïntroduceerd, zich ontwikkelen en vermeerderen bij en zich verspreiden onder en van bij die gehouden dieren en producten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, tenzij dat om wetenschappelijke doeleinden specifiek is toegestaan, op een wijze die passend is voor:

i)        de categorieën en soorten gehouden dieren en producten;

ii)       het soort productie.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot biobeveiligingsmaatregelen die een aanvulling vormen op de voorschriften van lid 1, onder b, van dit artikel.

Artikel 10 Basiskennis van diergezondheid

1.           Exploitanten en personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden verwerven kennis van:

a)      dierziekten, met inbegrip van die welke op de mens kunnen worden overgedragen;

b)      de beginselen van biobeveiliging;

c)      de interactie tussen diergezondheid, dierenwelzijn en gezondheid van de mens.

2.           De overeenkomstig lid 1 vereiste kennis en de omvang daarvan zijn afhankelijk van:

a)      de categorieën en soorten gehouden dieren of producten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen;

b)      het soort productie;

c)      de verrichte taken.

3.           De in lid 1 bedoelde kennis wordt verworven op een van de volgende manieren:

a)      door beroepservaring of ‑opleiding;

b)      door bestaande programma's in de landbouw- of de aquacultuursector die relevant zijn voor de diergezondheid;

c)      door formeel onderwijs.

Afdeling 2 Dierenartsen en gezondheidswerkers voor waterdieren

Artikel 11 Verantwoordelijkheid van dierenartsen en gezondheidswerkers voor waterdieren

1.           Tijdens hun activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moeten dierenartsen:

a)      alle dienstige maatregelen treffen om het binnenbrengen, de ontwikkeling en de verspreiding van ziekten te beletten;

b)      zorgen voor de vroegtijdige opsporing van ziekten door het stellen van precieze en differentiële diagnosen teneinde de aanwezigheid van een ziekte uit te sluiten of te bevestigen alvorens met een symptomatische behandeling wordt begonnen;

c)      een actieve rol spelen bij:

i)        het vergroten van de waakzaamheid inzake diergezondheid;

ii)       ziektepreventie;

iii)      de vroegtijdige opsporing van en een snelle reactie op ziekten;

d)      bij de uitvoering van de in deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten samenwerken met de bevoegde autoriteit, exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren.

2.           Gezondheidswerkers voor waterdieren mogen ten aanzien van waterdieren activiteiten verrichten die in deze verordening aan dierenartsen worden toegewezen indien zij naar nationaal recht daartoe gemachtigd zijn. In dat geval is lid 1 op hen van toepassing.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de kwalificaties van dierenartsen en gezondheidswerkers voor waterdieren die activiteiten verrichten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

Afdeling 3 Lidstaten

Artikel 12 Verantwoordelijkheid van de lidstaten

1.           Om te garanderen dat de voor diergezondheid bevoegde autoriteit de noodzakelijke en dienstige maatregelen kan nemen en de activiteiten kan uitvoeren die op grond van deze verordening vereist zijn, waarborgen de lidstaten haar:

a)      gekwalificeerd personeel, voorzieningen, uitrusting, financiële middelen en een doeltreffende organisatie die het hele grondgebied van de lidstaat bestrijkt;

b)      toegang tot laboratoria met gekwalificeerd personeel, voorzieningen, uitrusting en financiële middelen die een snelle en juiste diagnose en differentiële diagnose van in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten garanderen;

c)      voldoende geschoolde dierenartsen voor de in artikel 11 bedoelde activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

2.           De lidstaten bieden de exploitanten en personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden ondersteuning om de in artikel 10 bedoelde basiskennis van diergezondheid te verwerven, te onderhouden en te ontwikkelen via pertinente programma's in de landbouw- of aquacultuursector of via formeel onderwijs.

Artikel 13 Delegatie van andere officiële activiteiten door de bevoegde autoriteit

1.           De bevoegde autoriteit kan aan dierenartsen een of meer van de volgende activiteiten delegeren:

a)      activiteiten met betrekking tot de in deel II, hoofdstuk 1, bedoelde melding en rapportage en de in deel II, hoofdstuk 2, bedoelde surveillance;

b)      activiteiten met betrekking tot:

i)        de in deel III bedoelde waakzaamheid, paraatheid en bestrijding;

ii)       de in deel IV bedoelde registratie, erkenning, traceerbaarheid en verplaatsingen;

iii)      de in deel VI bedoelde noodmaatregelen.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de omstandigheden en de voorwaarden waaronder de in lid 1 bedoelde activiteiten kunnen worden gedelegeerd;

b)      de vraag welke andere dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde activiteiten aan dierenartsen mogen worden gedelegeerd, in welke omstandigheden en onder welke voorwaarden;

c)      minimumvereisten voor de in artikel 12, lid 1, onder c), bedoelde opleiding van dierenartsen.

Bij de vaststelling van die gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de aard van die taken en met de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten.

Artikel 14 Informatie voor het publiek

Wanneer op redelijke gronden kan worden vermoed dat dieren of producten een risico inhouden, neemt de bevoegde autoriteit de nodige stappen om het publiek te informeren over de aard van het risico en de maatregelen die zijn genomen of zullen worden genomen om dat risico te voorkomen of te beheersen, gelet op de aard, de ernst en de omvang van dat risico en het belang van het publiek om te worden geïnformeerd.

Afdeling 4 Laboratoria, voorzieningen en andere natuurlijke en rechtspersonen die werken met ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten

Artikel 15 Verplichtingen van laboratoria, voorzieningen en anderen die werken met ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten

1.           Laboratoria, voorzieningen en andere natuurlijke of rechtspersonen die met het oog op onderzoek, onderwijs, diagnosticering of de productie van vaccins en andere biologische producten werken met ziekteverwekkers, moeten, in voorkomend geval rekening houdend met internationale normen:

a)      dienstige biobeveiligings-, bioveiligheids- en biologische-inperkingsmaatregelen nemen om te voorkomen dat de ziekteverwekkers ontsnappen en vervolgens in contact komen met dieren buiten het laboratorium of de andere voorziening waar voor onderzoeksdoeleinden wordt gewerkt met ziekteverwekkers;

b)      ervoor zorgen dat de verplaatsing van ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten tussen laboratoria of andere voorzieningen geen risico inhoudt op verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de veiligheidsmaatregelen voor laboratoria, voorzieningen en andere natuurlijke of rechtspersonen die werken met ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten wat betreft:

a)      biobeveiligings-, bioveiligheids- en biologische-inperkingsmaatregelen;

b)      verplaatsingsvoorschriften voor ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten.

DEEL II MELDING VAN ZIEKTEN EN RAPPORTAGE, SURVEILLANCE, UITROEIINGSPROGRAMMA'S, ZIEKTEVRIJE STATUS

Hoofdstuk 1 Melding van ziekten en rapportage

Artikel 16 Melding binnen lidstaten

1.           Natuurlijke en rechtspersonen melden onverwijld:

a)      een uitbraak of een vermoedelijke uitbraak van een in artikel 8, lid 1, onder e, bedoelde in de lijst opgenomen ziekte aan de bevoegde autoriteit;

b)      abnormale sterftegevallen en andere ernstige symptomen of een sterk verlaagde productie bij dieren met onbekende oorzaak aan een dierenarts, zodat verder onderzoek kan worden verricht, met inbegrip van bemonstering voor laboratoriumonderzoek indien de situatie dat vereist.

2.           De lidstaten kunnen beslissen dat de in lid 1, onder b, bedoelde meldingen worden gericht tot de bevoegde autoriteit.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de criteria om uit te maken of sprake is van de in lid 1, onder b, van dit artikel bedoelde omstandigheden die melding vereisen;

b)      nadere bepalingen voor het verdere onderzoek, bedoeld in lid 1, onder b, van dit artikel.

Artikel 17 Melding in de Unie

1.           De lidstaten melden aan de Commissie en de andere lidstaten onverwijld elke uitbraak van in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder e), waarvoor een onverwijlde melding vereist is om, rekening houdend met het ziekteprofiel, tijdig de nodige risicobeheersmaatregelen te kunnen nemen.

2.           De in lid 1 bedoelde melding bevat de volgende informatie over de uitbraak:

a)      de ziekteverwekker en in voorkomend geval het subtype;

b)      de datum waarop de uitbraak vermoed en bevestigd werd;

c)      de plaats van de uitbraak;

d)      eventuele daarmee samenhangende uitbraken;

e)      de door de uitbraak getroffen dieren;

f)       eventuele ziektebestrijdingsmaatregelen die in verband met de uitbraak zijn getroffen;

g)      de mogelijke of bekende oorsprong van de in de lijst opgenomen ziekte;

h)      de gehanteerde diagnosemethoden.

3.           De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen vast welke in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder e, de lidstaten overeenkomstig lid 1 van dit artikel onverwijld moeten melden.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 18 Rapportage in de Unie

1.           De lidstaten rapporteren bij de Commissie en de andere lidstaten informatie over in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder e, waarvoor:

a)      geen onverwijlde melding van uitbraken in de zin van artikel 17, lid 1, vereist is;

b)      een onverwijlde melding van uitbraken in de zin van artikel 17, lid 1, vereist is, maar waarvoor aan de Commissie en de andere lidstaten aanvullende informatie moet worden meegedeeld betreffende:

i)        surveillance overeenkomstig de bepalingen van een krachtens artikel 29 vastgestelde uitvoeringshandeling;

ii)       een uitroeiingsprogramma overeenkomstig de bepalingen van een krachtens artikel 35 vastgestelde uitvoeringshandeling.

2.           De in lid 1 bedoelde rapporten bevatten informatie over:

a)      de opsporing van de in lid 1 bedoelde in de lijst opgenomen ziekten;

b)      de resultaten van surveillance indien dat overeenkomstig krachtens artikel 29, onder b, punt ii, vastgestelde bepalingen vereist is;

c)      de resultaten van surveillanceprogramma's indien dat overeenkomstig artikel 27, lid 3, en krachtens artikel 29, onder b, punt ii, vastgestelde bepalingen vereist is;

d)      uitroeiingsprogramma's indien dat overeenkomstig artikel 33 en de bepalingen van een krachtens artikel 35 vastgestelde uitvoeringshandeling vereist is.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijziging en aanvulling van de voorschriften in lid 2 van dit artikel en betreffende de rapportage over andere aangelegenheden wanneer dat noodzakelijk is voor een doeltreffende toepassing van de bepalingen van deze verordening inzake preventie en bestrijding van ziekten.

Artikel 19 Gemeenschappelijke bepalingen voor melding en rapportage in de Unie

1.           De in artikel 17, lid 1, en artikel 18, lid 1, bedoelde melding in de Unie en rapportage in de Unie vinden plaats op tijdstippen en met frequenties die transparantie en de tijdige toepassing van de nodige risicomanagementmaatregelen garanderen, rekening houdend met:

a)      het ziekteprofiel;

b)      het soort uitbraak.

2.           Met het oog op de in artikel 17, lid 1, en artikel 18, lid 1, bedoelde melding in de Unie en rapportage in de Unie stellen de lidstaten meldings- en rapportageregio's in.

Artikel 20 Geautomatiseerd informatiesysteem voor melding in de Unie en rapportage in de Unie

De Commissie creëert en beheert een geautomatiseerd informatiesysteem voor de werking van de mechanismen en instrumenten voor de in de artikelen 17, 18 en 19 bedoelde melding in de Unie en rapportage in de Unie.

Artikel 21 Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de melding in de Unie en de rapportage in de Unie en het geautomatiseerd informatiesysteem

De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen bepalingen vast voor de melding in de Unie en de rapportage in de Unie en het geautomatiseerd informatiesysteem, bedoeld in de artikelen 17 tot en met 20, inzake:

a)           de informatie die de lidstaten moeten verstrekken bij de in artikel 17, lid 1, en artikel 18, lid 1, bedoelde melding in de Unie en rapportage in de Unie;

b)           de procedures voor het creëren en het gebruik van het in artikel 20 bedoelde geautomatiseerd informatiesysteem, en overgangsmaatregelen voor de migratie van de gegevens en de informatie van de bestaande systemen naar het nieuwe en voor de volledige werking ervan;

c)           het formaat en de structuur van de gegevens die moeten worden ingevoerd in het in artikel 20 bedoelde geautomatiseerd informatiesysteem;

d)           de termijnen voor en de frequentie van de in artikel 17, lid 1, en artikel 18, lid 1, bedoelde melding in de Unie en rapportage in de Unie;

e)           de in artikel 19, lid 2, bedoelde regio's voor melding in de Unie en rapportage in de Unie.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk 2 Surveillance

Artikel 22 Surveillanceplicht van de exploitanten

Teneinde in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten op te sporen

a)           observeren de exploitanten de gezondheid en het gedrag van de dieren waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen;

b)           gaan zij na of zich in de normale productieparameters van de inrichtingen, dieren of levende producten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, veranderingen voordoen die het vermoeden kunnen wekken dat zij worden veroorzaakt door een in de lijst opgenomen ziekte of een nieuwe ziekte;

c)           houden zij in het oog of zich bij dieren waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, abnormale sterftegevallen of andere ernstige symptomen voordoen.

Artikel 23 Diergezondheidsinspecties

1.           De exploitanten zorgen ervoor dat in de inrichtingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn een dierenarts diergezondheidsinspecties uitvoert wanneer dat wegens de aan de inrichting verbonden risico's verantwoord is, rekening houdend met:

a)      het soort inrichting;

b)      de categorieën en soorten gehouden dieren in de inrichting;

c)      elke andere pertinente surveillance, kwaliteitsborging of officiële controles waaraan de gehouden dieren en het soort inrichting onderworpen zijn.

Die diergezondheidsinspecties worden verricht met een frequentie die in verhouding staat tot de aan de inrichting verbonden risico's.

Zij kunnen worden gecombineerd met andere inspecties.

2.           De in lid 1 bedoelde diergezondheidsinspecties beogen:

a)      het opsporen van mogelijke aanwijzingen voor in de lijst opgenomen ziekten of nieuwe ziekten;

b)      het verstrekken aan de exploitant van advies over biobeveiliging en andere diergezondheidskwesties, voor zover dat relevant is voor het soort inrichting en de categorieën en soorten gehouden dieren in de inrichting.

Artikel 24 Bevoegdheidsdelegatie inzake diergezondheidsinspecties

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)           de aanvulling van:

i)       de criteria van artikel 23, lid 1, waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van:

– het soort inrichting waar diergezondheidsinspecties moeten worden uitgevoerd;

– de frequentie van die diergezondheidsinspecties;

ii)       de voorschriften van artikel 23, lid 2, inzake de inhoud en de frequentie van de diergezondheidsinspecties voor de verschillende soorten inrichtingen, teneinde te waarborgen dat de doelstellingen van de diergezondheidsinspecties worden bereikt;

b)           de bepaling van de soorten inrichtingen waar diergezondheidsinspecties moeten worden uitgevoerd.

Artikel 25 Surveillanceplicht van de bevoegde autoriteit

1.           De bevoegde autoriteit surveilleert voor aanwezigheid van in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder e), en voor nieuwe ziekten.

2.           De surveillance wordt aldus opgezet dat de aanwezigheid van in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder e), en van nieuwe ziekten tijdig wordt opgespoord door het inwinnen, vergelijken en analyseren van relevante informatie betreffende de ziektesituatie.

3.           De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de in lid 1 bedoelde surveillancegegevens doeltreffend en efficiënt worden ingewonnen en verwerkt.

Artikel 26 Methodiek, frequentie en intensiteit van de surveillance

De opzet, de middelen, de diagnosemethoden, de frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en de bemonsteringspatronen van de in artikel 25, lid 1, bedoelde surveillance zijn dienstig voor en evenredig met de doelstellingen van de surveillance, rekening houdend met:

a)           het ziekteprofiel;

b)           de betrokken risicofactoren;

c)           de gezondheidsstatus in:

i)       de lidstaat, de zone of het compartiment daarvan dat aan surveillance onderworpen is;

ii)       de lidstaten en derde landen of grondgebieden die grenzen aan die lidstaat, die zone of dat compartiment of waaruit dieren en producten er binnenkomen;

d)           de surveillance door de exploitanten overeenkomstig artikel 22 of door andere overheidsinstellingen.

Artikel 27 Surveillanceprogramma's

1.           De bevoegde autoriteit verricht de in artikel 25, lid 1, bedoelde surveillance in het kader van een surveillanceprogramma, wanneer gestructureerde surveillance noodzakelijk is wegens:

a)      het ziekteprofiel;

b)      de betrokken risicofactoren.

2.           Lidstaten die een surveillanceprogramma in de zin van lid 1 opstellen, delen dat mee aan de Commissie en de andere lidstaten.

3.           Lidstaten die uitvoering geven aan een surveillanceprogramma in de zin van lid 1, brengen aan de Commissie regelmatig rapport uit over de resultaten van dat surveillanceprogramma.

Artikel 28 Bevoegdheidsdelegatie

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)           de opzet, de middelen, de diagnosemethoden, de frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en de bemonsteringspatronen van de in artikel 26 bedoelde surveillance;

b)           de criteria voor de officiële bevestiging en gevalsdefinities van in artikel 8, lid 1, onder e), bedoelde in de lijst opgenomen ziekten en, in voorkomend geval, nieuwe ziekten;

c)           de aan in artikel 27, lid 1, bedoelde surveillanceprogramma's gestelde eisen inzake:

i)       de inhoud van de surveillanceprogramma's;

ii)       de informatie die moet worden verstrekt bij de indiening van surveillanceprogramma's overeenkomstig artikel 27, lid 2, en van regelmatige rapporten overeenkomstig artikel 27, lid 3;

iii)      de tijd gedurende welke surveillanceprogramma's worden toegepast.

Artikel 29 Uitvoeringsbevoegdheden

De Commissie stelt voor de surveillance en surveillanceprogramma's, bedoeld in de artikelen 26 en 27 en de krachtens artikel 28 vastgestelde regelgeving, bij uitvoeringshandelingen voorschriften vast inzake:

a)           de vaststelling voor welke van de in artikel 8, lid 1, onder e), bedoelde in de lijst opgenomen ziekten surveillanceprogramma's moeten gelden;

b)           de vorm en de procedure om:

i)       surveillanceprogramma's ter informatie in te dienen bij de Commissie en de andere lidstaten;

ii)       aan de Commissie rapport uit te brengen over de resultaten van de surveillance.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk 3 Uitroeiingsprogramma's

Artikel 30 Verplichte en vrijwillige uitroeiingsprogramma's

1.           Lidstaten die niet voor hun hele grondgebied of zones of compartimenten daarvan vrij zijn van of bekend staan als vrij van een of meer van de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b):

a)      stellen een programma op om die in de lijst opgenomen ziekte uit te roeien of om aan te tonen dat zij vrij zijn van die ziekte, dat moet worden uitgevoerd in de dierpopulaties die met die ziekte te maken hebben en dat de relevante delen van hun grondgebied of de relevante zones of compartimenten daarvan bestrijkt ("verplicht uitroeiingsprogramma");

b)      leggen het ontwerp van het verplichte uitroeiingsprogramma ter goedkeuring voor aan de Commissie.

2.           Lidstaten die niet vrij zijn van of niet bekend staan als zijnde vrij van een of meer van de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder c), en die besluiten om een programma voor de uitroeiing van die in de lijst opgenomen ziekte op te stellen dat moet worden uitgevoerd in de dierpopulaties die met die ziekte te maken hebben en dat de relevante delen van hun grondgebied of zones of compartimenten daarvan bestrijkt ("vrijwillig uitroeiingsprogramma"), leggen dat programma ter goedkeuring voor aan de Commissie.

3.           De Commissie verleent bij uitvoeringshandelingen goedkeuring voor:

a)      ontwerpen van verplichte uitroeiingsprogramma's die haar overeenkomstig lid 1 ter goedkeuring zijn voorgelegd;

b)      ontwerpen van vrijwillige uitroeiingsprogramma's die haar overeenkomstig lid 2 ter goedkeuring zijn voorgelegd.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een in de lijst opgenomen ziekte die een risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast zoals bedoeld in dit lid, onder a).

De Commissie kan waar nodig overeenkomstig de punten a) en b) goedgekeurde uitroeiingsprogramma's bij uitvoeringshandelingen wijzigen of beëindigen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de doelstellingen, de ziektebestrijdingsstrategieën en de tussentijdse doelstellingen van verplichte en vrijwillige uitroeiingsprogramma's;

b)      afwijkingen van de in lid 1, onder b), en lid 2 van dit artikel bedoelde verplichting om verplichte uitroeiingsprogramma's en vrijwillige uitroeiingsprogramma's ter goedkeuring in te dienen, wanneer die goedkeuring niet nodig is omdat met betrekking tot die programma's bepalingen zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 31, lid 2, artikel 34, lid 2, en artikel 35;

c)      de informatie die de lidstaten aan de Commissie en aan de andere lidstaten moeten verstrekken inzake de onder b) bedoelde afwijkingen van het vereiste van goedkeuring van verplichte uitroeiingsprogramma's en vrijwillige uitroeiingsprogramma's.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de krachtens dit lid, onder b), vastgestelde bepalingen te wijzigen of in te trekken.

Artikel 31 Maatregelen in het kader van de verplichte en vrijwillige uitroeiingsprogramma's

1.           Verplichte uitroeiingsprogramma's en vrijwillige uitroeiingsprogramma's omvatten ten minste de volgende maatregelen:

a)      ziektebestrijdingsmaatregelen om de ziekteverwekker uit te roeien in inrichtingen, compartimenten en zones waar de ziekte voorkomt en om herinfectie te voorkomen;

b)      surveillance overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 26 tot en met 29, met het oog op het aantonen van:

i)        de doeltreffendheid van de onder a) bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

ii)       het vrij zijn van de in de lijst opgenomen ziekte;

c)      ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen indien de resultaten van de surveillance positief zijn.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de in lid 1, onder a), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

b)      ziektebestrijdingsmaatregelen om te voorkomen dat de betrokken dierpopulatie opnieuw met de betrokken ziekte wordt besmet in inrichtingen, zones en compartimenten;

c)      de opzet, de middelen, de diagnosemethoden, de frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en de bemonsteringspatronen van de surveillance, bedoeld in artikel 26;

d)      de in lid 1, onder c), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen in geval van positieve resultaten voor de in de lijst opgenomen ziekte;

e)      vaccinatie.

Artikel 32 Inhoud van de in te dienen verplichte en vrijwillige uitroeiingsprogramma's

Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 30, leden 1 en 2, verplichte of vrijwillige uitroeiingsprogramma's ter goedkeuring aan de Commissie voorleggen, nemen zij daarin de volgende informatie op:

a)           een beschrijving van de epizoötiologische situatie van de in de lijst opgenomen ziekte waarop het verplichte of het vrijwillige uitroeiingsprogramma betrekking heeft;

b)           een beschrijving en afbakening van het geografische en bestuurlijke gebied waarop het verplichte of het vrijwillige uitroeiingsprogramma betrekking heeft;

c)           een beschrijving van de ziektebestrijdingsmaatregelen in het verplichte of het vrijwillige uitroeiingsprogramma, bedoeld in artikel 31, lid 1, en de krachtens artikel 31, lid 2, vastgestelde regelgeving;

d)           de geschatte looptijd van het verplichte of vrijwillige uitroeiingsprogramma;

e)           de tussentijdse doelstellingen en de ziektebestrijdingsstrategieën ter uitvoering van het verplichte of vrijwillige uitroeiingsprogramma;

f)            een analyse van de verwachte kosten en baten van het verplichte of vrijwillige uitroeiingsprogramma.

Artikel 33 Rapportage

De lidstaat die een verplicht of vrijwillig uitroeiingsprogramma uitvoert, verstrekt de Commissie:

a)           regelmatig tussentijdse rapporten betreffende de monitoring van de in artikel 32, onder e), bedoelde tussentijdse doelstellingen van de lopende verplichte of vrijwillige programma's;

b)           een eindrapport na afloop ervan.

Artikel 34 Uitvoeringstermijn van uitroeiingsprogramma's

1.           Verplichte en vrijwillige uitroeiingsprogramma's zijn van toepassing tot de volgende situatie is bereikt:

a)      de voorwaarden voor het aanvragen van de ziektevrije status van het grondgebied van de lidstaat of van een zone als bedoeld in artikel 36, lid 1, of van een compartiment als bedoeld in artikel 37, lid 1, zijn vervuld; of

b)      in het geval van vrijwillige uitroeiingsprogramma's, de voorwaarden voor het aanvragen van de ziektevrije status kunnen niet worden vervuld en het programma beantwoordt niet langer aan zijn doel; in dat geval wordt het door de bevoegde autoriteit of door de Commissie ingetrokken volgens de procedure op grond waarvan het was opgesteld.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot aanvulling en wijziging van de in lid 1 van dit artikel gestelde eisen met betrekking tot de uitvoeringstermijn van verplichte en vrijwillige uitroeiingsprogramma's.

Artikel 35 Uitvoeringsbevoegdheden

De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen de voorschriften vast voor de informatie, vorm en procedure met betrekking tot de regelgeving van de artikelen 30 tot en met 33 over:

a)           het ter goedkeuring indienen van ontwerpen van verplichte en vrijwillige uitroeiingsprogramma's;

b)           prestatie-indicatoren;

c)           de rapportage aan de Commissie en de andere lidstaten over de resultaten van de uitvoering van verplichte of vrijwillige uitroeiingsprogramma's.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk 4 Ziektevrije status

Artikel 36 Ziektevrije lidstaten en zones

1.           Een lidstaat kan de Commissie verzoeken om zijn gehele grondgebied of een of meer zones daarvan vrij te verklaren van één of meer van de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c), mits aan een of meer van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)      op het gehele grondgebied van de lidstaat of in de zone(s) waarop het verzoek betrekking heeft, komt geen enkele diersoort voor die is opgenomen in de lijst voor de ziekte waarop het verzoek voor het verkrijgen van de ziektevrije status betrekking heeft;

b)      van de ziekteverwekker is bekend dat hij op het gehele grondgebied van de lidstaat, of in de zone(s) waarop het verzoek betrekking heeft, niet kan overleven;

c)      in het geval van in de lijst opgenomen ziekten die enkel door vectoren worden overgedragen, komt op het gehele grondgebied van de lidstaat of in de zone(s) waarop het verzoek betrekking heeft geen van de vectoren voor of is bekend dat die daar niet kunnen overleven;

d)      het vrij zijn van de in de lijst opgenomen ziekte is aangetoond door middel van:

i)        een uitroeiingsprogramma dat voldoet aan de bepalingen van artikel 31, lid 1, en van krachtens lid 2 van dat artikel vastgestelde regelgeving; of

ii)       historische gegevens en surveillancegegevens.

2.           Verzoeken van lidstaten voor het verkrijgen van de ziektevrije status bevatten bewijsmateriaal om te staven dat aan de in lid 1 gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van de ziektevrije status is voldaan.

3.           Wanneer aan de in de leden 1 en 2 gestelde voorwaarden is voldaan, willigt de Commissie, na zo nodig wijzigingen te hebben aangebracht, bij een uitvoeringshandeling de verzoeken van lidstaten voor het verkrijgen van de ziektevrije status in.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 37 Compartimenten

1.           Een lidstaat kan de Commissie verzoeken om voor in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), de ziektevrije status van compartimenten te erkennen, en de ziektevrije status van dat compartiment te beschermen in geval van uitbraken van een of meer van die in de lijst opgenomen ziekten op zijn grondgebied, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)      de insleep van de in de lijst opgenomen ziekte of ziekten waarop het verzoek betrekking heeft, kan, rekening houdend met het ziekteprofiel, op het niveau van het compartiment doeltreffend worden voorkomen;

b)      het compartiment waarop het verzoek betrekking heeft, is aan één gemeenschappelijk biobeveiligingsbeheerssysteem onderworpen om de ziektevrije status van alle inrichtingen die er deel van uitmaken te garanderen;

c)      het compartiment waarop het verzoek betrekking heeft, is door de bevoegde autoriteit erkend voor verplaatsingen van dieren en producten daarvan overeenkomstig:

i)        de artikelen 94 en 95 voor compartimenten waar landdieren en producten daarvan worden gehouden;

ii)       de artikelen 181 en 182 voor compartimenten waar aquacultuurdieren en producten daarvan worden gehouden.

2.           Een lidstaat kan de Commissie verzoeken om voor een of meer in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c), de ziektevrije status van compartimenten te erkennen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)      de insleep van de in de lijst opgenomen ziekte of ziekten waarop het verzoek betrekking heeft, kan, rekening houdend met het ziekteprofiel, op het niveau van het compartiment doeltreffend worden voorkomen;

b)      er is voldaan aan een of meer van de volgende voorwaarden:

i)        de voorwaarden van artikel 36, lid 1, onder a) tot en met d);

ii)       de inrichtingen van het compartiment beginnen of hervatten hun activiteiten en hebben een gemeenschappelijk biobeveiligingsbeheerssysteem opgezet om het ziektevrij zijn van het compartiment te garanderen;

c)      de exploitanten van de inrichtingen van het compartiment hebben een gemeenschappelijk biobeveiligingsbeheerssysteem om de ziektevrije status van het compartiment te garanderen;

d)      het compartiment waarop het verzoek betrekking heeft, is door de bevoegde autoriteit erkend voor verplaatsingen van dieren en producten daarvan overeenkomstig:

i)        de artikelen 94 en 95 voor compartimenten waar landdieren en producten daarvan worden gehouden;

ii)       de artikelen 181 en 182 voor compartimenten waar aquacultuurdieren en producten daarvan worden gehouden.

3.           Verzoeken van lidstaten voor de erkenning van de ziektevrije status van compartimenten overeenkomstig de leden 1 en 2 bevatten bewijsmateriaal om te staven dat aan de in die leden gestelde voorwaarden is voldaan.

4.           Wanneer aan de in de leden 1 of 2 en aan de in lid 3 gestelde voorwaarden is voldaan, erkent de Commissie, na zo nodig wijzigingen te hebben aangebracht, bij uitvoeringshandelingen de ziektevrije status van compartimenten.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de eisen voor de erkenning van de ziektevrije status van compartimenten, bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel, rekening houdend met het profiel van de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), b) en c), betreffende ten minste:

i)        surveillance en ander bewijsmateriaal ter staving van het ziektevrij zijn;

ii)       biobeveiligingsmaatregelen;

b)      de nadere bepalingen voor de erkenning van de ziektevrije status van compartimenten door de bevoegde autoriteit, bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel;

c)      compartimenten die zich op het grondgebied van meer dan één lidstaat bevinden.

Artikel 38 Lijsten van ziektevrije zones of compartimenten

Elke lidstaat maakt en handhaaft een bijgewerkte lijst van:

a)           ziektevrije grondgebieden of zones, bedoeld in artikel 36, lid 1;

b)           ziektevrije compartimenten, bedoeld in artikel 37, leden 1 en 2.

De lidstaten maken die lijsten openbaar.

Artikel 39 Bevoegdheidsdelegatie inzake de ziektevrije status van lidstaten en zones

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)           nadere bepalingen inzake de ziektevrije status van lidstaten en zones daarvan, rekening houdend met de verschillende ziekteprofielen, met betrekking tot:

i)       de criteria die moeten worden gehanteerd ter staving van beweringen van lidstaten dat geen in de lijst opgenomen soorten voorkomen of kunnen overleven, en het bewijsmateriaal om die beweringen te staven, als bedoeld in artikel 36, lid 1, onder a);

ii)       de criteria die moeten worden gehanteerd om te staven dat een ziekteverwekker of vector niet kan overleven, en het bewijsmateriaal om die beweringen te staven, als bedoeld in artikel 36, lid 1, onder b) en c);

iii)      de criteria om het ziektevrij zijn te bepalen, als bedoeld in artikel 36, lid 1, onder d);

iv)      surveillance en ander bewijsmateriaal ter staving van het ziektevrij zijn;

v)      biobeveiligingsmaatregelen;

vi)      beperkingen van en voorwaarden voor vaccinatie in ziektevrije lidstaten en zones daarvan;

vii)     de instelling van zones tussen de ziektevrije zones of zones waar een uitroeiingsprogramma van toepassing is, en de beperkingszones ("bufferzones");

viii)    zones die zich uitstrekken over het grondgebied van meer dan één lidstaat;

b)           afwijkingen van het in artikel 36, lid 1, bedoelde vereiste dat de Commissie voor één of meer in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c), de ziektevrije status erkent wanneer die erkenning niet nodig is omdat voor het ziektevrij zijn nadere bepalingen zijn vastgesteld in krachtens punt a) van dit artikel vastgestelde regelgeving;

c)           de informatie die de lidstaten aan de Commissie en aan de andere lidstaten moeten verstrekken ter staving van de verklaringen betreffende de ziektevrije status, zonder dat overeenkomstig artikel 36, lid 3, een uitvoeringshandeling is vastgesteld, zoals bepaald in punt b van dit artikel.

Artikel 40 Uitvoeringsbevoegdheden

De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen eisen vast inzake de ziektevrije status van grondgebieden, zones en compartimenten die betrekking hebben op de bepalingen van de artikelen 36, 37 en 38 en de bepalingen in krachtens artikel 39 vastgestelde gedelegeerde handelingen, met betrekking tot:

a)           het bepalen voor welke van de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), b) en c), overeenkomstig artikel 37 ziektevrije compartimenten mogen worden ingesteld;

b)           de eisen betreffende de te verstrekken informatie, en de vorm van en de procedures voor:

i)       verzoeken voor het verkrijgen van de ziektevrije status voor het gehele grondgebied van de lidstaat of voor zones of compartimenten daarvan;

ii)       de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie over ziektevrije lidstaten of zones en compartimenten daarvan.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 41 Handhaving van de ziektevrije status

1.           De lidstaten handhaven de ziektevrije status van hun grondgebied of van zones of compartimenten daarvan slechts zolang de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)      aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de ziektevrije status in artikel 36, lid 1, artikel 37, leden 1 en 2, en krachtens lid 3 van dit artikel en artikel 39 vastgestelde bepalingen is voldaan;

b)      er wordt met inachtneming van de in artikel 26 gestelde eisen, surveillance verricht om te controleren dat het grondgebied, de zone of het compartiment vrij blijft van de in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status was goedgekeurd of erkend;

c)      overeenkomstig de bepalingen in de delen IV en V gelden beperkingen op verplaatsingen naar het grondgebied, de zone of het compartiment van dieren, en in voorkomend geval van hun producten, van soorten die in de lijst zijn opgenomen voor de in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status was goedgekeurd of erkend;

d)      er worden andere biobeveiligingsmaatregelen toegepast om de insleep te voorkomen van de in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status was goedgekeurd of erkend.

2.           Wanneer de in lid 1 bedoelde voorwaarden voor handhaving van de ziektevrije status niet langer vervuld zijn, deelt een lidstaat dat onverwijld mee aan de Commissie.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende voorwaarden voor de handhaving van de ziektevrije status:

a)      surveillance in de zin van lid 1, onder b);

b)      biobeveiligingsmaatregelen in de zin van lid 1, onder c).

Artikel 42 Opschorting, intrekking en herinvoering van de ziektevrije status

1.           Wanneer een lidstaat redenen heeft om aan te nemen dat een van de voorwaarden voor de handhaving van zijn status als ziektevrije lidstaat, ziektevrije zone of compartiment daarvan is geschonden,

a)      schort hij onverwijld de verplaatsingen op van de in de lijst opgenomen soort voor de in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status is goedgekeurd of erkend, naar andere lidstaten, zones of compartimenten met een voor die in de lijst opgenomen ziekte hogere gezondheidsstatus;

b)      neemt hij, indien dat dienstig is ter voorkoming van de verspreiding van een in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status is goedgekeurd of erkend, onverwijld de in deel III, titel II, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen.

2.           De in lid 1 bedoelde maatregelen worden opgeheven wanneer nader onderzoek het volgende bevestigt:

a)      de vermoede schending heeft niet plaatsgevonden; of

b)      de vermoede schending heeft geen wezenlijk effect gehad en de lidstaat kan garanderen dat de voorwaarden voor handhaving van zijn ziektevrije status opnieuw vervuld zijn.

3.           Wanneer nader onderzoek door de lidstaat bevestigt dat het zeer waarschijnlijk is dat de in de lijst opgenomen ziekte waarvoor hij de ziektevrije status had verkregen, is voorgekomen of dat andere ernstige schendingen van de voorwaarden voor de handhaving van de ziektevrije status hebben plaatsgevonden, deelt de lidstaat dat onverwijld mee aan de Commissie.

4.           Wanneer de Commissie van de lidstaat de in lid 3 van dit artikel bedoelde mededeling heeft ontvangen dat de voorwaarden voor de handhaving van de ziektevrije status niet langer zijn vervuld, trekt zij bij uitvoeringshandelingen de krachtens artikel 36, lid 3, verleende goedkeuring van de ziektevrije status van een lidstaat of zone of de krachtens artikel 37, lid 4, verleende erkenning van de ziektevrije status van een compartiment in.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van uiterste urgentie, stelt de Commissie, wanneer de in lid 3 van dit artikel bedoelde in de lijst opgenomen ziekte zich snel verspreidt met het risico van zeer ernstige gevolgen voor de diergezondheid of de volksgezondheid, de economie of de samenleving, volgens de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

5.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende bepalingen inzake de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde schorsing, intrekking en herinvoering van de ziektevrije status.

DEEL III WAAKZAAMHEID EN PARAATHEID VOOR ZIEKTEN EN ZIEKTEBESTRIJDING

TITEL I Waakzaamheid en paraatheid voor ziekten

Hoofdstuk 1 Rampenplannen en simulatieoefeningen

Artikel 43 Rampenplannen

1.           De lidstaten stellen rampenplannen en, waar nodig, gedetailleerde handleidingen op met de maatregelen die in de lidstaat moeten worden getroffen wanneer zich een geval of een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), of van een nieuwe ziekte voordoet, en werken die bij, zodat grote waakzaamheid en paraatheid voor ziekten en een snelle respons worden gewaarborgd.

2.           De rampenplannen en, in voorkomend geval, de gedetailleerde handleidingen voorzien ten minste in:

a)      de instelling van een hiërarchisch gestructureerde taakverdeling binnen de bevoegde autoriteit en met andere overheidsinstellingen om te zorgen voor een snelle en doeltreffende besluitvorming op nationaal, regionaal en lokaal niveau;

b)      het kader voor de samenwerking tussen de bevoegde autoriteit en de andere betrokken overheidsinstellingen om ervoor te zorgen dat maatregelen op een samenhangende en gecoördineerde wijze worden genomen;

c)      toegang tot

i)        voorzieningen;

ii)       laboratoria;

iii)      uitrusting;

iv)      personeel;

v)       noodfondsen;

vi)      alle andere dienstige materialen en middelen die nodig zijn voor de snelle en efficiënte uitroeiing van de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), of de nieuwe ziekten;

d)      de beschikbaarheid van de volgende centra en groepen die beschikken over de nodige deskundigheid om de bevoegde autoriteit te helpen:

i)        een functioneel centraal ziektebestrijdingscentrum;

ii)       regionale en lokale ziektebestrijdingscentra, naargelang de administratieve en geografische situatie in de lidstaten;

iii)      operationele groepen van deskundigen;

e)      de uitvoering van de ziektebestrijdingsmaatregelen in de zin van titel II, hoofdstuk 1, voor de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), en voor nieuwe ziekten;

f)       in voorkomend geval bepalingen inzake noodvaccinatie;

g)      beginselen voor de geografische afbakening van door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 64, lid 1, ingestelde beperkingszones;

h)      in voorkomend geval, coördinatie met naburige lidstaten en aangrenzende derde landen en grondgebieden.

Artikel 44 Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringsbevoegdheden inzake rampenplannen

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot gedetailleerde eisen en voorwaarden voor de in artikel 43, lid 1, bedoelde rampenplannen en ter aanvulling van de vereisten van artikel 43, lid 2, rekening houdend met:

a)      de doelstellingen van de rampenplannen, die moeten zorgen voor een grote waakzaamheid en paraatheid voor ziekten en een snelle respons;

b)      het ziekteprofiel van de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a);

c)      nieuwe kennis van en de ontwikkelingen inzake instrumenten voor ziektebestrijding.

2.           De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen eisen inzake de praktische tenuitvoerlegging in de lidstaten van de in artikel 43, lid 1, bedoelde rampenplannen vast, die betrekking hebben op:

a)      de aangelegenheden bedoeld in artikel 43, lid 2, onder a) en c) tot en met h);

b)      andere operationele aspecten van de rampenplannen in de lidstaten;

c)      gedetailleerde eisen en voorwaarden voor de praktische uitvoering van de krachtens lid 1 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 45 Simulatieoefeningen

1.           De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat regelmatig simulatieoefeningen voor de in artikel 43, lid 1, bedoelde rampenplannen worden gehouden:

a)      teneinde in de lidstaat te zorgen voor een grote waakzaamheid en paraatheid voor ziekten en een snelle respons;

b)      teneinde de doelmatigheid van die rampenplannen te verifiëren.

2.           Voor zover dat haalbaar en dienstig is, worden simulatieoefeningen gehouden in nauwe samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de naburige lidstaten en aangrenzende derde landen en grondgebieden.

3.           De lidstaten verstrekken de Commissie en de andere lidstaten op hun verzoek een verslag over de voornaamste resultaten van de simulatieoefeningen.

4.           Indien zulks dienstig en nodig is, stelt de Commissie voor de praktische uitvoering van simulatieoefeningen in de lidstaten bij uitvoeringshandelingen bepalingen vast inzake:

a)      de frequentie, de inhoud en de vorm van simulatieoefeningen;

b)      simulatieoefeningen betreffende meer dan één in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a);

c)      samenwerking tussen naburige lidstaten en met aangrenzende derde landen en gebieden.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk 2 Gebruik van diergeneesmiddelen voor de preventie en bestrijding van ziekten

Artikel 46 Gebruik van diergeneesmiddelen voor de preventie en bestrijding van ziekten

1.           De lidstaten kunnen maatregelen treffen betreffende het gebruik van diergeneesmiddelen voor in de lijst opgenomen ziekten, om te zorgen voor een zo efficiënt mogelijke preventie of bestrijding van die ziekten, mits die maatregelen stroken met de bepalingen inzake het gebruik van diergeneesmiddelen in krachtens artikel 47 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Die maatregelen kunnen het volgende omvatten:

a)      het verbod en de beperking van het gebruik van diergeneesmiddelen;

b)      het verplichte gebruik van diergeneesmiddelen.

2.           Wanneer de lidstaten beoordelen of ter preventie en bestrijding van een bepaalde in de lijst opgenomen ziekte al dan niet diergeneesmiddelen mogen worden gebruikt, en zo ja, hoe, houden zij rekening met de volgende criteria:

a)      het ziekteprofiel;

b)      de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte in:

i)        de lidstaat;

ii)       de Unie;

iii)      in voorkomend geval, in aangrenzende derde landen en grondgebieden;

iv)      derde landen en grondgebieden van waaruit dieren en producten de Unie worden binnengebracht;

c)      de beschikbaarheid, de doeltreffendheid en de risico's van de diergeneesmiddelen;

d)      de beschikbaarheid van diagnostische tests voor het opsporen van besmettingen bij dieren die met de diergeneesmiddelen worden behandeld;

e)      de economische, sociale en milieueffecten en de gevolgen voor het dierenwelzijn van het gebruik van de diergeneesmiddelen in vergelijking met andere beschikbare strategieën voor de preventie en bestrijding van ziekten.

3.           De lidstaten treffen passende preventiemaatregelen voor het gebruik van diergeneesmiddelen voor wetenschappelijk onderzoek, of voor het onder gecontroleerde omstandigheden ontwikkelen en testen daarvan, teneinde de diergezondheid en de volksgezondheid te beschermen.

Artikel 47 Bevoegdheidsdelegatie inzake het gebruik van diergeneesmiddelen

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      het verbod en de beperking van het gebruik van diergeneesmiddelen;

b)      specifieke voorwaarden voor het gebruik van diergeneesmiddelen voor een specifieke in de lijst opgenomen ziekte;

c)      het verplichte gebruik van diergeneesmiddelen;

d)      risicobeperkende maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten door dieren die zijn behandeld met de diergeneesmiddelen of door producten van die dieren;

e)      surveillance na het gebruik van vaccins en andere diergeneesmiddelen voor specifieke in de lijst opgenomen ziekten.

2.           Bij de vaststelling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde bepalingen houdt de Commissie rekening met de criteria van artikel 46, lid 2.

3.           Indien dit bij nieuwe risico's om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de procedure van artikel 254 van toepassing op krachtens lid 1 van dit artikel vastgestelde regelgeving.

Hoofdstuk 3 Antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken

Artikel 48 Oprichting van antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie

1.           Voor in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), waarvoor vaccinatie niet verboden is bij een krachtens artikel 47, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling, kan de Commissie antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie oprichten en daarvoor beheersverantwoordelijkheid dragen, teneinde voorraden van een of meer van de volgende biologische producten op te slaan en te vervangen:

a)      antigenen;

b)      vaccins;

c)      bronmateriaal voor vaccins;

d)      diagnosereagentia.

2.           De Commissie ziet erop toe dat de in lid 1 bedoelde antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie:

a)      voldoende grote voorraden van de juiste soorten antigenen, vaccins, bronmateriaal voor vaccins en diagnosereagentia voor de specifieke in de lijst opgenomen ziekte aanhouden, rekening houdend met de in het kader van de in artikel 43, lid 1, bedoelde rampenplannen geraamde behoeften van de lidstaten;

b)      regelmatig voorraden antigenen, vaccins, bronmateriaal voor vaccins en diagnosereagentia ontvangen en die tijdig vervangen;

c)      worden beheerd en verplaatst overeenkomstig de passende normen voor biobeveiliging, bioveiligheid en biologische inperking, bedoeld in artikel 15, lid 1, en krachtens artikel 15, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      het beheer, de opslag en de vervanging van voorraden van de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie, bedoeld in de leden 1 en 2;

b)      de eisen op het gebied van biobeveiliging, bioveiligheid en biologische inperking voor de werking van die banken, rekening houdend met de eisen in artikel 15, lid 1, en in krachtens artikel 15, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Artikel 49 Toegang tot de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie

1.           Voor zover voorraden beschikbaar zijn, levert de Commissie op verzoek de in artikel 48, lid 1, bedoelde biologische producten uit de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie aan:

a)      lidstaten;

b)      derde landen of grondgebieden, mits dat in de eerste plaats gericht is op het voorkomen van de verspreiding van een ziekte naar de Unie.

2.           Indien slechts beperkte voorraden beschikbaar zijn, stelt de Commissie prioriteiten vast voor de in lid 1 bedoelde toegang, rekening houdend met:

a)      de ziekteomstandigheden waaronder het verzoek wordt ingediend;

b)      het bestaan van een nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbank in de verzoekende lidstaat of het verzoekende derde land of grondgebied;

c)      het bestaan van EU-maatregelen voor verplichte vaccinatie, voorgeschreven in krachtens artikel 47, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Artikel 50 Uitvoeringsbevoegdheden inzake de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie

De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen bepalingen vast inzake de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie, waarin voor de in artikel 48, lid 1, bedoelde biologische producten wordt bepaald:

a)           welke van die biologische producten in de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie moeten worden opgenomen voor welke van de in artikel 8, lid 1, onder a), bedoelde in de lijst opgenomen ziekten;

b)           welke soorten van die biologische producten in de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbank van de Unie moeten worden opgenomen, en in welke hoeveelheden voor elke in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), waarvoor de bank bestaat;

c)           welke eisen gelden met betrekking tot de levering, de opslag en de vervanging van die biologische producten;

d)           de levering van die biologische producten uit de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie aan de lidstaten en aan derde landen en grondgebieden;

e)           procedurele en technische eisen voor het opnemen van die biologische producten in de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie, en voor het aanvragen van toegang ertoe.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), die een risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

Artikel 51 Vertrouwelijkheid van informatie inzake de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie

De informatie over de hoeveelheden en subtypes van de in artikel 48, lid 1, bedoelde biologische producten die zijn opgeslagen in de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie wordt als gerubriceerde informatie beschouwd en wordt niet bekendgemaakt.

Artikel 52 Nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken

1.           Lidstaten die een nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbank hebben opgericht voor in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), waarvoor antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie bestaan, zorgen ervoor dat hun nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken voldoen aan de eisen op het gebied van biobeveiliging, bioveiligheid en biologische inperking van artikel 15, lid 1, onder a), en krachtens artikel 15, lid 2, en artikel 48, lid 3, onder b), vastgestelde gedelegeerde handelingen.

2.           De lidstaten verstrekken de Commissie en de andere lidstaten bijgewerkte informatie over:

a)      het bestaan of de oprichting van nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken als bedoeld in lid 1;

b)      de soorten antigenen, vaccins, bronmateriaal voor vaccins en diagnosereagentia en de hoeveelheden daarvan in die banken;

c)      eventuele wijzigingen in de werking van die banken.

3.           De Commissie kan bij uitvoeringshandelingen bepalingen vaststellen met betrekking tot de inhoud, de frequentie en de vorm van de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatieverstrekking.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

TITEL II Ziektebestrijdingsmaatregelen

Hoofdstuk 1 In de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a)

Afdeling 1 Ziektebestrijdingsmaatregelen bij vermoeden van een in de lijst opgenomen ziekte bij gehouden dieren

Artikel 53 Verplichtingen van exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren

1.           Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), voorkomt bij gehouden dieren, melden personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden, exploitanten en houders van gezelschapsdieren de aanwijzingen of het vermoeden overeenkomstig artikel 16, lid 1, aan de bevoegde autoriteit en aan dierenartsen, en nemen zij in afwachting van ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 54, lid 1, en artikel 55, lid 1, passende ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in artikel 55, lid 1, onder c), d) en e), om de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte van de getroffen dieren, inrichtingen en locaties die onder hun verantwoordelijkheid vallen, naar andere dieren of naar mensen te voorkomen.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere bepalingen ter aanvulling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen door exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren.

Artikel 54 Onderzoek door de bevoegde autoriteit bij vermoeden van een in de lijst opgenomen ziekte

1.           Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), voorkomt bij gehouden dieren, verricht de bevoegde autoriteit onverwijld een onderzoek om de aanwezigheid van die in de lijst opgenomen ziekte al dan niet te bevestigen.

2.           Met betrekking tot het in lid 1 bedoelde onderzoek zorgt de bevoegde autoriteit er in voorkomend geval voor dat officiële dierenartsen:

a)      een klinisch onderzoek verrichten op een representatieve steekproef van de gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten voor de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte;

b)      passende steekproeven van die gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten en andere steekproeven nemen voor laboratoriumonderzoek in door de bevoegde autoriteit daartoe aangewezen laboratoria;

c)      laboratoriumonderzoek verrichten teneinde de aanwezigheid van de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte al dan niet te bevestigen.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot nadere bepalingen ter aanvulling van de bepalingen inzake het in lid 1 van dit artikel bedoelde onderzoek door de bevoegde autoriteit.

Artikel 55 Voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit

1.           Bij een vermoeden dat een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), voorkomt bij gehouden dieren, en in afwachting van de resultaten van het in artikel 54, lid 1, bedoelde onderzoek en van de toepassing van de in artikel 61, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen, neemt de bevoegde autoriteit de volgende voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen:

a)      het instellen van officiële surveillance op de inrichting, het huishouden, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf of de inrichting voor dierlijke bijproducten, of iedere andere plaats waar de ziekte vermoed wordt voor te komen;

b)      het opstellen van een inventaris van:

i)        de gehouden dieren in de inrichting, het huishouden, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf of de inrichting voor dierlijke bijproducten, of iedere andere plaats;

ii)       de producten in de inrichting, het huishouden, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf of de inrichting voor dierlijke bijproducten, of iedere andere plaats, indien dat relevant is voor de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte;

c)      toepassing van passende biobeveiligingsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van die verwekker van de in de lijst opgenomen ziekte naar andere dieren of de mens;

d)      wanneer dit zinvol is om verdere verspreiding van de ziekteverwekker te voorkomen, isolering van de gehouden dieren van voor die in de lijst opgenomen ziekte in de lijst opgenomen soorten, en verhindering van contact met wilde dieren;

e)      beperking van de verplaatsingen van gehouden dieren, producten en, in voorkomend geval, personen, voertuigen en elk ander materiaal of middel waardoor de ziekteverwekker kan zijn verspreid naar of uit de inrichting, huishoudens, levensmiddelen- en diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of enige andere plaats waar die in de lijst opgenomen ziekte vermoed wordt voor te komen, voor zover dit nodig is om de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte te voorkomen;

f)       alle andere nodige ziektebestrijdingsmaatregelen, rekening houdend met de in afdeling 4 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen, met betrekking tot:

i)        het uitvoeren van het in artikel 54, lid 1, bedoelde onderzoek door de bevoegde autoriteit en de toepassing van de in dit lid, onder a) tot en met d), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen op andere inrichtingen, epizoötiologische eenheden daarvan, huishoudens, levensmiddelen- en diervoederbedrijven of inrichtingen voor dierlijke bijproducten;

ii)       het instellen van tijdelijke beperkingszones die zijn afgestemd op het ziekteprofiel;

g)      het inleiden van het in artikel 57, lid 1, bedoelde epizoötiologisch onderzoek.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere bepalingen ter aanvulling van die in lid 1 van dit artikel, met betrekking tot de specifieke en gedetailleerde ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen naargelang van de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), rekening houdend met de risico's die dit inhoudt voor:

a)      de soort of de categorie dieren;

b)      het soort productie.

Artikel 56 Herziening en uitbreiding van de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen

De in artikel 55, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen:

a)           worden in voorkomend geval door de bevoegde autoriteit herzien naar aanleiding van de bevindingen van:

i)       het in artikel 54, lid 1, bedoelde onderzoek;

ii)       het in artikel 57, lid 1, bedoelde epizoötiologisch onderzoek.

b)           worden zo nodig uitgebreid tot andere locaties als bedoeld in artikel 55, lid 1, onder e).

Afdeling 2 Epizoötiologisch onderzoek

Artikel 57 Epizoötiologisch onderzoek

1.           De bevoegde autoriteit voert een epizoötiologisch onderzoek wanneer wordt vermoed of bevestigd dat een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), voorkomt bij dieren.

2.           Het in lid 1 bedoelde epizoötiologisch onderzoek heeft tot doel:

a)      de vermoedelijke oorsprong van de in de lijst opgenomen ziekte en de wijze van verspreiding ervan op te sporen;

b)      de vermoedelijke duur van het voorkomen van de in de lijst opgenomen ziekte te berekenen;

c)      contactinrichtingen en epizoötiologische eenheden daarvan, huishoudens, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere plaatsen waar dieren van in de lijst opgenomen soorten voor de verdachte in de lijst opgenomen ziekte geïnfecteerd, geïnfesteerd of besmet kunnen zijn, op te sporen;

d)      informatie te verkrijgen over de verplaatsingen van gehouden dieren, personen, producten, voertuigen en elk ander materiaal of middel waardoor de ziekteverwekker kan zijn verspreid gedurende de periode voorafgaande aan de melding van het vermoeden of de bevestiging van het voorkomen van de in de lijst opgenomen ziekte;

e)      informatie te verkrijgen over de waarschijnlijke verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte in het omliggende milieu, inclusief de aanwezigheid en de verspreiding van de vectoren van de ziekte.

Afdeling 3 bevestiging van een ziekte bij gehouden dieren

Artikel 58 Officiële bevestiging door de bevoegde autoriteit van een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a)

1.           De bevoegde autoriteit baseert de officiële bevestiging van een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), op de volgende informatie:

a)      de resultaten van de klinische en laboratoriumonderzoeken, bedoeld in artikel 54, lid 2;

b)      het in artikel 57, lid 1, bedoelde epizoötiologisch onderzoek;

c)      andere beschikbare epizoötiologische gegevens.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de eisen waaraan moet zijn voldaan om de in lid 1 van dit artikel bedoelde officiële bevestiging te geven.

Artikel 59 Opheffing van voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen wanneer de aanwezigheid van de in de lijst opgenomen ziekte is uitgesloten

De bevoegde autoriteit blijft de in artikel 55, lid 1, en artikel 56 bedoelde voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen toepassen totdat op grond van de informatie, bedoeld in artikel 58, lid 1, of krachtens artikel 58, lid 2, vastgestelde regelgeving, de aanwezigheid van de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), is uitgesloten.

Afdeling 4 Ziektebestrijdingsmaatregelen wanneer een ziekte bij gehouden dieren is bevestigd

Artikel 60 Door de bevoegde autoriteit te nemen onmiddellijke ziektebestrijdingsmaatregelen

Indien een uitbraak van een in artikel 8, lid 1, onder a), bedoelde in de lijst opgenomen ziekte bij gehouden dieren overeenkomstig artikel 58, lid 1, officieel bevestigd wordt,

a)           verklaart de bevoegde autoriteit de inrichting, het huishouden, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf, de inrichting voor dierlijke bijproducten of iedere andere plaats die getroffen is, onverwijld officieel besmet met die in de lijst opgenomen ziekte;

b)           stelt zij onverwijld een voor die in de lijst opgenomen ziekte passende beperkingszone in;

c)           past zij onverwijld het in artikel 43, lid 1, bedoelde rampenplan toe teneinde de ziektebestrijdingsmaatregelen ten volle te coördineren.

Artikel 61 Getroffen inrichtingen en andere locaties

1.           In geval van een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), bij gehouden dieren in een inrichting, een huishouden, een levensmiddelen- of diervoederbedrijf, een inrichting voor dierlijke bijproducten of een andere locatie, neemt de bevoegde autoriteit onverwijld één of meer van de volgende ziektebestrijdingsmaatregelen om de verdere verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte te voorkomen:

a)      verplaatsingsbeperkingen voor personen, dieren, producten, voertuigen of alle andere materialen of stoffen die besmet kunnen zijn en kunnen bijdragen aan de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte;

b)      afmaken en opruiming of slachten van dieren die besmet kunnen zijn en kunnen bijdragen aan de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte;

c)      vernietiging, verwerking, bewerking of behandeling van producten, diervoeder of alle andere stoffen, of de behandeling van uitrusting, vervoermiddelen, planten of plantaardige producten, of water die besmet kunnen zijn, zoals vereist is om te verzekeren dat een ziekteverwekker of vector van de ziekteverwekker is vernietigd;

d)      vaccinatie of behandeling met andere diergeneesmiddelen van gehouden dieren overeenkomstig artikel 46, lid 1, en krachtens artikel 47, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handelingen;

e)      isolering, quarantaine of behandeling van dieren en producten die waarschijnlijk besmet zijn en bijdragen aan de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte;

f)       reiniging, ontsmetting, desinfestatie of toepassing van andere noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen op de inrichting, het huishouden, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf, de inrichting voor dierlijke bijproducten of andere locaties die getroffen zijn, om het risico van verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte te beperken;

g)      nemen van een voldoende aantal geschikte monsters om het in artikel 57, lid 1, bedoelde epizoötiologisch onderzoek te voltooien;

h)      laboratoriumonderzoek van monsters.

2.           Wanneer de bevoegde autoriteit bepaalt welke van de in lid 1 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen aangewezen zijn, houdt zij rekening met:

a)      het ziekteprofiel;

b)      het soort productie, en epidemiologische eenheden in de getroffen inrichtingen, huishoudens, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere locaties.

3.           De bevoegde autoriteit verleent slechts toestemming voor de herbevolking van de inrichtingen, huishoudens of andere locaties wanneer:

a)      alle dienstige ziektebestrijdingsmaatregelen en laboratoriumonderzoeken, bedoeld in lid 1, met succes zijn beëindigd;

b)      voldoende tijd is verstreken om te beletten dat de getroffen inrichtingen, huishoudens, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere locaties, opnieuw worden besmet met de in de lijst opgenomen ziekte die de in lid 1 bedoelde uitbraak heeft veroorzaakt.

Artikel 62 Epidemiologisch verbonden inrichtingen en locaties

1.           De bevoegde autoriteit breidt de in artikel 61, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen uit tot andere inrichtingen, epizoötiologische eenheden daarvan, huishoudens, levensmiddelen- of diervoederbedrijven of inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere plaatsen of vervoermiddelen waar het in artikel 57, lid 1, bedoelde epizoötiologisch onderzoek of de uitslagen van klinische of laboratoriumonderzoeken of andere epidemiologische gegevens het vermoeden wekken dat de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), waartegen die maatregelen zijn getroffen, daarnaar, daarvan of daardoor wordt verspreid.

2.           Indien uit het in artikel 57, lid 1, bedoelde epizoötiologisch onderzoek blijkt dat de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), waarschijnlijk afkomstig is uit een andere lidstaat of dat het waarschijnlijk is dat die in de lijst opgenomen ziekte zich naar een andere lidstaat heeft verspreid, deelt de bevoegde autoriteit dat mee aan die lidstaat.

3.           In de in lid 2 bedoelde gevallen werken de bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten samen bij een verder epizoötiologisch onderzoek en bij de toepassing van ziektebestrijdingsmaatregelen.

Artikel 63 Gedelegeerde bevoegdheid inzake ziektebestrijdingsmaatregelen in getroffen en epidemiologisch verbonden inrichtingen en locaties

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere bepalingen over de ziektebestrijdingsmaatregelen die de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de artikelen 61 en 62 in de getroffen en epidemiologisch verbonden inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven of inrichtingen voor dierlijke bijproducten en locaties moeten nemen voor elke in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a).

Die nadere bepalingen betreffen:

a)           de voorwaarden en vereisten voor de in artikel 61, lid 1, onder a) tot en met e), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

b)           de procedures voor de in artikel 61, lid 1, onder f, bedoelde reiniging, ontsmetting en desinfestatie, in voorkomend geval met vermelding van het gebruik van biociden daartoe;

c)           de voorwaarden en vereisten voor de in artikel 61, lid 1, onder g) en h), bedoelde bemonstering en laboratoriumonderzoeken;

d)           de gedetailleerde voorwaarden en eisen voor de herbevolking, bedoeld in artikel 61, lid 3;

e)           de in artikel 62 bedoelde noodzakelijke ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen in epidemiologisch verbonden inrichtingen, locaties en vervoermiddelen.

Artikel 64 Het instellen van beperkingszones door de bevoegde autoriteit

1.           De bevoegde autoriteit stelt rond de getroffen inrichtingen, huishoudens, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere locaties waar de uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), bij gehouden dieren is opgetreden, een beperkingszone in, in voorkomend geval rekening houdend met:

a)      het ziekteprofiel;

b)      de geografische ligging van de beperkingszones;

c)      de ecologische en hydrologische kenmerken van de beperkingszones;

d)      de meteorologische omstandigheden;

e)      de aanwezigheid, de verspreiding en het type van de vectoren in de beperkingszones;

f)       de resultaten van het epizoötiologisch onderzoek, bedoeld in artikel 57, lid 1, en andere studies en epidemiologische gegevens;

g)      de resultaten van laboratoriumonderzoeken;

h)      de toegepaste ziektebestrijdingsmaatregelen.

De beperkingszone omvat in voorkomend geval een beschermings- en surveillancezone van een bepaalde omvang en configuratie.

2.           De bevoegde autoriteit moet de situatie voortdurend beoordelen en onderzoeken en, wanneer dat nodig is ter voorkoming van de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a):

a)      past zij de grenzen van de beperkingszone aan;

b)      stelt zij extra beperkingszones in.

3.           Indien de beperkingszones op het grondgebied van verschillende lidstaten zijn gelegen, werken de bevoegde autoriteiten van die lidstaten samen om de in lid 1 bedoelde beperkingszones in te stellen.

4.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere bepalingen voor de vaststelling en de aanpassing van beperkingszones, met inbegrip van beschermings- en surveillancezones.

Artikel 65 Ziektebestrijdingsmaatregelen in een beperkingszone

1.           Ter voorkoming van de verdere verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), neemt de bevoegde autoriteit in de beperkingszone een of meer van de volgende ziektebestrijdingsmaatregelen:

a)      identificatie van inrichtingen, huishoudens, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere plaatsen waar zich gehouden dieren van voor die in de lijst opgenomen ziekte in de lijst opgenomen soorten bevinden;

b)      inspecties bij inrichtingen, huishoudens, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere plaatsen waar zich gehouden dieren van voor die in de lijst opgenomen ziekte in de lijst opgenomen soorten bevinden, en zo nodig onderzoeken, bemonsteringen en laboratoriumonderzoeken van de monsters;

c)      vaststelling van voorwaarden voor de verplaatsing van personen, dieren, producten, diervoeder, voertuigen of alle andere materialen of stoffen die besmet kunnen zijn of kunnen bijdragen tot de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte in en vanuit de beperkingszones, en voor het vervoer door de beperkingszones;

d)      biobeveiligingseisen voor:

i)        de productie, verwerking en distributie van producten van dierlijke oorsprong;

ii)       de inzameling en verwijdering van dierlijke bijproducten;

iii)      kunstmatige inseminatie;

e)      vaccinatie en behandeling met andere diergeneesmiddelen van gehouden dieren overeenkomstig artikel 46, lid 1, en krachtens artikel 47, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handelingen;

f)       reiniging, ontsmetting en desinfestatie;

g)      de aanwijzing of, in voorkomend geval, de goedkeuring van een levensmiddelenbedrijf voor het slachten van dieren of het behandelen van producten van dierlijke oorsprong afkomstig uit de beperkingszones;

h)      de identificatie en traceerbaarheidsvoorschriften voor verplaatsingen van dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong;

i)       andere noodzakelijke biobeveiligings- en risicobeperkingsmaatregelen om het risico van verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte te beperken.

2.           De bevoegde autoriteit neemt alle nodige maatregelen om de personen in de beperkingszones volledig op de hoogte te stellen van de geldende beperkingen en van de aard van de ziektebestrijdingsmaatregelen.

3.           Wanneer de bevoegde autoriteit bepaalt welke van de in lid 1 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen moeten worden genomen, houdt zij rekening met:

a)      het ziekteprofiel;

b)      de soorten productie;

c)      de haalbaarheid, beschikbaarheid en doeltreffendheid van die ziektebestrijdingsmaatregelen.

Artikel 66 Verplichtingen van de exploitanten in beperkingszones

1.           Exploitanten die dieren en producten houden in de beperkingszone, bedoeld in artikel 64, lid 1, brengen alle geplande verplaatsingen van gehouden dieren en producten, binnen of vanuit de beperkingszone, aan de bevoegde autoriteit ter kennis.

2.           Zij verplaatsen de gehouden dieren en producten alleen overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit.

Artikel 67 Bevoegdheidsdelegatie inzake de ziektebestrijdingsmaatregelen in beperkingszones

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot nadere bepalingen inzake de ziektebestrijdingsmaatregelen die in een beperkingszone, bedoeld in artikel 65, lid 1, moeten worden genomen voor elke in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a).

Die nadere voorschriften betreffen:

a)           de voorwaarden en vereisten voor de in artikel 65, lid 1, onder a), c), d), e), g), h) en i), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

b)           de procedures voor de in artikel 65, lid 1, onder f, bedoelde reiniging, ontsmetting en desinfestatie, in voorkomend geval met vermelding van het gebruik van biociden daartoe;

c)           de surveillance die noodzakelijk is na de toepassing van de ziektebestrijdingsmaatregelen en de in artikel 65, lid 1, onder b, bedoelde laboratoriumonderzoeken;

d)           andere specifieke ziektebestrijdingsmaatregelen om de verspreiding van specifieke in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), te beperken.

Artikel 68 Handhaving van ziektebestrijdingsmaatregelen in beperkingszones en gedelegeerde handelingen

1.           De bevoegde autoriteit past de in deze afdeling bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen toe totdat:

a)      de ziektebestrijdingsmaatregelen die passend zijn voor de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), ten gevolge waarvan de beperkingen zijn ingesteld, zijn uitgevoerd;

b)      de definitieve reiniging, ontsmetting en desinfestatie is uitgevoerd die passend is voor:

i)        de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), waarvoor de ziektebestrijdingsmaatregelen zijn toegepast;

ii)       de getroffen soorten gehouden dieren;

iii)      het soort productie;

c)      afhankelijk van de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), waarvoor de ziektebestrijdingsmaatregelen zijn toegepast en het soort inrichting of locatie, in de beperkingszone passende surveillance is verricht waaruit blijkt dat die in de lijst opgenomen ziekte is uitgeroeid.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot nadere bepalingen inzake de ziektebestrijdingsmaatregelen die de bevoegde autoriteit krachtens lid 1 van dit artikel moet nemen met betrekking tot:

a)      de procedures voor de definitieve reiniging, ontsmetting en desinfestatie, en, in voorkomend geval, het gebruik van biociden daartoe;

b)      de opzet, de middelen, de methoden, de frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en de bemonsteringspatronen van de surveillance met het oog op het opnieuw verwerven van de ziektevrije status na de uitbraak;

c)      de herbevolking van de beperkingszones na voltooiing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen, rekening houdend met de herbevolkingsvoorwaarden van artikel 61, lid 3;

d)      andere ziektebestrijdingsmaatregelen die noodzakelijk zijn om de ziektevrije status opnieuw te verwerven.

Artikel 69 Noodvaccinatie

1.           Indien dat nodig is voor een doeltreffende bestrijding van de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), waarvoor de ziektebestrijdingsmaatregelen ten gevolge van de uitbraak van toepassing zijn, kan de bevoegde autoriteit:

a)      een vaccinatieprogramma opstellen;

b)      vaccinatiezones instellen.

2.           Bij haar beslissing over het vaccinatieprogramma en het instellen van vaccinatiezones, bedoeld in lid 1 van dit artikel, houdt de bevoegde autoriteit rekening met:

a)      de voorschriften voor noodvaccinatie in de rampenplannen, bedoeld in artikel 43, lid 1;

b)      de voorschriften voor het gebruik van vaccins in artikel 46, lid 1, en krachtens artikel 47, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

3.           De in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde vaccinatiezones voldoen aan de voorschriften inzake risicobeperkingsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten en inzake surveillance, neergelegd in krachtens artikel 47, lid 1, onder d) en e), vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Afdeling 5 Wilde dieren

Artikel 70 Wilde dieren

1.           Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), voorkomt bij wilde dieren, of dat officieel bevestigd is:

a)      verricht de getroffen lidstaat, voor zover dat voor die in de lijst opgenomen ziekte pertinent is, surveillance van de populatie wilde dieren;

b)      neemt de getroffen lidstaat de nodige maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten om de verdere verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte te voorkomen.

2.           De in lid 1, onder b), bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten houden rekening met:

a)      het ziekteprofiel;

b)      de getroffen wilde dieren;

c)      de ziektebestrijdingsmaatregelen die krachtens de regelgeving van de afdelingen 1 tot en met 4 moeten worden genomen wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), voorkomt bij gehouden dieren, of dat officieel bevestigd is.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      surveillance overeenkomstig lid 1, onder a);

b)      maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten overeenkomstig lid 1, onder b).

Wanneer de Commissie die gedelegeerde handelingen vaststelt, houdt zij rekening met het ziekteprofiel en de in de lijst opgenomen soorten voor de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in lid 1.

Afdeling 6 Aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen van de lidstaten, coördinatie door de Commissie en tijdelijke bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften

Artikel 71 Aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen van de lidstaten, coördinatie van maatregelen door de Commissie en tijdelijke bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften inzake de afdelingen 1 tot en met 5

1.           De lidstaten kunnen ziektebestrijdingsmaatregelen nemen ter aanvulling van die van artikel 61, lid 1, artikel 62, artikel 65, leden 1 en 2, en artikel 68, lid 1, en in krachtens artikel 67 en artikel 68, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen, mits die maatregelen stroken met de bepalingen van deze verordening en noodzakelijk en evenredig zijn om de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), tegen te gaan, rekening houdend met:

a)      de specifieke epizoötiologische omstandigheden;

b)      het soort inrichting, andere locaties en productie;

c)      de getroffen categorieën en soorten dieren;

d)      economische of sociale omstandigheden.

2.           De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van:

a)      de door de bevoegde autoriteit genomen ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in de artikelen 58, 59, 61, 62, 64 en 65, artikel 68, lid 1, artikel 69, artikel 70, leden 1 en 2, en krachtens artikel 63, artikel 67, artikel 68, lid 2, en artikel 70, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handelingen;

b)      eventuele door hen genomen aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in lid 1.

3.           De Commissie evalueert de ziektesituatie en de overeenkomstig dit hoofdstuk getroffen ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit en aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen van de lidstaat, en kan onder voorwaarden die passend zijn voor de epizoötiologische situatie, bij uitvoeringshandelingen voor een beperkte termijn bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen voorschrijven in de volgende gevallen:

a)      die ziektebestrijdingsmaatregelen blijken niet geschikt voor de epizoötiologische situatie;

b)      de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), lijkt zich ondanks de overeenkomstig dit hoofdstuk genomen ziektebestrijdingsmaatregelen te verspreiden.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.           Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een ziekte die een nieuw risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

Hoofdstuk 2 In de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c)

Afdeling 1 Ziektebestrijdingsmaatregelen wanneer een ziekte bij gehouden dieren wordt vermoed

Artikel 72 Verplichtingen van exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren

1.           Wanneer een vermoeden bestaat dat in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c), voorkomen bij gehouden dieren, melden exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren de aanwijzingen en het vermoeden overeenkomstig artikel 16, lid 1, aan de bevoegde autoriteit en aan dierenartsen, en nemen zij in afwachting van ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 74, lid 1, passende ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in artikel 74, lid 1, onder a), en in krachtens artikel 74, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handelingen ter voorkoming van de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte van de getroffen dieren, inrichtingen en locaties die onder hun verantwoordelijkheid vallen, naar andere dieren of naar mensen.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere bepalingen ter aanvulling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen door exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren.

Artikel 73 Onderzoek door de bevoegde autoriteit bij vermoeden van een in de lijst opgenomen ziekte

1.           Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c), voorkomt bij gehouden dieren, verricht de bevoegde autoriteit onverwijld een onderzoek om de aanwezigheid van die in de lijst opgenomen ziekte al dan niet te bevestigen.

2.           Met betrekking tot het in lid 1 bedoelde onderzoek zorgt de bevoegde autoriteit er in voorkomend geval voor dat officiële dierenartsen:

a)      een klinisch onderzoek verrichten op een representatieve steekproef van de gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten voor de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte;

b)      passende monsters nemen van de gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten en andere monsters nemen voor laboratoriumonderzoek in door de bevoegde autoriteit daartoe aangewezen laboratoria;

c)      een laboratoriumonderzoek verrichten teneinde de aanwezigheid van de betrokken in de lijst opgenomen ziekte al dan niet te bevestigen.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere bepalingen ter aanvulling van de regels betreffende het in lid 1 van dit artikel bedoelde onderzoek.

Artikel 74 Voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit

1.           Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) of c), voorkomt bij gehouden dieren, en in afwachting van de resultaten van het in artikel 73, lid 1, bedoelde onderzoek en van de toepassing van de in artikel 78, leden 1 en 2, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen, neemt de bevoegde autoriteit de volgende voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen:

a)      toepassing van ziektebestrijdingsmaatregelen om de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte vanuit de getroffen gebieden, inrichtingen, huishoudens, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere plaatsen te beperken;

b)      zo nodig instelling van een epizoötiologisch onderzoek, rekening houdend met de regels voor dergelijke onderzoeken, als bedoeld in artikel 57, lid 1, en eventueel krachtens artikel 57, lid 2, vastgestelde regelgeving.

2.           De voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in lid 1, zijn passend en evenredig aan het risico dat verbonden is aan de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c), rekening houdend met:

a)      het ziekteprofiel;

b)      de getroffen gehouden dieren;

c)      de gezondheidsstatus van de lidstaat, de zone, het compartiment of de inrichting waar wordt vermoed dat die in de lijst opgenomen ziekte voorkomt;

d)      de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in artikel 55, lid 1, artikel 56 en elke krachtens artikel 55, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende regels ter aanvulling van die in lid 1 van dit artikel, rekening houdend met het bepaalde in lid 2 van dit artikel, met betrekking tot:

a)      de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen om de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in lid 1, onder a), te voorkomen;

b)      de toepassing van de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in lid 1, onder a), op andere inrichtingen, epizoötiologische eenheden daarvan, huishoudens, levensmiddelen- of diervoederbedrijven of inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere plaatsen;

c)      het instellen van tijdelijke beperkingszones die gelet op het ziekteprofiel passend zijn.

Artikel 75 Herziening en uitbreiding van de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen

De in artikel 74, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen:

a)           worden in voorkomend geval door de bevoegde autoriteit herzien naar aanleiding van de bevindingen van het in artikel 73, lid 1, bedoelde onderzoek en, in voorkomend geval, het in artikel 74, lid 1, onder b), bedoelde epizoötiologisch onderzoek;

b)           worden zo nodig uitgebreid tot andere locaties als bedoeld in artikel 74, lid 3, onder b).

Afdeling 2 bevestiging van ziekte bij gehouden dieren

Artikel 76 Officiële bevestiging van ziekte door de bevoegde autoriteit

1.           De bevoegde autoriteit baseert de officiële bevestiging van een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) of c), op de volgende informatie:

a)      de resultaten van de klinische en laboratoriumonderzoeken, bedoeld in artikel 73, lid 2;

b)      in voorkomend geval, het in artikel 74, lid 1, onder b), bedoelde epizoötiologisch onderzoek.

c)      andere beschikbare epizoötiologische gegevens.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de eisen waaraan moet zijn voldaan om de in lid 1 van dit artikel bedoelde officiële bevestiging te geven.

Artikel 77 Opheffing van voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen wanneer is uitgesloten dat de ziekte voorkomt

De bevoegde autoriteit blijft de in artikel 74, lid 1, en artikel 75 bedoelde voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen toepassen totdat de aanwezigheid van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) of c), is uitgesloten overeenkomstig artikel 76, lid 1, of krachtens artikel 76, lid 2, vastgestelde regelgeving.

Afdeling 3 Ziektebestrijdingsmaatregelen bij bevestiging van ziekte bij gehouden dieren

Artikel 78 Ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit

1.           Wanneer een uitbraak van een in artikel 8, lid 1, onder b), bedoelde in de lijst opgenomen ziekte bij gehouden dieren officieel bevestigd is overeenkomstig artikel 76, lid 1:

a)      past de bevoegde autoriteit in een lidstaat, zone of compartiment waarvoor een in artikel 30, lid 1, bedoeld verplicht uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, de in dat verplicht uitroeiingsprogramma voorgeschreven ziektebestrijdingsmaatregelen toe;

b)      zet de bevoegde autoriteit in een lidstaat, gebied, zone of compartiment waarvoor nog geen in artikel 30, lid 1, bedoeld verplicht uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, dat verplicht uitroeiingsprogramma op en past de daarin voorgeschreven ziektebestrijdingsmaatregelen toe.

2.           Wanneer een uitbraak van een in artikel 8, lid 1, onder c), bedoelde in de lijst opgenomen ziekte bij gehouden dieren officieel bevestigd is overeenkomstig artikel 76, lid 1:

a)      past de bevoegde autoriteit in een lidstaat, zone of compartiment waarvoor een in artikel 30, lid 2, bedoeld vrijwillig uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, de in dat vrijwillig uitroeiingsprogramma voorgeschreven ziektebestrijdingsmaatregelen toe;

b)      past de bevoegde autoriteit in een lidstaat, gebied, zone of compartiment waarvoor geen in artikel 30, lid 2, bedoeld vrijwillig uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, zo nodig maatregelen toe om de verspreiding van die ziekte te bestrijden en te voorkomen.

3.           De in lid 2, onder b, van dit artikel bedoelde maatregelen zijn evenredig aan het risico dat verbonden is aan die in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder c), rekening houdend met:

a)      het ziekteprofiel;

b)      de getroffen gehouden dieren;

c)      de gezondheidsstatus van de lidstaat, het gebied, de zone, het compartiment of de inrichting waar de in de lijst opgenomen ziekte officieel is bevestigd;

d)      de ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen in de inrichtingen, andere plaatsen en beperkingszones, bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 4, van deze titel.

Artikel 79 Bevoegdheidsdelegatie voor de door de bevoegde autoriteit te nemen ziektebestrijdingsmaatregelen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere bepalingen inzake de in artikel 78, lid 2, onder b), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen in geval van uitbraken van een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) of c), bij gehouden dieren, rekening houdend met de criteria van artikel 78, lid 3.

Afdeling 4 Wilde dieren

Artikel 80 Wilde dieren

1.           Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b), voorkomt bij wilde dieren, of wanneer dat officieel bevestigd is:

a)      past de bevoegde autoriteit van de getroffen lidstaat op het hele grondgebied van de lidstaat, het gebied of de zone waarvoor een in artikel 30, lid 1, bedoeld verplicht uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, de in dat verplicht uitroeiingsprogramma voorgeschreven ziektebestrijdingsmaatregelen toe;

b)      zet de bevoegde autoriteit van de getroffen lidstaat op het hele grondgebied van de lidstaat, het gebied of de zone waarvoor geen in artikel 30, lid 1, bedoeld verplicht uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, dat verplicht uitroeiingsprogramma op en past in voorkomend geval de daarin voorgeschreven ziektebestrijdingsmaatregelen toe om de verspreiding van die ziekte te bestrijden en te voorkomen;

2.           In geval van een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder c), bij wilde dieren:

a)      past de bevoegde autoriteit van de getroffen lidstaat op het hele grondgebied van de lidstaat of in het gebied, de zone of het compartiment waarvoor een in artikel 30, lid 2, bedoeld vrijwillig uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, de in dat vrijwillig uitroeiingsprogramma voorgeschreven ziektebestrijdingsmaatregelen toe;

b)      past de bevoegde autoriteit van de getroffen lidstaat op het hele grondgebied van de lidstaat of in het gebied, de zone of het compartiment waarvoor geen in artikel 30, lid 2, bedoeld vrijwillig uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, zo nodig maatregelen toe om de verspreiding van die ziekte te bestrijden en te voorkomen.

3.           De in lid 2, onder b), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen houden rekening met:

a)      het ziekteprofiel;

b)      de getroffen wilde dieren;

c)      de ziektebestrijdingsmaatregelen die krachtens de voorschriften van hoofdstuk 1, afdelingen 1 tot en met 4, van deze titel moeten worden genomen wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte voorkomt bij gehouden dieren, of dat officieel bevestigd is.

4.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere bepalingen ter aanvulling van de in lid 2, onder b), van dit artikel bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen in geval van uitbraken van een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) of c), bij wilde dieren.

Afdeling 5 Coördinatie door de Commissie en tijdelijke bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften

Artikel 81 Coördinatie van maatregelen door de Commissie en tijdelijke bijzondere voorschriften inzake de afdelingen 1 tot en met 4

1.           De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de ziektebestrijdingsmaatregelen die de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 76, lid 1, de artikelen 77 en 78, artikel 80, leden 1 en 2, en gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld krachtens artikel 76, lid 2, artikel 79 en artikel 80, lid 4, heeft genomen met betrekking tot een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b).

2.           De Commissie evalueert de ziektesituatie en de overeenkomstig dit hoofdstuk getroffen ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit, en kan onder voorwaarden die passend zijn voor de epizoötiologische situatie, bij uitvoeringshandelingen voor een beperkte termijn voor een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c), bijzondere voorschriften inzake ziektebestrijdingsmaatregelen vaststellen, wanneer:

a)      die ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit niet geschikt worden bevonden voor de epizoötiologische situatie;

b)      in voorkomend geval, die in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) of c), zich ondanks de overeenkomstig dit hoofdstuk genomen ziektebestrijdingsmaatregelen lijkt te verspreiden.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.           Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b en c), die een nieuw risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

DEEL IV REGISTRATIE, ERKENNING, TRACEERBAARHEID EN VERPLAATSINGEN

TITEL I Landdieren, levende producten en van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong

Hoofdstuk 1 Registratie, erkenning, documentatie en registers

Afdeling 1 Registratie van inrichtingen en vervoerders

Artikel 82 Verplichting van exploitanten om inrichtingen ter registreren

1.           Exploitanten van inrichtingen waar landdieren worden gehouden of waar levende producten worden gewonnen, geproduceerd, behandeld of opgeslagen, moeten met het oog op hun registratie overeenkomstig artikel 88, alvorens zij die activiteiten aanvatten:

a)      de bevoegde autoriteit in kennis stellen van alle soortgelijke inrichtingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn;

b)      de bevoegde autoriteit informatie verstrekken over:

i)        de naam en het adres van de exploitant;

ii)       de locatie en een beschrijving van de voorzieningen;

iii)      de categorieën, soorten en aantallen van de gehouden landdieren of levende producten die in de inrichting aanwezig zijn en de capaciteit van de inrichting;

iv)      het soort inrichting;

v)       andere aspecten van de inrichting die relevant zijn voor het bepalen van het risico dat ermee verbonden is.

2.           De in lid 1 bedoelde exploitanten van inrichtingen stellen de bevoegde autoriteit in kennis van:

a)      significante wijzigingen in de inrichting wat de in lid 1, onder b), bedoelde aspecten betreft;

b)      de stopzetting van de activiteiten in de inrichting.

3.           Inrichtingen die moeten worden erkend overeenkomstig artikel 89, lid 1, hoeven de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie niet te verstrekken.

Artikel 83 Afwijkingen van de verplichting van exploitanten om inrichtingen te registreren

In afwijking van artikel 82, lid 1, kunnen de lidstaten bepaalde categorieën inrichtingen vrijstellen van de verplichting tot registratie. Daarbij houden zij rekening met de volgende criteria:

a)           de categorieën, soorten en aantallen van de gehouden landdieren en levende producten die in de inrichting aanwezig zijn en de capaciteit van de inrichting;

b)           het soort inrichting;

c)           de verplaatsingen van gehouden landdieren of levende producten naar en uit de inrichting.

Artikel 84 Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de verplichting van exploitanten om inrichtingen te registreren

De Commissie kan bij uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot:

a)           de gegevens die exploitanten moeten verstrekken voor de registratie van inrichtingen, bedoeld in artikel 82, lid 1;

b)           de soorten inrichtingen die door de lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot registratie overeenkomstig artikel 83, mits zij geen significant risico vormen en mits rekening wordt gehouden met de criteria in dat artikel.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 85 Registratieverplichtingen van vervoerders van gehouden hoefdieren en gedelegeerde handelingen

1.           Vervoerders van gehouden hoefdieren die die dieren vervoeren tussen lidstaten, moeten met het oog op hun registratie overeenkomstig artikel 88, alvorens zij die activiteiten aanvatten:

a)      de bevoegde autoriteit in kennis stellen van hun activiteiten;

b)      de bevoegde autoriteit informatie verstrekken over:

i)        de naam en het adres van de vervoerder;

ii)       de categorieën, soorten en aantallen van de vervoerde gehouden landdieren;

iii)      het soort vervoer;

iv)      het vervoermiddel.

2.           De vervoerders stellen de bevoegde autoriteit in kennis van:

a)      significante wijzigingen met betrekking tot de in lid 1, onder b), bedoelde aspecten;

b)      de stopzetting van de vervoersactiviteiten.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling en wijziging van de regels van lid 1 inzake de verplichting van andere vervoerders om de voor de registratie van hun activiteiten vereiste informatie te verstrekken, rekening houdend met de risico's die met dergelijke transporten verbonden zijn.

Artikel 86 Afwijkingen van de verplichting om vervoerders van gehouden hoefdieren te registreren

In afwijking van artikel 85, lid 1, kunnen de lidstaten bepaalde categorieën vervoerders vrijstellen van de verplichting tot registratie. Daarbij houden zij rekening met de volgende criteria:

a)           de afstanden waarover zij die gehouden landdieren vervoeren;

b)           de categorieën, soorten en aantallen van de gehouden landdieren die zij vervoeren.

Artikel 87 Uitvoeringshandelingen met betrekking tot de verplichting om vervoerders te registreren

De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)           de gegevens die de vervoerder moet verstrekken voor de registratie van zijn activiteiten, bedoeld in artikel 85, lid 1;

b)           de soorten vervoerders die door de lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot registratie overeenkomstig artikel 86, mits het soort vervoer geen significant risico vormt en mits rekening wordt gehouden met de criteria in dat artikel.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 88 Verplichting van de bevoegde autoriteit met betrekking tot de registratie van inrichtingen en vervoerders

De bevoegde autoriteit registreert:

a)           inrichtingen in het register van inrichtingen en vervoerders, bedoeld in artikel 96, lid 1, indien de exploitant de overeenkomstig artikel 82, lid 1 vereiste informatie heeft verstrekt;

b)           vervoerders in dat register van inrichtingen en vervoerders, bedoeld in artikel 96, lid 1, indien de vervoerder de overeenkomstig artikel 85, lid 1 vereiste informatie heeft verstrekt.

Afdeling 2 Erkenning van bepaalde soorten inrichtingen

Artikel 89 Erkenning van bepaalde inrichtingen en gedelegeerde handelingen

1.           De exploitanten van de volgende soorten inrichtingen dienen bij de bevoegde autoriteit een aanvraag tot erkenning in overeenkomstig artikel 91, lid 1, en beginnen hun activiteiten pas wanneer hun inrichting overeenkomstig artikel 92, lid 1, is erkend;

a)      inrichtingen voor het verzamelen van hoefdieren en pluimvee, van waaruit die dieren worden verplaatst naar een andere lidstaat;

b)      inrichtingen voor levende producten voor runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen, van waaruit levende producten van die dieren worden verplaatst naar een andere lidstaat;

c)      broederijen, van waaruit broedeieren of pluimvee worden verplaatst naar een andere lidstaat;

d)      inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden, van waaruit pluimvee dat bestemd is voor andere doeleinden dan de slacht of het uitbroeden van eieren wordt vervoerd naar een andere lidstaat;

e)      elke andere soort inrichting voor gehouden landdieren die een significant risico inhoudt en erkenning behoeft op grond van regelgeving in een krachtens lid 3, onder b), vastgestelde gedelegeerde handeling.

2.           De exploitanten beëindigen de activiteiten in een inrichting, bedoeld in lid 1, wanneer:

a)      de bevoegde autoriteit haar erkenning overeenkomstig artikel 95, lid 2, intrekt of schorst; of

b)      in geval van een voorwaardelijke erkenning overeenkomstig artikel 94, lid 3, de inrichting niet kan voldoen aan de overblijvende voorwaarden van artikel 94, lid 3, en geen definitieve erkenning krijgt krachtens artikel 92, lid 1.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling en wijziging van de regelgeving inzake de erkenning van de in lid 1 van dit artikel bedoelde inrichtingen, met betrekking tot:

a)      afwijkingen van de verplichting voor exploitanten van de soorten inrichtingen, bedoeld in lid 1, onder a) tot en met d), om bij de bevoegde autoriteit erkenning door de bevoegde autoriteit aan te vragen, wanneer die inrichtingen geen significant risico vormen;

b)      de soorten inrichtingen die overeenkomstig lid 1, onder e), moeten worden erkend;

c)      bijzondere regelgeving voor de beëindiging van de activiteiten van inrichtingen voor levende producten, bedoeld in lid 1, onder b).

4.           Bij de vaststelling van de in lid 3 bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de volgende criteria:

a)      de categorieën en soorten gehouden landdieren of levende producten in een inrichting;

b)      het aantal soorten en het aantal gehouden landdieren of levende producten in een inrichting;

c)      het soort inrichting en het soort productie;

d)      de verplaatsingen van gehouden landdieren of levende producten naar en uit die soorten inrichtingen.

Artikel 90 Erkenning van de status van geconsigneerde inrichtingen

De exploitanten van inrichtingen die de status van geconsigneerde inrichting wensen te verkrijgen:

a)           dienen bij de bevoegde autoriteit een aanvraag in tot erkenning overeenkomstig artikel 91, lid 1;

b)           verplaatsen geen gehouden dieren naar een geconsigneerde inrichting als bedoeld in de voorschriften van artikel 134, lid 1, en in de krachtens artikel 134, lid 2 vastgestelde gedelegeerde handelingen voordat hun inrichtingen van de bevoegde autoriteit de erkenning van die status hebben verkregen overeenkomstig de artikelen 92 en 94.

Artikel 91 Informatieplicht van de exploitanten voor het verkrijgen van een erkenning en uitvoeringshandelingen

1.           Bij hun aanvraag tot erkenning van hun inrichting overeenkomstig artikel 89, lid 1, en artikel 90, onder a), verstrekken de exploitanten de bevoegde autoriteit informatie betreffende:

a)      de naam en het adres van de exploitant;

b)      de locatie van de inrichting en een beschrijving van de voorzieningen;

c)      de categorieën, soorten en aantallen gehouden landdieren of levende producten in de inrichting;

d)      het soort inrichting;

e)      andere aspecten in verband met de specificiteit van de inrichting die relevant zijn voor het bepalen van het risico dat ermee verbonden is.

2.           De in lid 1 bedoelde exploitanten van inrichtingen stellen de bevoegde autoriteit in kennis van:

a)      significante wijzigingen in de inrichtingen met betrekking tot de in lid 1, onder a), b) en c), bedoelde aspecten;

b)      de stopzetting van de activiteiten in de inrichting.

3.           De Commissie kan bij uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot de informatie die de exploitanten overeenkomstig lid 1 van dit artikel moeten verstrekken in hun aanvraag tot erkenning van hun inrichtingen.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 92 Verlening van en voorwaarden voor de erkenning van inrichtingen en gedelegeerde handelingen

1.           De bevoegde autoriteit verleent inrichtingen slechts de in artikel 89, lid 1, en artikel 90, onder a), bedoelde erkenning als deze inrichtingen:

a)      voor zover van toepassing, voldoen aan de volgende voorschriften betreffende:

i)        quarantaine, isolering en andere biobeveiligingsmaatregelen, rekening houdend met de voorschriften van artikel 9, lid 1, onder b), en de krachtens artikel 9, lid 2, vastgestelde regelgeving;

ii)       surveillancevoorschriften zoals bedoeld in artikel 22 en, indien van toepassing, voor het soort inrichting en het risico dat ermee verbonden is, zoals bedoeld in artikel 23 en de krachtens artikel 24 vastgestelde regelgeving;

iii)      documentatie zoals bedoeld in de artikelen 97 en 98 en in de krachtens de artikelen 100 en 101 vastgestelde regelgeving;

b)      beschikken over voorzieningen en uitrusting die:

i)        geschikt zijn om het risico op het binnenbrengen en het verspreiden van ziekten tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen, rekening houdend met het soort inrichting;

ii)       voldoende capaciteit hebben voor het aantal gehouden landdieren of het volume levende producten;

c)      geen onaanvaardbaar risico voor verspreiding van ziekten inhouden, rekening houdend met de geldende risicobeperkingmaatregelen;

d)      beschikken over voldoende goed opgeleid personeel voor de activiteit van de inrichting;

e)      voorzien zijn van een systeem waarmee de exploitant aan de bevoegde autoriteit kan aantonen dat de punten a) tot en met d) worden nageleefd.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorschriften inzake:

a)      quarantaine, isolatie en andere biobeveiligingsmaatregelen zoals bedoeld in lid 1, onder a), i);

b)      surveillance zoals bedoeld in lid 1, onder a), ii);

c)      voorzieningen en uitrusting zoals bedoeld in lid 1, onder b);

d)      de verantwoordelijkheid, vakkundigheid en opleiding van het personeel en de dierenartsen, zoals bedoeld in lid 1, onder d);

e)      het nodige toezicht en gezag van de bevoegde autoriteit.

3.           Bij de vaststelling van de regelgeving in krachtens lid 2 vastgestelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de volgende aspecten:

a)      de risico's die met elk soort inrichting verbonden zijn;

b)      de categorieën en soorten gehouden landdieren;

c)      het soort productie;

d)      typische verplaatsingspatronen voor het soort inrichting en voor de soorten en de categorieën dieren die in deze inrichtingen worden gehouden.

Artikel 93 Reikwijdte van de erkenning van inrichtingen

Bij de overeenkomstig artikel 92, lid 1, verleende erkenning van een inrichting op grond van een overeenkomstig artikel 89, lid 1, en artikel 90, onder a), ingediende aanvraag bepaalt de bevoegde autoriteit uitdrukkelijk:

a)           voor welke van de soorten inrichtingen, bedoeld in artikel 89, lid 1, artikel 90 en krachtens artikel 89, lid 3, onder b), vastgestelde regelgeving, de erkenning geldig is;

b)           voor welke categorieën en soorten gehouden landdieren of levende producten van die soorten de erkenning geldig is.

Artikel 94 Procedures voor het verlenen van de erkenning door de bevoegde autoriteit

1.           De bevoegde autoriteit stelt procedures op die exploitanten moeten volgen wanneer zij een aanvraag indienen voor de erkenning van hun inrichtingen overeenkomstig artikel 89, lid 1, artikel 90 en artikel 91, lid 1.

2.           Na ontvangst van een aanvraag tot erkenning van een exploitant overeenkomstig artikel 89, lid 1, onder a), en artikel 90, onder a), verricht de bevoegde autoriteit een inspectiebezoek ter plaatse.

3.           De bevoegde autoriteit kan aan een inrichting een voorwaardelijke erkenning verlenen wanneer uit de aanvraag van de exploitant en het daarop volgende inspectiebezoek ter plaatse van de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel, blijkt dat de inrichting voldoet aan de belangrijkste voorschriften die voldoende garanties bieden dat een dergelijke inrichting geen significant risico vormt, en de bedoeling heeft te voldoen aan alle voorschriften voor de erkenning zoals bedoeld in artikel 92, lid 1, en in de krachtens artikel 92, lid 2, vastgestelde regelgeving.

4.           Indien de bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 3 van dit artikel een voorwaardelijke erkenning heeft verleend, kan zij de definitieve erkenning pas verlenen wanneer uit een volgend inspectiebezoek ter plaatse, uitgevoerd binnen drie maanden na de datum van de voorwaardelijke erkenning, blijkt dat de inrichting voldoet aan alle voorwaarden voor erkenning zoals bedoeld in artikel 92, lid 1, en in de krachtens artikel 92, lid 2, vastgestelde regelgeving.

Indien uit het inspectiebezoek ter plaatse blijkt dat de inrichting duidelijk vooruitgang heeft geboekt, maar nog steeds niet aan alle voorwaarden voldoet, dan kan de bevoegde autoriteit de voorwaardelijke erkenning verlengen. De totale geldigheidsduur van de voorlopige erkenning mag echter niet meer dan zes maanden bedragen.

Artikel 95 Herziening, opschorting en intrekking van erkenningen door de bevoegde autoriteit

1.           De bevoegde autoriteit evalueert de erkenningen van inrichtingen die zijn verleend overeenkomstig de artikelen 92 en 94.

2.           Indien de bevoegde autoriteit bij de inrichtingen ernstige tekortkomingen vaststelt inzake de naleving van de vereisten van artikel 92, lid 1, en van de krachtens artikel 92, lid 2, vastgestelde regelgeving en indien de exploitant geen afdoende garanties kan bieden dat deze tekortkomingen zullen worden verholpen, leidt de bevoegde autoriteit de procedure tot intrekking van de erkenning van de inrichting in.

De bevoegde autoriteit kan evenwel de erkenning van een inrichting opschorten, indien de exploitant kan garanderen die tekortkomingen binnen een redelijke termijn te zullen verhelpen.

3.           Een overeenkomstig lid 2 opgeschorte of ingetrokken erkenning wordt enkel opnieuw verleend wanneer de bevoegde autoriteit zich ervan heeft vergewist dat de inrichting volledig voldoet aan alle voorschriften van deze verordening die op dat soort inrichting van toepassing zijn.

Afdeling 3 Door de bevoegde autoriteit gehouden register van inrichtingen en vervoeders

Artikel 96 Register van inrichtingen en vervoerders

1.           De bevoegde autoriteit moet registers aanleggen en bijhouden van:

a)      alle inrichtingen en vervoerders die overeenkomstig artikel 88 zijn geregistreerd;

b)      alle inrichtingen die overeenkomstig de artikelen 92 en 94 zijn erkend.

Zij maakt dat register toegankelijk voor de andere lidstaten en het publiek.

2.           Wanneer dit dienstig en pertinent is, kan de bevoegde autoriteit de in lid 1, onder a), bedoelde registratie en de in lid 1, onder b), bedoelde erkenning combineren met een registratie voor andere doeleinden.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de in het register te vermelden gegevens als bedoeld in lid 1;

b)      aanvullende voorschriften voor de registers van inrichtingen voor levende producten die hun activiteiten beëindigd hebben;

c)      de openbaarheid van het in lid 1 bedoelde register.

4.           De Commissie kan bij uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot het formaat en de procedure voor het in lid 1 van dit artikel bedoelde register van inrichtingen en vervoerders en van erkende inrichtingen.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Afdeling 4 Documentatie

Artikel 97 Documentatieplicht van exploitanten van andere inrichtingen dan inrichtingen voor levende producten

1.           De exploitanten van inrichtingen die moeten worden geregistreerd overeenkomstig artikel 88, of die moeten worden erkend overeenkomstig artikel 92, lid 1, zorgen voor het bewaren en bijwerken van documentatie, die ten minste de volgende gegevens bevat:

a)      de soorten, de categorieën, de aantallen en de identificatie van gehouden landdieren in hun inrichting;

b)      de verplaatsingen van gehouden landdieren van en naar hun inrichting, naar gelang van het geval onder vermelding van:

i)        de plaats van oorsprong en de plaats van bestemming;

ii)       de data waarop deze verplaatsingen plaatsvinden;

c)      de papieren of elektronische documenten die gehouden landdieren die in hun inrichting aankomen of die verlaten, dienen te vergezellen overeenkomstig artikel 106, onder b), artikel 107, onder b), artikel 109, onder c), artikel 110, onder b), artikel 113, onder b), artikel 140, leden 1 en 2, artikel 162, lid 2, en krachtens de artikelen 114 en 117 en artikel 141, lid 1, onder b) en c), vastgestelde regelgeving;

d)      eventuele veterinairrechtelijke vraagstukken betreffende gehouden dieren in hun inrichting;

e)      biobeveiligingsmaatregelen, surveillance, behandelingen, testresultaten en andere relevante gegevens indien van toepassing voor:

i)        de categorie en de soorten gehouden landdieren in de inrichting;

ii)       het soort productie;

iii)      de soort en de grootte van de inrichting;

f)       de resultaten van diergezondheidsinspecties die zijn vereist overeenkomstig artikel 23, lid 1, en de krachtens artikel 24 vastgestelde regelgeving.

2.           Inrichtingen die overeenkomstig artikel 83 zijn vrijgesteld van de registratieplicht kunnen door de lidstaat worden vrijgesteld van de verplichting om de in lid 1 van dit artikel bedoelde gegevens bij te houden.

3.           De exploitanten van inrichtingen bewaren de in lid 1 bedoelde documentatie in de inrichting en:

a)      stellen die op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit;

b)      bewaren die gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen.

Artikel 98 Documentatieplicht voor inrichtingen voor levende producten

1.           De exploitanten van inrichtingen voor levende producten zorgen voor het bewaren en bijwerken van documentatie, die ten minste de volgende gegevens bevat:

a)      het ras, de leeftijd en de identificatie van de voor de productie van levende producten gebruikte donordieren;

b)      het tijdstip en de plaats van winning, verwerking en opslag van de gewonnen, geproduceerde of verwerkte levende producten;

c)      de identificatie van de levende producten en gedetailleerde gegevens over hun bestemming, indien die beschikbaar zijn;

d)      de papieren of elektronische documenten die levende producten die in de inrichting aankomen of die verlaten, dienen te vergezellen overeenkomstig artikel 159, artikel 162, lid 2, en krachtens artikel 160, leden 3 en 4, vastgestelde regelgeving;

e)      de gebruikte laboratoriumtechnieken.

2.           Inrichtingen die overeenkomstig artikel 84 zijn vrijgesteld van de registratieplicht kunnen door de lidstaat worden vrijgesteld van de verplichting om de in lid 1 van dit artikel bedoelde gegevens bij te houden.

3.           De exploitanten van inrichtingen voor levende producten bewaren de in lid 1 bedoelde documentatie in de inrichting en:

a)      stellen die op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit;

b)      bewaren die gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen.

Artikel 99 Documentatieplicht voor vervoerders

1.           Vervoerders van levende producten zorgen voor het bewaren en bijwerken van documentatie, die ten minste de volgende gegevens bevat:

a)      de door hen aangedane inrichtingen;

b)      de categorieën, soorten en aantallen van de door hen vervoerde levende producten;

c)      de reiniging, ontsmetting en desinfestatie van de vervoermiddelen.

2.           Vervoerders die overeenkomstig artikel 86 zijn vrijgesteld van de registratieplicht kunnen door de lidstaat worden vrijgesteld van de verplichting om de in lid 1 van dit artikel bedoelde gegevens bij te houden.

3.           De vervoerders bewaren de in lid 1 bedoelde documentatie:

a)      op een dusdanige wijze dat de bevoegde autoriteit er op haar verzoek onmiddellijk toegang toe kan krijgen;

b)      gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen.

Artikel 100 Bevoegdheidsdelegatie inzake documentatie

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot regelgeving ter aanvulling van de documentatievoorschriften van de artikelen 97, 98 en 99 inzake:

a)      afwijkingen van de documentatievoorschriften voor:

i)        exploitanten van bepaalde soorten inrichtingen en bepaalde soorten vervoerders;

ii)       inrichtingen of vervoerders die een klein aantal gehouden landdieren of een kleine hoeveelheid levende producten houden of vervoeren;

iii)      bepaalde categorieën of soorten gehouden landdieren of levende producten;

b)      gegevens die moeten worden bijgehouden ter aanvulling van de gegevens, bedoeld in artikel 97, lid 1, artikel 98, lid 1, en artikel 99, lid 1;

c)      aanvullende documentatievoorschriften voor levende producten die zijn gewonnen, geproduceerd of verwerkt in een inrichting voor levende producten die haar activiteiten heeft beëindigd.

2.           Wanneer de Commissie de regelgeving vaststelt van de gedelegeerde handelingen zoals bedoeld in lid 1, houdt zij rekening met de volgende aspecten:

a)      de risico's die met elk soort inrichting of vervoerder verbonden zijn;

b)      de categorieën en soorten gehouden landdieren of levende producten die zich in de inrichting bevinden of worden vervoerd;

c)      het soort productie in de inrichting of het soort vervoer;

d)      de typische verplaatsingspatronen voor het soort inrichting en de categorie van de desbetreffende dieren;

e)      het aantal gehouden landdieren of het volume levende producten dat zich in de inrichting bevindt of door de vervoerder wordt vervoerd.

Artikel 101 Uitvoeringsbevoegdheid met betrekking tot documentatie

De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen regelgeving vast met betrekking tot:

a)           het formaat van de documentatie, bedoeld in artikel 97, lid 1, artikel 98, lid 1, artikel 99, lid 1, en de krachtens artikel 100 vastgestelde regelgeving;

b)           het in elektronische vorm bijhouden van de documentatie, bedoeld in artikel 97, lid 1, artikel 98, lid 1, artikel 99, lid 1, en de krachtens artikel 100 vastgestelde regelgeving;

c)           de procedures voor het bijhouden van de documentatie, bedoeld in artikel 97, lid 1, artikel 98, lid 1, artikel 99, lid 1, en de krachtens artikel 100 vastgestelde regelgeving.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk 2 Traceerbaarheidsvoorschriften voor gehouden landdieren en levende producten

Afdeling 1 gehouden landdieren

Artikel 102 Verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de vaststelling van een identificatie- en registratiesysteem voor gehouden landdieren

1.           De lidstaten beschikken over een identificatie- en registratiesysteem voor gehouden landdieren en, in voorkomend geval, voor de registratie van hun verplaatsingen, waarbij rekening wordt gehouden met:

a)      de soort of de categorie gehouden landdieren;

b)      het aan die soort of categorie verbonden risico.

2.           Het in lid 1 bedoelde systeem bevat de volgende elementen:

a)      de middelen om gehouden landdieren individueel of in groep te identificeren;

b)      de in artikel 104 bedoelde identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten en andere documenten voor de identificatie en tracering van gehouden landdieren;

c)      bijgewerkte documentatie in inrichtingen, als bedoeld in artikel 97, lid 1, onder a) en b);

d)      een in artikel 103, lid 1, bedoeld geautomatiseerd gegevensbestand van gehouden landdieren.

3.           Het in lid 1 bedoelde systeem wordt aldus ontworpen dat:

a)      de efficiënte toepassing van de in deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten is gewaarborgd;

b)      de traceerbaarheid van gehouden landdieren, hun verplaatsingen in en tussen de lidstaten en hun binnenkomst in de Unie wordt vergemakkelijkt;

c)      de efficiënte interoperabiliteit, integratie en compatibiliteit van de elementen van dat systeem is gewaarborgd;

d)      wordt gewaarborgd dat het systeem, voor zover nodig, is aangepast aan:

i)        het in artikel 20 bedoelde geautomatiseerd informatiesysteem voor melding en rapportage in de Unie;

ii)       Imsoc;

e)      een samenhangende aanpak wordt gewaarborgd voor de verschillende diersoorten die onder het systeem vallen.

4.           De lidstaten kunnen in voorkomend geval:

a)      het gehele of een deel van het in lid 1 bedoelde systeem gebruiken voor andere doelen dan die van lid 3, onder a) en b);

b)      de in artikel 104 bedoelde identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten en andere documenten samenvoegen met de diergezondheidscertificaten of documenten met de eigen verklaring, bedoeld in artikel 140, leden 1 en 2, artikel 148, lid 1, en krachtens artikel 141, onder b) en c), en artikel 148, leden 3 en 4, vastgestelde regelgeving;

c)      een andere autoriteit aanwijzen of een andere instantie of een natuurlijke persoon machtiging verlenen voor de praktische toepassing van het in lid 1 bedoelde identificatie- en registratiesysteem.

Artikel 103 Verplichting van de lidstaten tot instelling van een geautomatiseerd gegevensbestand van gehouden landdieren

1.           De lidstaten zetten een geautomatiseerd gegevensbestand op en houden het bij, voor het opslaan van:

a)      de volgende gegevens in verband met gehouden dieren die tot een runder-, schapen- of geitensoort behoren:

i)        hun individuele identificatie, bedoeld in artikel 106, onder a), en artikel 107, onder a);

ii)       de inrichtingen waar zij worden gehouden;

iii)      hun verplaatsingen van en naar inrichtingen;

b)      gegevens over gehouden dieren die tot een varkenssoort behoren en de inrichtingen waar zij worden gehouden;

c)      de volgende gegevens in verband met gehouden dieren die tot een soort paardachtigen behoren:

i)        hun unieke levensnummer, bedoeld in artikel 109, lid 1, onder a);

ii)       de identificatiemiddelen die dat dier verbinden met het onder iii) bedoelde identificatiedocument, indien van toepassing;

iii)      het in artikel 109, lid 1, onder c), bedoelde identificatiedocument;

iv)      de inrichtingen waar die dieren gewoonlijk worden gehouden;

d)      gegevens inzake gehouden landdieren van andere dan de onder a), b) en c) bedoelde soorten, indien krachtens lid 2 vastgestelde regelgeving daarin voorziet.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het waar nodig registreren van gegevens inzake andere dan de onder a), b) en c) van dit artikel genoemde diersoorten in het in dat lid bedoelde geautomatiseerd gegevensbestand, rekening houdende met de risico's die die diersoorten opleveren, om:

a)      de efficiënte toepassing van de in deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten te waarborgen;

b)      de traceerbaarheid van gehouden landdieren, hun verplaatsingen in en tussen de lidstaten en hun binnenkomst in de Unie te vergemakkelijken.

Artikel 104 Verplichting van de bevoegde autoriteit met betrekking tot identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten en andere documenten voor de identificatie en tracering van gehouden landdieren

De bevoegde autoriteit:

a)           geeft identificatiedocumenten voor gehouden landdieren af wanneer dat is voorgeschreven door artikel 106, onder b, artikel 109, onder c), artikel 112, lid 1, onder b), en lid 2, onder b), artikel 113, onder b), of krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving;

b)           geeft verplaatsingsdocumenten en andere documenten af voor de identificatie en tracering van gehouden landdieren wanneer dat is voorgeschreven door artikel 107, onder b), artikel 110, onder b), artikel 113, onder b), of krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving.

Artikel 105 Openbaarheid van gegevens over identificatiemiddelen

De bevoegde autoriteit stelt de Commissie in kennis van en maakt gegevens openbaar over:

a)           contactpunten voor de overeenkomstig artikel 103, lid 1, door de lidstaten ingestelde geautomatiseerde gegevensbestanden;

b)           de autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten en andere documenten overeenkomstig artikel 104, rekening houdend met artikel 102, lid 4, onder c);

c)           de identificatiemiddelen die moeten worden gebruikt voor elke categorie en soort gehouden landdieren, overeenkomstig artikel 106, onder a), artikel 107, onder a), artikel 109, lid 1, artikel 110, onder a), artikel 112, lid 1, onder a), en lid 2, onder a), artikel 113, onder a), en krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving;

d)           het voorgeschreven formaat voor de afgifte van de in artikel 104 bedoelde identificatiedocumenten en andere documenten.

Artikel 106 Verplichting van de exploitanten tot identificatie van gehouden dieren die tot een rundersoort behoren

De exploitanten die tot een rundersoort behorende dieren houden:

a)           zorgen ervoor dat die gehouden dieren individueel geïdentificeerd zijn door een fysiek identificatiemiddel;

b)           zorgen ervoor dat voor die gehouden dieren door de bevoegde autoriteit, een daartoe aangewezen autoriteit of een gemachtigde instantie een identificatiedocument is afgegeven dat een uniek, levenslang geldig document is, en dat dit document:

i)       door de exploitant wordt bewaard, correct ingevuld en bijgewerkt;

ii)       die gehouden landdieren bij verplaatsingen vergezelt;

c)           geven de gegevens over de verplaatsingen van die gehouden dieren van en naar de inrichting door aan het geautomatiseerde gegevensbestand, bedoeld in artikel 103, lid 1, en krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving.

Artikel 107 Verplichting van de exploitanten tot identificatie van gehouden dieren die tot een schapen- of geitensoort behoren

De exploitanten die tot een schapen- of geitensoort behorende gehouden dieren houden:

a)           zorgen ervoor dat die gehouden dieren individueel geïdentificeerd zijn door een fysiek identificatiemiddel;

b)           zorgen ervoor dat wanneer die gehouden dieren worden verplaatst uit de inrichting waar zij worden gehouden, zij vergezeld gaan van een correct ingevuld verplaatsingsdocument dat door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 104 is afgegeven;

c)           geven de gegevens over de verplaatsingen van die gehouden dieren van en naar de inrichting door aan het geautomatiseerde gegevensbestand, bedoeld in artikel 103, lid 1, en krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving.

Artikel 108 Afwijkingen voor identificatie- en verplaatsingsdocumenten voor gehouden dieren die tot een runder-, schapen- of geitensoort behoren

In afwijking van artikel 104, artikel 106, onder b), en artikel 107, onder b), kunnen de lidstaten exploitanten vrijstellen van de verplichting om ervoor te zorgen dat gehouden dieren die tot een runder-, schapen- of geitensoort behoren tijdens verplaatsingen binnen de lidstaat vergezeld gaan van identificatiedocumenten of verplaatsingsdocumenten, mits:

a)           de gegevens in het verplaatsings- of identificatiedocument zijn opgenomen in het in artikel 103, lid 1, bedoelde geautomatiseerd gegevensbestand;

b)           het identificatie- en registratiesysteem voor gehouden dieren die tot een runder-, schapen- of geitensoort behoren dezelfde mate van traceerbaarheid garandeert als identificatiedocumenten en verplaatsingsdocumenten.

Artikel 109 Verplichting van de exploitanten tot identificatie en registratie van gehouden dieren die tot een soort paardachtigen behoren

1.           De exploitanten die tot een soort paardachtigen behorende gehouden dieren houden, zorgen ervoor dat die dieren individueel worden geïdentificeerd aan de hand van:

a)      een uniek levensnummer, dat wordt geregistreerd in het in artikel 103, lid 1, bedoelde geautomatiseerd gegevensbestand;

b)      een methode die het gehouden dier ondubbelzinnig verbindt met het in dit lid, onder c), bedoelde identificatiedocument dat door de bevoegde autoriteit is afgegeven overeenkomstig artikel 104;

c)      een correct ingevuld uniek, levenslang geldig identificatiedocument.

2.           De exploitanten van gehouden dieren die tot een soort paardachtigen behoren, geven de gegevens over die dieren door aan het geautomatiseerde gegevensbestand, bedoeld in artikel 103, lid 1, en krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving.

Artikel 110 Verplichting van de exploitanten tot identificatie en registratie van gehouden dieren die tot een varkenssoort behoren

De exploitanten die tot een varkenssoort behorende gehouden dieren houden:

a)           zorgen ervoor dat die gehouden dieren geïdentificeerd zijn door een fysiek identificatiemiddel;

b)           zorgen ervoor dat wanneer die gehouden dieren worden verplaatst uit de inrichting waar zij worden gehouden, zij vergezeld gaan van een correct ingevuld verplaatsingsdocument dat door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 104 is afgegeven;

c)           geven de gegevens over de inrichting waar die dieren worden gehouden door aan het geautomatiseerde gegevensbestand, bedoeld in artikel 103, lid 1, en krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving.

Artikel 111 Afwijkingen inzake de verplaatsingen van gehouden dieren die tot een varkenssoort behoren

In afwijking van artikel 110, onder b), kunnen de lidstaten exploitanten vrijstellen van de verplichting om ervoor te zorgen dat gehouden dieren die tot een varkenssoort behoren tijdens verplaatsingen binnen de lidstaat vergezeld gaan van correct ingevulde verplaatsingsdocumenten die zijn afgegeven door de bevoegde autoriteit, mits:

a)           de gegevens in die verplaatsingsdocumenten zijn opgenomen in het geautomatiseerde gegevensbestand dat de lidstaat overeenkomstig artikel 103, lid 1, heeft ingesteld;

b)           het identificatie- en registratiesysteem voor gehouden dieren die tot een varkenssoort behoren dezelfde mate van traceerbaarheid garandeert als die verplaatsingsdocumenten.

Artikel 112 Verplichting van de houders van gezelschapsdieren om gezelschapslanddieren te identificeren en te registreren

1.           De houders van gezelschapsdieren zorgen ervoor dat gezelschapslanddieren van de in deel A van bijlage I opgenomen soorten die worden verplaatst van de ene lidstaat naar een andere:

a)      individueel geïdentificeerd zijn door een fysiek identificatiemiddel;

b)      vergezeld gaan van een correct ingevuld en bijgewerkt identificatiedocument dat door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 104 is afgegeven.

2.           De houders van gezelschapsdieren zorgen ervoor dat gezelschapslanddieren van de in deel B van bijlage I opgenomen soorten bij verplaatsing van de ene lidstaat naar een andere, en indien zulks krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving vereist is:

a)      individueel of in groep worden geïdentificeerd;

b)      vergezeld gaan van correct ingevulde en bijgewerkte identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten of andere documenten voor de identificatie en tracering van dieren, naar gelang van de betrokken diersoort.

Artikel 113 Plicht van de exploitanten tot identificatie van andere gehouden landdieren dan runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en gezelschapsdieren

De exploitanten zorgen ervoor dat gehouden landdieren van andere soorten dan runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen, en andere dan gezelschapsdieren, aan de onderstaande voorschriften voldoen indien zulks krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving vereist is:

a)           zij worden individueel of in groep geïdentificeerd;

b)           zij gaan vergezeld van correct ingevulde en bijgewerkte identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten of andere documenten voor de identificatie en tracering van dieren, naar gelang van de betrokken diersoort.

Artikel 114 Bevoegdheidsdelegatie inzake identificatie en registratie

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)           de aanwijzing van andere autoriteiten of de verlening van machtiging aan instanties of natuurlijke personen, bedoeld in artikel 102, lid 4, onder c);

b)           bijzondere voorschriften inzake:

i)       het identificatiemiddel voor gehouden landdieren, bedoeld in artikel 106, onder a), artikel 107, onder a), artikel 109, lid 1, artikel 110, onder a), artikel 112, lid 1, onder a), en lid 2, onder a), en artikel 113, onder a);

ii)       de toepassing en het gebruik van dat identificatiemiddel;

c)           de gegevens die moeten worden opgenomen in:

i)       de in artikel 103, lid 1, bedoelde geautomatiseerde gegevensbestanden;

ii)       het in artikel 105, onder b), bedoelde identificatiedocument voor gehouden dieren die tot een rundersoort behoren;

iii)      het in artikel 107, onder b), bedoelde verplaatsingsdocument voor gehouden dieren die tot een schapen- of geitensoort behoren;

iv)      het in artikel 109, lid 1, onder c), bedoelde identificatiedocument voor gehouden dieren die tot een soort paardachtigen behoren;

v)      het in artikel 110, onder b), bedoelde verplaatsingsdocument voor gehouden dieren die tot een varkenssoort behoren;

vi)      de in artikel 112, lid 1, onder b) bedoelde identificatiedocumenten voor gezelschapslanddieren of de in artikel 112, lid 2, onder b), bedoelde identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten of andere documenten voor gezelschapslanddieren;

vii)     de in artikel 113, onder b), bedoelde identificatiedocumenten of verplaatsingsdocumenten voor andere gehouden landdieren dan runderen, schapen, geiten, varkens, paardachtigen en gezelschapsdieren;

d)           bijzondere voorschriften voor verschillende soorten en categorieën gehouden landdieren om de efficiënte werking van het in artikel 102, lid 1, bedoelde identificatie- en registratiesysteem te waarborgen;

e)           bijzondere voorschriften voor gehouden landdieren die de Unie binnenkomen vanuit derde landen en grondgebieden;

f)            identificatie- en registratievoorschriften voor gezelschapslanddieren van de in bijlage I, deel B, opgenomen soorten en zo nodig voor gehouden landdieren van andere soorten dan runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen, rekening houdende met de risico's die de betrokken soort oplevert, om:

i)       de efficiënte toepassing van de in deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten te waarborgen;

ii)       de traceerbaarheid van gehouden landdieren, hun verplaatsingen in en tussen de lidstaten en hun binnenkomst in de Unie te vergemakkelijken.

Artikel 115 Bevoegdheidsdelegatie inzake afwijkingen van de traceerbaarheidsvoorschriften

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot afwijkingen van de identificatie- en registratievoorschriften van de artikelen 106, 107, 109 en 110 voor exploitanten:

a)           in gevallen waarin één of meer van deze elementen niet noodzakelijk zijn om te voldoen aan de voorschriften van artikel 102, lid 3, onder a) en b);

b)           wanneer andere traceerbaarheidsmaatregelen in de lidstaten verzekeren dat de mate van traceerbaarheid van de betrokken dieren niet in het gedrang wordt gebracht.

Artikel 116 Aspecten waarmee bij de vaststelling van in de artikelen 114 en 115 bedoelde gedelegeerde handelingen rekening moet worden gehouden

Wanneer de Commissie de regelgeving vaststelt van de gedelegeerde handelingen zoals bedoeld in de artikelen 114 en 115, houdt zij rekening met de volgende aspecten:

a)           de categorieën en soorten gehouden landdieren;

b)           de risico's voor die gehouden landdieren;

c)           het aantal dieren in de inrichting;

d)           het soort productie in de inrichtingen waar die landdieren worden gehouden;

e)           de verplaatsingspatronen van de soorten en categorieën gehouden landdieren;

f)            overwegingen betreffende de bescherming en het behoud van soorten gehouden landdieren;

g)           de prestaties van de andere traceerbaarheidselementen van het identificatie- en registratiesysteem voor gehouden landdieren, bedoeld in artikel 102, lid 2.

Artikel 117 Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de traceerbaarheid van gehouden landdieren

De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen regelgeving vast voor de toepassing van de voorschriften in de artikelen 106, 107, 109, 110, 112 en 113 en in de krachtens artikel 103, lid 2, artikel 114 en artikel 115 vastgestelde gedelegeerde handelingen, betreffende:

a)           technische specificaties, formaten en operationele voorschriften voor:

i)       de middelen, de methoden en het gebruik van identificatie;

ii)       het identificatiedocument of verplaatsingsdocument voor gehouden dieren die tot een runder-, schapen- of geitensoort behoren;

iii)      het identificatiedocument voor gehouden dieren die tot een soort paardachtigen behoren;

iv)      het identificatiedocument, het verplaatsingsdocument en andere documenten voor andere soorten gehouden landdieren dan runderen, schapen, geiten en paardachtigen;

v)      geautomatiseerde gegevensbestanden;

b)           de uiterste termijnen voor:

i)       de doorgifte van gegevens door exploitanten aan het geautomatiseerde gegevensbestand;

ii)       de registratie van gehouden landdieren;

iii)      de identificatie van gehouden landdieren en de vervanging van identificatiemerktekens;

c)           de praktische toepassing van vrijstellingen van de identificatie en registratie waarin is voorzien in de krachtens artikel 115 vastgestelde regelgeving.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Afdeling 2 levende producten

Artikel 118 Traceerbaarheidsvoorschriften voor levende producten van gehouden dieren die tot een runder-, schapen-, geiten- of varkenssoort of een soort paardachtigen behoren en van pluimvee

1.           De exploitanten die levende producten produceren, verwerken of opslaan, merken levende producten van gehouden dieren die tot een runder-, schapen-, geiten- of varkenssoort of een soort paardachtigen behoren aldus dat een duidelijke tracering mogelijk is van:

a)      de donordieren;

b)      de datum van verzameling;

c)      de inrichtingen voor levende producten waar zij zijn gewonnen, geproduceerd, verwerkt en opgeslagen.

2.           Het in lid 1 bedoelde merkteken wordt aldus ontworpen dat wordt gezorgd voor:

a)      de doeltreffende toepassing van de in deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten;

b)      de traceerbaarheid van die levende producten, van hun verplaatsingen in en tussen de lidstaten en van hun binnenkomst in de Unie.

Artikel 119 Bevoegdheidsdelegatie inzake de traceerbaarheidsvoorschriften voor levende producten

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      traceerbaarheidsvoorschriften voor levende producten van gehouden dieren die tot een runder-, schapen-, geiten- of varkenssoort of een soort paardachtigen behoren, ter wijziging en aanvulling van de regelgeving in artikel 118;

b)      traceerbaarheidsvoorschriften voor levende producten van andere gehouden landdieren dan runderen, geiten, schapen, paardachtigen en varkens, waar dit nodig is voor:

i)        de doeltreffende toepassing van de in deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten;

ii)       de traceerbaarheid van die levende producten, hun verplaatsingen in en tussen de lidstaten en hun binnenkomst in de Unie.

2.           Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de volgende aspecten:

a)      de soorten gehouden landdieren waarvan de levende producten afkomstig zijn;

b)      de gezondheidsstatus van de donordieren;

c)      de risico's die met die levende producten verbonden zijn;

d)      het soort levende producten;

e)      het soort winning, verwerking of opslag;

f)       de verplaatsingspatronen van de soorten en categorieën gehouden landdieren en hun levende producten;

g)      overwegingen betreffende de bescherming en het behoud van soorten gehouden landdieren;

h)      andere elementen die kunnen bijdragen tot de traceerbaarheid van levende producten.

Artikel 120 Uitvoeringsbevoegdheden inzake de traceerbaarheidsvoorschriften voor levende producten

De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen regelgeving vast met betrekking tot:

a)           technische voorschriften en specificaties voor de in artikel 118, lid 1, bedoelde merking;

b)           operationele voorschriften voor de traceerbaarheidsvoorschriften in krachtens artikel 119, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk 3 Verplaatsingen van andere gehouden landdieren dan gezelschapslanddieren binnen de Unie

Afdeling 1 Algemene voorschriften voor verplaatsingen

Artikel 121 Algemene voorschriften voor verplaatsingen van gehouden landdieren

1.           De exploitanten treffen passende preventieve maatregelen om erop toe te zien dat door de verplaatsing van gehouden landdieren de gezondheidsstatus op de plaats van bestemming geen gevaar loopt met betrekking tot:

a)      de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d);

b)      nieuwe ziekten.

2.           De exploitanten verplaatsen gehouden landdieren slechts uit inrichtingen, en ontvangen slechts gehouden landdieren indien de dieren voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)      zij zijn afkomstig van inrichtingen die:

i)        overeenkomstig artikel 88, onder a), door de bevoegde autoriteit zijn ingeschreven in het register van inrichtingen en waarvoor de lidstaat van oorsprong geen afwijking heeft toegestaan overeenkomstig artikel 83;

ii)       indien artikel 89, lid 1, of artikel 90 dat vereisen, door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 92, lid 1, zijn erkend;

b)      zij voldoen aan de identificatie- en registratievoorschriften van de artikelen 106, 107, 109, 110 en 113 en aan de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 114, onder a) tot en met d), en artikel 117.

Artikel 122 Preventieve maatregelen in verband met vervoer

1.           De exploitanten treffen passende en noodzakelijke preventieve maatregelen om het volgende te waarborgen:

a)      de gezondheidsstatus van de gehouden landdieren loopt geen gevaar tijdens het vervoer;

b)      het vervoer van gehouden landdieren veroorzaakt op de verzamelplaatsen, de rustplaatsen en de plaatsen van bestemming geen mogelijkheid tot verspreiding onder mensen en dieren van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d);

c)      de maatregelen betreffende reiniging, ontsmetting en desinfestatie van uitrusting en vervoermiddelen en andere passende biobeveiligingsmaatregelen worden getroffen in overeenstemming met de risico’s die met het vervoer verbonden zijn.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de reiniging, ontsmetting en desinfestatie van uitrusting en vervoermiddelen en het gebruik van biociden voor deze doeleinden;

b)      andere passende biobeveiligingsmaatregelen zoals bedoeld in lid 1, onder c).

Afdeling 2 Verplaatsingen tussen lidstaten

Artikel 123 Algemene voorschriften voor verplaatsingen van gehouden landdieren tussen lidstaten

1.           De exploitanten verplaatsen gehouden landdieren slechts naar een andere lidstaat indien de dieren voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)      zij zijn afkomstig van een inrichting:

i)        waar geen abnormale sterftegevallen of andere symptomen met onbekende oorzaak voorkomen;

ii)       waarvoor met betrekking de soorten die worden verplaatst geen verplaatsingsbeperkingen gelden overeenkomstig de regelgeving van artikel 55, lid 1, onder d), artikel 61, lid 1, onder a), artikel 62, artikel 65, lid 1, onder c), artikel 74, lid 1, en artikel 78, leden 1 en 2, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2, de artikelen 63 en 67, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79 en artikel 81, lid 2, of overeenkomstig de noodmaatregelen van de artikelen 246 en 247 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 248, tenzij in overeenstemming met deze regelgeving afwijkingen van verplaatsingsbeperkingen zijn toegestaan;

iii)      die niet gelegen is in een beperkingszone overeenkomstig de regelgeving van artikel 55, lid 1, onder f), ii), de artikelen 64 en 65, artikel 74, lid 1, artikel 78, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 67, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79 en artikel 81, lid 2, of overeenkomstig de noodmaatregelen van de artikelen 246 en 247 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 248, tenzij in overeenstemming met deze regelgeving afwijkingen zijn toegestaan;

b)      zij zijn vóór de datum van de geplande verplaatsing naar een andere lidstaat gedurende een passende periode niet in contact geweest met gehouden landdieren waarvoor verplaatsingsbeperkingen gelden zoals bedoeld onder a), ii) en iii), of met gehouden landdieren van in de lijst opgenomen soorten waarvoor een lagere gezondheidsstatus geldt; om de kans op de verspreiding van ziekten te beperken wordt daarbij rekening gehouden met de volgende aspecten:

i)        de incubatieperiode en de overdrachtswijze van de in de lijst opgenomen ziekten en van nieuwe ziekten;

ii)       het soort inrichting;

iii)      de soorten en categorieën van de gehouden landdieren die worden verplaatst;

iv)      andere epizoötiologische factoren;

c)      zij voldoen aan de desbetreffende voorschriften van de afdelingen 3 tot en met 8.

2.           De exploitanten treffen alle noodzakelijke maatregelen om erop toe te zien dat gehouden landdieren die naar een andere lidstaat worden verplaatst, rechtstreeks naar hun plaats van bestemming in een andere lidstaat worden verzonden, tenzij de dieren met het oog op het dierenwelzijn moeten stoppen op een rustplaats.

Artikel 124 Verplichtingen van de exploitanten op de plaats van bestemming

1.           De exploitanten van inrichtingen en slachthuizen die gehouden landdieren uit een andere lidstaat ontvangen:

a)      controleren:

i)        de aanwezigheid van de identificatiemiddelen zoals bedoeld in artikel 106, onder a), artikel 107, onder a), artikel 109, lid 1, artikel 110, onder a), en artikel 113, onder a), en in de regelgeving vastgesteld krachtens de artikelen 114 en 117;

ii)       de aanwezigheid en de correcte invulling van de identificatie­documenten zoals bedoeld in artikel 106, onder b), artikel 107, onder b), artikel 109, lid 1, onder c), en artikel 113, onder b), en in de regelgeving vastgesteld krachtens de artikelen 114 en 117;

b)      controleren de aanwezigheid van de diergezondheidscertificaten zoals bedoeld in artikel 140 en in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 141, onder b) en c), of van de eigen verklaringen zoals bedoeld in artikel 148 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 148, lid 2;

c)      stellen de bevoegde autoriteit in kennis van elke onregelmatigheid met betrekking tot:

i)        de ontvangen gehouden landdieren;

ii)       de aanwezigheid van de onder a), i), bedoelde identificatiemiddelen;

iii)      de onder a), ii) en b), bedoelde documenten.

2.           Bij onregelmatigheden zoals bedoeld in lid 1, onder c), isoleert de exploitant de dieren waarop de onregelmatigheid betrekking heeft tot de bevoegde autoriteit over deze dieren een beslissing heeft genomen.

Artikel 125 Verbod op verplaatsingen van gehouden landdieren tussen lidstaten

In het geval van gehouden landdieren die bestemd zijn voor de slacht ter uitroeiing van een ziekte in het kader van een uitroeiingsprogramma zoals bedoeld in artikel 30, leden 1, 2, en 3, verplaatsen de exploitanten deze dieren niet naar een andere lidstaat, tenzij de lidstaat van bestemming vóór die verplaatsing daartoe de uitdrukkelijke toestemming verleent,

Artikel 126 Algemene voorschriften voor exploitanten voor verplaatsingen van gehouden landdieren door lidstaten maar bestemd voor uitvoer uit de Unie naar derde landen of grondgebieden

De exploitanten zien erop toe dat gehouden landdieren die bestemd zijn voor uitvoer naar een derde land of grondgebied en over het grondgebied van een andere lidstaat gaan, voldoen aan de voorschriften van de artikelen 121, 122, 123 en 125.

Afdeling 3 Specifieke voorschriften voor verplaatsingen van hoefdieren en pluimvee naar andere lidstaten

Artikel 127 Verplaatsing van gehouden hoefdieren en pluimvee naar andere lidstaten

De exploitanten verplaatsen gehouden hoefdieren en pluimvee slechts van een inrichting in de ene lidstaat naar een andere lidstaat indien de dieren met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)           zij vertonen op het ogenblik van de verplaatsing geen klinische symptomen of tekenen van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d);

b)           zij hebben voldaan aan een passende verblijfsduur voor de in de lijst opgenomen ziekten, rekening houdend met de soorten en categorieën van gehouden hoefdieren en pluimvee die worden verplaatst;

c)           in de inrichting van oorsprong zijn geen gehouden hoefdieren of pluimvee binnengebracht gedurende een periode die passend is voor de in de lijst opgenomen ziekten en voor de soorten en categorieën van hoefdieren of pluimvee die worden verplaatst;

d)           zij vormen geen significant risico voor de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekten op de plaats van bestemming.

Artikel 128 Bevoegdheidsdelegatie voor verplaatsing van gehouden hoefdieren en pluimvee naar andere lidstaten

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de verblijfsduur zoals bedoeld in artikel 127, onder b);

b)      de periode vóór de verplaatsing zoals bedoeld in artikel 127, onder c), waarin het nodig is het binnenbrengen van gehouden hoefdieren of pluimvee in inrichtingen te beperken;

c)      aanvullende voorschriften om overeenkomstig artikel 127, onder d), te waarborgen dat gehouden hoefdieren en pluimvee geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d);

d)      andere risicobeperkingsmaatregelen tot wijziging en ter aanvulling van de voorschriften van artikel 127.

2.           Wanneer de Commissie de regelgeving vaststelt van de gedelegeerde handelingen zoals bedoeld in lid 1, houdt zij rekening met de volgende aspecten:

a)      de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), die relevant zijn voor de in de lijst opgenomen soorten of categorieën gehouden hoefdieren of pluimvee die worden verplaatst;

b)      de gezondheidsstatus met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), in de inrichtingen, compartimenten, zones en lidstaten van oorsprong en bestemming;

c)      het soort inrichting en het soort productie op de plaats van oorsprong en bestemming;

d)      het soort verplaatsing;

e)      de categorieën en soorten gehouden hoefdieren of pluimvee die worden verplaatst;

f)       de leeftijd van de gehouden hoefdieren die worden verplaatst en van het pluimvee dat wordt verplaatst;

g)      andere epizoötiologische factoren.

Artikel 129 Gehouden hoefdieren en pluimvee, verplaatst naar een andere lidstaat en bestemd voor de slacht

1.           De exploitanten van slachthuizen die uit een andere lidstaat gehouden hoefdieren en pluimvee ontvangen, slachten deze dieren zo snel mogelijk na hun aankomst, uiterlijk binnen de termijn die moet worden bepaald in de krachtens lid 2 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het tijdstip van slachting zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

Afdeling 4 Het verzamelen van gehouden hoefdieren en pluimvee

Artikel 130 Afwijking voor verzamelingen

1.           In afwijking van artikel 123, lid 2, mogen de exploitanten voor gehouden hoefdieren en pluimvee ten hoogste de volgende verzamelingen inplannen:

a)      één verzameling in de lidstaat van oorsprong;

b)      één verzameling in de lidstaat van doorgang;

c)      één verzameling in de lidstaat van bestemming;

2.           De in lid 1 van dit artikel bedoelde verzamelingen vinden slechts plaats in een inrichting die daartoe is erkend overeenkomstig artikel 92, lid 1, en artikel 94, leden 3 en 4.

De lidstaat van oorsprong mag echter op zijn grondgebied toestaan dat de verzameling plaatsheeft op vervoermiddelen waarmee gehouden hoefdieren en pluimvee rechtstreeks van de inrichting van oorsprong worden opgehaald, op voorwaarde dat de dieren daarna niet worden afgeladen voordat:

a)      zij bij de inrichting of de uiteindelijke plaats van bestemming zijn aangekomen; of

b)      een verzameling plaatsvindt, zoals bedoeld in lid 1, onder b) en c).

Artikel 131 Voorschriften inzake ziektepreventie voor verzamelingen

De exploitanten zien bij verzamelingen toe op het volgende:

a)           de gehouden hoefdieren en het pluimvee hebben bij een verzameling dezelfde gezondheidsstatus; wanneer dat niet het geval is, wordt de lagere gezondheidsstatus toegepast op alle aldus verzamelde dieren;

b)           de gehouden hoefdieren en het pluimvee worden zo snel mogelijk na het verlaten van de inrichting van oorsprong verzameld en verplaatst naar hun uiteindelijke plaats van bestemming in een andere lidstaat, uiterlijk binnen de termijn die moet worden bepaald in de krachtens artikel 132, onder c), vastgestelde gedelegeerde handelingen;

c)           de noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de gehouden hoefdieren en het pluimvee bij een verzameling:

i)       niet in contact komen met gehouden hoefdieren of pluimvee van een lagere gezondheidsstatus;

ii)       geen significant risico vormen voor de verspreiding naar gehouden hoefdieren of pluimvee op de plaats van verzameling van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d);

d)           de gehouden hoefdieren of het pluimvee zijn geïdentificeerd en gaan, in voorkomend geval, vergezeld van de volgende documenten:

i)       de documenten voor identificatie en registratie zoals bedoeld in artikel 106, onder b), artikel 107, onder b), artikel 109, onder c), artikel 110, onder b), en artikel 113, onder b), en in de regelgeving vastgesteld krachtens de artikelen 114 en 117, tenzij overeenkomstig artikel 115 afwijkingen zijn toegestaan;

ii)       de diergezondheidscertificaten zoals bedoeld in artikel 140 en artikel 141, onder c), tenzij in de krachtens artikel 141, onder a), vastgestelde regelgeving afwijkingen zijn toegestaan;

iii)      het document met eigen verklaring zoals bedoeld in artikel 148.

Artikel 132 Bevoegdheidsdelegatie met betrekking tot verzamelingen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)           specifieke regelgeving voor verzamelingen, wanneer andere risicobeperkingsmaatregelen getroffen zijn ter aanvulling van die bedoeld in artikel 131, onder b) en c);

b)           de voorwaarden waaronder de lidstaten van oorsprong toestemming kunnen verlenen voor een verzameling op vervoermiddelen, zoals bedoeld in artikel 130, lid 2, tweede alinea;

c)           de termijn tussen het tijdstip van vertrek van gehouden hoefdieren of pluimvee uit de inrichting van oorsprong en het tijdstip van vertrek uit de verzameling naar hun eindbestemming in een andere lidstaat zoals bedoeld in artikel 131, onder b);

d)           biobeveiligingsmaatregelen zoals bedoeld in lid 131, onder c).

Afdeling 5 Verplaatsingen van andere gehouden landdieren dan gehouden hoefdieren en pluimvee naar andere lidstaten

Artikel 133 Verplaatsing van andere gehouden landdieren dan gehouden hoefdieren en pluimvee naar andere lidstaten en gedelegeerde handelingen

1.           De exploitanten verplaatsen andere gehouden landdieren dan gehouden hoefdieren of pluimvee slechts van een inrichting in de ene lidstaat naar een andere lidstaat wanneer deze dieren op de plaats van bestemming geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d).

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende uitvoeringsbepalingen om te waarborgen dat andere gehouden landdieren dan gehouden hoefdieren of pluimvee geen in lid 1 van dit artikel bedoeld significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d).

3.           Wanneer de Commissie de uitvoeringsbepalingen vaststelt voor de gedelegeerde handelingen zoals bedoeld in lid 2, houdt zij rekening met de volgende aspecten:

a)      de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), die relevant zijn voor de in de lijst opgenomen soorten of categorieën gehouden landdieren die worden verplaatst;

b)      de gezondheidsstatus met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), in de inrichtingen, compartimenten, zones en lidstaten van oorsprong en op de plaats van bestemming;

c)      het soort inrichting en het soort productie op de plaats van oorsprong en op de plaats van bestemming;

d)      het soort verplaatsing met betrekking tot het einddoel waarvoor de dieren op hun bestemming worden gebruikt;

e)      de categorieën en soorten gehouden landdieren die worden verplaatst;

f)       de leeftijd van de gehouden landdieren die worden verplaatst;

g)      andere epizoötiologische factoren.

Afdeling 6 afwijking en aanvulling van risicobeperkingsmaatregelen

Artikel 134 Dieren bestemd voor geconsigneerde inrichtingen en gedelegeerde handelingen

1.           De exploitanten verplaatsen gehouden landdieren slechts naar een geconsigneerde inrichting indien de dieren voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)      zij zijn afkomstig van een andere geconsigneerde inrichting;

b)      zij vormen geen significant risico voor de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), naar de in de lijst opgenomen soorten of categorieën dieren in de geconsigneerde inrichting van bestemming, tenzij een dergelijke verplaatsing voor wetenschappelijke doeleinden is toegestaan.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      uitvoeringsbepalingen voor het verplaatsen van gehouden landdieren naar geconsigneerde inrichtingen ter aanvulling van die bedoeld in lid 1 van dit artikel;

b)      specifieke regelgeving voor verplaatsingen van gehouden landdieren naar geconsigneerde inrichtingen waar de getroffen risicobeperkingsmaatregelen waarborgen dat dergelijke verplaatsingen geen significant risico vormen voor de gezondheid van de gehouden landdieren binnen die geconsigneerde inrichting of in naburige inrichtingen.

Artikel 135 Afwijkingen voor verplaatsingen van gehouden landdieren voor wetenschappelijke doeleinden en gedelegeerde handelingen

1.           De bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming kan, mits de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong daarmee instemt, voor wetenschappelijke doeleinden toestemming verlenen voor verplaatsingen van gehouden landdieren naar het grondgebied van die lidstaat die niet voldoen aan de voorschriften van de afdelingen 1 tot en met 5 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen 121 en 122, artikel 123, lid 1), onder a), ii) en artikel 124.

2.           De bevoegde autoriteiten staan de in lid 1 bedoelde afwijkingen slechts toe onder de volgende voorwaarden:

a)      de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming en die van de plaats van oorsprong:

i)        hebben overeenstemming bereikt betreffende de voorwaarden voor dergelijke verplaatsingen;

ii)       hebben de noodzakelijke risicobeperkingsmaatregelen getroffen om te waarborgen dat deze verplaatsingen geen gevaar opleveren voor de gezondheidsstatus onderweg en op de plaats van bestemming met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d);

iii)      hebben indien nodig de bevoegde autoriteit van de lidstaten van doorgang in kennis gesteld van de toegestane afwijking en van de voorwaarden waaronder deze is toegestaan;

b)      deze verplaatsingen van deze dieren verlopen onder toezicht van de bevoegde autoriteiten van de plaats van oorsprong en de plaats van bestemming en, indien van toepassing, van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van doortocht.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging en de aanvulling van de regelgeving voor afwijkingen door de bevoegde autoriteiten zoals bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel.

Artikel 136 Afwijkingen met betrekking tot recreatieve doeleinden, sportieve en culturele evenementen, het laten grazen en werken in grensgebied

1.           De bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming kan afwijkingen toestaan van de voorschriften van de afdelingen 2 tot en met 5, met uitzondering van artikel 123, onder a) en b), en de artikelen 124 en 125, voor verplaatsingen van gehouden landdieren tussen lidstaten binnen de Unie, indien deze verplaatsingen plaatsvinden:

a)      voor recreatieve doeleinden in grensgebied;

b)      voor in grensgebied georganiseerde tentoonstellingen en sportieve, culturele of soortgelijke evenementen;

c)      voor het laten grazen van gehouden landdieren op door lidstaten gedeeld weiland;

d)      voor het laten werken van gehouden landdieren in grensgebied van lidstaten.

2.           De bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming staat afwijkingen toe voor de in lid 1 bedoelde verplaatsingen van gehouden landdieren indien de lidstaten van oorsprong en bestemming hierover overeenstemming hebben bereikt en passende risicobeperkingsmaatregelen zijn getroffen om te waarborgen dat dergelijke verplaatsingen geen significant risico vormen.

3.           De in lid 2 bedoelde lidstaten stellen de Commissie in kennis van de in lid 1 bedoelde toegestane afwijkingen.

4.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging en de aanvulling van de regelgeving voor afwijkingen door de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

Artikel 137 Bevoegdheidsdelegatie met betrekking tot afwijkingen voor circussen, tentoonstellingen, sportieve evenementen, recreatieve doeleinden, dierentuinen, dierenwinkels en groothandelsbedrijven

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)           specifieke voorschriften ter aanvulling van de regelgeving van de afdelingen 2 tot en met 5 met betrekking tot de verplaatsingen van gehouden landdieren voor de volgende doeleinden:

i)       voor circussen, dierentuinen, dierenwinkels, dierenasielen en groothandelsbedrijven;

ii)       voor tentoonstellingen en voor sportieve, culturele of soortgelijke evenementen;

b)           afwijkingen van de voorschriften van de afdelingen 2 tot en met 5, met uitzondering van artikel 123, onder a) en b), en de artikelen 124 en 125, voor de onder a) bedoelde verplaatsingen van gehouden landdieren.

Artikel 138 Uitvoeringsbevoegdheid inzake tijdelijke afwijkingen voor verplaatsingen van specifieke soorten of categorieën gehouden landdieren

De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor tijdelijke afwijkingen van de voorschriften van dit hoofdstuk betreffende verplaatsingen van specifieke soorten of categorieën gehouden landdieren in de volgende gevallen:

a)           de met de verplaatsing van dergelijke dieren verbonden risico’s worden niet doeltreffend beperkt door de verplaatsingsvoorschriften zoals bedoeld in artikel 127, artikel 129, lid 1, de artikelen 130 en 131, artikel 133, lid 1, artikel 134, lid 1, artikel 135, leden 1 en 2, en artikel 136, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 128, lid 1, artikel 129, lid 2, artikel 132, artikel 133, lid 2, artikel 134, lid 2, artikel 135, lid 3, artikel 136, lid 4, en artikel 137; of

b)           de in de lijst opgenomen ziekte zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), lijkt zich ondanks de verplaatsingsvoorschriften van de afdelingen 1 tot en met 6 te verspreiden.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met ziekten die een risico op bijzonder zwaarwegende gevolgen opleveren en rekening houdend met de in artikel 139 bedoelde aspecten stelt de Commissie volgens de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

Artikel 139 Aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van de in deze afdeling bedoelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen

Wanneer de Commissie regelgeving vaststelt voor de gedelegeerde handelingen en de uitvoeringshandelingen zoals bedoeld in artikel 134, lid 2, artikel 135, lid 3, artikel 136, lid 4, en de artikelen 137 en 138 houdt zij rekening met de volgende aspecten:

a)           de risico’s die verbonden zijn met de in deze bepalingen bedoelde verplaatsingen;

b)           de gezondheidsstatus met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), op de plaats van oorsprong en de plaats van bestemming;

c)           de in de lijst opgenomen diersoorten voor de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d);

d)           de getroffen biobeveiligingsmaatregelen op de plaats van oorsprong, de plaats van bestemming en onderweg;

e)           eventuele specifieke omstandigheden waarin de gehouden landdieren in inrichtingen worden gehouden;

f)            specifieke verplaatsingspatronen voor het soort inrichting en de soorten en categorieën van de betrokken gehouden landdieren;

g)           andere epizoötiologische factoren.

Afdeling 7 Diergezondheidscertificering

Artikel 140 Verplichting van de exploitanten om erop toe te zien dat dieren vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat

1.           De exploitanten verplaatsen gehouden landdieren slechts naar een andere lidstaat indien deze vergezeld gaan van een overeenkomstig artikel 146, lid 1, door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong uitgereikt diergezondheidscertificaat en de dieren behoren tot de volgende soorten en categorieën:

a)      hoefdieren;

b)      pluimvee;

c)      andere gehouden landdieren dan hoefdieren en pluimvee, bestemd voor een geconsigneerde inrichting;

d)      andere gehouden landdieren dan die bedoeld in de punten a), b), en c), van dit lid, indien van toepassing overeenkomstig de krachtens artikel 141, lid 1, onder c) vastgestelde gedelegeerde handelingen.

2.           De exploitanten verplaatsen geen gehouden landdieren binnen een lidstaat of van de ene lidstaat naar de andere, tenzij deze vergezeld gaan van een overeenkomstig artikel 146, lid 1, door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong uitgereikt diergezondheidscertificaat en aan de voorwaarden zoals bedoeld in de onderstaande punten a) en b) is voldaan:

a)      het is toegestaan dat de gehouden landdieren worden verplaatst uit een beperkingszone zoals bedoeld in artikel 55, lid 1, onder f), ii), artikel 56 en artikel 64, lid 1, en voor de dieren gelden ziektebestrijdingsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 55, lid 1, artikel 65, lid 1, artikel 74, lid 1, of artikel 78, leden 1 en 2, of in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2, artikel 67, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79, artikel 81, lid 3, of artikel 248;

b)      de gehouden landdieren behoren tot soorten waarvoor deze ziektebestrijdingsmaatregelen gelden.

3.           De exploitanten treffen alle noodzakelijke maatregelen om erop toe te zien dat het in lid 1 van dit artikel bedoelde diergezondheidscertificaat de gehouden landdieren vergezelt van de plaats van oorsprong tot de uiteindelijke plaats van bestemming, tenzij in de krachtens artikel 144 vastgestelde regelgeving specifieke maatregelen zijn vastgesteld.

Artikel 141 Bevoegdheidsdelegatie in verband met de verplichting van de exploitanten om erop toe te zien dat dieren vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      afwijkingen van de voorschriften inzake diergezondheidscertificering zoals bedoeld in artikel 140, lid 1, voor verplaatsingen van gehouden landdieren die geen significant risico vormen voor de verspreiding van een ziekte door:

i)        de soorten of categorieën gehouden landdieren die worden verplaatst en de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), waarvoor deze soorten in de lijst zijn opgenomen;

ii)       de houderijmethoden en het soort productie voor deze soorten en categorieën gehouden landdieren;

iii)      het beoogde gebruik van de gehouden landdieren;

iv)      de plaats van bestemming van de gehouden landdieren; of

b)      bijzondere regelgeving voor voorschriften inzake diergezondheidscertificering zoals bedoeld in artikel 140, lid 1, waarbij de bevoegde autoriteit, rekening houdend met de aspecten van lid 2 van dit artikel, specifieke risicobeperkingsmaatregelen treft voor surveillance of biobeveiliging die:

i)        de traceerbaarheid van de gehouden landdieren die worden verplaatst te waarborgen;

ii)       dat de gehouden landdieren die worden verplaatst, voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen van de afdelingen 1 tot en met 6;

c)      de voorschriften inzake diergezondheidscertificering voor verplaatsingen van andere soorten en categorieën gehouden landdieren dan die bedoeld in artikel 140, lid 1, onder a), b) en c), wanneer de diergezondheidscertificering verplicht is om te waarborgen dat de verplaatsingen in kwestie voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen van de afdelingen 1 tot en met 6.

2.           Wanneer de Commissie bijzondere regelgeving vaststelt zoals bedoeld in lid 1, onder b), houdt zij rekening met de volgende aspecten:

a)      het vertrouwen van de bevoegde autoriteit in de biobeveiliging van de exploitanten, zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), en in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 9, lid 2;

b)      het vermogen van de bevoegde autoriteit om noodzakelijke en passende maatregelen en acties te treffen zoals vereist volgens artikel 12, lid 1, van deze verordening;

c)      het niveau van de verworven basiskennis inzake diergezondheid, zoals bedoeld in artikel 10, en de ondersteuning, zoals bedoeld in artikel 12, lid 2;

d)      de uitvoering van de diergezondheidsinspecties zoals bedoeld in artikel 23 en in de krachtens artikel 24 vastgestelde regelgeving, indien geen andere relevante systemen voor surveillance en kwaliteitsborging of officiële controles zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, onder c) worden toegepast;

e)      de uitvoering van de kennisgeving en de verslaglegging aan de Unie door de bevoegde autoriteit zoals bedoeld in artikel 17 tot en met 20 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 17, lid 3, artikel 18, lid 3 en artikel 21;

f)       de toepassing van de surveillance, zoals bedoeld in artikel 25, en van de surveillanceprogramma’s, zoals bedoeld in artikel 27 en in de krachtens de artikelen 28 en 29 vastgestelde regelgeving.

3.           De Commissie houdt bij het vaststellen van de voorschriften inzake diergezondheidscertificering, zoals bedoeld in lid 1, onder c) van dit artikel, rekening met de aspecten zoals bedoeld in lid 1, onder a), i) tot en met iv).

Artikel 142 Inhoud van diergezondheidscertificaten

1.           Het diergezondheidscertificaat bevat de volgende gegevens:

a)      de inrichting of plaats van oorsprong, de inrichting of plaats van bestemming en, indien van toepassing, de inrichtingen voor het verzamelen of voor het laten rusten van de gehouden landdieren;

b)      een beschrijving van de gehouden landdieren;

c)      het aantal gehouden landdieren;

d)      de identificatie en de registratie van de gehouden landdieren, indien vereist overeenkomstig de artikelen 106, 107, 109, 110 en 113 en overeenkomstig de krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving, tenzij in overeenstemming met artikel 115 afwijkingen zijn toegestaan; en

e)      de gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat de gehouden landdieren voldoen aan de desbetreffende dier­gezondheids­voorschriften voor verplaatsingen van de afdelingen 1 tot en met 6.

2.           Het diergezondheidscertificaat kan andere gegevens bevatten die uit hoofde van de wetgeving van de Unie vereist zijn.

Artikel 143 Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringshandelingen met betrekking tot de inhoud van diergezondheidscertificaten

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de inhoud van diergezondheidscertificaten, zoals bedoeld in artikel 142, lid 1, voor verschillende categorieën en soorten gehouden landdieren en met betrekking tot specifieke soorten verplaatsingen, zoals bedoeld in de krachtens artikel 144 vastgestelde regelgeving;

b)      aanvullende gegevens die in het in artikel 142, lid 1, bedoelde dier­gezondheids­certificaat moeten worden opgenomen.

2.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor modelformulieren van diergezondheidscertificaten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onder­zoeks­procedure.

Artikel 144 Bevoegdheidsdelegatie in verband met specifieke soorten verplaatsingen van gehouden landdieren

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot specifieke maatregelen ter aanvulling van de verplichting van de exploitanten om erop toe te zien dat dieren vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat zoals bedoeld in artikel 140 en in de krachtens artikel 141 vastgestelde regelgeving, voor de volgende soorten verplaatsingen van gehouden landdieren:

a)           verplaatsingen van gehouden hoefdieren en pluimvee, waarbij dieren worden verzameld, zoals bedoeld in artikel 130, voordat de uiteindelijke plaats van bestemming wordt bereikt;

b)           verplaatsingen van gehouden landdieren die hun weg naar de eindbestemming niet kunnen voortzetten en naar hun plaats van oorsprong moeten terugkeren of naar een andere bestemming moeten worden verplaatst om een of meer van de volgende redenen:

i)       de geplande weg werd onverwachts onderbroken omwille van het dierenwelzijn;

ii)       onvoorziene problemen of gebeurtenissen onderweg;

iii)      de gehouden landdieren zijn geweigerd op de plaats van bestemming in een lidstaat of aan de buitengrens van de Unie;

iv)      de gehouden landdieren zijn geweigerd op een verzamel- of rustplaats;

v)      de gehouden landdieren zijn geweigerd in een derde land;

c)           verplaatsingen van gehouden landdieren voor tentoonstellingen en sportieve, culturele of soortgelijke evenementen, en daarna de terugkeer van die dieren naar hun plaats van oorsprong.

Artikel 145 Verplichtingen van de exploitanten tot samenwerking met de bevoegde autoriteit voor diergezondheidscertificering

De exploitanten:

a)           verstrekken de bevoegde autoriteit alle noodzakelijke gegevens voor het invullen van het diergezondheidscertificaat zoals bedoeld in artikel 140, leden 1 en 2, en in de krachtens artikel 143, lid 1, of artikel 144 vastgestelde regelgeving;

b)           onderwerpen de gehouden landdieren indien nodig aan de in artikel 146, lid 3, bedoelde documentencontroles, overeenstemmingscontroles en materiële controles.

Artikel 146 Verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit voor diergezondheidscertificering

1.           De bevoegde autoriteit geeft op verzoek van de exploitant een diergezondheidscertificaat af voor de verplaatsing van gehouden landdieren naar een andere lidstaat, wanneer dat is vereist overeenkomstig artikel 140 of de krachtens artikel 141, lid 1, en artikel 143, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen, op voorwaarde dat aan de volgende verplaatsingsvoorschriften is voldaan:

a)      de voorschriften zoals bedoeld in artikel 121, artikel 122, lid 1, de artikelen 123, 125, 126, 127, 129, 130 en 131, artikel 133, lid 1, artikel 134, lid 1, artikel 135 en artikel 136;

b)      de voorschriften zoals bedoeld in de krachtens artikel 122, lid 2, artikel 128, lid 1, artikel 132, artikel 133, lid 2, artikel 134, lid 2, artikel 135, lid 4, en artikel 136, lid 4 en artikel 137 vastgestelde gedelegeerde handelingen;

c)      de voorschriften zoals bedoeld in de krachtens artikel 138 vastgestelde uitvoeringshandelingen.

2.           Diergezondheidscertificaten:

a)      worden gecontroleerd en ondertekend door de officiële dierenarts;

b)      blijven geldig voor een periode, zoals bedoeld in de regelgeving vastgesteld krachtens lid 4, onder c), waarin de gecertificeerde gehouden landdieren de in het certificaat vervatte diergezondheidsgaranties moeten blijven bieden.

3.           De officiële dierenarts ondertekent het diergezondheidscertificaat pas nadat hij heeft gecontroleerd dat de in het certificaat bedoelde gehouden landdieren voldoen aan de voorschriften van dit hoofdstuk door middel van de documentencontroles, overeenstemmingscontroles en materiële controles zoals bedoeld in de krachtens lid 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

4.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de soorten documentencontroles, overeenstemmingscontroles en materiële controles voor verschillende soorten en categorieën gehouden landdieren die de officiële dierenarts moet uitvoeren overeenkomstig lid 3 van dit artikel om na te gaan of aan de voorschriften van dit hoofdstuk is voldaan;

b)      de termijnen voor de uitvoering van dergelijke documentencontroles, overeenstemmingscontroles en materiële controles, en voor de afgifte van diergezondheidscertificaten door de officiële dierenarts voorafgaand aan de verplaatsing van zendingen gehouden landdieren;

c)      de geldigheidsduur van diergezondheidscertificaten.

Artikel 147 Elektronische diergezondheidscertificaten

Elektronische diergezondheidscertificaten die worden opgesteld, verwerkt en doorgestuurd via Imsoc, kunnen de in artikel 146, lid 1, bedoelde begeleidende diergezondheidscertificaten vervangen, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)           deze elektronische diergezondheidscertificaten bevatten alle gegevens die het modelformulier van diergezondheidscertificaten moet bevatten overeenkomstig artikel 142 en de krachtens artikel 143 vastgestelde regelgeving;

b)           de traceerbaarheid van de gehouden landdieren en het verband tussen die dieren en het elektronische diergezondheidscertificaat zijn gewaarborgd.

Artikel 148 Eigen verklaring van de exploitanten voor verplaatsingen naar andere lidstaten

1.           Indien voor de gehouden landdieren niet vereist is dat zij vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat zoals bedoeld in artikel 140, leden 1 en 2, geven de exploitanten op de plaats van oorsprong een document met eigen verklaring af voor verplaatsingen van gehouden landdieren van hun plaats van oorsprong in de ene lidstaat naar hun plaats van bestemming in een andere lidstaat en zien zij erop toe dat het document de dieren vergezelt.

2.           Het in lid 1 bedoelde document met eigen verklaring bevat over de gehouden landdieren de volgende gegevens:

a)      hun plaats van oorsprong, hun plaats van bestemming, en indien van toepassing, alle verzamel- of rustplaatsen;

b)      een beschrijving van de gehouden landdieren, hun soort, categorie en aantal;

c)      identificatie en registratie, indien dat is vereist overeenkomstig de artikelen 106, 107, 109 en 110, en artikel 113, onder a), en de krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving;

d)      de noodzakelijke gegevens om aan te tonen dat de gehouden landdieren voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen van de afdelingen 1 tot en met 6.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      uitvoeringsbepalingen betreffende de inhoud van het document met eigen verklaring zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel voor verschillende categorieën en soorten dieren;

b)      gegevens die in het document met eigen verklaring moeten worden opgenomen ter aanvulling van de in lid 2 van dit artikel bedoelde gegevens.

4.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor modelformulieren van documenten met eigen verklaring zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Afdeling 8 Kennisgeving van verplaatsingen van gehouden lanndieren naar andere lidstaten

Artikel 149 Verplichting van de exploitanten met betrekking tot de kennisgeving van verplaatsingen van gehouden landdieren naar andere lidstaten

De exploitanten stellen de bevoegde autoriteit in de lidstaat van oorsprong vooraf in kennis van geplande verplaatsingen van gehouden landdieren van die lidstaat naar een andere lidstaat in de volgende gevallen:

a)           de dieren moeten vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat dat is uitgereikt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong overeenkomstig de artikelen 146 en 147 en de krachtens artikel 146, lid 4, vastgestelde regelgeving;

b)           de dieren moeten vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat voor gehouden landdieren indien zij uit een beperkingszone worden verplaatst en op deze dieren ziektebestrijdingsmaatregelen van toepassing zijn zoals bedoeld in artikel 140, lid 2;

c)           kennisgeving is vereist overeenkomstig de krachtens artikel 151, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Voor de in het eerste lid van dit artikel beschreven doeleinden verstrekken de exploitanten de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong alle noodzakelijke gegevens om deze in staat te stellen overeenkomstig artikel 150, lid 1, de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming in kennis te stellen van de verplaatsingen van de gehouden landdieren.

Artikel 150 Verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit voor de kennisgeving van verplaatsingen aan andere lidstaten

1.           De bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming in kennis van verplaatsingen van gehouden landdieren zoals bedoeld in artikel 149.

2.           De in lid 1 bedoelde kennisgeving geschiedt indien mogelijk via Imsoc.

3.           Voor het beheer van de kennisgevingen van verplaatsingen zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, duiden de lidstaten regio’s aan.

4.           In afwijking van lid 1 kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong de exploitant toestemming verlenen de kennisgeving van verplaatsingen van gehouden landdieren geheel of gedeeltelijk via Imsoc naar de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming te versturen.

Artikel 151 Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringshandelingen voor de kennisgeving van verplaatsingen door de exploitanten en door de bevoegde autoriteit

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de verplichting voor de exploitanten om overeenkomstig artikel 149 vooraf kennisgeving te doen van verplaatsingen van gehouden landdieren tussen lidstaten voor andere categorieën of soorten dieren dan die bedoeld onder a) en b) van dat artikel, wanneer de traceerbaarheid van dergelijke verplaatsingen van die soorten of categorieën dieren noodzakelijk is om te waarborgen dat aan de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen van de afdelingen 1 tot en met 6 is voldaan;

b)      de gegevens die noodzakelijk zijn om kennisgeving te doen van verplaatsingen van gehouden landdieren zoals bedoeld in de artikelen 149 en 150;

c)      de noodprocedures voor de kennisgeving van verplaatsingen van gehouden landdieren bij stroomonderbrekingen en andere storingen in Imsoc;

d)      de voorschriften inzake de aanduiding van regio's door de lidstaten voor het beheer van de kennisgevingen van verplaatsingen zoals bedoeld in artikel 150, lid 3.

2.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot:

a)      het formaat van de kennisgeving van verplaatsingen van gehouden landdieren door:

i)        de exploitanten aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong overeenkomstig artikel 149;

ii)       de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong aan de lidstaat van bestemming overeenkomstig artikel 150;

b)      de uiterste termijnen voor:

i)        de in artikel 149 bedoelde noodzakelijke gegevens die de exploitant aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong moet verstrekken;

ii)       de kennisgeving van verplaatsingen van gehouden landdieren door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong zoals bedoeld in artikel 150, lid 1.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk 4 Verplaatsingen van gezelschapslanddieren binnen de Unie

Artikel 152 Niet-commerciële verplaatsingen van gezelschapslanddieren en gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen

1.           Houders van gezelschapsdieren verrichten slechts niet-commerciële verplaatsingen van gezelschapslanddieren van de in bijlage I vermelde soorten van de ene lidstaat naar de andere indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)      deze gezelschapslanddieren zijn geïdentificeerd en gaan vergezeld van een identificatiedocument indien dat is vereist overeenkomstig artikel 112 of overeenkomstig de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 114, onder e), en artikel 117;

b)      tijdens die verplaatsing zijn passende maatregelen getroffen ter preventie en bestrijding van ziekten, om te waarborgen dat de gezelschapslanddieren geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en van nieuwe ziekten naar gehouden landdieren op de plaats van bestemming en tijdens het vervoer.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten, om te waarborgen dat de gezelschapslanddieren geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en van nieuwe ziekten naar dieren op de plaats van bestemming en tijdens het vervoer, en houdt daarbij indien nodig rekening met de gezondheidsstatus van de plaats van bestemming.

3.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel en de krachtens lid 2 van dit artikel vastgestelde regelgeving.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 254, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk 5 Verplaatsing van wilde landdieren

Artikel 153 Wilde landdieren

1.           De exploitanten verplaatsen wilde dieren slechts van een habitat in de ene lidstaat naar een habitat of inrichting in een andere lidstaat indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)      de verplaatsingen van de wilde dieren uit hun habitat worden zodanig verricht dat zij onderweg of op de plaats van bestemming geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), of van nieuwe ziekten;

b)      de wilde dieren zijn niet afkomstig uit een habitat in een beperkingszone waarvoor verplaatsingsbeperkingen gelden omdat er een in de lijst opgenomen ziekte voorkomt zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), of een nieuwe ziekte voor de in de lijst opgenomen soorten, zoals bedoeld in artikel 70, lid 2, onder c), artikel 80, leden 1 en 2, en in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 70, lid 3, onder b), artikel 71, lid 3, artikel 80, lid 4, en artikel 81, lid 3, of omdat er noodmaatregelen gelden zoals bedoeld in de artikelen 245 en 246 en de krachtens artikel 248 vastgestelde regelgeving, tenzij overeenkomstig deze regelgeving afwijkingen zijn toegestaan;

c)      de wilde dieren gaan vergezeld van een diergezondheidscertificaat of van andere documenten, indien diergezondheidscertificering noodzakelijk is om te waarborgen dat is voldaan aan de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen zoals bedoeld onder a) en b) van dit lid en aan de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 154, lid 1, onder c) en d);

d)      de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong heeft de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming in kennis gesteld van de verplaatsing, wanneer overeenkomstig de krachtens artikel 154, lid 1, onder c), vastgestelde regelgeving een diergezondheidscertificaat is vereist.

2.           Wanneer overeenkomstig de krachtens artikel 154, lid 1, onder c), vastgestelde regelgeving een diergezondheidscertificaat is vereist, gelden voor verplaatsingen van wilde landdieren de voorschriften van de artikelen 142 en 145, artikel 146, leden 1, 2 en 3 en artikel 147, en de regelgeving vastgesteld krachtens de artikelen 143 en 144 en artikel 146, lid 4.

3.           Wanneer overeenkomstig lid 1, onder d), van dit artikel de kennisgeving van verplaatsingen is vereist, gelden voor verplaatsingen van wilde landdieren de voorschriften van de artikelen 149 en 150 en de regelgeving vastgesteld krachtens de in artikel 151 bedoelde gedelegeerde handelingen.

Artikel 154 Bevoegdheden inzake verplaatsingen van wilde landdieren

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen van wilde landdieren zoals bedoeld in artikel 153, lid 1, onder a) en b);

b)      de diergezondheidsvoorschriften voor het binnenbrengen van wilde landdieren wanneer zij uit het wild worden overgebracht:

i)        naar inrichtingen;

ii)       om te worden gehouden als gezelschapdier;

c)      de soorten verplaatsingen van wilde landdieren waarvoor of de situaties waarin een diergezondheidscertificaat of een ander document dergelijke verplaatsingen moet begeleiden, en de voorschriften met betrekking tot de inhoud van dergelijke diergezondheidscertificaten of andere documenten;

d)      de kennisgeving door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming bij verplaatsingen van wilde landdieren tussen lidstaten en de gegevens die een dergelijke kennisgeving moet bevatten.

2.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen ter specificatie van de voorschriften zoals bedoeld in artikel 153 en van de gedelegeerde regelgeving vastgesteld krachtens lid 1, met betrekking tot:

a)      modelformulieren van diergezondheidscertificaten en andere documenten die de verplaatsingen van wilde landdieren moeten vergezellen, indien dat is bepaald in de krachtens artikel 1, onder c), vastgestelde gedelegeerde handelingen;

b)      het formaat van de kennisgeving door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong en de termijnen voor dergelijke kennisgevingen, indien dat is bepaald in de krachtens artikel 1, onder d), vastgestelde regelgeving.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk 6 Verplaatsingen van levende producten binnen de Unie

Afdeling 1 Algemene voorschriften

Artikel 155 Algemene voorschriften voor verplaatsingen van levende producten

1.           De exploitanten treffen passende preventieve maatregelen om erop toe te zien dat door de verplaatsing van levende producten de gezondheidsstatus van gehouden landdieren op de plaats van bestemming geen gevaar loopt met betrekking tot:

a)      de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d);

b)      nieuwe ziekten.

2.           De exploitanten verplaatsen levende producten slechts uit hun inrichtingen en ontvangen slechts dergelijke levende producten indien deze producten voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)      zij zijn afkomstig van inrichtingen die:

i)        overeenkomstig artikel 88, onder a), door de bevoegde autoriteit zijn ingeschreven in het register van inrichtingen en waarvoor de lidstaat van oorsprong geen afwijking heeft toegestaan overeenkomstig artikel 83;

ii)       indien artikel 89, lid 1, of artikel 90 dat vereist, door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 92, lid 1, zijn erkend;

b)      zij voldoen aan de traceerbaarheidsvoorschriften van artikel 118, lid 1, en aan de krachtens artikel 119, lid 1, vastgestelde regelgeving.

3.           De exploitanten leven de voorschriften van artikel 122 na voor het vervoer van levende producten van gehouden landdieren.

4.           De exploitanten verplaatsen levende producten niet van een inrichting in de ene lidstaat naar een inrichting in een andere lidstaat, tenzij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming daartoe de uitdrukkelijke toestemming verleent, wanneer die levende producten moeten worden vernietigd ter uitroeiing van een ziekte in het kader van een uitroeiingsprogramma zoals bedoeld in artikel 30, leden 1 en 2.

Artikel 156 Verplichtingen van de exploitanten op de plaats van bestemming

1.           De exploitanten van inrichtingen op de plaats van bestemming die levende producten ontvangen van een inrichting uit een andere lidstaat:

a)      controleren de aanwezigheid van:

i)        identificatiemerktekens overeenkomstig artikel 118 en de krachtens artikel 119 vastgestelde regelgeving;

ii)       diergezondheidscertificaten zoals bedoeld in artikel 159;

b)      stellen de bevoegde autoriteit in kennis van elke onregelmatigheid met betrekking tot:

i)        de ontvangen levende producten;

ii)       de aanwezigheid van identificatiemiddelen bedoeld onder a), i);

iii)      de aanwezigheid van diergezondheidscertificaten bedoeld onder a), ii).

2.           Bij onregelmatigheden zoals bedoeld in lid 1, onder b), houdt de exploitant de levende producten waarop de onregelmatigheid betrekking heeft onder zijn toezicht tot de bevoegde autoriteit over deze producten een beslissing heeft genomen.

Afdeling 2 Verplaatsingen van levende producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee naar andere lidstaten

Artikel 157 Verplichtingen van de exploitanten inzake verplaatsingen van levende producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee naar andere lidstaten

1.           De exploitanten verplaatsen levende producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee slechts naar een andere lidstaat indien deze producten voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)      zij worden gewonnen, geproduceerd, behandeld en opgeslagen in inrichtingen voor levende producten die daartoe overeenkomstig artikel 92, lid 1, en artikel 94 zijn erkend;

b)      zij voldoen aan de traceerbaarheidsvoorschriften voor het soort levende producten overeenkomstig artikel 118 en de krachtens artikel 119 vastgestelde regelgeving;

c)      zij zijn gewonnen van donordieren die voldoen aan de noodzakelijke diergezondheidsvoorschriften om te waarborgen dat de levende producten geen in de lijst opgenomen ziekten verspreiden;

d)      zij zijn gewonnen, geproduceerd, behandeld, opgeslagen en vervoerd op een manier die waarborgt dat geen in de lijst vermelde ziekten worden verspreid.

2.           De exploitanten verplaatsen geen levende producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee van een inrichting voor levende producten waarvoor met betrekking tot de in de lijst opgenomen soorten verplaatsingsbeperkingen gelden overeenkomstig:

a)      artikel 55, lid 1, onder a), c) en e), artikel 55, lid 1, onder f), ii), artikel 56, artikel 61, lid 1, onder a), artikel 62, lid 1, artikel 65, lid 1, onder c), artikel 74, lid 1, en artikel 78, leden 1 en 2;

b)      de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2, de artikelen 63 en 67, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79 en artikel 81, lid 2; en

c)      de noodmaatregelen zoals bedoeld in de artikelen 246 en 247 en in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 248, tenzij in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 247 afwijkingen zijn toegestaan.

Artikel 158 Bevoegdheidsdelegatie voor verplaatsingen van levende producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee naar andere lidstaten

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de diergezondheidsvoorschriften voor de in artikel 157 bedoelde verplaatsingen van levende producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee naar andere lidstaten ter specificatie van:

a)           regelgeving voor de winning, productie, behandeling en opslag van levende producten van deze gehouden dieren in erkende inrichtingen zoals bedoeld in artikel 157, lid 1, onder a);

b)           diergezondheidsvoorschriften zoals bedoeld in artikel 157, lid 1, onder c):

i)       voor gehouden dieren waarvan levende producten werden gewonnen;

ii)       isolering of quarantaine voor de onder i) bedoelde gehouden donordieren;

c)           laboratoriumtests en andere tests op gehouden donordieren en levende producten;

d)           diergezondheidsvoorschriften voor de winning, productie, behandeling, opslag of voor andere bewerkingen en voor vervoer zoals bedoeld in artikel 157, lid 1, onder d);

e)           afwijkingen van de regelgeving van artikel 157 voor exploitanten, rekening houdend met de risico’s van dergelijke levende producten en de getroffen risicobeperkingsmaatregelen.

Afdeling 3 Diergezondheidscertificering en kennisgeving van verplaatsingen

Artikel 159 Verplichtingen van de exploitanten met betrekking tot diergezondheidscertificering voor verplaatsingen van levende producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee en gedelegeerde handelingen

1.           De exploitanten verplaatsen levende producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee slechts wanneer deze vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat dat overeenkomstig lid 3 is uitgereikt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong bij verplaatsingen:

a)      naar een andere lidstaat;

b)      binnen een lidstaat of naar een andere lidstaat, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i)        het is toegestaan dat de levende producten van gehouden dieren worden verplaatst uit een beperkingszone waarvoor ziekte­bestrijdings­maatregelen gelden zoals bedoeld in artikel 55, lid 1, onder f, ii), de artikelen 56, 64 en 65, artikel 74, lid 1 en artikel 78 en in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2, artikel 67, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79 en artikel 81, lid 2, of waarvoor noodmaatregelen gelden, zoals bedoeld in de artikelen 246 en 247, en in de krachtens artikel 248 vastgestelde regelgeving, tenzij overeenkomstig de in dit punt bedoelde regelgeving afwijkingen van de verplichting tot diergezondheidscertificering zijn toegestaan; en

ii)       de levende producten van gehouden dieren zijn afkomstig van soorten waarvoor de onder i) bedoelde ziektebestrijdings- of noodmaatregelen gelden.

2.           De exploitanten treffen alle noodzakelijke maatregelen om erop toe te zien dat het in lid 1 bedoelde diergezondheidscertificaat de levende producten vergezelt van de plaats van oorsprong tot de plaats van bestemming.

3.           De bevoegde autoriteit geeft op verzoek van de exploitant een diergezondheidscertificaat af voor de verplaatsingen van de in lid 1 bedoelde levende producten.

4.           Voor de diergezondheidscertificering van de in lid 1 van dit artikel bedoelde levende producten gelden de artikelen 142, 145, 146 en 147 en de regelgeving vastgesteld krachtens de artikelen 143 en 144 en artikel 146, lid 4, en voor eigen verklaringen betreffende verplaatsingen van levende producten gelden artikel 148, lid 1, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 148, lid 2.

5.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot afwijkingen van de voorschriften inzake diergezondheidscertificering zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel voor de verplaatsingen van levende producten van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee die geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten door:

a)      de aard van de levende producten of de diersoort waarvan deze producten afkomstig zijn;

b)      de methoden voor productie en behandeling die in de inrichting voor levende producten worden toegepast;

c)      het beoogde gebruik van de levende producten;

d)      andere getroffen risicobeperkingsmaatregelen voor het soort en de categorie levende producten en de inrichtingen voor levende producten.

Artikel 160 Inhoud van diergezondheidscertificaten

1.           Het diergezondheidscertificaat voor levende producten zoals bedoeld in artikel 159 bevat ten minste de volgende gegevens:

a)      de inrichting voor levende producten van oorsprong en de inrichting of plaats van bestemming;

b)      het soort levende producten en de soorten gehouden donordieren;

c)      het volume van de levende producten;

d)      het merkteken van de levende producten, wanneer artikel 118, lid 1, en de krachtens artikel 119, lid 1, vastgestelde regelgeving dat vereisen;

e)      de gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat de levende producten van de zending voldoen aan de verplaatsingsvoorschriften voor de desbetreffende soorten zoals bedoeld in de artikelen 155 en 157 en in de krachtens artikel 158 vastgestelde regelgeving.

2.           Het diergezondheidscertificaat voor levende producten zoals bedoeld in artikel 159 mag andere gegevens bevatten die overeenkomstig andere wetgeving van de Unie zijn vereist.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de gegevens die krachtens lid 1 van dit artikel in het diergezondheidscertificaat moeten worden vermeld;

b)      diergezondheidscertificering voor verschillende soorten levende producten en van verschillende diersoorten.

4.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor modelformulieren van diergezondheidscertificaten voor levende producten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 161 Kennisgeving van verplaatsingen van levende producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee naar andere lidstaten

1.           De exploitanten:

a)      stellen de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong vooraf in kennis van de geplande verplaatsing van levende producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee naar een andere lidstaat in de volgende gevallen:

i)        de levende producten moeten vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat overeenkomstig artikel 159, lid 1;

ii)       rekening houdend met lid 3 van dit artikel is kennisgeving van de verplaatsing voor levende producten vereist overeenkomstig de krachtens artikel 151, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

b)      verstrekken de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong alle noodzakelijke gegevens om de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming overeenkomstig lid 2 in kennis te stellen van de verplaatsing van de levende producten.

2.           De bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming overeenkomstig de krachtens artikel 151 vastgestelde regelgeving in kennis van verplaatsingen van levende producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee.

3.           De artikelen 149 en 150 en de krachtens artikel 151 vastgestelde regelgeving zijn van toepassing op de kennisgeving van levende producten.

Afdeling 4 Verplaatsingen van levende producten afkomstig van andere soorten gehouden landdieren dan runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee naar andere lidstaten

Artikel 162 Levende producten afkomstig van andere gehouden landdieren dan runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee

1.           De exploitanten verplaatsen levende producten afkomstig van andere soorten gehouden landdieren dan runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee slechts naar een andere lidstaat, indien deze, naargelang van de gezondheidsstatus op de plaats van bestemming, geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), naar de in de lijst opgenomen diersoorten op de plaats van bestemming.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot diergezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake diergezondheidscertificering en kennisgeving van verplaatsingen van levende producten afkomstig van andere soorten gehouden landdieren dan runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee. Zij houdt daarbij rekening met de volgende aspecten:

a)      de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid (1), onder d), voor de in de lijst opgenomen soorten;

b)      de soorten dieren waarvan de levende producten zijn gewonnen en het soort levende producten;

c)      de gezondheidsstatus op de plaats van oorsprong en de plaats van bestemming;

d)      het soort winning, productie, behandeling en opslag;

e)      andere epizoötiologische factoren.

3.           Wanneer overeenkomstig lid 2 van dit artikel diergezondheidscertificering en kennisgeving van verplaatsingen van levende producten zijn vereist:

a)      gelden voor dergelijke certificering de regelgeving van de artikelen 159, 160 en 161 en de krachtens artikel 159, lid 5, en artikel 160, lid 3, vastgestelde regelgeving;

b)      gelden voor kennisgeving van verplaatsingen de voorschriften van artikel 161, leden 1 en 2.

Afdeling 5 Afwijkingen

Artikel 163 Levende producten bestemd voor wetenschappelijke doeleinden en gedelegeerde handelingen

1.           In afwijking van de afdelingen 1 tot en met 4 kan de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming toestemming verlenen voor verplaatsingen van levende producten bestemd voor wetenschappelijke doeleinden die niet voldoen aan de voorschriften van deze afdelingen, met uitzondering van artikel 155, lid 1, artikel 155, lid 2, onder c), artikel 155, lid 3, en artikel 156, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)      voordat toestemming wordt verleend, moet de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming de noodzakelijke risicobeperkingsmaatregelen treffen om te waarborgen dat die verplaatsingen van levende producten geen gevaar opleveren voor de gezondheidsstatus onderweg en op de plaats van bestemming met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d);

b)      de verplaatsingen van deze levende producten worden uitgevoerd onder het toezicht van de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming.

2.           Wanneer overeenkomstig lid 1 een afwijking wordt toegestaan, stelt de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming de lidstaten van oorsprong en de lidstaten van doorgang in kennis van de toegestane afwijking en van de voorwaarden waaronder deze is toegestaan.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorwaarden voor afwijkingen toegestaan door de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

Hoofdstuk 7 Productie, verwerking en distributie van producten van dierlijke oorsprong binnen de Unie

Artikel 164 Algemene verplichtingen van de exploitanten inzake diergezondheid en gedelegeerde handelingen

1.           De exploitanten treffen passende preventieve maatregelen om te waarborgen dat producten van dierlijke oorsprong in geen enkel stadium van de productie, de verwerking en van de distributie ervan in de Unie de verspreiding veroorzaken van:

a)      in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), rekening houdend met de gezondheidsstatus van de plaats van productie, verwerking of bestemming;

b)      nieuwe ziekten.

2.           De exploitanten zien erop toe dat producten van dierlijke oorsprong niet afkomstig zijn van inrichtingen of levensmiddelenbedrijven of worden verkregen van dieren die afkomstig zijn van inrichtingen:

a)      waarvoor noodmaatregelen gelden zoals bedoeld in de artikelen 246 en 247 en in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 248, tenzij in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 248 afwijkingen zijn toegestaan van de voorschriften van lid 1.

b)      waarvoor verplaatsingsbeperkingen gelden voor de gehouden landdieren en voor de producten van dierlijke oorsprong, zoals bedoeld in artikel 31, lid 1, artikel 55, lid 1, onder e), artikel 56, artikel 61, lid 1, onder a), artikel 62, lid 1, artikel 65, lid 1, onder c), artikel 70, lid 1, onder b), artikel 74, lid 1, onder a), en artikel 78, leden 1 en 2, en in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2, de artikelen 63 en 66, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79 en artikel 81, lid 2, tenzij overeenkomstig deze regelgeving afwijkingen van deze verplaatsings­beperkingen zijn toegestaan.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot nadere voorschriften tot wijziging en aanvulling van lid 2 van dit artikel betreffende de verplaatsingen van producten van dierlijke oorsprong, rekening houdend met:

a)      de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en de betrokken diersoorten en

b)      de daarmee verbonden risico's.

Artikel 165 Verplichtingen van de exploitanten inzake diergezondheidscertificaten en gedelegeerde handelingen

1.           De exploitanten verplaatsen de volgende producten van dierlijke oorsprong binnen een lidstaat of naar een andere lidstaat slechts indien deze vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat dat overeenkomstig lid 3 is uitgereikt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong:

a)      producten van dierlijke oorsprong:

i)        waarvan de verplaatsing uit een beperkingszone waarvoor noodmaatregelen gelden, zoals bedoeld in de krachtens artikel 248 vastgestelde regelgeving, is toegestaan;

ii)       die afkomstig zijn van diersoorten waarop deze noodmaatregelen van toepassing zijn;

b)      producten van dierlijke oorsprong:

i)        waarvan de verplaatsing uit een beperkingszone waarvoor ziekte­bestrijdingsmaatregelen gelden, overeenkomstig artikel 31, lid 1, artikel 55, lid 1, onder f), ii), artikel 56, artikel 61, lid 1, onder a), artikel 62, lid 1, artikel 64, artikel 65, lid 1, onder c), artikel 70, lid 1, onder b), artikel 74, lid 1, onder a), en artikel 78, leden 1 en 2, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2, de artikelen 63 en 67, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79 en artikel 81, lid 2 is toegestaan;

ii)       die afkomstig zijn van diersoorten waarop deze ziektebestrijdings­maatregelen van toepassing zijn.

2.           De exploitanten treffen alle noodzakelijke maatregelen om erop toe te zien dat het in lid 1 bedoelde diergezondheidscertificaat de producten van dierlijke oorsprong vergezelt van hun plaats van oorsprong tot hun plaats van bestemming.

3.           De bevoegde autoriteit geeft op verzoek van de exploitant een diergezondheids­certificaat af voor de verplaatsingen van de in lid 1 bedoelde producten van dierlijke oorsprong.

4.           De artikelen 145, 146 en 147 en de regelgeving vastgesteld krachtens de artikelen 143 en 144 en artikel 146, lid 4, zijn van toepassing op de diergezondheidscertificering van verplaatsingen van de producten van dierlijke oorsprong, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

5.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot afwijkingen van de voorschriften met betrekking tot diergezondheidscertificaten van lid 1 van dit artikel en de voorwaarden voor die afwijkingen, voor verplaatsingen van producten van dierlijke oorsprong die geen significant risico vormen voor de verspreiding van ziekten door:

a)      het soort producten van dierlijke oorsprong;

b)      de risicobeperkingsmaatregelen die van toepassing zijn op de producten van dierlijke oorsprong, waardoor het risico op verspreiding van ziekten wordt beperkt;

c)      het beoogde gebruik van de producten van dierlijke oorsprong;

d)      de plaats van bestemming van de producten van dierlijke oorsprong.

Artikel 166 Inhoud van diergezondheidscertificaten en gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen

1.           Het diergezondheidscertificaat voor producten van dierlijke oorsprong zoals bedoeld in artikel 165, lid 1, bevat ten minste de volgende gegevens:

a)      de inrichting of plaats van oorsprong en de inrichting of plaats van bestemming;

b)      een beschrijving van de producten van dierlijke oorsprong;

c)      de hoeveelheid producten van dierlijke oorsprong;

d)      de identificatie van de producten van dierlijke oorsprong, wanneer dat is vereist overeenkomstig artikel 65, lid 1, onder h), of overeenkomstig de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 67, onder a);

e)      de gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat de producten van dierlijke oorsprong voldoen aan de voorschriften inzake verplaatsingsbeperkingen, zoals bedoeld in artikel 164, lid 2, en in de krachtens artikel 164, lid 3, vastgestelde regelgeving.

2.           Het in lid 1 bedoelde diergezondheidscertificaat voor producten van dierlijke oorsprong kan andere gegevens bevatten die uit hoofde van andere wetgeving van de Unie vereist zijn.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking de gegevens die in het diergezondheidscertificaat moeten worden vermeld, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

4.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor modelformulieren van diergezondheidscertificaten voor producten van dierlijke oorsprong, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 167 Kennisgeving van verplaatsingen van producten van dierlijke oorsprong naar andere lidstaten

1.           De exploitanten:

a)      stellen de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong vooraf in kennis van de geplande verplaatsing van producten van dierlijke oorsprong wanneer de zendingen vergezeld moeten gaan van een diergezondheidscertificaat overeenkomstig artikel 165, lid 1;

b)      verstrekken de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong alle noodzakelijke gegevens om de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming overeenkomstig lid 2 in kennis te stellen van de verplaatsing van producten van dierlijke oorsprong.

2.           De bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming overeenkomstig artikel 150 en de krachtens artikel 151 vastgestelde regelgeving in kennis van verplaatsingen van producten van dierlijke oorsprong.

3.           De artikelen 149 en 150 en de krachtens artikel 151 vastgestelde regelgeving zijn van toepassing op de kennisgeving van producten van dierlijke oorsprong.

Hoofdstuk 8 Toepassingsgebied van nationale maatregelen

Artikel 168 Nationale maatregelen met betrekking tot verplaatsingen van dieren en levende producten

1.           Het staat de lidstaten vrij nationale maatregelen te treffen met betrekking tot verplaatsingen van gehouden landdieren en levende producten daarvan op hun eigen grondgebied.

2.           Deze nationale maatregelen:

a)      houden rekening met de regelgeving inzake verplaatsingen van dieren en levende producten van de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6, en zijn niet strijdig met die regelgeving;

b)      vormen geen belemmering voor het verplaatsen van dieren en producten tussen de lidstaten;

c)      gaan niet verder dan hetgeen wenselijk en noodzakelijk is om de insleep en de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), te voorkomen.

Artikel 169 Nationale maatregelen ter beperking van de gevolgen van andere ziekten dan de in de lijst opgenomen ziekten

Indien een andere ziekte dan de in de lijst opgenomen ziekten een significant risico vormt voor de diergezondheidssituatie van gehouden landdieren in een lidstaat, kan de desbetreffende lidstaat nationale maatregelen treffen ter bestrijding van die ziekte, op voorwaarde dat deze maatregelen:

a)           geen belemmering vormen voor het verplaatsen van dieren en producten tussen lidstaten;

b)           niet verder gaan dan hetgeen wenselijk en noodzakelijk is om die ziekte te bestrijden.

TITEL II Waterdieren en van waterdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong

Hoofdstuk 1 Registratie, erkenning, documentatie en registers

Afdeling 1 Registratie van aquacultuurinrichtingen

Artikel 170 Verplichting van de exploitanten tot registratie van aquacultuurinrichtingen

1.           Om zich te laten registreren overeenkomstig artikel 171 moeten de exploitanten van aquacultuurinrichtingen voordat zij dergelijke activiteiten starten:

a)      de bevoegde autoriteit in kennis stellen van alle aquacultuurinrichtingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn;

b)      de bevoegde autoriteit gegevens verstrekken over:

i)        de naam en het adres van de exploitant;

ii)       de locatie en een beschrijving van de voorzieningen;

iii)      de categorieën, soorten en aantallen aquacultuurdieren die in de aquacultuurinrichting aanwezig zijn en de capaciteit van de aquacultuurinrichting;

iv)      het soort aquacultuurinrichting;

v)       andere aspecten van de inrichting die relevant zijn voor het bepalen van het risico dat ermee verbonden is.

2.           De in lid 1 bedoelde exploitanten van aquacultuurinrichtingen stellen de bevoegde autoriteit in kennis van:

a)      elke significante wijziging in de aquacultuurinrichting met betrekking tot de in lid 1, onder b), bedoelde aspecten;

b)      een eventuele stopzetting van de activiteiten in de aquacultuurinrichting.

3.           Op aquacultuurinrichtingen die erkenningsplichtig zijn overeenkomstig artikel 174, lid 1, is de in lid 1 van dit artikel bedoelde verplichting tot informatie­verstrekking niet van toepassing.

4.           Een exploitant kan een aanvraag tot registratie zoals bedoeld in lid 1 indienen voor een groep aquacultuurinrichtingen, op voorwaarde dat deze voldoen aan de voorwaarden onder a) of aan de voorwaarden onder b):

a)      zij zijn gelegen in een epizoötiologisch verbonden gebied en alle exploitanten in dat gebied werken met een gemeenschappelijk biobeveiligingssysteem;

b)      zij staan onder de verantwoordelijkheid van dezelfde exploitant, en

i)        onder een gemeenschappelijk biobeveiligingssysteem; en

ii)       zijn geografisch nabij gelegen.

De regelgeving van de leden 1 tot en met 3 van dit artikel, de regelgeving van artikel 171, lid 2, en de krachtens artikel 173 vastgestelde regelgeving, die van toepassing zijn op afzonderlijke aquacultuurinrichtingen, gelden bij een aanvraag tot registratie voor een groep inrichtingen voor de gehele groep aquacultuurinrichtingen.

Artikel 171 Verplichtingen van de bevoegde autoriteit met betrekking tot de registratie van aquacultuurinrichtingen

De bevoegde autoriteit registreert:

a)           aquacultuurinrichtingen in het register van aquacultuurinrichtingen zoals bedoeld in artikel 183, lid 1, indien de exploitant de overeenkomstig artikel 170, lid 1, vereiste gegevens heeft verstrekt;

b)           groepen aquacultuurinrichtingen in dat register van aquacultuurinrichtingen, indien aan de in artikel 170, lid 4, bedoelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 172 Afwijkingen van de verplichting van de exploitanten tot registratie van aquacultuurinrichtingen

In afwijking van artikel 170, lid 1, kunnen de lidstaten bepaalde categorieën aqua­cultuur­inrichtingen vrijstellen van de verplichting tot registratie. Daarbij houden zij rekening met de volgende criteria:

a)           de categorieën, soorten en aantallen aquacultuurdieren die in de aquacultuurinrichting aanwezig zijn en het volume van de aquacultuurdieren en de capaciteit van de aquacultuurinrichting;

b)           het soort aquacultuurinrichting;

c)           de verplaatsingen van aquacultuurdieren naar en uit de aquacultuurinrichting.

Artikel 173 Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot afwijkingen van de verplichting om aquacultuurinrichtingen te registreren

De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot:

a)           de gegevens die exploitanten moeten verstrekken voor de registratie van de aquacultuurinrichtingen zoals bedoeld in artikel 170, lid 1;

b)           de soorten aquacultuurinrichtingen waarvoor de lidstaten afwijkingen kunnen toestaan van de verplichting tot registratie zoals bedoeld in artikel 172, op voorwaarde dat zij geen significant risico vormen en mits rekening wordt gehouden met de criteria van artikel 172.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Afdeling 2 Erkenning van bepaalde soorten aquacultuurinrichtingen

Artikel 174 Erkenning van bepaalde aquacultuurinrichtingen en gedelegeerde handelingen

1.           De exploitanten van de volgende soorten aquacultuurinrichtingen dienen bij de bevoegde autoriteit een aanvraag tot erkenning in overeenkomstig artikel 178, lid 1, en starten niet met hun activiteiten voordat hun aquacultuurinrichting overeenkomstig artikel 179, lid 1, is erkend:

a)      aquacultuurinrichtingen waar aquacultuurdieren worden gehouden om van daaruit levend of als producten van dierlijke oorsprong van aquacultuurdieren te worden verplaatst. Een dergelijke aanvraag is echter niet vereist indien de verplaatsing enkel gebeurt

i)        in het kader van een rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden voor menselijke consumptie aan de eindverbruiker; of

ii)       naar plaatselijke kleinhandelszaken die rechtstreeks leveren aan de eindgebruiker.

b)      andere aquacultuurinrichtingen die een groot risico vormen door:

i)        de categorieën, soorten en aantallen aquacultuurdieren in de aquacultuurinrichting;

ii)       het soort aquacultuurinrichting;

iii)      de verplaatsingen van aquacultuurdieren naar en uit de aquacultuurinrichting.

2.           De exploitanten beëindigen de activiteiten in een aquacultuurinrichting zoals bedoeld in lid 1 in de volgende gevallen:

a)      de erkenning wordt overeenkomstig artikel 182, lid 2, door de bevoegde autoriteit ingetrokken of geschorst; of

b)      de aquacultuurinrichting kan in geval van een voorwaardelijke erkenning, die is verleend overeenkomstig artikel 181, lid 3, niet aan de overblijvende voorwaarden van artikel 181, lid 3, voldoen en krijgt geen definitieve erkenning overeenkomstig artikel 182, lid 4.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanvulling en de wijziging van de regelgeving voor de erkenning van aquacultuurinrichtingen zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel met betrekking tot:

a)      afwijkingen van de verplichting voor exploitanten om voor de in lid 1, onder a), bedoelde soorten aquacultuurinrichtingen bij de bevoegde autoriteit een aanvraag tot erkenning in te dienen;

b)      de soorten aquacultuurinrichtingen die overeenkomstig artikel 1, onder b), moeten worden erkend.

4.           Bij de vaststelling van de in lid 3 bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de volgende criteria:

a)      de soorten en categorieën aquacultuurdieren die in een aquacultuurinrichting worden gehouden;

b)      het soort aquacultuurinrichting en het soort productie;

c)      typische verplaatsingspatronen voor het soort aquacultuurinrichting en de desbetreffende soort of categorie aquacultuurdieren.

5.           Een exploitant kan een aanvraag tot erkenning indienen voor een groep aquacultuurinrichtingen indien aan de voorwaarden van artikel 175, onder a) en b), is voldaan.

Artikel 175 Erkenning van groepen aquacultuurinrichtingen door de bevoegde autoriteit

De bevoegde autoriteit kan een erkenning verlenen zoals bedoeld in artikel 179, lid 1, voor een groep aquacultuurinrichtingen, mits deze voldoen aan de voorwaarden onder a) of b):

a)           zij zijn gelegen in een epizoötiologisch verbonden gebied en alle exploitanten werken met een gemeenschappelijk biobeveiligingssysteem; verzendingscentra, zuiveringscentra en soortgelijke inrichtingen die in een dergelijk epizoötiologisch verbonden gebied gelegen zijn, moeten echter afzonderlijk worden erkend;

b)           zij staan onder de verantwoordelijkheid van dezelfde exploitant; en

i)       onder een gemeenschappelijk biobeveiligingssysteem; en

ii)       zijn geografisch nabij gelegen.

De regelgeving van artikel 176, de artikelen 178 tot en met 182 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 178, lid 2, en artikel 179, lid 2, die van toepassing zijn op afzonderlijke aquacultuurinrichtingen, gelden bij de erkenning van een groep aquacultuurinrichtingen voor de gehele groep aquacultuurinrichtingen.

Artikel 176 Erkenning van de status van geconsigneerde aquacultuurinrichtingen

De exploitanten van aquacultuurinrichtingen die de status van geconsigneerde inrichting wensen te verkrijgen:

a)           dienen bij de bevoegde autoriteit een aanvraag in tot erkenning overeenkomstig artikel 178, lid 1;

b)           verplaatsen geen aquacultuurdieren naar een geconsigneerde aquacultuurinrichting overeenkomstig de voorschriften van artikel 203, lid 1, en de krachtens artikel 203, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen voordat hun inrichting de erkenning van die status heeft verkregen van de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 179 of artikel 181.

Artikel 177 Erkenning van ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen

De exploitanten van ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen zien erop toe dat hun inrichtingen door de bevoegde autoriteit zijn erkend voor het slechten van waterdieren voor ziektebestrijding overeenkomstig artikel 61, lid 1, onder b), artikel 62, artikel 68, lid 1, en artikel 78, leden 1 en 2, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 63, artikel 70, lid 3, artikel 71, lid 3, en artikel 78, lid 3.

Artikel 178 Informatieplicht van de exploitanten voor het verkrijgen van een erkenning en uitvoeringshandelingen

1.           Bij hun aanvraag tot erkenning van hun inrichting overeenkomstig artikel 174, lid 1, artikel 175, artikel 176, onder a), en artikel 177 verstrekken de exploitanten de bevoegde autoriteit gegevens betreffende:

a)      de naam en het adres van de exploitant;

b)      de locatie van de inrichting en een beschrijving van de voorzieningen;

c)      de categorieën, soorten en aantallen aquacultuurdieren in de inrichting;

d)      het soort inrichting;

e)      indien van toepassing, de gegevens betreffende de erkenning van een groep aquacultuurinrichtingen overeenkomstig artikel 175;

f)       andere aspecten van de aquacultuurinrichting die relevant zijn voor het bepalen van het risico dat ermee verbonden is.

2.           De in lid 1 bedoelde exploitanten van inrichtingen stellen de bevoegde autoriteit in kennis van:

a)      significante wijzigingen in de inrichtingen met betrekking tot de in lid 1, onder c), bedoelde aspecten;

b)      een eventuele stopzetting van de activiteiten in de inrichting.

3.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot de gegevens die de exploitanten moeten verstrekken in hun aanvraag tot erkenning van hun inrichtingen, overeenkomstig lid 1 van dit artikel; Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 179 Verlening van de erkenning en voorwaarden voor de erkenning en gedelegeerde handelingen

1.           De bevoegde autoriteit verleent de erkenning voor aquacultuurinrichtingen zoals bedoeld in artikel 174, lid 1, artikel 176, onder a), groepen aquacultuurinrichtingen zoals bedoeld in artikel 175 en ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen zoals bedoeld in artikel 177 slechts indien dergelijke inrichtingen:

a)      voldoen aan de volgende voorschriften, voor zover van toepassing, betreffende:

i)        quarantaine, isolering en andere biobeveiligingsmaatregelen, rekening houdend met de voorschriften zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 9, lid 2;

ii)       surveillancevoorschriften zoals bedoeld in artikel 22 en, indien van toepassing, voor het soort inrichting en het risico dat ermee verbonden is, zoals bedoeld in artikel 23 en de krachtens artikel 24 vastgestelde regelgeving;

iii)      documentatie zoals bedoeld in de artikel 185, 186 en 187 en in de regelgeving vastgesteld krachtens de artikelen 188 en 189;

b)      beschikken over voorzieningen en uitrusting:

i)        die geschikt zijn om het risico op de insleep en de verspreiding van ziekten tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen, rekening houdend met het soort inrichting;

ii)       die voldoende capaciteit bieden voor het aantal waterdieren;

c)      niet leiden tot een onaanvaardbaar risico voor verspreiding van ziekten, rekening houdend met de getroffen risicobeperkingmaatregelen;

d)      beschikken over een systeem dat de exploitant in staat stelt om aan de bevoegde autoriteit aan te tonen dat aan de voorschriften onder a), b) en c) is voldaan.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorschriften zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel voor wat betreft:

a)      quarantaine, isolering en andere biobeveiligingsmaatregelen zoals bedoeld in lid 1, onder a), i);

b)      surveillance zoals bedoeld in lid 1, onder a), ii);

c)      voorzieningen en uitrusting zoals bedoeld in lid 1, onder b).

3.           Bij de vaststelling van de regelgeving voor de krachtens lid 2 vastgestelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de volgende aspecten:

a)      de risico’s die met elk soort inrichting verbonden zijn;

b)      de soorten en categorieën aquacultuurdieren of waterdieren;

c)      het soort productie;

d)      typische verplaatsingspatronen voor het soort aquacultuurinrichting en voor de soorten en categorieën dieren die in deze inrichtingen worden gehouden.

Artikel 180 Toepassingsgebied van de erkenning van inrichtingen

De bevoegde autoriteit vermeldt in erkenningen van aquacultuurinrichtingen of ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen, verleend krachtens artikel 179, lid 1, uitdrukkelijk:

a)           voor welke soorten aquacultuurinrichtingen, zoals bedoeld in artikel 174, lid 1 en artikel 176, onder a), groepen aquacultuurinrichtingen, zoals bedoeld in artikel 175, en ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen, zoals bedoeld in artikel 177 en in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 174, lid 3, onder b), de erkenning geldig is;

b)           voor welke soorten en categorieën aquacultuurdieren de erkenning geldig is.

Artikel 181 Procedures voor het verlenen van de erkenning door de bevoegde autoriteit

1.           De bevoegde autoriteit stelt procedures op die de exploitanten moeten volgen wanneer zij een aanvraag indienen voor de erkenning van hun inrichtingen overeenkomstig artikel 174, lid 1, en de artikelen 176 en 177.

2.           Na ontvangst van een aanvraag tot erkenning van een exploitant overeenkomstig artikel 174, lid 1, en de artikelen 176 en 177 voert de bevoegde autoriteit een inspectie ter plaatse uit.

3.           De bevoegde autoriteit kan aan een inrichting een voorwaardelijke erkenning verlenen wanneer blijkt uit de aanvraag van de exploitant en de daaropvolgende inspectie ter plaatse van de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, dat de inrichting voldoet aan alle belangrijke voorschriften die voldoende garanties bieden dat een dergelijke inrichting geen significant risico vormt, en de bedoeling heeft te voldoen aan de overblijvende voorschriften voor de erkenning zoals bedoeld in artikel 179, lid 1, en in de krachtens artikel 179, lid 2, vastgestelde regelgeving.

4.           Indien de bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 3 van dit artikel een voorwaardelijke erkenning heeft verleend, kan zij de definitieve erkenning pas verlenen na een volgende inspectie ter plaatse, die wordt uitgevoerd binnen drie maanden na de voorwaardelijke erkenning, waaruit blijkt dat de inrichting voldoet aan alle voorwaarden voor de erkenning zoals bedoeld in artikel 179, lid 1, en in de krachtens artikel 179, lid 2, vastgestelde regelgeving.

Indien uit de inspectie ter plaatse blijkt dat de inrichting duidelijk vooruitgang heeft geboekt, maar nog steeds niet aan alle voorwaarden voldoet, dan kan de bevoegde autoriteit de voorwaardelijke erkenning verlengen. De totale geldigheidsduur van de voorlopige erkenning mag echter niet meer dan zes maanden bedragen.

Artikel 182 Herziening, schorsing en intrekking van erkenningen door de bevoegde autoriteit

1.           De bevoegde autoriteit evalueert de erkenningen van inrichtingen die zijn verleend overeenkomstig de artikelen 179, lid 1.

2.           Indien de bevoegde autoriteiten in een inrichting ernstige tekortkomingen vaststelt wat betreft de naleving van de voorschriften van artikel 179, lid 1, en van de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 179, lid 2, en indien de exploitant geen afdoende garanties kan bieden dat deze tekortkomingen zullen worden verholpen, stelt de bevoegde autoriteit de procedure in tot intrekking van de erkenning van de inrichting.

De bevoegde autoriteit kan evenwel de erkenning van een inrichting schorsen, indien de exploitant kan garanderen de tekortkomingen binnen een redelijke termijn te zullen verhelpen.

3.           Een overeenkomstig lid 2 ingetrokken of geschorste erkenning wordt enkel opnieuw verleend wanneer de bevoegde autoriteit zich ervan heeft vergewist dat de inrichting volledig voldoet aan alle voorschriften van deze verordening die op dat soort inrichting van toepassing zijn.

Afdeling 3 Register van de bevoegde autoriteit van aquacultuurinrichtingen en ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen

Artikel 183 Register van aquacultuurinrichtingen en ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen

1.           De bevoegde autoriteit stelt registers op en houdt de registers bij van:

a)      alle aquacultuurinrichtingen die zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 171;

b)      alle aquacultuurinrichtingen die zijn erkend overeenkomstig artikel 179, lid 1;

c)      alle ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen die zijn erkend overeenkomstig artikel 179, lid 1.

2.           Het register van aquacultuurinrichtingen zoals bedoeld in lid 1 bevat de volgende gegevens:

a)      de naam en het adres van de exploitant en het registratienummer;

b)      de geografische ligging van de aquacultuurinrichting of, indien van toepassing, van de groep aquacultuurinrichtingen;

c)      het soort productie dat in de inrichting wordt toegepast;

d)      indien van toepassing, de methode van watervoorziening en –lozing die de inrichting wordt toegepast;

e)      de soorten aquacultuurdieren die in de inrichting worden gehouden;

f)       actuele gegevens over de gezondheidsstatus van de geregistreerde aquacultuur­inrichting of, indien van toepassing, van de groep van inrichtingen, met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d).

3.           Van de overeenkomstig artikel 179, lid 1, erkende inrichtingen maakt de bevoegde autoriteit ten minste de gegevens van lid 2, onder a), c), e) en f), van dit artikel op elektronische wijze openbaar.

4.           Waar nodig en waar pertinent kan de bevoegde autoriteit de in lid 1 bedoelde registratie combineren met de registratie voor andere doeleinden.

Artikel 184 Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringshandelingen met betrekking tot het register van aquacultuurinrichtingen

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 254 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de in het register van aquacultuurinrichtingen te vermelden gegevens zoals bedoeld in artikel 183, lid 1;

b)      de openbaarheid van dat register van inrichtingen.

2.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot het formaat en de procedures voor het register van inrichtingen zoals bedoeld in artikel 183, leden 1 en 3.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Afdeling 4 documentatie en traceerbaarheid

Artikel 185 Documentatieverplichting van de exploitanten van aquacultuurinrichtingen

1.           De exploitanten van aquacultuurinrichtingen die moeten worden geregistreerd overeenkomstig artikel 171, of die moeten worden erkend overeenkomstig artikel 179, lid 1, zorgen voor actuele documentatie die ten minste de volgende gegevens bevat:

a)      alle verplaatsingen van aquacultuurdieren en van producten van dierlijke oorsprong die van die dieren afkomstig zijn naar en uit de aquacultuurinrichting, met vermelding indien van toepassing van:

i)        de plaats van oorsprong en de plaats van bestemming;

ii)       de data waarop deze verplaatsingen plaatsvinden;

b)      de papieren of elektronische diergezondheidscertificaten die overeenkomstig artikel 208 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 211, onder b) en c), en artikel 213, lid 2, de verplaatsingen van aquacultuurdieren bij aankomst in de aquacultuurinrichting dienen te vergezellen;

c)      de sterfte in elke epizoötiologische eenheid en andere ziekteproblemen in de aquacultuurinrichting die relevant zijn voor het soort productie;

d)      biobeveiligingsmaatregelen, surveillance, behandelingen, testresultaten en ander relevante gegevens indien van toepassing voor:

i)        de categorieën en soorten aquacultuurdieren in de inrichting;

ii)       het soort productie dat in de aquacultuurinrichting wordt toegepast;

iii)      het soort aquacultuurinrichting;

e)      de resultaten van de diergezondheidsinspecties, indien vereist overeenkomstig artikel 23, lid 1, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 24;

2.           De exploitanten van aquacultuurinrichtingen:

a)      houden de in lid 1, onder a), bedoelde gegevens bij, zodat die het traceren van de plaats van oorsprong en de plaats van bestemming van de aquacultuurdieren kunnen waarborgen;

b)      bewaren de in lid 1 bedoelde gegevens met betrekking tot de aquacultuurinrichting en stellen die op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit;

c)      bewaren de in lid 1 bedoelde gegevens gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen.

Artikel 186 Documentatieverplichting voor ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen

1.           De exploitanten van ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen die moeten worden erkend overeenkomstig artikel 177 houden actuele documentatie bij van alle verplaatsingen van aquacultuurdieren en van producten van dierlijke oorsprong die afkomstig zijn van dergelijke dieren naar en uit dergelijke inrichtingen.

2.           De exploitanten van ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen:

a)      bewaren de in lid 1 bedoelde documentatie met betrekking tot de ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen en stellen die op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit;

b)      bewaren de in lid 1 bedoelde documentatie gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen.

Artikel 187 Documentatieverplichting voor vervoerders

1.           De vervoerders van aquacultuurdieren en wilde waterdieren bestemd voor aquacultuur houden actuele documentatie bij over:

a)      sterftecijfers van de aquacultuurdieren en wilde waterdieren tijdens het vervoer, zoals gebruikelijk voor het soort vervoer en de soort vervoerde aquacultuurdieren en wilde waterdieren;

b)      de aquacultuurinrichtingen en ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen die het vervoermiddel heeft aangedaan;

c)      elke waterverversing tijdens het vervoer, met vermelding van de herkomst van het nieuwe water en de plaatsen van lozing van gebruikt water.

2.           Vervoerders:

a)      houden de in lid 1 bedoelde documentatie bij en stellen die op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit;

b)      bewaren de in lid 1 bedoelde documentatie gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen.

Artikel 188 Bevoegdheidsdelegatie met betrekking tot documentatie

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot regelgeving ter aanvulling van de documentatievoorschriften zoals bedoeld in de artikelen 185, 186 en 187 inzake:

a)      afwijkingen van de documentatievoorschriften voor:

i)        de exploitanten van bepaalde categorieën aquacultuurinrichtingen en vervoerders;

ii)       aquacultuurinrichtingen die een klein aantal dieren houden of vervoerders die een klein aantal dieren vervoeren;

iii)      bepaalde categorieën of soorten dieren;

b)      gegevens die de exploitanten moeten bijhouden ter aanvulling van de gegevens zoals bedoeld in artikel 185, lid 1, artikel 186, lid 1, en artikel 187, lid 1;

c)      de minimumduur voor de verplichte bewaring van documentatie zoals bedoeld in de artikelen 185, 186 en 187.

2.           Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de volgende aspecten:

a)      de risico’s die met elk soort aquacultuurinrichting verbonden zijn;

b)      de categorieën of soorten aquacultuurdieren in de aquacultuurinrichting;

c)      het soort productie dat in de inrichting wordt toegepast;

d)      typische verplaatsingspatronen voor het soort aquacultuurinrichting of ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen;

e)      het aantal aquacultuurdieren of het volume ervan in de inrichting of tijdens het vervoer.

Artikel 189 Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot documentatie

De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot:

a)           het formaat van de documentatie die moet worden bewaard overeenkomstig de artikelen 185, 186 en 187;

b)           het elektronisch bijhouden van die documentatie;

c)           de operationele specificaties voor de documentatie.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk 2 Verplaatsingen van andere waterdieren dan gezelschapswaterdieren binnen de Unie

Afdeling 1 Algemene voorschriften

Artikel 190 Algemene voorschriften voor het verplaatsen van waterdieren

1.           De exploitanten treffen passende preventieve maatregelen om erop toe te zien dat door de verplaatsing van waterdieren de gezondheidsstatus op de plaats van bestemming geen gevaar loopt met betrekking tot:

a)      de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d);

b)      nieuwe ziekten.

2.           De exploitanten verplaatsen geen waterdieren naar een aquacultuurinrichting of voor menselijke consumptie of laten geen waterdieren vrij in het wild, wanneer deze dieren vallen onder:

a)      de verplaatsingsbeperkingen voor de betrokken categorieën en soorten overeenkomstig de regelgeving van artikel 55, lid 1, artikel 56, artikel 61, lid 1, de artikelen 62, 64 en 65, artikel 70, leden 1 en 2, artikel 74, lid 1, artikel 78, leden 1 en 2, artikel 80, leden 1 en 2, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2, de artikelen 63 en 67, artikel 70, lid 3, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79, artikel 80, lid 4 en artikel 81, lid 2; of

b)      de noodmaatregelen van de artikelen 244 en 247 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 248.

De exploitanten mogen deze waterdieren echter wel verplaatsen indien afwijkingen van de verplaatsingsbeperkingen zijn toegestaan voor dergelijke verplaatsingen of vrijlatingen, zoals bedoeld in deel III, titel II, of van de noodmaatregelen, zoals bedoeld in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 248.

3.           De exploitanten treffen alle noodzakelijke maatregelen om erop toe te zien dat waterdieren na het verlaten van hun plaats van oorsprong rechtstreeks naar hun uiteindelijke plaats van bestemming worden verzonden.

Artikel 191 Preventieve maatregelen tegen ziekte met betrekking tot vervoer en gedelegeerde handelingen

1.           De exploitanten treffen passende en noodzakelijke preventieve maatregelen tegen ziekten om het volgende te waarborgen:

a)      de gezondheidsstatus van de waterdieren loopt geen gevaar tijdens het vervoer;

b)      het vervoer van waterdieren veroorzaakt onderweg en op de plaatsen van bestemming geen mogelijkheid tot verspreiding onder mensen of dieren van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d);

c)      de maatregelen betreffende reiniging, ontsmetting en desinfestatie van uitrusting en vervoermiddelen en andere passende biobeveiligingsmaatregelen worden getroffen in overeenstemming met de risico’s die met het vervoer verbonden zijn.

d)      iedere verversing van water tijdens het vervoer van waterdieren bestemd voor aquacultuur gebeurt op plaatsen die en onder de voorwaarden die geen gevaar vormen voor de gezondheidsstatus met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d) van:

i)        de vervoerde waterdieren;

ii)       eventuele waterdieren op de weg naar de plaats van bestemming;

iii)      waterdieren op de plaats van bestemming.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de reiniging, ontsmetting en desinfestatie van uitrusting en vervoermiddelen overeenkomstig lid 1, onder c), en het gebruik van biociden voor deze doeleinden;

b)      andere passende biobeveiligingsmaatregelen tijdens het vervoer zoals bedoeld in lid 1, onder c);

c)      verversing van het water tijdens het vervoer zoals bedoeld in lid 1, onder d).

Artikel 192 Wijziging van het beoogde gebruik

1.           Waterdieren die worden vervoerd om te worden vernietigd of geslacht overeenkomstig de maatregelen zoals bedoeld onder a) of b), worden niet voor andere doeleinden gebruikt:

a)      ziektebestrijdingsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 31, lid 1, artikel 55, lid 1, de artikelen 56, 61, 62, 64, 65, 67 en 70, artikel 74, lid 1, en de artikelen 78 en 80 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2, de artikelen 63 en 66, artikel 70, lid 3, artikel 71, lid 3 en artikel 74, lid 3, artikel 79, artikel 80, lid 3 en artikel 81, lid 2;

b)      noodmaatregelen zoals bedoeld in de artikelen 246 en 247 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 248.

2.           Waterdieren die worden vervoerd voor menselijke consumptie, aquacultuur, vrijlating in het wild of voor alle andere specifieke doeleinden, worden uitsluitend voor de beoogde doeleinden gebruikt.

Artikel 193 Verplichtingen van de exploitanten op de plaats van bestemming

1.           De exploitanten van inrichtingen en levensmiddelenbedrijven die aquacultuurdieren ontvangen:

a)      controleren de aanwezigheid van een van de volgende documenten:

i)        de diergezondheidscertificaten zoals bedoeld in artikel 208, lid 1, artikel 209 en artikel 224, lid 1, en de regelgeving vastgesteld krachtens de artikelen 188, 211 en 213;

ii)       de documenten met eigen verklaring zoals bedoeld in artikel 218, lid 1, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 218, leden 3 en 4;

b)      stellen de bevoegde autoriteit in kennis van elke onregelmatigheid met betrekking tot:

i)        de ontvangen aquacultuurdieren;

ii)       de aanwezigheid van de onder a), i) en ii) bedoelde documenten.

2.           Bij onregelmatigheden zoals bedoeld in lid 1, onder b), isoleert de exploitant de aquacultuurdieren waarop de onregelmatigheid betrekking heeft tot de bevoegde autoriteit over deze dieren een beslissing heeft genomen.

Artikel 194 Algemene voorschriften voor verplaatsingen van aquacultuurdieren door lidstaten maar bestemd voor uitvoer uit de Unie naar derde landen of grondgebieden

De exploitanten zien erop toe dat aquacultuurdieren die bestemd zijn voor uitvoer naar een derde land of grondgebied en over het grondgebied van een andere lidstaat gaan, voldoen aan de voorschriften van de artikelen 190, 191 en 192.

Afdeling 2 Waterdieren bestemd voor aquacultuurinrichtingen of voor vrijlating in het wild

Artikel 195 Abnormale sterftegevallen of andere ernstige symptomen

1.           De exploitanten verplaatsen geen waterdieren van een aquacultuurinrichting of uit het wild naar een andere aquacultuurinrichting of laten deze niet vrij in het wild, wanneer deze dieren afkomstig zijn van een aquacultuurinrichting of omgeving met:

a)      abnormale sterftegevallen; of

b)      andere ernstige symptomen met onbekende oorzaak.

2.           In afwijking van lid 1 kan de bevoegde autoriteit op basis van een risicobeoordeling toestemming verlenen voor een dergelijke verplaatsing of vrijlating van waterdieren, op voorwaarde dat de waterdieren afkomstig zijn van een afdeling van de aquacultuurinrichting of een omgeving in het wild die niet is verbonden met de epizoötiologische eenheid waarin de abnormale sterftegevallen of andere symptomen zich hebben voorgedaan.

Artikel 196 Verplaatsingen van aquacultuurdieren bestemd voor lidstaten, zones of compartimenten die ziektevrij zijn verklaard of waarvoor een uitroeiingsprogramma geldt en gedelegeerde handelingen

1.           De exploitanten verplaatsen aquacultuurdieren slechts uit een aquacultuurinrichting voor de onder a) of b) van dit artikel bedoelde doeleinden indien deze aquacultuurdieren afkomstig zijn van een overeenkomstig artikel 36, lid 3, of artikel 37, lid 4, ziektevrij verklaarde lidstaat, of een ziektevrij verklaarde zone of ziektevrij verklaard compartiment daarvan, wat betreft de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) of c), ingeval de dieren behoren tot in de lijst opgenomen soorten voor die in de lijst opgenomen ziekten, en indien de aquacultuurdieren:

a)      bestemd zijn voor invoer in een lidstaat, of een zone of compartiment daarvan:

i)        die of dat ziektevrij is verklaard overeenkomstig artikel 36, lid 3, of artikel 37, lid 4; of

ii)       waarvoor een uitroeiingsprogramma geldt zoals bedoeld in artikel 30, leden 1 en 2, met betrekking tot een of meer van de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c);

b)      bestemd zijn voor:

i)        een aquacultuurinrichting met verplichte:

– registratie overeenkomstig artikel 171; of

– erkenning overeenkomstig de artikelen 174 tot en met 177; of

ii)       vrijlating in het wild.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot afwijkingen van de verplaatsings- en vrijlatingsvoorschriften van lid 1 van dit artikel die geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), door:

a)      de soorten, categorieën en de levensfase van de aquacultuurdieren;

b)      het soort inrichting van oorsprong en het soort inrichting van bestemming;

c)      het beoogde gebruik van de aquacultuurdieren;

d)      de plaats van bestemming van de aquacultuurdieren;

e)      de behandelingen, bewerkingsmethoden en andere bijzondere risicobeperkingsmaatregelen die op de plaats van oorsprong of op de plaats van bestemming worden toegepast.

Artikel 197 Afwijkingen door de lidstaten met betrekking tot de verplichtingen van de exploitanten voor verplaatsingen van aquacultuurdieren tussen lidstaten, zones of compartimenten waarvoor een uitroeiingsprogramma geldt

In afwijking van artikel 196, lid 1, kunnen lidstaten aan exploitanten toestemming verlenen voor het verplaatsen van aquacultuurdieren naar een zone of een compartiment in een andere lidstaat waarvoor overeenkomstig artikel 30, leden 1 en 2, een uitroeiingsprogramma is vastgesteld met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c), vanuit een andere zone of compartiment waarvoor eveneens een dergelijk programma voor dezelfde in de lijst opgenomen ziekten is vastgesteld, op voorwaarde dat een dergelijke verplaatsing geen gevaar vormt voor de gezondheidsstatus van de lidstaat, de zone of het compartiment van bestemming.

Artikel 198 Maatregelen van de lidstaten met betrekking tot het in het wild vrijlaten van aquacultuurdieren

De lidstaten kunnen voorschrijven dat aquacultuurdieren slechts in het wild worden vrijgelaten wanneer zij afkomstig zijn van een overeenkomstig artikel 36, lid 1, of artikel 37, lid 1, ziektevrij verklaarde lidstaat, of een ziektevrij verklaarde zone of ziektevrij verklaard compartiment, wat betreft de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c), waarvoor de soort aquacultuurdieren die wordt verplaatst een in de lijst opgenomen soort is, ongeacht de gezondheidsstatus van het gebied waar de aquacultuurdieren worden vrijgelaten.

Artikel 199 Verplaatsingen van wilde waterdieren bestemd voor lidstaten, zones of compartimenten die ziektevrij zijn verklaard of waarvoor een uitroeiingsprogramma geldt en gedelegeerde handelingen

1.           De artikelen 196 en 197 zijn tevens van toepassing op verplaatsingen van wilde waterdieren bestemd voor aquacultuurinrichtingen of ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen met verplichte:

a)      registratie overeenkomstig artikel 171; of

b)      erkenning overeenkomstig de artikelen 174 tot en met 177.

2.           Bij verplaatsingen van wilde waterdieren van een habitat naar een andere treffen de exploitanten preventieve maatregelen tegen ziekten zodat dergelijke verplaatsingen geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d) naar waterdieren op de plaats van bestemming.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de preventieve maatregelen tegen ziekten die de exploitanten moeten treffen zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel.

Afdeling 3 Waterdieren bestemd voor menselijke consumptie

Artikel 200 Verplaatsingen van aquacultuurdieren bestemd voor lidstaten, zones of compartimenten die ziektevrij zijn verklaard of waarvoor een uitroeiingsprogramma geldt en gedelegeerde handelingen

1.           De exploitanten verplaatsen aquacultuurdieren slechts uit een aquacultuurinrichting voor de onder a) of b) van dit lid bedoelde doeleinden indien deze aquacultuurdieren afkomstig zijn van een overeenkomstig artikel 36, lid 3, of artikel 37, lid 4, ziektevrij verklaarde lidstaat, of een ziektevrij verklaarde zone of ziektevrij verklaard compartiment daarvan, wat betreft de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) of c), ingeval de dieren behoren tot in de lijst opgenomen soorten voor die in de lijst opgenomen ziekten, en indien zij bestemd zijn voor:

a)      invoer in een lidstaat, of een zone of compartimenten daarvan, die of dat overeenkomstig artikel 36, lid 3, of artikel 37, lid 4, ziektevrij verklaard is of waarvoor overeenkomstig artikel 30, leden 1 en 2, een uitroeiingsprogramma is vastgesteld voor een of meer in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c);

b)      menselijke consumptie.

2.           In afwijking van lid 1 van dit artikel kunnen lidstaten aan exploitanten toestemming verlenen voor het binnenbrengen van aquacultuurdieren in een zone of een compartiment waarvoor overeenkomstig artikel 30, leden 1 en 2, een uitroeiingsprogramma is vastgesteld met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c), vanuit een andere zone of compartiment waarvoor eveneens een dergelijk programma voor dezelfde in de lijst opgenomen ziekten is vastgesteld, op voorwaarde dat een dergelijke verplaatsing geen gevaar vormt voor de gezondheidsstatus van de lidstaat, of de zone of het compartiment daarvan.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot afwijkingen van de verplaatsingsvoorschriften zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel voor verplaatsingen van aquacultuurdieren die geen significant risico vormen voor de verspreiding van ziekten door:

a)      de soorten, categorieën en de levensfase van de aquacultuurdieren;

b)      de houderijmethoden voor de aquacultuurdieren en het soort productie die worden toegepast in de aquacultuurinrichting van oorsprong en van bestemming;

c)      het beoogde gebruik van de aquacultuurdieren;

d)      de plaats van bestemming van de aquacultuurdieren;

e)      de behandelingen, bewerkingsmethoden en andere bijzondere risicobeperkingsmaatregelen die op de plaats van oorsprong of op de plaats van bestemming worden toegepast.

Artikel 201 Verplaatsingen van wilde waterdieren bestemd voor lidstaten, zones of compartimenten die ziektevrij zijn verklaard of waarvoor een uitroeiingsprogramma geldt en gedelegeerde handelingen

1.           Artikel 200, leden 1 en 2, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 200, lid 3, zijn tevens van toepassing op verplaatsingen van wilde waterdieren bestemd voor menselijke consumptie en voor lidstaten, of zones of compartimenten daarvan, die overeenkomstig artikel 36, lid 3, of artikel 37, lid 4, ziektevrij zijn verklaard of waarvoor een uitroeiingsprogramma geldt overeenkomstig artikel 30, leden 1 of 2, indien dergelijke maatregelen noodzakelijk zijn om te waarborgen dat deze wilde waterdieren geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder d) naar waterdieren op de plaats van bestemming.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van lid 1 van dit artikel met betrekking tot verplaatsingsvoorschriften voor wilde waterdieren bestemd voor menselijke consumptie.

Afdeling 4 Waterdieren die niet bestemd zijn voor inrichtingen, voor vrijlating in het wild of voor menselijke consumptie

Artikel 202 Verplaatsingen van waterdieren die niet bestemd zijn voor inrichtingen, voor vrijlating in het wild of voor menselijke consumptie en gedelegeerde handelingen

1.           De exploitanten treffen de noodzakelijke preventieve maatregelen om erop toe te zien dat verplaatsingen van waterdieren die niet bestemd zijn voor inrichtingen, voor vrijlating in het wild of voor menselijke consumptie geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d) naar waterdieren op de plaats van bestemming.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de preventieve maatregelen zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel om te waarborgen dat de waterdieren geen in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), verspreiden en houdt daarbij rekening met de in lid 3 van dit artikel bedoelde aspecten.

3.           Bij de vaststelling van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de volgende aspecten:

a)      de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), die relevant zijn voor de in de lijst opgenomen soorten of categorieën waterdieren;

b)      de gezondheidsstatus met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), in de compartimenten, zones of lidstaten van oorsprong en bestemming;

c)      de plaats van oorsprong en de plaats van bestemming;

d)      het soort verplaatsing van waterdieren;

e)      de soorten en categorieën waterdieren;

f)       de leeftijd van de waterdieren;

g)      andere epizoötiologische factoren.

Afdeling 5 Afwijkingen van de afdelingen 1 tot en met 4 en aanvullende risicobeperkingsmaatregelen

Artikel 203 Waterdieren bestemd voor geconsigneerde aquacultuurinrichtingen en gedelegeerde handelingen

1.           De exploitanten verplaatsen waterdieren slechts naar een geconsigneerde aquacultuurinrichting indien de dieren voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)      zij zijn afkomstig van een andere geconsigneerde aquacultuurinrichting;

b)      zij vormen geen significant risico voor de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), naar de in de lijst opgenomen soorten en categorieën dieren in de geconsigneerde aquacultuurinrichting van bestemming, tenzij een dergelijke verplaatsing voor wetenschappelijke doeleinden is toegestaan.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      nadere voorschriften voor het verplaatsen van waterdieren naar geconsigneerde aquacultuurinrichtingen ter aanvulling van die bedoeld in lid 1 van dit artikel;

b)      specifieke regelgeving voor het verplaatsen van aquacultuurdieren naar geconsigneerde inrichtingen waar de getroffen risicobeperkingsmaatregelen waarborgen dat dergelijke verplaatsingen geen significant risico vormen voor de gezondheid van aquacultuurdieren binnen de geconsigneerde aquacultuurinrichting of in naburige inrichtingen.

Artikel 204 Afwijking voor verplaatsingen van waterdieren voor wetenschappelijke doeleinden en gedelegeerde handelingen

1.           De bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming kan, mits de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong daarmee instemt, toestemming verlenen voor verplaatsingen van waterdieren naar haar grondgebied voor wetenschappelijke doeleinden die niet voldoen aan de voorschriften van de afdelingen 1 tot en met 4 van dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 190, leden 1 en 3, en de artikelen 191, 192 en 193.

2.           De bevoegde autoriteiten staan de in lid 1 bedoelde afwijkingen voor de verplaatsingen van waterdieren voor wetenschappelijke doeleinden slechts toe onder de volgende voorwaarden:

a)      de bevoegde autoriteiten van de plaats van bestemming en de plaats van oorsprong:

i)        hebben overeenstemming bereikt betreffende de voorwaarden voor dergelijke verplaatsingen;

ii)       hebben de noodzakelijke risicobeperkingsmaatregelen getroffen om te waarborgen dat de verplaatsingen van deze waterdieren geen gevaar opleveren voor de gezondheidsstatus onderweg en de plaats van bestemming met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d);

iii)      hebben indien nodig de bevoegde autoriteit van lidstaten van doorgang in kennis gesteld van de toegestane afwijking en van de voorwaarden waaronder deze toestemming is verleend;

b)      de verplaatsingen van deze waterdieren verlopen onder het toezicht van de bevoegde autoriteiten van de plaats van oorsprong, de plaats van bestemming en, indien van toepassing, van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van doorgang.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging en de aanvulling van de regelgeving voor afwijkingen door de bevoegde autoriteiten zoals bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel.

Artikel 205 Bevoegdheidsdelegatie met betrekking tot specifieke voorschriften en afwijkingen voor tentoonstellingen, dierentuinen, dierenwinkels, tuinvijvers, commerciële aquaria en groothandels

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)           specifieke voorschriften ter aanvulling van de regelgeving van de afdelingen 1 tot en met 4 van dit hoofdstuk met betrekking tot de verplaatsingen van waterdieren voor de volgende doeleinden:

i)       voor dierentuinen, dierenwinkels en groothandels;

ii)       voor tentoonstellingen en voor sportieve, culturele of soortgelijke evenementen; of

iii)      voor commerciële aquaria;

b)           afwijkingen van de voorschriften van de afdelingen 1 tot en met 4, met uitzondering van artikel 190, leden 1 en 3 en de artikelen 191, 192 en 193, voor de onder a) bedoelde verplaatsingen van waterdieren.

Artikel 206 Uitvoeringsbevoegdheid inzake tijdelijke afwijkingen voor verplaatsingen van specifieke soorten of categorieën waterdieren

De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor tijdelijke afwijkingen van de regelgeving van dit hoofdstuk betreffende verplaatsingen van specifieke soorten of categorieën waterdieren in de volgende gevallen:

a)           de met bepaalde verplaatsingen van die waterdieren verbonden risico’s worden niet doeltreffend beperkt door de verplaatsingsvoorschriften zoals bedoeld in artikel 195, artikel 196, lid 1, de artikelen 197 en 198, artikel 199, leden 1 en 2, artikel 200, artikel 201, lid 1, artikel 202, lid 1, artikel 203, lid 1 en artikel 204, leden 1 en 2, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 196, lid 2, artikel 199, lid 3, artikel 201, lid 2, artikel 202, lid 2, artikel 203, lid 2, artikel 204, lid 3, en artikel 205; of

b)           de in de lijst opgenomen ziekte zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), lijkt zich ondanks de verplaatsingsvoorschriften van de afdelingen 1 tot en met 5 te verspreiden.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een in de lijst opgenomen ziekte die een risico op bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, en rekening houdend met de in artikel 205 bedoelde aspecten stelt de Commissie volgens de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

Artikel 207 Aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van de in deze afdeling bedoelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen

Wanneer de Commissie de regelgeving vaststelt voor de gedelegeerde handelingen en de uitvoeringshandelingen zoals bedoeld in artikel 203, lid 2, artikel 204, lid 3, en de artikelen 205 en 206, houdt zij rekening met de volgende aspecten:

a)           de risico’s die met de verplaatsing verbonden zijn;

b)           de gezondheidsstatus met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), op de plaats van oorsprong en de plaats van bestemming;

c)           de in de lijst opgenomen soorten waterdieren voor de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d);

d)           de getroffen biobeveiligingsmaatregelen;

e)           eventuele specifieke omstandigheden waarin de aquacultuurdieren worden gehouden;

f)            specifieke verplaatsingspatronen voor het soort aquacultuurinrichting en de desbetreffende soorten of categorieën aquacultuurdieren;

g)           andere epizoötiologische factoren.

Afdeling 6 Diergezondheidscertificering

Artikel 208 Verplichting van de exploitanten om erop toe te zien dat aquacultuurdieren vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat

1.           De exploitanten verplaatsen aquacultuurdieren slechts als deze vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat dat overeenkomstig artikel 216, lid 1, is uitgereikt door de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong, als de dieren behoren tot in de lijst opgenomen soorten voor de onder a) bedoelde in de lijst opgenomen ziekten en als de dieren worden verplaatst om een van de volgende redenen:

a)      zij zijn bestemd om te worden binnengebracht in een lidstaat, of een zone of compartiment daarvan, die of dat overeenkomstig artikel 36, lid 3, artikel 37, lid 4, ziektevrij is verklaard of waarvoor overeenkomstig artikel 30, leden 1 of 2, een uitroeiingsprogramma is vastgesteld voor een of meer in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c); en

b)      zij zijn bestemd om voor een van de volgende doeleinden te worden gebruikt:

i)        een aquacultuurinrichting;

ii)       vrijlating in het wild;

iii)      menselijke consumptie.

2.           De exploitanten verplaatsen aquacultuurdieren slechts als deze vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat dat overeenkomstig artikel 216, lid 1, is uitgereikt door de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong, als de dieren behoren tot in de lijst opgenomen soorten voor de onder a) bedoelde relevante ziekten en als de dieren worden verplaatst om een van de volgende redenen:

a)      het is toegestaan dat zij worden verplaatst uit een beperkingszone waar ziektebestrijdingsmaatregelen gelden zoals bedoeld in artikel 55, lid 1, onder f), ii), de artikelen 56 en 64, artikel 65, lid 1, artikel 74, lid 1, artikel 78, leden 1 en 2, of de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2, de artikelen 67 en 68, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79, artikel 81, lid 2, en artikel 248 voor een of meer in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a) en b);

b)      zij zijn bestemd voor een van de volgende doeleinden:

i)        een aquacultuurinrichting;

ii)       vrijlating in het wild;

iii)      menselijke consumptie.

3.           De exploitanten treffen alle noodzakelijke maatregelen om erop toe te zien dat het diergezondheidscertificaat de aquacultuurdieren vergezelt van de plaats van oorsprong tot de plaats van bestemming, tenzij in de krachtens artikel 214 vastgestelde regelgeving specifieke maatregelen zijn vastgesteld.

Artikel 209 Verplichting van de exploitanten om erop toe te zien dat andere waterdieren vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat en uitvoeringsbevoegdheid

1.           De exploitanten verplaatsen andere waterdieren dan aquacultuurdieren zoals bedoeld in artikel 208, leden 1 en 2, slechts als deze vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat dat overeenkomstig artikel 216, lid 1, is uitgereikt door de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong indien wegens het risico dat met het verplaatsen van deze waterdieren is verbonden, diergezondheidscertificering noodzakelijk is om te waarborgen dat aan de volgende verplaatsingsvoorschriften voor in de lijst opgenomen soorten dieren is voldaan:

a)      de voorschriften van de afdelingen 1 tot en met 5 en de krachtens deze afdelingen vastgestelde regelgeving;

b)      ziektebestrijdingsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 55, lid 1, artikel 56, artikel 61, lid 1, de artikelen 62 en 64, artikel 65, lid 1, artikel 74, lid 1 en artikel 78, leden 1 en 2, of de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2, de artikelen 63, 67 en 68, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79 en artikel 81, lid 2;

c)      noodmaatregelen zoals bedoeld in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 248.

2.           Artikel 208 is tevens van toepassing op wilde waterdieren bestemd voor een aquacultuurinrichting, tenzij de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong van oordeel is dat de certificering niet mogelijk is door de aard van de plaats van oorsprong van deze wilde waterdieren.

3.           De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen regelgeving vast met betrekking tot de verplichting van de exploitanten zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel, om te waarborgen dat wilde waterdieren bestemd voor een aquacultuurinrichting vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 210 Afwijkingen van de nationale diergezondheidscertificering door de lidstaten

In afwijking van de voorschriften voor diergezondheidscertificering van de artikelen 208 en 209 kunnen de lidstaten afwijkingen toestaan voor verplaatsingen binnen hun grondgebied van bepaalde zendingen waterdieren zonder diergezondheidscertificaat, op voorwaarde dat zij beschikken over een alternatief systeem om te waarborgen dat dergelijke zendingen traceerbaar zijn en voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften voor dergelijke verplaatsingen zoals bedoeld in de afdelingen 1 tot en met 5.

Artikel 211 Bevoegdheidsdelegatie met betrekking tot diergezondheidscertificering voor waterdieren

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)           afwijkingen van de voorschriften met betrekking tot diergezondheidscertificaten zoals bedoeld in de artikelen 208 en 209 en de voorwaarden voor die afwijkingen voor verplaatsingen van waterdieren die geen significant risico vormen voor de verspreiding van ziekten door:

i)       de categorieën, soorten en de levensfase van de waterdieren;

ii)       de houderijmethoden en het soort productie voor deze soorten en categorieën aquacultuurdieren;

iii)      het beoogde gebruik van de waterdieren;

iv)      de plaats van bestemming van de waterdieren;

b)           bijzondere regelgeving voor diergezondheidscertificering zoals bedoeld in de artikelen 208 en 209, waarbij de bevoegde autoriteit andere risicobeperkingsmaatregelen treft die:

i)       de traceerbaarheid van de waterdieren waarborgen;

ii)       waarborgen dat de waterdieren die worden verplaatst, voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften van de afdelingen 1 tot en met 5;

c)           uitvoeringsbepalingen betreffende de diergezondheidscertificaten die de verplaatsingen van waterdieren voor wetenschappelijke doeleinden moeten vergezellen zoals bedoeld in artikel 204, lid 1.

Artikel 212 Inhoud van diergezondheidscertificaten

1.           Het diergezondheidscertificaat bevat ten minste de volgende gegevens:

a)      de inrichting of de plaats van oorsprong, de inrichting of de plaats van bestemming en, indien nodig in verband met de verspreiding van ziekten, elke onderweg bezochte inrichting of plaats;

b)      een beschrijving van de waterdieren;

c)      het aantal waterdieren en het volume of gewicht van de waterdieren;

d)      de gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat de dieren voldoen aan de verplaatsingsvoorschriften van de afdelingen 1 tot en met 5.

2.           Het diergezondheidscertificaat kan andere gegevens bevatten die uit hoofde van andere wetgeving van de Unie vereist zijn.

Artikel 213 Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringshandelingen met betrekking tot de inhoud van diergezondheidscertificaten

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de inhoud van diergezondheidscertificaten zoals bedoeld in artikel 212, lid 1:

a)      uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de inhoud van die diergezondheidscertificaten, zoals bedoeld in artikel 212, lid 1, voor verschillende categorieën en soorten waterdieren;

b)      aanvullende gegevens die in het in artikel 212, lid 1, bedoelde dier­gezondheids­certificaat moeten worden opgenomen.

2.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor modelformulieren van de diergezondheidscertificaten.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 214 Verplichting van de exploitanten om erop toe te zien dat de diergezondheidscertificaten de waterdieren vergezellen naar de plaats van bestemming en gedelegeerde handelingen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot specifieke maatregelen ter aanvulling van de voorschriften voor diergezondheidscertificering zoals bedoeld in artikel 208, voor de volgende soorten verplaatsingen van waterdieren:

a)           verplaatsingen van waterdieren die hun weg naar de eindbestemming niet kunnen voortzetten en naar hun plaats van oorsprong moeten terugkeren of naar een andere bestemming moeten worden verplaatst om een of meer van de volgende redenen:

i)       de geplande weg werd onverwachts onderbroken omwille van het dierenwelzijn;

ii)       onvoorziene problemen of gebeurtenissen onderweg;

iii)      de waterdieren zijn geweigerd op de plaats van bestemming in een lidstaat of aan de buitengrens van de Unie;

iv)      de waterdieren zijn geweigerd in een derde land;

b)           verplaatsingen van waterdieren voor tentoonstellingen en sportieve, culturele of soortgelijke evenementen, en daarna de terugkeer naar hun plaats van oorsprong.

Artikel 215 Verplichtingen van de exploitanten tot samenwerking met de bevoegde autoriteiten voor diergezondheidscertificering

De exploitanten:

a)           verstrekken de bevoegde autoriteit alle noodzakelijke gegevens voor het invullen van het diergezondheidscertificaat zoals bedoeld in de artikelen 208 en 209 en in de krachtens de artikelen 211, 213 en 214 vastgestelde regelgeving;

b)           onderwerpen de waterdieren indien nodig aan documentencontroles, overeen­stemmings­controles en materiële controles zoals bedoeld in artikel 216, lid 3, en in de krachtens artikel 216, lid 4, vastgestelde regelgeving.

Artikel 216 Verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit voor diergezondheidscertificering en gedelegeerde handelingen

1.           De bevoegde autoriteit geeft op verzoek van de exploitant een dier­gezondheids­certificaat af voor de verplaatsing van waterdieren, wanneer dat is vereist overeenkomstig de artikelen 208 en 209 of de krachtens de artikelen 211 en 214 vastgestelde regelgeving, op voorwaarde dat, in voorkomend geval, aan de volgende diergezondheidsvoorschriften is voldaan:

a)      de voorschriften zoals bedoeld in artikel 190, artikel 191, lid 1, de artikelen 192, 194 en 195, artikel 196, lid 1, de artikelen 197 en 198, artikel 199, leden 1 en 2, artikel 200, artikel 202, lid 1, artikel 203, lid 1, en artikel 204, leden 1 en 2;

b)      de voorschriften zoals bedoeld in de gedelegeerde handelingen, vastgesteld krachtens artikel 191, lid 2, artikel 196, lid 2, artikel 199, lid 3, artikel 200, lid 3, artikel 201, lid 2, artikel 202, lid 2, artikel 203, lid 2, artikel 204, lid 3, en artikel 205;

c)      de voorschriften zoals bedoeld in de krachtens artikel 206 vastgestelde uitvoeringshandelingen.

2.           Diergezondheidscertificaten

a)      worden gecontroleerd en ondertekend door de officiële dierenarts;

b)      blijven geldig voor een periode, zoals bedoeld in de krachtens lid 4, onder b), vastgestelde regelgeving, waarin de gecertificeerde waterdieren de in het certificaat vervatte diergezondheidsgaranties moeten blijven bieden.

3.           De officiële dierenarts ondertekent het diergezondheidscertificaat pas nadat hij heeft gecontroleerd dat de in het certificaat bedoelde waterdieren voldoen aan de voorschriften van dit hoofdstuk door middel van de documentencontroles, overeenstemmingscontroles en materiële controles zoals bedoeld in de krachtens lid 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen, in voorkomend geval rekening houdend met de desbetreffende soorten en categorieën waterdieren en de diergezondheidsvoorschriften.

4.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de soorten documentencontroles, overeenstemmingscontroles, materiële controles en onderzoeken voor verschillende soorten en categorieën waterdieren die de officiële dierenarts moet uitvoeren overeenkomstig lid 3 van dit artikel om na te gaan of aan de voorschriften van dit hoofdstuk is voldaan;

b)      de termijnen voor de uitvoering van dergelijke documentencontroles, overeenstemmingscontroles, materiële controles en onderzoeken, en voor de afgifte van diergezondheidscertificaten door de officiële dierenarts voorafgaand aan de verplaatsing van zendingen waterdieren.

Artikel 217 Elektronische gezondheidscertificaten

Elektronische diergezondheidscertificaten die worden opgesteld, verwerkt en doorgestuurd via Imsoc, kunnen de in artikel 208 bedoelde begeleidende diergezondheidscertificaten vervangen, indien deze elektronische diergezondheidscertificaten:

a)           alle gegevens bevatten die het modelformulier van diergezondheidscertificaten moet bevatten overeenkomstig artikel 212, lid 1, en de krachtens artikel 213 vastgestelde regelgeving;

b)           de traceerbaarheid van de waterdieren en het verband tussen die dieren en het elektronische diergezondheidscertificaat waarborgen.

Artikel 218 Eigen verklaring van de exploitanten voor verplaatsingen van aquacultuurdieren naar andere lidstaten en gedelegeerde handelingen

1.           Indien voor de waterdieren niet wordt vereist dat zij vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat zoals bedoeld in de artikelen 208 en 209 of in de krachtens de artikelen 211 en 214 vastgestelde regelgeving, geven de exploitanten op de plaats van oorsprong een document met eigen verklaring af voor verplaatsingen van aquacultuurdieren van hun plaats van oorsprong in de ene lidstaat naar de plaats van bestemming in een andere lidstaat en zien zij erop toe dat het document de waterdieren vergezelt.

2.           Het in lid 1 bedoelde document met eigen verklaring bevat over de waterdieren ten minste de volgende gegevens:

a)      hun plaats van oorsprong en hun plaats van bestemming en, indien van toepassing, alle plaatsen onderweg;

b)      een beschrijving van de aquacultuurdieren, de soort, de hoeveelheid, het gewicht of het volume naargelang van de relevantie voor de betrokken dieren;

c)      de gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat de aquacultuurdieren voldoen aan de verplaatsingsvoorschriften van de afdelingen 1 tot en met 5.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      uitvoeringsbepalingen betreffende de inhoud van het document met eigen verklaring zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel voor verschillende soorten en categorieën aquacultuurdieren;

b)      gegevens die in het document met eigen verklaring moeten worden opgenomen ter aanvulling van de in lid 2 van dit artikel bedoelde gegevens.

4.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor een modelformulier van het document met eigen verklaring zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Afdeling 7 Kennisgeving van verplaatsingen van waterdieren naar andere lidstaten

Artikel 219 Verplichting van de exploitanten met betrekking tot de kennisgeving van verplaatsingen van waterdieren tussen lidstaten

De exploitanten stellen de bevoegde autoriteit in de lidstaat van oorsprong vooraf in kennis van de geplande verplaatsing van waterdieren van de ene lidstaat naar een andere lidstaat in de volgende gevallen:

a)           de waterdieren moeten vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat dat is uitgereikt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong overeenkomstig de artikelen 208 en 209 of regelgeving vastgesteld krachtens artikel 211 en artikel 214, lid 2;

b)           de waterdieren moeten vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat voor waterdieren indien zij uit een beperkingszone worden verplaatst, zoals bedoeld in artikel 208, lid 2, onder a);

c)           de verplaatste aquacultuurdieren en wilde waterdieren zijn bestemd voor:

i)       een instelling die moet worden geregistreerd overeenkomstig artikel 171 of moet worden erkend overeenkomstig de artikelen 174 tot en met 177;

ii)       vrijlating in het wild;

d)           kennisgeving is vereist overeenkomstig de krachtens artikel 221 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Voor de in het eerste lid van dit artikel beschreven kennisgeving verstrekken de exploitanten de bevoegde autoriteit in de lidstaat van oorsprong alle noodzakelijke gegevens om deze in staat te stellen overeenkomstig artikel 220, lid 1, de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming in kennis te stellen van de verplaatsing.

Artikel 220 Verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit voor de kennisgeving van verplaatsingen van waterdieren naar andere lidstaten

1.           De bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming in kennis van verplaatsingen van waterdieren zoals bedoeld in artikel 219, lid 1, tenzij voor een dergelijke kennisgeving overeenkomstig artikel 221, lid 1, onder c), een afwijking is toegestaan.

2.           De in lid 1 van dit artikel bedoelde kennisgeving geschiedt indien mogelijk via Imsoc.

3.           Voor het beheer van de kennisgevingen van verplaatsingen door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, duiden de lidstaten regio's aan.

4.           In afwijking van lid 1 kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong de exploitant toestemming verlenen de kennisgeving van verplaatsingen van waterdieren geheel of gedeeltelijk via Imsoc naar de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming te versturen.

Artikel 221 Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringshandelingen voor de kennisgeving van verplaatsingen van waterdieren door de bevoegde autoriteit

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de verplichting voor de exploitanten om overeenkomstig artikel 219, lid 1, kennisgeving te doen van verplaatsingen tussen lidstaten van waterdieren van andere categorieën of soorten dan die bedoeld in artikel 219, lid 1, onder a), b) en c), wanneer de traceerbaarheid van dergelijke verplaatsingen noodzakelijk is om de naleving van de diergezondheidsvoorschriften van dit hoofdstuk te waarborgen;

b)      de gegevens die noodzakelijk zijn voor de kennisgeving van verplaatsingen van waterdieren door de exploitanten en de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in artikel 219, lid 1, en artikel 220, lid 1;

c)      afwijkingen van de kennisgevingsvoorschriften zoals bedoeld in artikel 219, lid 1, onder c), voor categorieën of soorten waterdieren of soorten verplaatsingen die geen significant risico vormen;

d)      de noodprocedures voor kennisgeving van verplaatsingen van waterdieren bij stroomonderbrekingen of andere storingen in Imsoc;

e)      de voorschriften inzake de aanduiding van regio's door de lidstaten, zoals bedoeld in artikel 220, lid 3.

2.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot:

a)      het formaat van de kennisgevingen:

i)        van verplaatsingen van waterdieren door de exploitanten aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong overeenkomstig artikel 219, lid 1;

ii)       van verplaatsingen van waterdieren door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong aan de lidstaat van bestemming, overeenkomstig artikel 220, lid 1;

b)      de uiterste termijnen voor:

i)        de in artikel 219, lid 1, bedoelde noodzakelijke gegevens die de exploitanten aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong moeten verstrekken;

ii)       de kennisgeving van verplaatsingen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong zoals bedoeld in artikel 220, lid 1.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk 3 Verplaatsingen van gezelschapswaterdieren binnen de Unie

Artikel 222 Niet-commerciële verplaatsingen van gezelschapswaterdieren en gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen

1.           Houders van gezelschapsdieren verrichten enkel niet-commerciële verplaatsingen van gezelschapswaterdieren van de inde lijst van bijlage I opgenomen soorten indien passende maatregelen zijn getroffen ter preventie en bestrijding van ziekten om te waarborgen dat de gezelschapswaterdieren geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d) en van nieuwe ziekten naar dieren op de plaats van bestemming en tijdens het vervoer.

2.           Artikel 112 en de regelgeving in de krachtens artikel 114, onder f), vastgestelde gedelegeerde handelingen en in de krachtens artikel 117 vastgestelde uitvoerings­handelingen zijn van toepassing voor de identificatie, de registratie en de traceerbaarheid van gezelschapswaterdieren.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de in lid 1 bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten, om te waarborgen dat de gezelschapswaterdieren geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en van nieuwe ziekten naar dieren op de plaats van bestemming en tijdens het vervoer, en houdt daarbij indien nodig rekening met de gezondheidsstatus van de plaats van bestemming.

4.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel en de krachtens lid 2 van dit artikel vastgestelde regelgeving.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk 4 Productie, verwerking en distributie van andere producten van dierlijke oorsprong van waterdieren dan levende waterdieren binnen de Unie

Artikel 223 Algemene verplichtingen van de exploitanten inzake diergezondheid en gedelegeerde handelingen

1.           De exploitanten treffen passende preventieve maatregelen om te waarborgen dat andere producten van dierlijke oorsprong van waterdieren dan levende waterdieren in geen enkel stadium van de productie, de verwerking en van de distributie ervan in de Unie de verspreiding veroorzaken van:

a)      in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), rekening houdend met de gezondheidsstatus van de plaats van productie, verwerking en bestemming;

b)      nieuwe ziekten.

2.           De exploitanten zien erop toe dat andere producten van dierlijke oorsprong van waterdieren dan levende waterdieren niet afkomstig zijn van inrichtingen of levensmiddelenbedrijven of worden verkregen van dieren die afkomstig zijn van inrichtingen of levensmiddelenbedrijven:

a)      waarvoor noodmaatregelen gelden zoals bedoeld in de artikelen 246 en 247 en in de krachtens artikel 248 vastgestelde regelgeving, tenzij afwijkingen van die regelgeving zijn toegestaan overeenkomstig deel VI;

b)      waar verplaatsingsbeperkingen gelden voor de waterdieren en producten van dierlijke oorsprong van waterdieren, zoals bedoeld in artikel 31, lid 1, artikel 55, lid 1, artikel 56, artikel 61, lid 1, onder a), artikel 62, lid 1, artikel 65, lid 1, onder c), artikel 70, lid 1, onder b), artikel 74, lid 1, onder a), artikel 78, leden 1 en 2 en artikel 80, leden 1 en 2, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2, de artikelen 63 en 67, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79, artikel 80, lid 3, en artikel 81, lid 2, tenzij overeenkomstig die regelgeving afwijkingen zijn toegestaan.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot nadere voorschriften ter aanvulling van lid 2 van dit artikel betreffende de verplaatsing van andere producten van dierlijke oorsprong van waterdieren dan levende waterdieren, rekening houdend met:

a)      de ziekten en de soorten waterdieren waarbij de ziekte voorkomt, waarvoor noodmaatregelen of verplaatsingsbeperkingen gelden zoals bedoeld in lid 2;

b)      het soort producten van dierlijke oorsprong van waterdieren;

c)      de risicobeperkingsmaatregelen die op de plaats van oorsprong en op de plaats van bestemming worden toegepast op de producten van dierlijke oorsprong van waterdieren;

d)      het beoogde gebruik van de producten van dierlijke oorsprong van waterdieren;

e)      de plaats van bestemming van de producten van dierlijke oorsprong van waterdieren.

Artikel 224 Diergezondheidscertificaten en gedelegeerde handelingen

1.           De exploitanten verplaatsen de volgende andere producten van dierlijke oorsprong van waterdieren dan levende waterdieren slechts indien deze vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat dat overeenkomstig lid 3 is uitgereikt door de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong:

a)      producten van dierlijke oorsprong van waterdieren waarvan de verplaatsing uit een beperkingszone waarvoor noodmaatregelen gelden zoals bedoeld in de krachtens artikel 248 vastgestelde regelgeving is toegestaan, wanneer deze producten van dierlijke oorsprong van waterdieren afkomstig zijn van waterdieren van soorten waarvoor deze noodmaatregelen gelden;

b)      producten van dierlijke oorsprong van waterdieren waarvan de verplaatsing uit een beperkingszone waarvoor ziektebestrijdingsmaatregelen gelden overeenkomstig artikel 31, lid 1, artikel 55, lid 1, onder c), artikel 56, artikel 61, lid 1, onder a), artikel 62, lid 1, artikel 63, lid 1, artikel 65, lid 1, onder c), artikel 70, lid 1, onder b), artikel 74, lid 1, onder a), artikel 78, leden 1 en 2, en artikel 80, leden 1 en 2, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2, de artikelen 63 en 67, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79, artikel 80, lid 3, en artikel 81, lid 2, is toegestaan, wanneer deze producten van dierlijke oorsprong afkomstig zijn van waterdieren van soorten waarvoor deze ziektebestrijdingsmaatregelen gelden.

2.           De exploitanten treffen alle noodzakelijke maatregelen om erop toe te zien dat het in lid 1 bedoelde diergezondheidscertificaat de producten van dierlijke oorsprong vergezelt van hun plaats van oorsprong tot hun plaats van bestemming.

3.           De bevoegde autoriteit geeft op verzoek van de exploitant een diergezondheids­certificaat af voor de verplaatsingen van de andere in lid 1 bedoelde producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren.

4.           Artikel 212, de artikelen 214 tot en met 217 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 213 en artikel 216, lid 4, zijn van toepassing op de certificering van verplaatsingen van andere producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

5.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften en uitvoeringsbepalingen met betrekking tot het diergezondheidscertificaat dat andere producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren dient te vergezellen, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, rekening houdend met de volgende aspecten:

a)      het soort producten van dierlijke oorsprong;

b)      de risicobeperkingsmaatregelen die van toepassing zijn op de producten van dierlijke oorsprong, ter beperking van het risico op verspreiding van ziekten;

c)      het beoogde gebruik van de producten van dierlijke oorsprong;

d)      de plaats van bestemming van de producten van dierlijke oorsprong.

Artikel 225 Inhoud van diergezondheidscertificaten en gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen

1.           Het diergezondheidscertificaat voor andere producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren bevat ten minste de volgende gegevens:

a)      de inrichting of plaats van oorsprong en de inrichting of plaats van bestemming;

b)      een beschrijving van de producten van dierlijke oorsprong;

c)      de hoeveelheid of het volume van de producten van dierlijke oorsprong;

d)      de identificatie van de producten van dierlijke oorsprong, wanneer dat is vereist overeenkomstig artikel 65, lid 1, onder h), of overeenkomstig de krachtens artikel 66 vastgestelde regelgeving;

e)      de gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat de producten van dierlijke oorsprong van de zending voldoen aan de voorschriften inzake verplaatsings­beperkingen zoals bedoeld in artikel 223, lid 2, en in de krachtens artikel 223, lid 3, vastgestelde regelgeving.

2.           Het diergezondheidscertificaat voor andere producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren kan andere gegevens bevatten die uit hoofde van andere wetgeving van de Unie vereist zijn.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging en de aanvulling van de gegevens die in het diergezondheidscertificaat moeten worden vermeld, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

4.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor modelformulieren van diergezondheidscertificaten, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 226 Kennisgeving van verplaatsingen van producten van dierlijke oorsprong naar andere lidstaten

1.           De exploitanten:

a)      stellen de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong vooraf in kennis van de geplande verplaatsing van andere producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren, wanneer de zendingen vergezeld moeten gaan van een diergezondheidscertificaat overeenkomstig artikel 224, lid 1;

b)      verstrekken de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong alle noodzakelijke gegevens om de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming overeenkomstig lid 2 in kennis te stellen van de verplaatsing van andere producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren.

2.           De bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming in kennis van verplaatsingen van andere producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren overeenkomstig artikel 220, lid 1.

3.           De artikelen 219 en 220 en de krachtens artikel 221 vastgestelde regelgeving zijn van toepassing op de kennisgeving andere producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren.

Hoofdstuk 5 Nationale maatregelen

Artikel 227 Nationale maatregelen ter beperking van de gevolgen van andere dan in de lijst opgenomen ziekten

1.           Wanneer een andere ziekte dan de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), een significant risico vormt voor waterdieren in een lidstaat, kan de betrokken lidstaat nationale maatregelen treffen om te voorkomen dat die ziekte wordt binnengebracht of om de verspreiding ervan te bestrijden.

De lidstaten zien erop toe dat die nationale maatregelen niet verder gaan dan hetgeen wenselijk en noodzakelijk is om binnen de lidstaat de insleep van de ziekte te voorkomen of de verspreiding ervan te bestrijden.

2.           De lidstaten stellen de Commissie vooraf in kennis van alle voorgestelde nationale maatregelen zoals bedoeld in lid 1 die een nadelige invloed op verplaatsingen tussen lidstaten kunnen hebben.

3.           De in lid 2 van dit artikel bedoelde nationale maatregelen worden door de Commissie middels uitvoeringshandelingen goedgekeurd en indien nodig gewijzigd. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.           De in lid 3 bedoelde goedkeuring wordt enkel gegeven indien het noodzakelijk is verplaatsingsbeperkingen tussen lidstaten om de insleep van de in lid 1 bedoelde ziekte te voorkomen of de verspreiding ervan te bestrijden, rekening houdend met de globale gevolgen van de ziekte en van de maatregelen op de Unie.

TITEL III Dieren van andere soorten dan die welke vallen onder de definitie van landdieren en waterdieren, en levende producten en producten van dierlijke oorsprong van deze andere dieren

Artikel 228 Diergezondheidsvoorschriften voor andere dieren, en levende producten en producten van dierlijke oorsprong van deze andere dieren

Wanneer andere dieren tot een in de lijst opgenomen soort voor een in de lijst opgenomen ziekte zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), behoren en wanneer deze dieren of daarvan afkomstige levende producten of producten van dierlijke oorsprong een risico vormen voor de volksgezondheid of de diergezondheid, zijn de volgende diergezondheidsvoorschriften van toepassing:

a)           de voorschriften met betrekking tot registratie, erkenning, documentatie en registers voor inrichtingen en vervoerders zoals bedoeld in titel I, hoofdstuk I, en titel II, hoofdstuk 1;

b)           de voorschriften met betrekking tot traceerbaarheid zoals bedoeld in de artikelen 102 tot en met 105, en de artikelen 112 en 113 voor andere dieren en artikel 119 voor levende producten;

c)           verplaatsingsvoorschriften:

i)       voor andere dieren die voornamelijk in een terrestrisch milieu leven of kunnen worden getroffen door ziekten van landdieren, rekening houdend met de criteria van artikel 229, lid 3, onder d) en e): de voorschriften van deel IV, titel I, hoofdstuk 3, afdelingen 1 en 6, en de hoofdstukken 4 en 5;

ii)       voor andere dieren die voornamelijk in een aquatisch milieu leven of kunnen worden getroffen door ziekten van waterdieren, rekening houdend met de criteria van artikel 229, lid 3, onder d) en e): de voorschriften van deel IV, titel II, hoofdstuk 2, afdelingen 1 tot en met 5, en titel II, hoofdstuk 2;

iii)      voor andere gezelschapsdieren: de voorschriften zoals bedoeld in de artikelen 112 en 152;

iv)      voor levende producten: de algemene voorschriften voor verplaatsingen zoals bedoeld in de artikelen 155 en 156 en de bijzondere voorschriften voor verplaatsingen naar andere lidstaten zoals bedoeld in de artikelen 162 en 163;

v)      voor producten van dierlijke oorsprong: de algemene verplichtingen van exploitanten inzake diergezondheid met betrekking tot de productie, de verwerking en de distributie van producten van dierlijke oorsprong binnen de Unie zoals bedoeld in de artikelen 164 en 223;

d)           de verplichtingen van exploitanten en de bevoegde autoriteit inzake diergezondheidscertificering en de verplichtingen van exploitanten inzake eigen verklaringen:

i)       voor andere dieren: krachtens de regelgeving zoals bedoeld in de artikelen 140 tot en met 148 of de artikelen 208 tot en met 218;

ii)       voor levende producten: krachtens de regelgeving zoals bedoeld in de artikelen 159 en 160;

iii)      voor producten van dierlijke oorsprong: krachtens de regelgeving zoals bedoeld in de artikelen 165 en 166 of de artikelen 224 en 225;

e)           met betrekking tot de kennisgeving van verplaatsingen door de exploitanten en door de bevoegde autoriteit: de voorschriften zoals bedoeld in de artikelen 149, 150 en 151, de artikelen 161 en 167, de artikelen 219, 220 en 221 en artikel 226.

Artikel 229 Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringshandelingen met betrekking tot diergezondheidsvoorschriften voor andere dieren, en levende producten en producten van dierlijke oorsprong van andere dieren

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanvulling en de wijziging van de voorschriften voor andere dieren, en de daarvan afkomstige levende producten of producten van dierlijke oorsprong, zoals bedoeld in artikel 228, die nodig zijn om het risico van de daar bedoelde ziekten te beperken, met betrekking tot:

a)      de voorschriften voor registratie, erkenning, documentatie en registers voor inrichtingen of vervoerders die andere dieren en daarvan afkomstige levende producten of producten van dierlijke oorsprong houden respectievelijk vervoeren, zoals bedoeld in artikel 228, onder a);

b)      de traceerbaarheidsvoorschriften voor andere dieren en de daarvan afkomstige levende producten, zoals bedoeld in artikel 228, onder b);

c)      de verplaatsingsvoorschriften voor andere dieren en de daarvan afkomstige levende producten en producten van dierlijke oorsprong, zoals bedoeld in artikel 228, onder c);

d)      de voorschriften met betrekking tot de verplichtingen van exploitanten en de bevoegde autoriteit inzake diergezondheidscertificering en de verplichtingen van exploitanten inzake eigen verklaringen voor andere dieren en de daarvan afkomstige levende producten en producten van dierlijke oorsprong, zoals bedoeld in artikel 228, onder d);

e)      de voorschriften met betrekking tot de kennisgeving van verplaatsingen door de exploitanten en de bevoegde autoriteit voor andere dieren en de daarvan afkomstige levende producten en producten van dierlijke oorsprong, zoals bedoeld in artikel 228, onder e).

2.           De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot uitvoeringsbepalingen voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.           Bij de vaststelling van de in de leden 1 en 2 bedoelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen houdt de Commissie rekening met een of meer van de volgende criteria:

a)      de soorten of categorieën andere dieren die behoren tot overeenkomstig artikel 7, lid 2, in de lijst opgenomen soorten voor een of meer in de lijst opgenomen ziekten, waarop bepaalde maatregelen van deze verordening ter preventie en bestrijding van de ziekten van toepassing zijn;

b)      het profiel van de in de lijst opgenomen ziekte waardoor soorten en categorieën van onder a) bedoelde andere dieren kunnen worden getroffen;

c)      de haalbaarheid, beschikbaarheid en de doeltreffendheid van de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten voor de in de lijst opgenomen soorten waarop dergelijke maatregelen betrekking hebben;

d)      het voornaamste terrestrische of aquatische milieu waarin deze andere dieren leven;

e)      de soorten ziekten waardoor deze andere dieren kunnen worden getroffen, namelijk ziekten die landdieren of ziekten die waterdieren treffen, ongeacht het onder b) bedoelde voornaamste leefmilieu.

DEEL V BINNENKOMST IN DE UNIE EN UITVOER

Hoofdstuk 1 Binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit derde landen en grondgebieden

Afdeling 1 Voorschriften voor binnenkomst in de Unie

Artikel 230 Voorschriften voor binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong

1.           Lidstaten geven slechts toestemming voor de binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong uit derde landen of grondgebieden indien de zendingen aan de volgende voorschriften voldoen:

a)      zij zijn afkomstig uit een derde land of grondgebied dat overeenkomstig artikel 231 is opgenomen in de lijst voor de specifieke soort en categorie dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong, of uit een zone of een compartiment daarvan, tenzij voor die zending een afwijking of een aanvullende regelgeving, vastgesteld krachtens artikel 241, lid 1, geldt;

b)      zij zijn afkomstig van erkende en in de lijst opgenomen inrichtingen, indien overeenkomstig artikel 234 en de krachtens artikel 235 vastgestelde regelgeving een erkenning en een inschrijving op de lijst worden vereist;

c)      zij voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften voor binnenkomst in de Unie zoals bedoeld in de krachtens artikel 236, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handelingen, indien voor de dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong van de zending dergelijke voorschriften zijn vastgesteld;

d)      zij gaan vergezeld van een diergezondheidscertificaat, verklaringen en andere documenten, indien dat is vereist volgens artikel 239, lid 1, of de krachtens artikel 239, lid 4, vastgestelde regelgeving;

2.           De exploitanten bieden zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit derde landen of grondgebieden aan voor officiële controle zoals bedoeld in artikel 45 van Verordening (EU) nr. XXX/XXX [Publication office: enter number] bij het punt van binnenkomst in de Unie, tenzij krachtens die verordening een afwijking is toegestaan.

Afdeling 2 Inschrijving op de lijst van derde landen en grondgebieden

Artikel 231 Lijsten van derde landen en grondgebieden waaruit de binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong is toegestaan en uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen

1.           De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen lijsten op van derde landen en grondgebieden waaruit de binnenkomst in de Unie van specifieke soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong is toegestaan. Zij houdt daarbij rekening met de volgende criteria:

a)      de wetgeving inzake diergezondheid van het derde land of grondgebied en de regelgeving inzake binnenkomst in het land of grondgebied van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit andere derde landen en grondgebieden;

b)      de garanties die de bevoegde autoriteit van het derde land of grondgebied verstrekt met betrekking tot de efficiëntie van de tenuitvoerlegging en de controle van de onder a) bedoelde wetgeving inzake diergezondheid;

c)      de organisatie, structuur, middelen en juridische bevoegdheid van de bevoegde autoriteit in het derde land of grondgebied;

d)      de procedures voor diergezondheidscertificering in het derde land of grondgebied;

e)      de diergezondheidsstatus van het derde land of grondgebied, of van zones en compartimenten daarvan, met betrekking tot:

i)        in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten;

ii)       elk aspect van diergezondheid en volksgezondheid of van de milieutoestand in het derde land of grondgebied, of in een zone of compartiment daarvan, dat een risico kan inhouden voor de diergezondheid, de volksgezondheid of voor de milieutoestand van de Unie;

f)       de garanties die de bevoegde autoriteit van het derde land of grondgebied kan bieden inzake de naleving van of de gelijkwaardigheid met de relevante in de Unie geldende diergezondheidsvoorschriften;

g)      de regelmaat en de snelheid waarmee het derde land of grondgebied aan de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) gegevens verstrekt met betrekking tot besmettelijke dierziekten op zijn grondgebied, met name gegevens met betrekking tot ziekten die worden vermeld in de Terrestrial Animal Health Code (gezondheidscode voor landdieren) of de Aquatic Animal Health Code (gezondheidscode voor waterdieren) van het OIE;

h)      de resultaten van de controles die de Commissie in het derde land of grondgebied heeft uitgevoerd;

i)       alle ervaring inzake binnenkomst van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit het derde land of grondgebied en de resultaten van officiële controles van dergelijke dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong bij het punt van binnenkomst in de Unie.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.           In afwachting van de vaststelling van de lijsten van derde landen en grondgebieden zoals bedoeld in lid 1, en op voorwaarde dat dergelijke lijsten niet reeds eerder zijn opgesteld krachtens de wetgeving van de Unie zoals bedoeld in artikel 258, lid 2, bepalen de lidstaten de derde landen en grondgebieden waaruit specifieke soorten of categorieën dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong de Unie mogen binnenkomen.

Voor de in de eerste alinea vermelde doelstellingen houden de lidstaten rekening met de in lid 1, onder a) tot en met i), van dit artikel bedoelde criteria voor opname in de lijsten van derde landen en grondgebieden.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot afwijkingen van lid 2 van dit artikel, om de mogelijkheid te beperken dat de lidstaten bepalen uit welke derde landen en grondgebieden een specifieke soort of categorie dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong de Unie binnenkomen, indien dit noodzakelijk is wegens het risico dat een specifieke soort of categorie dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong vormt.

Artikel 232 In de lijsten van derde landen en grondgebieden op te nemen gegevens

De Commissie verstrekt voor elke derde land of grondgebied van de in artikel 231, lid 1, bedoelde lijst de volgende gegevens:

a)           de categorieën of soorten dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong die de Unie uit dat derde land of grondgebied mogen binnenkomen;

b)           of de overeenkomstig punt a) vermelde dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong de Unie mogen binnenkomen vanuit het volledige grondgebied van dat derde land of grondgebied of slechts vanuit één of meer zones of compartimenten daarvan.

Artikel 233 Schorsing en intrekking van de inschrijving op de lijst van derde landen en grondgebieden en uitvoeringshandelingen

1.           De Commissie gaat middels uitvoeringshandeling over tot de schorsing of intrekking van de inschrijving op de in artikel 231, lid 1 bedoelde lijst, van een derde land of grondgebied, of een zone of compartiment daarvan, om een van de volgende redenen:

a)      het derde land of grondgebied, of een of meer zones of compartimenten daarvan, voldoen niet langer aan de criteria van artikel 231, lid 1, indien deze relevant zijn voor de binnenkomst in de Unie van een specifieke soort of categorie dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong;

b)      de diergezondheidssituatie in het derde land of grondgebied, of in een zone of compartiment daarvan, vereist een schorsing of intrekking van de inschrijving op die lijst om de diergezondheidsstatus van de Unie te beschermen;

c)      het derde land of grondgebied verstrekt geen actuele gegevens over de diergezondheidssituatie en over andere in artikel 231, lid 1, bedoelde aspecten, hoewel de Commissie daarom verzoekt;

d)      het derde land of grondgebied weigert op zijn grondgebied de Commissie een controle namens de Unie te laten uitvoeren.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een ernstig risico op de insleep in de Unie van een in de lijst opgenomen ziekte zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), stelt de Commissie volgens de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

2.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen een derde land of grondgebied, of een zone of compartiment daarvan, waarvan de inschrijving op de in artikel 231, lid 1, bedoeld lijst was geschorst of ingetrokken, opnieuw in de lijst opnemen om een van de volgende redenen:

a)      om de redenen zoals bedoeld in lid 1, onder a) of c), van dit artikel, op voorwaarde dat het derde land of grondgebied aantoont dat het voldoet aan de criteria om in de lijst te worden opgenomen zoals bedoeld in artikel 231, lid 1;

b)      om de redenen zoals bedoeld in lid 1, onder b), van dit artikel, op voorwaarde dat het derde land of grondgebied passende garanties biedt dat een oplossing werd gevonden voor de diergezondheidssituatie die de schorsing of intrekking van de inschrijving op de lijst had veroorzaakt, of dat deze diergezondheidssituatie niet langer een bedreiging vormt voor de diergezondheid of de volksgezondheid in de Unie;

c)      om de redenen zoals bedoeld in lid 1, onder d), van dit artikel, op voorwaarde dat:

i)        het derde land of grondgebied heeft ingestemd met een controle op zijn grondgebied door de Commissie namens de Unie; en

ii)       uit de resultaten van die controle door de Commissie blijkt dat het derde land of grondgebied, en zones of compartimenten daarvan, voldoen aan de criteria om te worden opgenomen in de lijst zoals bedoeld in artikel 231, lid 1.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot regelgeving tot wijziging en aanvulling van de criteria voor de schorsing en intrekking van de inschrijving op de in artikel 231, lid 1, bedoelde lijst van een derde land of grondgebied, of van zones of compartimenten daarvan, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

Afdeling 3 Erkenning en inschrijving op de lijst van inrichtingen in derde landen en grondgebieden

Artikel 234 Erkenning en inschrijving op de lijst van inrichtingen

1.           De lidstaten verlenen slechts toestemming voor binnenkomst in de Unie van landdieren en levende producten daarvan die afkomstig zijn van een soort inrichting waarvoor in de Unie een erkenning is vereist overeenkomstig artikel 89, lid 2, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 89, lid 3, en artikel 90, indien die inrichting in het derde land of grondgebied:

a)      voldoet aan de diergezondheidsvoorschriften in dat derde land of grondgebied die gelijkwaardig zijn aan de geldende regelgeving voor dat soort inrichting in de Unie;

b)      erkend is en door de bevoegde autoriteit van het derde land of grondgebied van verzending in de lijst is opgenomen.

2.           De Commissie verzamelt de lijsten van de in lid 1, onder b), bedoelde erkende inrichtingen die zij van de bevoegde autoriteiten van de derde landen of grondgebieden heeft ontvangen.

3.           De Commissie verstrekt de lidstaten elke nieuwe of bijgewerkte lijst van erkende inrichtingen die zij van derde landen of grondgebieden ontvangt en maakt deze openbaar.

Artikel 235 Bevoegdheidsdelegatie voor de erkenning en de inschrijving op de lijst van inrichtingen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot afwijkingen van de voorschriften van artikel 234, lid 1, onder b), indien in het derde land of grondgebied andere risicobeperkingsmaatregelen zijn getroffen die gelijkwaardige garanties bieden voor de diergezondheid in de Unie;

Afdeling 4 Binnenkomst in de Unie van soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong

Artikel 236 Bevoegdheidsdelegatie voor diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de diergezondheidsvoorschriften voor:

a)      de binnenkomst in de Unie van soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit derde landen of grondgebieden;

b)      het verplaatsen binnen de Unie van en het werken met deze dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong na binnenkomst in de Unie.

2.           De diergezondheidsvoorschriften van lid 1, onder a), zijn:

a)      even streng als de diergezondheidsvoorschriften van deze verordening en de regelgeving die krachtens deze verordening is vastgesteld en die van toepassing is op verplaatsingen binnen de Unie van de desbetreffende soorten en categorieën dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong; of

b)      gelijkwaardig aan de diergezondheidsvoorschriften die van toepassing zijn op de soorten en categorieën dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong van deel IV van deze verordening.

3.           In afwachting van de vaststelling van in lid 1 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handelingen tot vaststelling van diergezondheidsvoorschriften voor een specifieke soort of categorie dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong en op voorwaarde dat dergelijke voorschriften niet reeds eerder zijn vastgesteld krachtens de wetgeving van de Unie zoals bedoeld in artikel 258, lid 2, kunnen de lidstaten nationale regelgeving toepassen, op voorwaarde dat deze:

a)      voldoet aan de voorschriften van lid 2 van dit artikel en daarin rekening wordt gehouden met de aspecten zoals bedoeld in de artikelen 237 en 238;

b)      niet minder streng is dan de regelgeving van deel IV, titels I en II.

Artikel 237 Aspecten waarmee rekening wordt gehouden in de in artikel 236 bedoelde gedelegeerde handelingen met betrekking tot de binnenkomst in de Unie van dieren

Bij de vaststelling van de in artikel 236, lid 1, bedoelde gedelegeerde handelingen met betrekking tot de diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van specifieke soorten en categorieën dieren houdt de Commissie rekening met de volgende aspecten:

a)           de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en nieuwe ziekten;

b)           de gezondheidsstatus van de Unie met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en nieuwe ziekten;

c)           de in de lijst opgenomen soorten met betrekking tot die in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en nieuwe ziekten;

d)           de leeftijd en het geslacht van de dieren;

e)           de oorsprong van de dieren;

f)            het soort inrichting en het soort productie op de plaats van oorsprong en op de plaats van bestemming;

g)           de beoogde plaats van bestemming;

h)           het beoogde gebruik van de dieren;

i)            de getroffen risicobeperkingsmaatregelen in de derde landen of grondgebieden van oorsprong of van doorvoer, of na aankomst op het grondgebied van de Unie;

j)            de diergezondheidsvoorschriften die van toepassing zijn op verplaatsingen van die dieren binnen de Unie;

k)           andere epizoötiologische factoren;

l)            internationale handelsnormen met betrekking tot diergezondheid die van toepassing zijn op die soorten en categorieën dieren.

Artikel 238 Aspecten waarmee rekening wordt gehouden in de in artikel 236 bedoelde gedelegeerde handelingen met betrekking tot de binnenkomst in de Unie van levende producten en producten van dierlijke oorsprong

Bij de vaststelling van de in artikel 236, lid 1, bedoelde gedelegeerde handelingen met betrekking tot de diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van levende producten en producten van dierlijke oorsprong houdt de Commissie rekening met de volgende aspecten:

a)           de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en nieuwe ziekten;

b)           de gezondheidsstatus van de dieren waarvan de levende producten of de producten van dierlijke oorsprong afkomstig zijn en die van de Unie met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en nieuwe ziekten;

c)           het soort en de aard van specifieke levende producten of producten van dierlijke oorsprong, de behandelingen, bewerkingsmethoden en andere risico­beperkings­maatregelen die op de plaats van oorsprong, de plaats van doorzending van de zending, of op de plaats van bestemming zijn toegepast;

d)           het soort inrichting en het soort productie op de plaats van oorsprong en op de plaats van bestemming;

e)           de beoogde plaats van bestemming;

f)            het beoogde gebruik van de levende producten of de producten van dierlijke oorsprong;

g)           de diergezondheidsvoorschriften die van toepassing zijn op verplaatsingen van die levende producten en producten van dierlijke oorsprong binnen de Unie;

h)           andere epizoötiologische factoren;

i)            internationale handelsnormen met betrekking tot diergezondheid die van toepassing zijn op de specifieke levende producten en producten van dierlijke oorsprong.

Afdeling 5 diergezondheidscertificaten, verklaringen en andere documenten

Artikel 239 Diergezondheidscertificaten, verklaringen en andere documenten voor binnenkomst in de Unie

1.           De lidstaten verlenen slechts toestemming voor binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong wanneer deze vergezeld gaan van:

a)      een door de bevoegde autoriteit van het derde land of grondgebied van oorsprong uitgereikt diergezondheidscertificaat;

b)      verklaringen of andere documenten, indien deze overeenkomstig de krachtens lid 4, onder a), vastgestelde regelgeving zijn vereist.

2.           De lidstaten staan de binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong slechts toe indien het in lid 1, onder a), bedoelde diergezondheidscertificaat door een officiële dierenarts in een derde land of grondgebied is gecontroleerd en ondertekend overeenkomstig certificeringsvoorschriften die gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van artikel 146, lid 3, of artikel 216, lid 3, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 146, lid 4, of artikel 216, lid 4.

3.           De lidstaten staan toe dat elektronische diergezondheidscertificaten die worden opgesteld, verwerkt en doorgestuurd via Imsoc de in artikel 1 bedoelde begeleidende diergezondheidscertificaten vervangen, indien deze elektronische diergezondheidscertificaten:

a)      alle gegevens bevatten die de in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde diergezondheidscertificaten overeenkomstig artikel 240, lid 1, en de krachtens artikel 240, lid 3, vastgestelde regelgeving moeten bevatten;

b)      de traceerbaarheid van de zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong en het verband tussen deze zendingen en het elektronische diergezondheidscertificaat waarborgen

4.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      afwijkingen van de diergezondheidsvoorschriften van lid 1, onder a), voor zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong en specifieke regelgeving voor de diergezondheidscertificering die zendingen die geen significant risico vormen voor de diergezondheid of de volksgezondheid binnen de Unie, om een of meer van de volgende factoren:

i)        de categorie of de soort dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong;

ii)       de houderijmethoden en de soorten productie voor de dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong;

iii)      het beoogde gebruik ervan;

iv)      de andere getroffen risicobeperkingsmaatregelen in de derde landen of grondgebieden van oorsprong of van doorvoer of na aankomst op het grondgebied van de Unie die een gelijkwaardige bescherming bieden van de in deze verordening bedoelde diergezondheid en volksgezondheid van de Unie;

v)       de door het derde land of grondgebied verstrekte garanties dat de naleving van de voorschriften voor binnenkomst in de Unie wordt aangetoond met andere middelen dan met een diergezondheidscertificaat;

b)      de voorschriften die bepalen dat zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong bij binnenkomst in de Unie vergezeld moeten gaan van verklaringen of andere documenten die nodig zijn om aan te tonen dat de dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die de Unie binnenkomen, voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften voor binnenkomst in de Unie van de krachtens artikel 236, lid 1, vastgestelde regelgeving.

Artikel 240 Inhoud van diergezondheidscertificaten

1.           Het in artikel 239, lid 1, onder a), bedoelde diergezondheidscertificaat bevat ten minste de volgende gegevens:

a)      de naam en het adres van:

i)        de inrichting of plaats van oorsprong;

ii)       de inrichting of plaats van bestemming;

iii)      indien van toepassing, de inrichtingen voor het verzamelen of het laten rusten van de gehouden dieren;

b)      een beschrijving van de dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong;

c)      het aantal of het volume van de dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong;

d)      indien van toepassing, de identificatie en de registratie van de dieren of levende producten;

e)      de gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat de dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong van de zending voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften voor binnenkomst in de Unie zoals bedoeld in artikel 230 en artikel 236, lid 3, en in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 236, lid 1, en artikel 241.

2.           Het in artikel 239, lid 1, onder a), bedoelde diergezondheidscertificaat kan andere gegevens bevatten die uit hoofde van andere wetgeving van de Unie vereist zijn.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      de gegevens die het in artikel 239, lid 1, onder a), bedoelde diergezondheids­certificaat moet vermelden, ter aanvulling van de gegevens zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel;

b)      de gegevens die de in artikel 239, lid 1, onder b), bedoelde verklaringen of andere documenten moeten vermelden.

4.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor modelformulieren van diergezondheidscertificaten, verklaringen en andere documenten zoals bedoeld in artikel 239, lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5.           In afwachting van de vaststelling van regelgeving middels gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen krachtens de leden 3 en 4 van dit artikel voor een specifieke soort of categorie dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong, en op voorwaarde dat dergelijke regelgeving niet reeds eerder is vastgesteld krachtens de wetgeving van de Unie zoals bedoeld in artikel 258, lid 2, kunnen de lidstaten nationale regelgeving toepassen, op voorwaarde dat deze voldoet aan de voorwaarden van lid 1 van dit artikel.

Afdeling 6 Afwijkingen en aanvullende voorschriften voor bepaalde categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong

Artikel 241 Afwijkingen en aanvullende voorschriften voor bepaalde categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot afwijkingen van de voorschriften zoals bedoeld in artikel 230, lid 1, en de artikelen 234 en 239 en aanvullende voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van:

a)      dieren:

i)        bestemd voor circussen, evenementen, tentoonstellingen, voor­stellingen, shows en geconsigneerde inrichtingen;

ii)       die gezelschapsdieren zijn;

iii)      bestemd om voor wetenschappelijke doeleinden te worden gebruikt;

iv)      waarvan de eindbestemming niet de Unie is;

v)       die afkomstig zijn uit de Unie en die worden verplaatst naar een derde land of grondgebied, en daarna uit dat derde land of grondgebied naar de Unie terugkeren;

vi)      die afkomstig zijn uit de Unie en die op hun weg naar een ander deel van de Unie door een derde land of grondgebied worden vervoerd;

vii)     die tijdelijk worden geweid in de nabijheid van de grenzen van de Unie;

viii)    die geen significant risico vormen voor de diergezondheidsstatus binnen de Unie;

b)      producten van dierlijke oorsprong:

i)        bestemd voor persoonlijk gebruik;

ii)       voor consumptie aan boord in vervoermiddelen afkomstig uit derde landen of grondgebieden;

c)      levende producten en producten van dierlijke oorsprong:

i)        bestemd voor gebruik als handelsmonster;

ii)       bestemd voor gebruik als monster voor onderzoek en diagnose;

iii)      waarvan de eindbestemming niet de Unie is;

iv)      die afkomstig zijn uit de Unie en worden verplaatst naar een derde land of grondgebied, en daarna uit dat derde land of grondgebied naar de Unie terugkeren;

v)       die afkomstig zijn uit de Unie en die op hun weg naar een ander deel van de Unie over het grondgebied van een derde land of grondgebied worden vervoerd;

vi)      die geen significant risico vormen voor de diergezondheidsstatus binnen de Unie.

Deze gedelegeerde handelingen houden rekening met de aspecten zoals bedoeld in de artikelen 237 en 238.

2.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen voorschriften vaststellen:

a)      betreffende modelformulieren voor diergezondheidscertificaten, verklaringen en andere documenten voor de in lid 1 bedoelde categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong;

b)      waarin voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde producten de codes uit de Gecombineerde Nomenclatuur worden aangegeven, indien deze codes niet worden vermeld in de regelgeving vastgelegd krachtens artikel 45, lid 2, onder b), van Verordening EU nr. XXX/XXX [No to be added…on official controls].

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk 2 Binnenkomst in de Unie van andere goederen dan dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit derde landen en gebieden

Artikel 242 Ziekteverwekkers en gedelegeerde handelingen

1.           Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die ziekteverwekkers binnenbrengt in de Unie:

a)      ziet erop toe dat de binnenkomst in de Unie daarvan geen risico vormt voor de diergezondheid of de volksgezondheid in de Unie met betrekking tot in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en nieuwe ziekten;

b)      treft passende maatregelen ter preventieve en bestrijding van ziekten om te waarborgen dat de binnenkomst in de Unie van die ziekteverwekkers geen risico van bioterrorisme oplevert.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften voor binnenkomst in de Unie van ziekteverwekkers inzake:

a)      de verpakking van ziekteverwekkers;

b)      andere risicobeperkingsmaatregelen die noodzakelijk zijn om het vrijkomen en het verspreiden van ziekteverwekkers te voorkomen.

Artikel 243 Plantaardig materiaal en gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen

1.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      specifieke diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van plantaardig materiaal, waarlangs in de lijst opgenomen ziekten of een nieuwe ziekten kunnen worden overgedragen;

b)      voorschriften betreffende:

i)        diergezondheidscertificering, rekening houdend met de regelgeving zoals bedoeld in artikel 239, lid 1, onder a), en artikel 239, leden 2 en 3; of

ii)       verklaringen of andere documenten, rekening houdend met de regelgeving zoals bedoeld in artikel 239, lid 1, onder b).

2.           De Commissie stelt de in lid 1 van dit artikel bedoelde diergezondheidsvoorschriften vast in geval van een ongunstige ziektesituatie in derde landen of grondgebieden met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), of nieuwe ziekten, en houdt daarbij rekening met de volgende criteria:

a)      de vraag of een in de lijst opgenomen ziekte of een nieuwe ziekte die via plantaardig materiaal kan worden overgedragen een ernstig risico vormt voor de diergezondheid of de volksgezondheid in de Unie;

b)      de waarschijnlijkheid dat dieren van in de lijst opgenomen soorten voor een specifieke in de lijst opgenomen ziekte of een nieuwe ziekte rechtstreeks of onrechtstreeks in contact zullen komen met het in lid 1 bedoelde plantaardige materiaal;

c)      de beschikbaarheid en de doeltreffendheid van alternatieve risico­beperkingsmaatregelen in verband met dat plantaardig materiaal, die het in lid 2, onder a), bedoelde risico op overdracht kunnen uitschakelen of beperken.

3.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen waarin voor het in lid 1 van dit artikel bedoelde plantaardige materiaal de codes uit de Gecombineerde Nomenclatuur worden aangegeven, indien deze codes niet worden vermeld in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 45, lid 2, onder b), van Verordening EU nr. XXX/XXX [Number to be added - on official controls].

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 244 Vervoermiddelen, uitrusting, verpakkingsmateriaal, transportwater, diervoeders en gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen

1.           De exploitanten die dieren en producten in de Unie binnenbrengen, treffen passende en noodzakelijke preventieve maatregelen tegen ziekten tijdens het vervoer, zoals bedoeld in artikel 122, lid 1, en artikel 191, lid 1.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)      specifieke diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van:

a)       vervoermiddelen voor dieren, levende producten, producten van dierlijke oorsprong, dierlijke bijproducten en afgeleide producten;

b)      uitrusting, verpakkingsmateriaal of transportwater voor dieren, levende producten, producten van dierlijke oorsprong, dierlijke bijproducten en afgeleide producten, of diervoeders die dierziekten kunnen overdragen.

b)      voorschriften betreffende:

i)        diergezondheidscertificering, rekening houdend met de regelgeving zoals bedoeld in artikel 239, lid 1, onder a), en artikel 239, leden 2 en 3; of

ii)       verklaringen of andere documenten, rekening houdend met de regelgeving zoals bedoeld in artikel 239, lid 1, onder b).

3.           De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde diergezondheidsvoorschriften vast in geval van een ongunstige ziektesituatie met betrekking tot een of meer in de lijst opgenomen ziekten, zoals bedoeld in artikel 8,lid 1, onder d), of nieuwe ziekten die een ernstig risico vormen voor de diergezondheid en de volksgezondheid in de Unie, in:

a)      een aangrenzend derde land;

b)      het derde land van oorsprong;

c)      een derde land van doorvoer.

4.           De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen waarin voor de in lid 2, onder a), van dit artikel bedoelde goederen de codes uit de Gecombineerde Nomenclatuur worden aangegeven, indien deze codes niet worden vermeld in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 45, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. XXX/XXX [Publication office: No of Regulation] betreffende de officiële controles.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk 3 Uitvoer

Artikel 245 Uitvoer uit de Unie

1.           De lidstaten treffen passende maatregelen om erop toe te zien dat de uitvoer en de wederuitvoer uit de Unie naar een derde land of grondgebied van dieren en producten plaatsvindt in overeenstemming met de regelgeving voor de verplaatsingen van dieren en producten tussen lidstaten zoals bedoeld in deel IV, rekening houdend met de diergezondheidsstatus in het derde land of grondgebied van bestemming, of een zone of compartiment daarvan, met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en nieuwe ziekten.

Op verzoek van de bevoegde autoriteit van het invoerende derde land of grondgebied, of indien dat is vastgesteld in de wetten, verordeningen, normen, codes of praktijken en andere geldende juridische en administratieve procedures in dat land of grondgebied, kan de uitvoer en de wederuitvoer uit de Unie echter plaatsvinden overeenkomstig die bepalingen.

2.           Indien de bepalingen van een bilaterale overeenkomst tussen de Unie en een derde land of grondgebied van toepassing zijn, moeten de dieren en de producten die uit de Unie naar dat derde land of grondgebied worden uitgevoerd, aan die bepalingen voldoen.

DEEL VI NOODMAATREGELEN

Afdeling 1 Noodmaatregelen met betrekking tot verplaatsingen van dieren en producten binnen de Unie en vervoermiddelen en andere materialen die met dergelijke dieren en producten in contact kunnen zijn gekomen

Artikel 246 Noodmaatregelen die de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat moet treffen bij een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte of van een nieuwe ziekte of indien zich op het grondgebied een gevaar voordoet

1.           Bij een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte of van een nieuwe ziekte, of indien zich een gevaar voordoet dat waarschijnlijk een ernstig risico vormt, treft de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het gevaar zich voordoet, afhankelijk van de ernst van de situatie en van de desbetreffende ziekte of het desbetreffende gevaar onverwijld een of meer van de volgende noodmaatregelen om de verspreiding van de ziekte of van het gevaar te voorkomen:

a)      bij in de lijst opgenomen ziekten:

i)        zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a): de ziektebestrijdingsmaatregelen van deel III, titel II, hoofdstuk 1;

ii)       zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c): de ziektebestrijdings­maat­regelen van deel III, titel II, hoofdstuk 2;

b)      bij nieuwe ziekten en gevaren:

i)        verplaatsingsbeperkingen voor dieren en producten afkomstig uit de inrichtingen of, indien van toepassing, uit de beperkingzones of compartimenten waar de uitbraak of het gevaar zich voordoet, en voor vervoermiddelen en andere materialen die met die dieren of producten in contact kunnen zijn gekomen;

ii)       quarantaine van dieren en isolering van producten;

iii)      maatregelen op het gebied van surveillance en traceerbaarheid;

iv)      de in deel III, titel II, hoofdstuk 1, bedoelde noodmaatregelen ter bestrijding van ziekten;

c)      andere noodmaatregelen die passend worden geacht om op doeltreffende en efficiënte wijze de verspreiding van de ziekte of het gevaar te voorkomen en te bestrijden.

2.           De in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit stelt de Commissie en de overige lidstaten onverwijld in kennis van:

a)      een uitbraak of een gevaar dat zich voordoet zoals bedoeld in lid 1;

b)      de krachtens lid 1 getroffen noodmaatregelen.

Artikel 247 Noodmaatregelen die moeten worden getroffen door andere lidstaten dan de lidstaat waar de uitbraak of het gevaar zich voordoet

1.           De bevoegde autoriteit van de andere lidstaten dan de lidstaat waar de uitbraak of het gevaar, zoals bedoeld in artikel 246, lid 1, zich voordoet, treft een of meer in artikel 246, lid 1, bedoelde noodmaatregelen wanneer zij vaststelt dat op haar grondgebied dieren of producten afkomstig uit de in artikel 246, lid 1, bedoelde lidstaat voorkomen, of vervoermiddelen of andere materialen die met dergelijke dieren of goederen in contact kunnen zijn geweest.

2.           In afwachting van de vaststelling van noodmaatregelen door de Commissie overeenkomstig artikel 248, kan de in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegde autoriteit bij een ernstig risico op tijdelijke basis de in artikel 246, lid 1, bedoelde noodmaatregelen treffen, afhankelijk van de ernst van de situatie met betrekking tot de dieren of producten die afkomstig zijn van de inrichtingen of van elke andere locatie of, indien van toepassing, van de beperkingszones van de lidstaat waar de ziekte of het gevaar, zoals bedoeld in artikel 246, lid 1, zich voordoet, of van de vervoermiddelen of de andere materialen die met dergelijke dieren in contact kunnen zijn gekomen.

3.           De in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit stelt de Commissie en de overige lidstaten onverwijld in kennis van:

a)      de uitbraak of het gevaar dat zich voordoet zoals bedoeld in lid 1;

b)      de krachtens de leden 1 en 2 getroffen noodmaatregelen.

Artikel 248 Noodmaatregelen van de Commissie

1.           Bij een uitbraak of gevaar zoals bedoeld in artikel 246, lid 1, en wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 246, lid 1, en artikel 247, leden 1 en 2, noodmaatregelen hebben getroffen, beoordeelt de Commissie de situatie en de getroffen noodmaatregelen en stelt zij middels een uitvoeringshandeling een of meer in artikel 246, lid 1, bedoelde noodmaatregelen vast met betrekking tot de dieren en producten en de vervoermiddelen en andere materialen die met deze dieren of producten in contact kunnen zijn gekomen, in de volgende gevallen:

a)      de Commissie is niet in kennis gesteld van krachtens artikel 246, lid 1, en artikel 247, leden 1 en 2 getroffen maatregelen;

b)      de Commissie acht de krachtens artikel 246, lid 1, en artikel 247, leden 1 en 2, getroffen maatregelen ongeschikt;

c)      de Commissie acht het noodzakelijk de krachtens artikel 246, lid 1, en artikel 247, leden 1 en 2, door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten getroffen maatregelen goed te keuren of te vervangen om ongerechtvaardigde belemmeringen voor verplaatsingen van dieren en producten te voorkomen.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.           Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met ernstige risico's op verspreiding van een ziekte of van een gevaar, kan de Commissie overeenkomstig artikel 255, lid 3, onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen.

Afdeling 2 Noodmaatregelen met betrekking tot zendingen dieren en producten uit derde landen en grondgebieden en vervoermiddelen en andere materialen die met dergelijke zendingen in contact kunnen zijn gekomen

Artikel 249 Noodmaatregelen die de bevoegde autoriteit van de lidstaat moet treffen

Indien de bevoegde autoriteit van een lidstaat kennis krijgt van een zending dieren of producten uit een derde land of grondgebied, of van vervoermiddelen of materialen die in contact kunnen zijn gekomen met een dergelijke zending, die waarschijnlijk in de Unie een ernstig risico zal vormen door een mogelijke infectie of besmetting met in de lijst opgenomen ziekten of nieuwe ziekten of gevaren, moet die autoriteit onverwijld:

a)           afhankelijk van de ernst van de situatie een of meer van de volgende noodmaatregelen treffen om het risico te beperken:

i)       vernietiging van de zending;

ii)       quarantaine van dieren en isolering van producten;

iii)      surveillance- en traceerbaarheidsmaatregelen;

iv)      indien van toepassing, in deel III, titel II, hoofdstuk 1, bedoelde ziekte­bestrijdings­­maatregelen;

v)      andere noodmaatregelen die zij passend acht om de verspreiding van de ziekte of het gevaar in de Unie te voorkomen;

b)           de Commissie en de andere lidstaten via Imsoc in kennis stellen van de risico’s die met de desbetreffende zending verbonden zijn en van de oorsprong van de zending.

Artikel 250 Noodmaatregelen van de Commissie

1.           Wanneer een in de lijst opgenomen ziekte, een nieuwe ziekte of een gevaar dat waarschijnlijk een ernstig risico zal vormen, zich voordoet of zich verspreidt in een derde land of grondgebied, of om gewichtige redenen van diergezondheid of volksgezondheid, kan de Commissie afhankelijk van de ernst van de situatie op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat middels een uitvoeringshandeling een of meer van de volgende noodmaatregelen vaststellen:

a)      de schorsing van de binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, producten en vervoermiddelen of andere materialen die in contact kunnen zijn gekomen met dergelijke zendingen, die de ziekte of het gevaar in de Unie kunnen verspreiden;

b)      de vaststelling van bijzondere voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, producten, vervoermiddelen of andere materialen die in contact kunnen zijn gekomen met dergelijke zendingen, die de ziekte of het gevaar in de Unie kunnen verspreiden;

c)      elke andere passende noodmaatregel ter bestrijding van ziekten om de verspreiding van de ziekte of het gevaar in de Unie te voorkomen.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.           Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met ernstige risico's, stelt de Commissie na overleg met de betrokken lidstaat onmiddellijk toepasbare uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure.

Artikel 251 Noodmaatregelen van de lidstaten indien de Commissie niet optreedt

1.           Indien een lidstaat de Commissie verzoekt noodmaatregelen te treffen overeenkomstig artikel 250, en de Commissie dit niet heeft gedaan:

a)      kan die lidstaat in afwachting van de vaststelling van noodmaatregelen door de Commissie overeenkomstig lid 2 van dit artikel op tijdelijke basis een of meer van de in artikel 249, onder punt a), bedoelde noodmaatregelen treffen voor zendingen dieren, producten, vervoermiddelen en andere materialen die in contact kunnen zijn gekomen met dergelijke zendingen, afkomstig uit het in artikel 250, lid 1, bedoelde derde land of grondgebied, afhankelijk van de ernst van de situatie op het grondgebied;

b)      stelt die lidstaat onverwijld de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis van deze noodmaatregelen, onder vermelding van de reden waarom deze maatregelen werden vastgesteld.

2.           De Commissie beoordeelt de situatie en de door de lidstaat overeenkomstig lid 1 van dit artikel getroffen noodmaatregelen en zij stelt, indien nodig, middels een uitvoeringshandeling een of meer in artikel 250 bedoelde noodmaatregelen vast.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.           Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met ernstige risico’s, stelt de Commissie onmiddellijk toepasbare uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure.

DEEL VII GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

TITEL I Procedurebepalingen

Artikel 252 Wijziging van de bijlagen I en II

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen van de bijlagen I en II om rekening te houden met de vooruitgang op technisch gebied, de wetenschappelijke ontwikkelingen en de gewijzigde omstandigheden op het gebied van volksgezondheid en diergezondheid.

Artikel 253 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.           De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.           De in artikel 4, lid 2, artikel 6, lid 2, artikel 9, lid 2, artikel 11, lid 3, artikel 13, lid 2, artikel 15, lid 2, artikel 16, lid 3, artikel 18, lid 3, artikel 24, artikel 28, artikel 30, lid 4, artikel 31, lid 2, artikel 34, lid 2, artikel 37, lid 5, artikel 39, artikel 41, lid 3, artikel 42, lid 5, artikel 44, lid 1, artikel 47, artikel 48, lid 3, artikel 53, lid 2, artikel 54, lid 3, artikel 55, lid 2, artikel 58, lid 2, artikel 63, artikel 64, lid 4, artikel 67, artikel 68, lid 2, artikel 70, lid 3, artikel 72, lid 2, artikel 73, lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 76, lid 2, artikel 79, artikel 80, lid 4, artikel 85, lid 3, artikel 89, lid 3, artikel 92, lid 2, artikel 96, lid 3, artikel 100, lid 1, artikel 103, lid 2, de artikel 114 en 115, artikel 119, lid 1, artikel 122, lid 2, artikel 128, lid 1, artikel 129, lid 2, artikel 132, artikel 133, lid 2, artikel 134, lid 2, artikel 135, lid 3, artikel 136, lid 4, artikel 137, artikel 141, lid 1, artikel 143, lid 1, artikel 144, artikel 146, lid 4, artikel 148, lid 3, artikel 151, lid 1, artikel 152, lid 2, artikel 154, lid 1, artikel 158, artikel 159, lid 5, artikel 160, lid 3, artikel 162, lid 2, artikel 163, lid 3, artikel 164, lid 3, artikel 165, lid 5, artikel 166, lid 3, artikel 174, lid 3, artikel 179, lid 2, artikel 184, lid 1, artikel 188, lid 1, artikel 191, lid 2, artikel 196, lid 2, artikel 199, lid 3, artikel 200, lid 3, artikel 201, lid 2, artikel 202, lid 2, artikel 203, lid 2, artikel 204, lid 3, artikel 205, artikel 211, artikel 213, lid 1, artikel 214, artikel 216, lid 4, artikel 218, lid 3, artikel 221, lid 1, artikel 222, lid 3, artikel 223, lid 3, artikel 224, lid 5, artikel 225, lid 3, artikel 229, lid 1, artikel 231, lid 3, artikel 233, lid 3, artikel 235, artikel 236, lid 1, artikel 239, lid 4, artikel 240, lid 3, artikel 241, lid 1, artikel 242, lid 2, artikel 243, lid 1, artikel 244, lid 2, artikel 252, artikel 259, lid 2, artikel 260, lid 2, en artikel 261, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van(*).

3.           De in artikel 229, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van (*).

(*)     Datum van inwerkingtreding van de basiswetgevingshandeling of een andere door de wetgever vastgestelde datum.

4.           Het Europees Parlement of de Raad kan de in lid 1 van dit artikel vermelde en in artikel 229, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

5.           Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.           Een overeenkomstig lid 2 van dit artikel en artikel 229, lid 1 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 254 Spoedprocedure

1.           Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.

2.           Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 253, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 255 Comitéprocedure

1.           De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders ingesteld bij artikel 58, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.           Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.           Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

TITEL II Sancties

Artikel 256 Sancties

De lidstaten stellen de regelgeving vast inzake sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat deze regelgeving wordt uitgevoerd. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op [in te voegen datum: een jaar na de datum van toepassing van deze verordening] in kennis van deze bepalingen en delen haar eventuele latere wijzigingen onverwijld mee.

TITEL III Maatregelen van de lidstaten

Artikel 257 Maatregelen van de lidstaten

1.           Lidstaten kunnen binnen hun grondgebied aanvullende maatregelen treffen of strengere maatregelen dan die van deze richtlijn uitsluitend inzake:

a)      de verantwoordelijkheid voor de diergezondheid als bedoeld in deel I, hoofdstuk 3;

b)      melding binnen de lidstaten zoals bedoeld in artikel 16;

c)      surveillance zoals bedoeld in deel II, hoofdstuk 2;

d)      registratie, erkenning, documentatie en registers zoals bedoeld in deel IV, titel I, hoofdstuk 1, en titel II, hoofdstuk 1;

e)      traceerbaarheidsvoorschriften voor gehouden landdieren en levende producten zoals bedoeld in deel IV, titel I, hoofdstuk 2.

2.           De in lid 1 bedoelde nationale maatregelen zijn in overeenstemming met de regelgeving van deze verordening en:

a)      zij vormen in geen geval een belemmering voor verplaatsingen van dieren en producten tussen lidstaten;

b)      zij zijn in geen geval in strijd met de in lid 1 bedoelde regelgeving.

DEEL VIII OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 258 Intrekkingen

1.           Beschikking 78/642/EEG, Richtlijn 79/110/EEG, Richtlijn 81/6/EEG, Beschikking 89/455/EEG, Richtlijn 90/423/EEG en Beschikking 90/678/EEG worden ingetrokken.

2.           De volgende handelingen worden met ingang van [datum van toepassing van deze verordening] ingetrokken:

– Richtlijn 64/432/EEG;

– Richtlijn 77/391/EEG;

– Richtlijn 78/52/EEG;

– Richtlijn 80/1095/EEG;

– Richtlijn 82/894/EEG;

– Richtlijn 88/407/EEG;

– Richtlijn 89/556/EEG;

– Richtlijn 90/429/EEG;

– Richtlijn 91/68/EEG;

– Beschikking 91/666/EEG;

– Richtlijn 92/35/EEG;

– Richtlijn 92/65/EEG;

– Richtlijn 92/66/EEG;

– Richtlijn 92/118/EEG;

– Richtlijn 92/119/EEG;

– Beschikking 95/410/EG;

– Richtlijn 2000/75/EG;

– Beschikking 2000/258/EG;

– Verordening (EG) nr. 1760/2000;

– Richtlijn 2001/89/EG;

– Richtlijn 2002/60/EG;

– Richtlijn 2002/99/EG;

– Richtlijn 2003/85/EG;

– Verordening (EU) nr. [XXX/XXX [Publication office: Number to be inserted… non-commercial movements of pet animals and repealing Regulation (EC) No 998/2003];

– Verordening (EG) nr. 21/2004;

– Richtlijn 2004/68/EG;

– Richtlijn 2005/94/EG;

– Richtlijn 2006/88/EG;

– Richtlijn 2008/71/EG;

– Richtlijn 2009/156/EG;

– Richtlijn 2009/158/EG.

Verwijzingen naar de ingetrokken handelingen gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

3.           De handelingen die de Commissie vaststelt krachtens de in lid 2 bedoelde handelingen van de Raad en het Europees Parlement blijven van kracht voor zover zij niet in strijd zijn met de regelgeving van deze verordening.

Artikel 259 Overgangsmaatregelen in verband met de intrekking van Verordening (EG) nr. 1760/2000, Verordening (EG) nr. 21/2004 en Richtlijn 2008/71/EG

1.           Niettegenstaande artikel 258, lid 2, van deze verordening blijven Verordening (EG) nr. 1760/2000, Verordening (EG) nr. 21/2004 en Richtlijn 2008/71/EG van toepassing tot de datum die wordt bepaald in een overeenkomstig lid 2 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 252 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de datum waarop de in lid 1 van dit artikel bedoelde handelingen niet meer van toepassing zijn.

Die datum is de datum waarop de overeenkomstige regelgeving die moet worden vastgesteld krachtens de gedelegeerde handelingen zoals bedoeld in artikel 103, lid 2, en de artikelen 114 en 115 van deze verordening, van toepassing wordt.

Artikel 260 Overgangsmaatregelen in verband met de intrekking van Richtlijn 92/66/EEG, Richtlijn 2000/75/EG, Richtlijn 2001/89/EG, Richtlijn 2000/75/EG, Richtlijn 2002/60/EG, Richtlijn 2003/85/EG en Richtlijn 2005/94/EG

1.           Niettegenstaande artikel 258, lid 2, van deze verordening blijven Richtlijn 92/66/EEG, Richtlijn 2000/75/EG, Richtlijn 2001/89/EG, Richtlijn 2000/75/EG, Richtlijn 2002/60/EG, Richtlijn 2003/85/EG en Richtlijn 2005/94/EG van toepassing tot de datum die moet worden bepaald in een overeenkomstig lid 2 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de datum waarop de in lid 1 van dit artikel bedoelde richtlijnen niet meer van toepassing zijn.

Die datum is de datum waarop de overeenkomstige regelgeving, die moet worden vastgesteld krachtens de gedelegeerde handelingen zoals bedoeld in artikel 44, lid 1, artikel 47, lid 1, artikel 48, lid 3, artikel 53, lid 1, artikel 54, lid 3, artikel 58, lid 2, artikel 63, artikel 64, lid 4, artikel 67, artikel 68, lid 2 en artikel 70, lid 3, van deze verordening, van toepassing wordt.

Artikel 261 Overgangsmaatregelen in verband met de intrekking van Verordening (EU) nr. [XXX/XXX betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren]

1.           Niettegenstaande artikel 258, lid 2 van deze verordening blijft Verordening (EU) nr. [XXX/XXX] van toepassing tot de datum die moet worden bepaald in een overeenkomstig lid 2 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de datum waarop verordening XXX/XXX niet meer van toepassing is.

Die datum is de datum waarop de overeenkomstige regelgeving, die moet worden vastgesteld krachtens de gedelegeerde handelingen zoals bedoeld in artikel 114, onder f), artikel 152, lid 2, en artikel 222, lid 3, van deze verordening, van toepassing wordt.

Artikel 262 Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 36 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement                       Voor de Raad

De voorzitter                                                  De voorzitter

BIJLAGE I

Soorten gezelschapsdieren

DEEL A

Honden (Canis lupus familiaris)

Katten (Felis silvestris catus)

Fretten (Mustela putorius furo)

DEEL B

Ongewervelde dieren (met uitzondering van bijen en hommels en weekdieren en schaaldieren)

Waterdieren voor sierdoeleinden

Amfibieën

Reptielen

Vogels: alle soorten vogels, met uitzondering van pluimvee

Zoogdieren: andere knaagdieren en konijnen dan die bestemd voor de voedselproductie.

BIJLAGE II

Soorten hoefdieren

Taxonomie ||

Orde || Familie || Geslacht/Soort

Perissodactyla || Equidae || Equus spp.

Tapiridae || Tapirus spp.

Rhinoceritidae || Ceratotherium spp., Dicerorhinus spp., Diceros spp., Rhinoceros spp.

Artiodactyla || Antilocapridae || Antilocapra ssp.

Bovidae || Addax ssp., Aepyceros ssp., Alcelaphus ssp., Ammodorcas ssp., Ammotragus ssp., Antidorcas ssp., Antilope ssp., Bison ssp., Bos ssp.(met inbegrip van Bibos, Novibos, Poephagus), Boselaphus ssp., Bubalus ssp. (met inbegrip van Anoa), Budorcas ssp., Capra ssp., Cephalophus ssp., Connochaetes ssp., Damaliscus ssp.(met inbegrip van Beatragus), Dorcatragus ssp., Gazella ssp., Hemitragus ssp., Hippotragus ssp., Kobus ssp., Litocranius ssp., Madogua ssp., Naemorhedus ssp. (met inbegrip van Nemorhaedus en Capricornis), Neotragus ssp., Oreamuos ssp., Oreotragus ssp., Oryx ssp., Ourebia ssp., Ovibos ssp., Ovis ssp., Patholops ssp., Pelea ssp., Procapra ssp., Pseudois ssp., Pseudoryx ssp., Raphicerus ssp., Redunca ssp., Rupicapra ssp., Saiga ssp., Sigmoceros-Alecelaphus ssp., Sylvicapra ssp., Syncerus ssp., Taurotragus ssp., Tetracerus ssp., Tragelaphus ssp. (met inbegrip van Boocerus).

Camelidae || Camelus ssp., Lama ssp., Vicugna ssp.

Cervidae || Alces ssp., Axis-Hyelaphus ssp., Blastocerus ssp., Capreolus ssp., Cervus-Rucervus ssp., Dama ssp., Elaphurus ssp., Hippocamelus ssp., Hydropotes ssp., Mazama ssp., Megamuntiacus ssp., Muntiacus ssp., Odocoileus ssp., Ozotoceros ssp., Pudu ssp., Rangifer ssp.

Giraffidae || Giraffa ssp., Okapia ssp.

Hippopotamindae || Hexaprotodon-Choeropsis ssp., Hippopotamus ssp.

Moschidae || Moschus ssp.

Suidae || Babyrousa ssp., Hylochoerus ssp., Phacochoerus ssp., Potamochoerus ssp., Sus ssp.,

Tayassuidae || Catagonus ssp., Pecari-Tayassu ssp.

Tragulidae || Hyemoschus ssp., Tragulus-Moschiola ssp.

Proboscidae || Elephantidae || Elephas ssp., Loxodonta ssp.

BIJLAGE III

Concordantietabel als bedoeld in artikel 257, lid 2

1.           Richtlijn 64/432/EG

Richtlijn 64/432/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk), artikel 150, lid 3, en artikel 220, lid 3

Artikel 3, lid 1 Artikel 3, lid 2 || Artikelen 121 en 123 Artikel 121, lid 2, artikel 123, lid 1, en artikel 146, leden 3 en 4

Artikel 4, lid 1 Artikel 4, leden 2 en 3 || Artikel 121, lid 1 Artikel 122, leden 1 en 2

Artikel 5, lid 1 Artikel 5, lid 2 Artikel 5, lid 2, onder a) Artikel 5, lid 2, onder b) Artikel 5, lid 3 Artikel 5, lid 4 Artikel 5, lid 5 || Artikel 140, lid 1, artikelen 142 en 143 Artikel 146, leden 3 en 4 Artikel 144, onder a) Artikel 141, lid 1, onder b) Artikel 146, leden 3 en 4 Artikel 150 Artikelen 130, 132 en 150

Artikel 6 || Artikelen 127, 128 en 129

Artikel 6 bis || -

Artikel 7 || Artikelen 129 en 130, artikel 131, onder a), en artikel 132

Artikel 8 || Artikelen 16, 17 en 18, artikel 16, lid 3, artikel 17, lid 3, artikel 18, lid 3, en artikel 19

Artikel 9 || Artikel 30, lid 1, artikelen 31 en 32, artikel 30, leden 3 en 4, en artikel 31, lid 2

Artikel 10 || Artikel 30, lid 2, artikelen 31, 32, 36, 41 en 42, artikelen 39 en 40, artikel 41, lid 3, en artikel 42, leden 5 en 6

Artikel 11, lid 1 Artikel 11, lid 2 Artikel 11, lid 3 Artikel 11, lid 4 Artikel 11, leden 5 en 6 || Artikel 89, lid 1, onder a), artikelen 92 en 93, en artikel 92, lid 2 Artikelen 97, 100 en 101 Artikelen 93 en 94 Artikel 95 Artikel 92, lid 1, onder d), en lid 2, onder d)

Artikel 12, lid 1 Artikel 12, lid 2 Artikel 12, lid 3 Artikel 12, lid 4 Artikel 12, leden 5 en 6 || Artikel 122 Artikelen 99 en 100 Artikel 122, lid 1, onder a) en b) Artikel 140, lid 3 -

Artikel 13, leden 1 en 2 Artikel 13, lid 3 Artikel 13, lid 4 Artikel 13, leden 5 en 6 || Artikelen 89, 92, 93, 94, 97, 100 en 101 Artikel 95 - Artikel 96

Artikel 14, leden 1 en 2 Artikel 14, lid 3, A en B Artikel 14, lid 3, C Artikel 14, leden 4 tot en met 6 || - - Artikel 103 -

Artikel 15, lid 1 Artikel 15, leden 2 tot en met 4 || Artikel 256 -

Artikel 16 || -

Artikel 17 || -

Artikel 17 bis || -

Artikel 18 || Artikel 103

Artikel 19 || -

Artikel 20 || -

2.           Richtlijn 77/391/EEG

Richtlijn 77/391/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2, lid 1 Artikel 2, lid 2 Artikel 2, lid 3 Artikel 2, lid 4 || Artikel 30, lid 1 Artikelen 31 en 32 Artikel 33 Artikelen 36 en 41

Artikel 3, lid 1 Artikel 3, lid 2 Artikel 3, lid 3 Artikel 3, lid 4 || Artikel 30, lid 1 Artikelen 31 en 32 Artikel 33 Artikelen 36 en 41

Artikel 4 || Artikel 30, lid 1, artikelen 31, 32, 33, 36 en 41

Artikel 5 || -

Artikel 6 || -

Artikel 7 || -

Artikel 8 || -

Artikel 9 || -

Artikel 10 || -

Artikel 11 || -

Artikel 12 || -

Artikel 13 || -

Artikel 14 || -

Artikel 15 || -

3.           Richtlijn 78/52/EEG

Richtlijn 78/52/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3, lid 1 Artikel 3, lid 2 Artikel 3, lid 3 Artikel 3, lid 4 || Artikel 30, lid 1, artikelen 31, 34, en 35 - - Artikel 30, lid 1, en artikel 31

Artikel 4 || Artikel 30, lid 1, artikelen 31 en 35

Artikel 5 || Artikelen 16, 17, 18, 46 en 47

Artikel 6, lid 1 Artikel 6, lid 2 Artikel 6, lid 3 || Artikelen 73 tot en met 75 Artikelen 76 en 77 Artikelen 78 en 79

Artikel 7 || Artikelen 78 en 79

Artikel 8 || Artikelen 78 en 79

Artikel 9 || Artikelen 78 en 79

Artikel 10 || Artikelen 78 en 79

Artikel 11 || Artikelen 78 en 79

Artikel 12 || Artikelen 78 en 79

Artikel 13 || Artikelen 16, 17, 18, 46 en 47

Artikel 14, lid 1 Artikel 14, lid 2 Artikel 14, lid 3 || Artikelen 73 tot en met 75 Artikelen 76 en 77 Artikelen 78 en 79

Artikel 15 || Artikelen 78 en 79

Artikel 16 || Artikelen 78 en 79

Artikel 17 || Artikelen 78 en 79

Artikel 18 || Artikelen 78 en 79

Artikel 19 || Artikelen 78 en 79

Artikel 20 || Artikelen 78 en 79

Artikel 21 || -

Artikel 22 || Artikelen 16, 17, 18, 46 en 47

Artikel 23 || Artikelen 73 tot en met 79

Artikel 24 || Artikelen 78 en 79

Artikel 25 || Artikelen 78 en 79

Artikel 26 || Artikelen 78 en 79

Artikel 27 || Artikel 121, lid 1, en artikel 123, lid 1, onder b)

Artikel 28 || -

Artikel 29 || -

Artikel 30 || -

4.           Richtlijn 80/1095/EEG

Richtlijn 80/1095/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || Artikel 30, lid 1, en artikel 36

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikel 30, lid 1, artikelen 34 en 35

Artikel 3 bis || Artikel 30, lid 1, artikelen 34 en 35

Artikel 4 || Artikelen 31, 32 en 35

Artikel 4 bis || Artikelen 31, 32 en 35

Artikel 5 || -

Artikel 6 || Artikel 30, lid 1, onder b), en lid 3, en artikel 31

Artikel 7 || Artikelen 36, 39 en 40

Artikel 8 || Artikelen 41 en 42

Artikel 9 || -

Artikel 11 || -

Artikel 12 || -

Artikel 12 bis || -

Artikel 13 || -

5.           Richtlijn 82/894/EEG

Richtlijn 82/894/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikelen 17, 19, 20 en 21

Artikel 4 || Artikelen 17,18, 19, 20 en 21

Artikel 5 || Artikel 21, onder b) en c)

Artikel 6 || -

Artikel 7 || -

Artikel 8 || -

6.           Richtlijn 88/407/EEG

Richtlijn 88/407/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikelen 157 en 158

Artikel 4 || Artikel 158, onder b) en c)

Artikel 5 || Artikelen 89, 92, 95 en 96

Artikel 6, lid 1 Artikel 6, lid 2 Artikel 6, leden 3 en 4 || Artikelen 159 en 160 - -

Artikel 8 || Artikel 230, lid 1, onder a), en artikel 231

Artikel 9 || Artikel 230, lid 1, onder b), en artikelen 234 en 235

Artikel 10 || Artikel 230, lid 1, onder c), en artikelen 231, 236 en 238

Artikel 11 || Artikel 230, lid 1, onder d), en artikelen 239 en 240

Artikel 12 || Artikel 230, lid 2

Artikel 15 || Artikelen 246 tot en met 251

Artikel 16 || -

Artikel 17 || -

Artikel 18 || -

Artikel 20 || -

Artikel 21 || -

Artikel 22 || -

7.           Richtlijn 89/556/EEG

Richtlijn 89/556/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikelen 157, 158 en 159

Artikel 5, lid 1 Artikel 5, lid 2 Artikel 5, leden 2 bis en 3 || Artikelen 89 en 92 Artikel 96 Artikel 92

Artikel 6 || Artikelen 159 en 160

Artikel 7 || Artikel 230, lid 1, onder a), en artikel 231

Artikel 8 || Artikel 230, lid 1, onder b), artikel 234 en artikel 235

Artikel 9 || Artikel 230, lid 1, onder c), artikel 236 en artikel 238

Artikel 10 || Artikel 230, lid 1, onder d), artikel 239, en artikel 240

Artikel 11 || Artikel 230, lid 2, en artikelen 249 t/m 251

Artikel 14 || Artikelen 246 tot 248

Artikel 15 || -

Artikel 16 || -

Artikel 17 || -

Artikel 18 || -

Artikel 19 || -

Artikel 20 || -

Artikel 21 || -

8.           Richtlijn 90/429/EEG

Richtlijn 90/429/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikelen 157 en 158

Artikel 4 || -

Artikel 5, lid 1 Artikel 5, lid 2 || Artikelen 89 en 92 Artikel 96

Artikel 6, lid 1 Artikel 6, lid 2 || Artikelen 159 en 160 -

Artikel 7 || Artikel 230, lid 1, onder a), en artikel 231

Artikel 8 || Artikel 230, lid 1, onder b), artikel 234 en artikel 235

Artikel 9 || Artikel 230, lid 1, onder c), artikel 236 en artikel 238

Artikel 10 || Artikel 230, lid 1, onder d), artikel 239 en artikel 240

Artikel 11, lid 1 Artikel 11, leden 2 en 3 || Artikel 230, lid 2 -

Artikel 12 || Artikel 239

Artikel 13 || -

Artikel 14 || -

Artikel 15 || Artikelen 246 tot 251

Artikel 16 || -

Artikel 17 || -

Artikel 18 || -

Artikel 19 || -

Artikel 20 || -

Artikel 21 || -

Artikel 22 || -

9.           Richtlijn 91/68/EEG

Richtlijn 91/68/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk), artikel 150, lid 3, en artikel 220, lid 3

Artikel 3, leden 1, 2, 3 en 5 Artikel 3, lid 4 || Artikelen 127 en 128 Artikel 136

Artikel 4, lid 1 Artikel 4, lid 2 Artikel 4, lid 3 || Artikel 121, lid 2, onder b), artikel 127 en artikel 128 Artikel 125 Artikel 128

Artikel 4 bis || Artikel 128

Artikel 4 ter, leden 1 tot en met 3 Artikel 4 ter, lid 4 Artikel 4 ter, lid 5 Artikel 4 ter, lid 6 || Artikel 128 Artikel 130 Artikel 129 Artikel 121, lid 1, en artikel 122

Artikel 4 quater, leden 1 en 2 Artikel 4 quater, lid 3 || Artikel 128 Artikelen 130 en 132

Artikel 5 || Artikel 128

Artikel 6 || Artikel 128

Artikel 7, leden 1 tot en met 3 Artikel 7, lid 4 || Artikelen 30, 31 en 32 -

Artikel 8, leden 1 tot en met 3 Artikel 8, lid 4 || Artikelen 36, 39 en 40 -

Artikel 8 bis, lid 1 Artikel 8 bis, lid 2 Artikel 8 bis, lid 3 Artikel 8 bis, lid 4 Artikel 8 bis, lid 5 || Artikel 89, lid 1, onder a), en artikelen 92, 93 en 131 Artikel 97, artikel 100 Artikelen 93, 94 en 96 Artikel 95 Artikel 92, lid 1, onder d), en lid 2, onder d)

Artikel 8 ter, lid 1 Artikel 8 ter, lid 2 Artikel 8 ter, lid 3 Artikel 8 ter, lid 4 || Artikel 82, artikel 89, lid 1, onder a), en artikelen 92, 93, 97, 100 en 131 Artikelen 89, 92 en 93 Artikel 95 -

Artikel 8 quater, lid 1 Artikel 8 quater, lid 2 Artikel 8 quater, lid 3 Artikel 8 quater, leden 4 en 5 || Artikelen 85 en 122 Artikel 99 Artikel 122, lid 1, onder a) -

Artikel 9 || Artikelen 140, 141, 142, 143, 144, 145, 146 en 150

Artikel 10 || -

Artikel 11 || -

Artikel 12 || Artikel 141, onder b)

Artikel 14 || -

Artikel 15 || -

Artikel 17 || -

Artikel 18 || -

10.         Beschikking 91/666/EEG

Beschikking 91/666/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikel 48

Artikel 4 || Artikelen 48, 49 en 50

Artikel 5 || Artikelen 48 en 50

Artikel 6 || Artikel 15 en artikel 48, lid 3, onder b)

Artikel 7 || Artikel 50

Artikel 8 || -

Artikel 9 || -

Artikel 10 || -

Artikel 11 || -

Artikel 12 || -

11.         Richtlijn 92/35/EEG

Richtlijn 92/35/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikel 16

Artikel 4 || Artikelen 53 tot en met 57 en 59

Artikel 5 || Artikelen 46 en 47

Artikel 6 || Artikelen 60 tot 69

Artikel 7 || Artikel 57

Artikel 8 || Artikel 64

Artikel 9 || Artikelen 65, 66 en 67

Artikel 10 || Artikelen 65, 66 en 67

Artikel 11 || Artikel 68

Artikel 12 || Artikel 71, lid 1

Artikel 13 || Artikel 65, lid 2

Artikel 14 || -

Artikel 15 || -

Artikel 16 || -

Artikel 17 || Artikelen 43, 44 en 45

Artikel 18 || -

Artikel 19 || -

Artikel 20 || -

Artikel 21 || -

Artikel 22 || -

12.         Richtlijn 92/65/EEG

Richtlijn 92/65/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || -

Artikel 4 || Artikelen 121, 123, 16, 17, 18, artikel 30, lid 2, artikelen 140 tot en met 143, artikelen 146 en 148

Artikel 5 || Artikelen 133, 134, 140, 141

Artikel 6, onder A Artikel 6, onder B || Artikelen 121, 123, 127, 128, 134, 137, 140 tot en met 143 -

Artikel 7, onder A Artikel 7, onder B || Artikelen 121, 123, 127, 128, 134, 137 en 140 tot en met 143 -

Artikel 8 || Artikelen 121, 123, 133 en 140 tot en met 143

Artikel 9 || Artikelen 121, 123, 133 en 140 tot en met 143

Artikel 10, leden 1 tot en met 4 Artikel 10, leden 5 tot en met 7 || Artikelen 121, 123, 133, 140 tot en met 143 -

Artikel 10 bis || -

Artikel 11, lid 1 Artikel 11, leden 2 en 3 Artikel 11, lid 4 Artikel 11, lid 5 || Artikel 155 Artikelen 155, 157 en 158, artikel 140 tot en met 143 Artikelen 92 en 96 Artikel 162

Artikel 12, lid 1 Artikel 12, lid 2 Artikel 12, lid 3 Artikel 12, lid 4 Artikel 12, lid 5 Artikel 12, lid 6 || - Artikel 246 tot en met 248 Artikelen 82, 97 en 100 Artikelen 140 tot en met 146, en artikelen 149 tot en met 151. - Artikel 256

Artikel 13, lid 1 Artikel 13, lid 2 || Artikelen 133, 140 tot en met 146, en artikel 148 Artikelen 90, 92, 93 tot en met 96

Artikel 14 || Artikelen 30, 31 en 32

Artikel 15 || Artikelen 36, 39, 40 en 41

Artikel 16 || Artikel 230, lid 1, en artikel 236

Artikel 17, lid 1 Artikel 17, lid 2 Artikel 17, lid 3 Artikel 17, leden 4 en 5 || Artikel 230, lid 1, onder a), b) en c) Artikel 231 Artikelen 231, 234 en 235 -

Artikel 18 || Artikel 230, lid 1, onder d), artikel 239

Artikel 19 || Artikel 236

Artikel 20 || Artikel 230, lid 2, artikelen 246 tot en met 248

Artikel 21 || Artikelen 141, 142, 143, 160, 209 en 211

Artikel 22 || -

Artikel 23 || -

Artikel 24 || Artikel 230, lid 1, onder d), artikel 239 en artikel 241, lid 1, onder a), v), en onder c), iv)

Artikel 25 || -

Artikel 26 || -

Artikel 27 || -

Artikel 28 || -

Artikel 29 || -

Artikel 30 || -

13.         Richtlijn 92/66/EEG

Richtlijn 92/66/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikel 16

Artikel 4 || Artikelen 53 tot en met 56, artikel 57, lid 1, en artikel 59

Artikel 5 || Artikelen 60 tot en met 63

Artikel 6 || Artikel 63

Artikel 7 || Artikel 57, artikel 43, lid 2, onder d)

Artikel 8 || Artikelen 55 en 56

Artikel 9, lid 1 Artikel 9, leden 2 tot en met 7 || Artikel 64 Artikelen 65 tot en met 68

Artikel 10 || Artikelen 65 en 67

Artikel 11 || Artikel 67, onder b), artikel 68, lid 1, onder b), en lid 2, onder a)

Artikel 12 || Artikel 54

Artikel 13 || Artikel 65, lid 2

Artikel 14 || -

Artikel 15 || -

Artikel 16 || Artikelen 46 en 47

Artikel 17 || Artikel 47

Artikel 18 || Artikel 65, onder e), artikelen 67 en 69

Artikel 19, leden 1 tot en met 3 Artikel 19, lid 4 Artikel 19, lid 5 || Artikelen 53 tot en met 56 Artikel 57, lid 1, artikelen 60 tot en met 63 Artikel 71, lid 2

Artikel 20 || -

Artikel 21 || Artikelen 43 en 44

Artikel 22 || -

Artikel 23 || -

Artikel 24 || -

Artikel 25 || -

Artikel 26 || -

Artikel 27 || -

14.         Richtlijn 92/118/EEG

Richtlijn 92/118/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikel 164, artikel 223 en artikel 228, onder c), v)

Artikel 4, lid 1 Artikel 4, lid 2 || Artikel 164, artikel 223 en artikel 228, onder c), v) -

Artikel 5 || Artikelen 164 en 223

Artikel 6 || Artikel 15, lid 1, onder b), en lid 2, onder b)

Artikel 7, lid 1 Artikel 7, lid 2 Artikel 7, lid 3 Artikel 7, lid 4 || - Artikelen 246 tot en met 248 - Artikel 256

Artikel 8 || -

Artikel 9 || Artikelen 230 en 236

Artikel 10 || Artikelen 230, 236, 239 en 241

Artikel 11 || Artikel 241, lid 1, onder c), ii)

Artikel 12 || -

Artikel 13 || Artikel 241, lid 1, onder c), i)

Artikel 14 || -

Artikel 15 || -

Artikel 16 || Artikel 241, lid 1, onder c), v)

Artikel 17 || -

Artikel 18 || -

Artikel 19 || -

Artikel 20 || -

15.         Richtlijn 92/119/EEG

Richtlijn 92/119/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikel 16

Artikel 4 || Artikelen 53 tot en met 57 en artikel 59

Artikel 5 || Artikelen 60 tot en met 63

Artikel 6 || Artikel 70 en artikel 71, lid 2

Artikel 7 || Artikel 63

Artikel 8 || Artikel 57

Artikel 9 || Artikelen 62 en 63

Artikel 10 || Artikel 64

Artikel 11 || Artikelen 65 tot en met 68 en artikel 71, lid 2

Artikel 12 || Artikelen 65 tot en met 68

Artikel 13 || Artikel 67, onder a)

Artikel 14 || Artikel 65, lid 2

Artikel 15 || -

Artikel 16 || Artikel 63, onder b), artikel 67, onder b), artikel 68, lid 1, onder b), en lid 2, onder a)

Artikel 17 || -

Artikel 18 || -

Artikel 19 || Artikelen 46, 47 en 69

Artikel 20 || Artikelen 43, 44 en 45

Artikel 21 || -

Artikel 22 || -

Artikel 23 || -

Artikel 24 || -

Artikel 25 || -

Artikel 26 || -

Artikel 27 || -

Artikel 28 || -

16.         Beschikking 95/410/EEG

Beschikking 95/410/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || Artikelen 127 tot en met 129

Artikel 2 || Artikel 128, lid 1, onder c)

Artikel 3 || Artikelen 140, 142 en 143

Artikel 4 || -

Artikel 5 || -

Artikel 6 || -

17.         Richtlijn 2000/75/EG

Richtlijn 2000/75/EG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikel 16

Artikel 4, leden 1 en 2 Artikel 4, lid 3 Artikel 4, lid 4 Artikel 4, lid 5 Artikel 4, lid 6 || Artikelen 54 en 55 Artikel 53 Artikel 56 Artikel 70 Artikel 59

Artikel 5 || Artikelen 46 en 47

Artikel 6 || Artikelen 60 tot en met 64

Artikel 7 || Artikel 57

Artikel 8 || Artikel 64, 68 en artikel 71, lid 3

Artikel 9 || Artikelen 65 en 67

Artikel 10, lid 1 Artikel 10, lid 2 || Artikelen 64 en 67 Artikelen 46 en 47

Artikel 11 || -

Artikel 12 || Artikelen 65 en 67

Artikel 13 || Artikel 71, lid 1

Artikel 14 || Artikel 65, lid 2

Artikel 15 || -

Artikel 16 || -

Artikel 17 || -

Artikel 18 || Artikelen 43, 44 en 45

Artikel 19 || -

Artikel 20 || -

Artikel 21 || -

Artikel 22 || -

Artikel 23 || -

18.         Verordening (EG) nr. 1760/2000.

Verordening (EG) nr. 1760/2000. || Deze verordening

Artikel 1 || Artikel 102

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikel 102, lid 2, en artikel 105

Artikel 4 || Artikel 106, onder a), artikelen 108, 114, 115 en 117

Artikel 5 || Artikel 103, lid 1, onder a)

Artikel 6 || Artikel 104, artikel 106, onder b), artikelen 108, 114, 115 en 117

Artikel 7 || Artikelen 97, 100, 101 en artikel 106, onder b), i), en onder c)

Artikel 8 || Artikel 105

Artikel 9 || -

Artikel 10, onder a) tot en met c) Artikel 10, onder d) en e) Artikel 10, onder f) || Artikelen 114, 115 en 117 - Artikel 258

Artikel 11 || -

Artikel 12 || -

Artikel 13 || -

Artikel 14 || -

Artikel 15 || -

Artikel 16 || -

Artikel 17 || -

Artikel 18 || -

Artikel 19 || -

Artikel 20 || -

Artikel 21 || -

Artikel 22 || -

Artikel 23 || -

Artikel 24 || -

Artikel 25 || -

19.         Richtlijn 2001/89/EG

Richtlijn 2001/89/EG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikelen 16, 17, 18 en 21

Artikel 4 || Artikelen 53 tot en met 57, lid 1, en artikel 59

Artikel 5 || Artikelen 60 tot en met 63 en artikel 71, lid 2

Artikel 6 || Artikelen 63 en 71

Artikel 7 || Artikelen 62, 63 en artikel 65, lid 1, onder b)

Artikel 8 || Artikel 57

Artikel 9 || Artikel 64

Artikel 10 || Artikelen 65 tot en met 68

Artikel 11 || Artikelen 65 tot en met 68

Artikel 12 || Artikel 65, lid 1, onder f), artikel 67, onder b), en artikel 68, lid 1, onder b)

Artikel 13 || Artikel 61, lid 3, artikel 63, onder d), en artikel 68

Artikel 14 || Artikelen 62 en 63

Artikel 15 || Artikel 70

Artikel 16 || Artikelen 70 en 30 t/m 35

Artikel 17 || Artikel 15, artikel 54, leden 2 en 3, artikel 65, lid 1, onder b), en artikel 67, onder c)

Artikel 18 || Artikelen 15, 46 en 47

Artikel 19 || Artikel 65, lid 1, onder e), en artikelen 67 en 69

Artikel 20 || Artikel 70

Artikel 21 || -

Artikel 22 || Artikelen 43, 44 en 45

Artikel 23 || Artikel 43, lid 2, onder d), en artikel 44

Artikel 24 || -

Artikel 25 || -

Artikel 26 || -

Artikel 27 || -

Artikel 28 || -

Artikel 29 || -

Artikel 30 || -

Artikel 31 || -

20.         Richtlijn 2002/60/EG

Richtlijn 2002/60/EG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikelen 16, 17, 18 en 21

Artikel 4 || Artikelen 53 tot en met 56, artikel 57, lid 1, en artikel 59

Artikel 5 || Artikelen 60 tot en met 63 en artikel 71, lid 2

Artikel 6 || Artikelen 63 en 71

Artikel 7 || Artikelen 62 en 63

Artikel 8 || Artikel 57

Artikel 9 || Artikel 64

Artikel 10 || Artikelen 65, 67 en 68

Artikel 11 || Artikelen 65, 67 en 68

Artikel 12 || Artikel 65, lid 1, onder f), artikel 67, onder b), en artikel 68, lid 1, onder b)

Artikel 13 || Artikel 61, lid 3, artikel 63, onder d), en artikel 68

Artikel 14 || Artikelen 62 en 63

Artikel 15 || Artikel 70

Artikel 16 || Artikelen 70 en 30 t/m 35

Artikel 17 || Artikel 61, onder f), en artikel 63

Artikel 18 || Artikel 15, artikel 54, leden 2 en 3, artikel 65, lid 1, onder b), en artikel 67, onder c)

Artikel 19 || Artikelen 15, 46 en 47

Artikel 20 || -

Artikel 21 || Artikelen 43, 44 en 45

Artikel 22 || Artikel 43, lid 2, onder d), en artikel 44

Artikel 23 || -

Artikel 24 || -

Artikel 25 || -

Artikel 26 || -

Artikel 27 || -

Artikel 28 || -

Artikel 29 || -

Artikel 30 || -

21.         Richtlijn 2002/99/EG

Richtlijn 2002/99/EG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikel 164, artikel 223 en artikel 228, onder c), v)

Artikel 4 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), i), onder g), h) en i), artikelen 67, 164 en 223 en artikel 229, lid 1, onder d)

Artikel 5 || Artikelen 165, 166, 224 en 225

Artikel 6 || -

Artikel 7 || Artikelen 236 en 238

Artikel 8 || Artikelen 231, 232 en 233

Artikel 9 || Artikelen 239 en 240

Artikel 10 || -

Artikel 11 || -

Artikel 12 || -

Artikel 13 || -

Artikel 14 || -

Artikel 15 || -

Artikel 16 || -

22.         Richtlijn 2003/85/EG

Richtlijn 2003/85/EG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikelen 16, 17, 18 en 21

Artikel 4 || Artikelen 53 tot en met 56 en artikel 57, lid 1

Artikel 5 || Artikel 55, lid 1, onder d) en e), en lid 2

Artikel 6 || Artikel 55, lid 1, onder f), i), en lid 2, en artikel 56, onder b)

Artikel 7 || Artikel 55, lid 1, onder f), ii)

Artikel 8 || Artikel 55, lid 1, onder f), en lid 2

Artikel 9 || Artikel 59

Artikel 10 || Artikelen 60, 61 en 63

Artikel 11 || Artikel 61, lid 1, onder f), artikel 63, onder b), artikel 65, lid 1, onder f), en artikel 67, onder b)

Artikel 12 || Artikel 65, lid 1, onder h) en i), en artikel 67

Artikel 13 || Artikel 57

Artikel 14 || Artikelen 61 en 63

Artikel 15 || Artikelen 61 en 63

Artikel 16 || Artikelen 61, 62 en 63

Artikel 17 || Artikel 71, leden 2 en 3

Artikel 18 || Artikelen 61 en 63

Artikel 19 || Artikelen 62 en 63

Artikel 20 || Artikel 71, leden 2 en 3

Artikel 21 || Artikel 64

Artikel 22 || Artikelen 65 tot en met 67

Artikel 23 || Artikelen 65 tot en met 67

Artikel 24 || Artikel 67 en artikel 71, lid 1

Artikel 25 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), i), onder g), h) en i), en artikel 67

Artikel 26 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), i), onder g), h) en i), en artikelen 67 en 164

Artikel 27 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), i), onder g), h) en i), en artikelen 67 en 164

Artikel 28 || Artikel 65, lid 1, onder c, onder d), iii), en artikel 67

Artikel 29 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), ii), en artikel 67

Artikel 30 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), ii), en artikel 67

Artikel 31 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), ii), en artikel 67

Artikel 32 || Artikelen 65 en 67

Artikel 33 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), ii), en artikel 67

Artikel 34 || Artikel 67, artikel 140, lid 2, artikel 159, lid 1, onder b), artikel 165, lid 1, onder b)

Artikel 35 || Artikel 71

Artikel 36 || Artikel 68

Artikel 37 || Artikelen 65 en 67

Artikel 38 || Artikelen 65 en 67

Artikel 39 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), i), onder g), h) en i), en artikelen 67 en 164

Artikel 40 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), i), onder g), h) en i), en artikelen 67 en 164

Artikel 41 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), ii), en artikel 67

Artikel 42 || Artikelen 65 en 67

Artikel 43 || Artikel 71

Artikel 44 || Artikel 68

Artikel 45 || Artikelen 64, 69 en 71

Artikel 46 || Artikelen 65 en 67

Artikel 47 || Artikel 65, lid 1, onder h), en artikel 67

Artikel 48 || Artikel 140

Artikel 49 || Artikelen 15, 46 en 47

Artikel 50 || Artikelen 46, 47 en 69

Artikel 51 || Artikelen 46, 47 en 69

Artikel 52 || Artikelen 46 en 47

Artikel 53 || Artikelen 46 en 47

Artikel 54 || Artikelen 46, 47, 65, 67, en artikel 69, lid 3

Artikel 55 || Artikelen 46, 47, 65, 67, en artikel 69, lid 3

Artikel 56 || Artikel 47, artikel 68, lid 1, onder c), en artikel 69, lid 3

Artikel 57 || Artikel 47, artikel 68, lid 1, onder c), en artikel 69, lid 3

Artikel 58 || Artikel 65, lid 1, onder c), en artikel 67

Artikel 59 || Artikelen 36, 38, 39, 40 en 68

Artikel 60 || Artikelen 36, 38, 39, 40 en 68

Artikel 61 || Artikelen 36, 38, 39, 40 en 68

Artikel 62 || Artikel 68

Artikel 63 || Artikel 140, lid 2, artikelen 159 en 165

Artikel 64 || Artikel 69, lid 3, en artikel 128

Artikel 65 || Artikel 15

Artikel 66 || -

Artikel 67 || -

Artikel 68 || -

Artikel 69 || -

Artikel 70 || Artikel 15

Artikel 71 || Artikel 54, leden 2 en 3, artikel 58, artikel 61, lid 1, onder g), artikel 63, onder c), artikel 65, lid 1, onder b), artikel 67, onder c), artikel 68, lid 1, onder c), en lid 2, onder b)

Artikel 72 || Artikel 43

Artikel 73 || Artikel 45

Artikel 74 || Artikel 43, lid 2, onder d)

Artikel 75 || Artikel 44

Artikel 76 || Artikel 43, lid 2, onder d), en artikel 44

Artikel 77 || Artikel 44

Artikel 78 || Artikel 43, lid 2, onder d)

Artikel 79 || Artikel 52

Artikel 80 || Artikel 48

Artikel 81 || Artikel 48, lid 3, en artikel 50

Artikel 82 || Artikel 48, lid 3, en artikel 50

Artikel 83 || Artikel 49

Artikel 84 || Artikel 48, lid 3, en artikel 50

Artikel 85 || Artikelen 70 en 71

Artikel 86 || Artikel 256

Artikel 87 || -

Artikel 88 || Artikel 71, lid 3

Artikel 89 || -

Artikel 90 || -

Artikel 91 || -

Artikel 92 || -

Artikel 93 || -

Artikel 94 || -

Artikel 95 || -

23.         Verordening (EG) nr. 998/2003

Verordening (EG) nr. 998/2003 || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || -

Artikel 3 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 4 || Artikel 112, artikel 114, onder e), en artikel 117

Artikel 5 || Artikelen 152, 222 en 228

Artikel 6 || -

Artikel 7 || Artikel 152, leden 2 en 3, en artikel 222, leden 2 en 3

Artikel 8 || Artikel 241, lid 1, onder a), ii)

Artikel 9 || Artikel 241, lid 1, onder a), ii)

Artikel 10 || Artikel 231

Artikel 11 || -

Artikel 12 || -

Artikel 13 || -

Artikel 14, eerste en tweede alinea Artikel 14, derde alinea Artikel 14, vierde alinea || Artikel 239 - Artikel 236, lid 1, onder b), en artikel 241, lid 1, onder a), ii)

Artikel 15 || -

Artikel 16 || -

Artikel 17 || Artikel 152, leden 2 en 3, artikel 222, leden 2 en 3, artikel 228 en artikel 241, lid 1, onder a), ii)

Artikel 18 || Artikelen 246 tot en met 251

Artikel 19 || Artikel 4, lid 2, onder b), artikel 152, leden 2 en 3, artikel 222, leden 2 en 3, artikel 228 en artikel 241, lid 1, onder a), ii)

Artikel 19 bis, lid 1 Artikel 19 bis, lid 2 || Artikel 114, onder e), en artikel 117 Artikel 152, leden 2 en 3

Artikel 20 || -

Artikel 21 || -

Artikel 22 || -

Artikel 23 || -

Artikel 24 || -

Artikel 25 || -

24.         Verordening (EU) nr. 21/2004.

Verordening (EU) nr. 21/2004. || Deze verordening

Artikel 1 || Artikel 102

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3, lid 1 Artikel 3, lid 2 || Artikel 102, lid 2 Artikel 105

Artikel 4, leden 1 en 2 Artikel 4, lid 3 Artikel 4, leden 4 tot en met 7 Artikel 4, lid 8 Artikel 4, lid 9 || Artikel 107, onder a), artikelen 114, 115 en 117 Artikel 114, onder b), en artikel 115, onder a) Artikel 114 Artikel 105 Artikel 114, onder b)

Artikel 5 || Artikelen 97, 100, 101, 105 en artikel 106, onder b) en c)

Artikel 6 || Artikel 105, onder b), artikel 107, onder b), artikel 108, artikel 114, onder c), ii), en artikelen 115 en 117

Artikel 7 || Artikel 96

Artikel 8, lid 1 Artikel 8, lid 2 Artikel 8, leden 3 tot en met 5 || Artikel 103 Artikel 107, onder c) Artikel 103

Artikel 9 || Artikel 114, onder b), en artikel 117

Artikel 10, lid 1, onder a) Artikel 10, lid 1, onder b) Artikel 10, lid 1, onder c) Artikel 10, lid 2 || - Artikel 256 Artikel 258 Artikel 117

Artikel 11 || Artikel 105

Artikel 12, lid 1 Artikel 12, lid 2 Artikel 12, leden 4 tot en met 7 || - Artikel 256 -

Artikel 13 || -

Artikel 14 || -

Artikel 15 || -

Artikel 16 || -

Artikel 17 || -

25.         Richtlijn 2004/68/EG

Richtlijn 2004/68/EG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3, lid 1 Artikel 3, lid 2 || Artikel 230, lid 1, onder a) Artikel 233, lid 1

Artikel 4 || Artikel 231, lid 1

Artikel 5 || Artikel 231, leden 1 en 3, en artikel 232

Artikel 6 || Artikelen 236 en 237

Artikel 7 || Artikel 236, lid 1, onder a), en lid 2, en artikel 237

Artikel 8 || Artikel 236, artikel 239, lid 4, en artikel 241, lid 1, onder a)

Artikel 9 || Artikel 236, lid 1, en artikel 239, lid 4

Artikel 10 || Artikel 236, lid 1, en artikel 239, lid 4

Artikel 11 || Artikel 230, lid 1, onder d), en artikelen 239 en 240

Artikel 12 || -

Artikel 13 || -

Artikel 14 || -

Artikel 16 || -

Artikel 17 || -

Artikel 18 || -

Artikel 19 || -

Artikel 20 || -

Artikel 21 || -

26.         Richtlijn 2005/94/EG

Richtlijn 2005/94/EG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikel 9

Artikel 4 || Artikelen 27 en 28

Artikel 5 || Artikelen 16, 17, 18 en 21

Artikel 6 || Artikel 57

Artikel 7 || Artikelen 53 tot en met 56 en artikel 57, lid 1

Artikel 8 || Artikel 55, lid 2

Artikel 9 || Artikel 59

Artikel 10 || Artikel 55, lid 1, onder e) en f), en artikel 56

Artikel 11 || Artikelen 61 en 63

Artikel 12 || Artikel 63

Artikel 13 || Artikelen 61 en 63

Artikel 14 || Artikel 63, onder a)

Artikel 15 || Artikel 62 en artikel 63, onder e)

Artikel 16 || Artikel 64

Artikel 17 || Artikelen 65 en 67

Artikel 18 || Artikel 65, lid 1, onder a) en b), en artikel 67

Artikel 19 || Artikelen 65 en 67

Artikel 20 || Artikel 65, lid 1, onder d), ii), en artikel 67

Artikel 21 || Artikel 65, lid 1, onder c) en i), en artikel 67

Artikel 22 || Artikel 65, lid 1, onder c) en i), en artikel 67

Artikel 23 || Artikel 65, lid 1, onder c), en artikel 67

Artikel 24 || Artikel 65, lid 1, onder c), en artikel 67

Artikel 25 || Artikel 65, lid 1, onder c), en artikel 67

Artikel 26 || Artikel 65, lid 1, onder c), en artikel 67

Artikel 27 || Artikel 65, lid 1, onder d), ii), en artikel 67

Artikel 28 || Artikel 65, lid 1, onder f), en artikel 67, onder b)

Artikel 29 || Artikel 68

Artikel 30 || Artikelen 65 en 67

Artikel 31 || Artikel 68

Artikel 32 || Artikelen 64, 65, 67 en artikel 71, lid 3

Artikel 33 || Artikel 67 en artikel 71, lid 3

Artikel 34 || Artikel 37, artikel 65, lid 1, onder i), artikel 67 en artikel 71, lid 3

Artikel 35 || Artikelen 54 en 61

Artikel 36 || Artikelen 61 en 63

Artikel 37 || Artikelen 61 en 63

Artikel 38 || Artikelen 61, 63, 65 en 67

Artikel 39 || Artikelen 61 en 63 en artikel 71, lid 3

Artikel 40 || Artikelen 61 en 63 en artikel 71, lid 3

Artikel 41 || Artikelen 61 en 63 en artikel 71, lid 3

Artikel 42 || Artikelen 62 en 63

Artikel 43 || Artikel 64

Artikel 44 || Artikelen 65 en 67

Artikel 45 || Artikel 68

Artikel 46 || Artikel 64, lid 4, artikel 67 en artikel 71, lid 3

Artikel 47 || Artikelen 61, 63 en 71

Artikel 48 || Artikel 68, lid 1, onder b), en lid 2, onder a)

Artikel 49 || Artikel 61, lid 3, en artikel 68

Artikel 50 || Artikel 15, artikel 54, lid 2, onder b) en c), en lid 3, artikel 58, lid 2, en artikel 63, lid 5

Artikel 51 || -

Artikel 52 || Artikelen 46 en 47

Artikel 53 || Artikel 69

Artikel 54 || Artikelen 46, 47, 65, 67 en 69

Artikel 55 || Artikelen 46, 47, 65, 67 en 69

Artikel 56 || Artikelen 46 en 47

Artikel 57 || Artikel 47

Artikel 58 || Artikelen 48 tot en met 51

Artikel 59 || Artikel 52

Artikel 60 || -

Artikel 61 || Artikel 256

Artikel 62 || Artikelen 43 tot en met 45

Artikel 63 || -

Artikel 64 || -

Artikel 65 || -

Artikel 66 || -

Artikel 67 || -

Artikel 68 || -

Artikel 69 || -

27.         Richtlijn 2006/88/EG

Richtlijn 2006/88/EG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 2 en artikel 3, lid 2

Artikel 3 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 4, lid 1 Artikel 4, lid 2 Artikel 4, lid 3 Artikel 4, lid 4 Artikel 4, lid 5 || Artikelen 170, 171, 174 en 175 Artikel 177 Artikel 183, lid 2 Artikelen 170, 171, 172 en 173 -

Artikel 5 || Artikel 179

Artikel 6 || Artikelen 183 en 184

Artikel 7 || -

Artikel 8 || Artikelen 185, 186, 187 en 188

Artikel 9 || Artikel 179, lid 1, onder a), i), en leden 2 en 3

Artikel 10 || Artikel 179, lid 1, onder a), ii), en leden 2 en 3

Artikel 11 || Artikelen 190 en 204

Artikel 12 || Artikel 190

Artikel 13 || Artikel 191

Artikel 14, leden 1 en 2 Artikel 14, leden 3 en 4 || Artikel 208 Artikelen 219 en 220

Artikel 15, leden 1 en 2 Artikel 15, lid 3 Artikel 15, lid 4 || Artikelen 195 en 196 Artikel 192 Artikelen 195, 196 en 198

Artikel 16 || Artikel 196

Artikel 17 || Artikel 196

Artikel 18 || Artikelen 200 en 201

Artikel 19 || Artikelen 200 en 201

Artikel 20 || Artikel 199

Artikel 21 || Artikelen 202, 203 en 205

Artikel 22 || Artikel 230, lid 1, onder a)

Artikel 23 || Artikelen 231 en 232

Artikel 24 || Artikel 230, lid 1, onder d), en artikel 239

Artikel 25 || Artikelen 236, 239 en 240

Artikel 26 || Artikel 16

Artikel 27 || Artikelen 17 en 18

Artikel 28 || Artikelen 53 tot en met 55, en artikelen 72 tot en met 74.

Artikel 29 || Artikel 57

Artikel 30 || Artikelen 59 en 77

Artikel 31 || -

Artikel 32 || Artikelen 60, 61, 62 en 64

Artikel 33 || Artikelen 65 en 67

Artikel 34 || Artikel 61, lid 1, onder b) en c), en artikel 63

Artikel 35 || Artikel 61, lid 3, en artikel 63

Artikel 36 || -

Artikel 37 || Artikel 68

Artikel 38 || Artikelen 76 en 78

Artikel 39 || Artikelen 78 en 79

Artikel 40 || Artikel 80

Artikel 41 || Artikel 246, lid 1, onder b) en c)

Artikel 42 || Artikel 71, lid 3

Artikel 43 || Artikel 227

Artikel 44 || Artikelen 26, 27, 30 en 31

Artikel 45 || Artikel 32

Artikel 46 || Artikel 34

Artikel 47 || Artikelen 43 en 44

Artikel 48 || Artikelen 46 en 47

Artikel 49 || Artikel 36

Artikel 50 || Artikelen 36 en 37

Artikel 51 || Artikel 38

Artikel 52 || Artikel 41

Artikel 53 || Artikel 42

Artikel 54 || -

Artikel 55 || -

Artikel 56 || -

Artikel 57, onder a) Artikel 57, onder b) Artikel 57, onder c) || - Artikel 54, lid 2, onder c), en lid 3, artikel 58, artikel 61, lid 1, onder h), artikel 63, onder c), en artikel 67, onder b) en c) -

Artikel 58 || -

Artikel 59 || Artikel 38, artikel 183 (gedeeltelijk)

Artikel 60 || Artikel 256

Artikel 61 || -

Artikel 62 || -

Artikel 63 || -

Artikel 64 || -

Artikel 65 || -

Artikel 66 || -

Artikel 67 || -

28.         Richtlijn 2008/71/EG

Richtlijn 2008/71/EG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3, lid 1 Artikel 3, lid 2 || Artikelen 96 en 115 -

Artikel 4, lid 1 Artikel 4, lid 2 || Artikelen 97 en 115 Artikel 110

Artikel 5, lid 1 Artikel 5, lid 2 || Artikel 110, onder a), artikel 114, onder b), en artikel 117 Artikel 110, onder a), en artikel 111

Artikel 6, lid 1 Artikel 6, lid 2 || Artikel 110, onder a), en artikelen 115 en 117 -

Artikel 7 || Artikel 103, lid 1, onder b), en lid 2

Artikel 8 || Artikel 110, artikel 114, onder d)

Artikel 9 || Artikel 256

Artikel 10 || -

Artikel 11 || -

Artikel 12 || -

Artikel 13 || -

29.         Richtlijn 2009/156/EG

Richtlijn 2009/156/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || Artikelen 123 en 136

Artikel 4, lid 1 Artikel 4, lid 2 Artikel 4, lid 3 Artikel 4, lid 4 Artikel 4, lid 5 Artikel 4, lid 6 || Artikel 127 en artikel 146, lid 3 Artikelen 127 en 128 Artikel 125 Artikelen 109, 114 en 117 Artikel 123, lid 1, onder a), en artikelen 127 en 128 Artikelen 30 tot en met 35

Artikel 5 || Artikelen 127 en 128

Artikel 6 || Artikelen 127 en 128 en artikel 141, onder b)

Artikel 7, lid 1 Artikel 7, lid 2 Artikel 7, lid 3 || Artikel 123, lid 2, en artikel 130 Artikelen 127, 128 en 129 Artikelen 127, 128 en 129

Artikel 8 || Artikel 109, lid 1, onder c), artikel 114, artikel 117 en artikelen 140 tot en met 143

Artikel 9 || Artikelen 246 tot en met 248 (gedeeltelijk)

Artikel 10 || -

Artikel 11 || -

Artikel 12, leden 1, 2 en 3 Artikel 12, leden 4 en 5 || Artikel 230, lid 1, onder a), en artikel 231 Artikel 236

Artikel 13 || Artikelen 231 en 236

Artikel 14 || Artikel 236

Artikel 15 || Artikel 236

Artikel 16 || Artikelen 236, 238 en 239

Artikel 17 || Artikel 236

Artikel 18 || -

Artikel 19 || Artikel 236

Artikel 20 || -

Artikel 21 || -

Artikel 22 || -

Artikel 23 || -

Artikel 24 || -

30.         Richtlijn 2009/158/EG

Richtlijn 2009/158/EEG || Deze verordening

Artikel 1 || -

Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk)

Artikel 3 || -

Artikel 4 || -

Artikel 5 || Artikelen 123, 127, 128, 157 en 158

Artikel 6 || Artikelen 121, 123 en 157

Artikel 7 || Artikel 96

Artikel 8 || Artikelen 157 en 158

Artikel 9 || Artikelen 127 en 128

Artikel 10 || Artikelen 127 en 128

Artikel 11 || Artikelen 127 en 128

Artikel 12 || Artikelen 127 en 128

Artikel 13 || Artikel 128

Artikel 14 || Artikel 128

Artikel 15, lid 1, onder a) Artikel 15, lid 1, onder b) tot en met d) Artikel 15, lid 2 || Artikelen 157 en 158 Artikelen 127 en 128 Artikelen 30 tot en met 35

Artikel 16 || Artikelen 30 tot en met 35

Artikel 17 || Artikelen 36, 39 en 40

Artikel 18 || Artikel 121 en 122, artikel 123, lid 1, onder a), en lid 2, artikel 129 en artikel 155, lid 3

Artikel 19 || Artikel 128

Artikel 20 || Artikelen 140 tot en met 147, en artikelen 159 en 160

Artikel 21 || -

Artikel 22 || -

Artikel 23 || Artikel 230, lid 1, onder a), en artikelen 231 en 232

Artikel 24 || Artikel 236

Artikel 25 || Artikel 236

Artikel 26 || Artikel 239

Artikel 27 || -

Artikel 28 || Artikelen 236, 237 en 238

Artikel 29 || Artikelen 236 en 241

Artikel 30 || Artikel 236

Artikel 31 || Artikelen 246 tot en met 248

Artikel 32 || -

Artikel 33 || -

Artikel 34 || -

Artikel 35 || -

Artikel 36 || -

Artikel 37 || -

Artikel 38 || -

[1]               COM(2010) 543 definitief "Slimme regelgeving in de Europese Unie".

[2]               COM(2010) 2020 "Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei".

[3]               http://ec.europa.eu/food/animal/diseases/strategy/cahpeval_en.htm

[4]               http://ec.europa.eu/food/animal/diseases/strategy/index_en.htm

[5]               Resolutie 2007/2260(INI) van het EP.

[6]               Doc.15481/07 ADD 1.

[7]               NAT/376 – EU-strategie diergezondheid.

[8]               COM(2008) 545 definitief, http://ec.europa.eu/food/animal/diseases/strategy/documents_en.htm

[9]               PB C [...] van [...], blz. [...].

[10]             PB C [...] van [...], blz. [...].

[11]             COM(2007) 539 definitief.

[12]             PB L 336 van 23.12.1994, blz. 1.

[13]             COM(2000) 1 definitief.

[14]             PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

[15]             PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1.

[16]             PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

[17]             PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31.

[18]             PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1.

[19]             PB L 268 van 3.10.1998, blz. 1.

[20]             PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14.

[21]             PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54.

[22]             COM(2011) 748.

[23]             http://www.oie.int/en/support-to-oie-members/global-studies/categorisation-of-animal-diseases/

[24]             PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31.

[25]             Doc. SANCO/7070/2010.

[26]             PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33.

[27]             PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977.

[28]             PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19.

[29]             PB L 192 van 23.7.2010, blz. 1.

[30]             PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74.

[31]             PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54.

[32]             PB L ...

[33]             PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.

[34]             PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977.

[35]             PB L 145 van 13.6.1977, blz. 44.

[36]             PB L 15 van 19.1.1978, blz. 34.

[37]             PB L 194 van 22.7.1988, blz. 10.

[38]             PB L 325 van 1.12.1980, blz. 1.

[39]             PB L 378 van 31.12.1982, blz. 58.

[40]             PB L 302 van 19.10.1989, blz. 1.

[41]             PB L 224 van 18.8.1990, blz. 62.

[42]             PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19.

[43]             PB L 368 van 31.12.1991, blz. 21.

[44]             PB L 157 van 10.6.1992, blz. 19.

[45]             PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54.

[46]             PB L 260 van 5.9.1992, blz. 1.

[47]             PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49.

[48]             PB L 62 van 15.3.1993, blz. 69.

[49]             PB L 243 van 11.10.1995, blz. 25.

[50]             PB L 327 van 22.12.2000, blz. 74.

[51]             PB L 79 van 30.3.2000, blz. 40.

[52]             PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1.

[53]             PB L 316 van 1.12.2001, blz. 5.

[54]             PB L 192 van 20.7.2002, blz. 27.

[55]             PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

[56]             PB L 306 van 22.11.2003, blz. 1.

[57]             PB L ...

[58]             PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8.

[59]             PB L 139 van 30.4.2004, blz. 321.

[60]             PB L 192 van 23.7.2010, blz. 1.

[61]             PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.

[62]             PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14.

[63]             PB L 213 van 8.8.2008, blz. 31.

[64]             PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74.

[65]             PB L 213 van 3.8.1978, blz. 15.

[66]             PB L 29 van 3.2.1979, blz. 24.

[67]             PB L 14 van 16.1.1981, blz. 22.

[68]             PB L 223 van 2.8.1989, blz. 19.

[69]             PB L 224 van 18.8.1990, blz. 13.

[70]             PB L 373 van 31.12.1990, blz. 29.

[71]             PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.