WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELINGbij hetVoorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAADbetreffende de bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie /* SWD/2012/0032 - COD/2012/0036 */
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE
COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING
bij het
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de
Europese Unie Afwijzing van aansprakelijkheid: deze
samenvatting verbindt uitsluitend de diensten van de Europese Commissie die bij
de opstelling ervan betrokken waren en loopt niet vooruit op de uiteindelijke
vorm van een mogelijk besluit van de Commissie.
1.
Omschrijving van het probleem
Bij het bestrijden
van de activiteiten van de georganiseerde criminaliteit komt het erop aan
criminelen de opbrengsten van misdrijven te ontnemen. Georganiseerde
criminaliteit is vooral op winst gericht. Door zo veel mogelijk van die winst
in beslag te nemen, worden criminele activiteiten belemmerd, wordt
criminaliteit ontmoedigd omdat blijkt dat misdaad niet loont en komen middelen
ter beschikking die opnieuw kunnen worden geïnvesteerd in rechtshandhaving of
maatregelen ter preventie van criminaliteit. De problematiek die in deze effectbeoordeling
aan de orde wordt gesteld, is dat er in de EU te weinig criminele vermogensbestanddelen
worden ontnomen. Thans zijn er nog steeds weinig ramingen van in de
lidstaten aan de georganiseerde criminaliteit verloren gegaan geld en het
welslagen van ontneming van vermogensbestanddelen. Volgens ramingen in een
aantal recente verslagen en niet-officiële bronnen zijn de jaarlijkse
opbrengsten van de georganiseerde criminaliteit in sommige lidstaten zeer hoog[1].
Deze cijfers staan in schril contrast met de bedragen die jaarlijks in de Unie
worden ontnomen[2]. Hoewel slechts enkele
lidstaten statistieken verzamelen over de jaarlijks ontnomen opbrengsten uit
criminaliteit, lijkt het aantal bevriezings- en confiscatieprocedures in de EU
en de ontnomen opbrengsten uit criminaliteit thans onvoldoende in vergelijking
met de geraamde inkomsten van georganiseerde criminele groepen of met het
aantal ernstige misdrijven waarvoor rechterlijke instanties strafrechtelijke veroordelingen
uitspreken. Georganiseerde criminaliteit is vaak van
grensoverschrijdende aard en criminele groepen beleggen hun
vermogensbestanddelen steeds meer in het buitenland. De jacht op vermogensbestanddelen
die zich in een andere lidstaat bevinden, blijft problematisch, omdat het
steeds moeilijker wordt om deze op te sporen en door de juridische
belemmeringen bij bewijsverkrijging en tenuitvoerlegging van beslissingen tot
bevriezing en confiscatie. Hoewel confiscatie van vermogensbestanddelen
een grondslag heeft in het internationaal recht, het Europees recht en het
recht van de lidstaten, is die rechtstak nog steeds onvoldoende ontwikkeld en
wordt hij nog steeds te weinig toegepast. Het is onwaarschijnlijk dat een
lidstaat erin slaagt een aanzienlijk deel van de criminele
vermogensbestanddelen te confisqueren en dat het vastgestelde doel van het
confiscatierecht wordt bereikt.
2.
Analyse van de subsidiariteit
De EU heeft al maatregelen vastgesteld op het
gebied van confiscatie en ontneming van criminele vermogensbestanddelen. Na de
inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon vormen artikel 82, leden 1 en 2,
en artikel 83, lid 1, VWEU de rechtsgrondslag voor de ondersteuning van
maatregelen op dit gebied. Wat de meest geschikte rechtsgrondslag is en wat de
omvang van de harmonisatiebevoegdheden van de EU is, hangt af van de vraag of
er sprake is van een specifieke bepaling over harmonisatie of wederzijdse
erkenning. Conform artikel 5, lid 3, VEU mag de
Unie alleen optreden wanneer de doelstellingen van een voorgestelde maatregel
niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt. In artikel 67
VWEU wordt bepaald dat de Unie een hoog niveau van veiligheid voor de burgers
waarborgt, door middel van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit.
In toenemende mate wordt erkend dat het confisqueren van criminele
vermogensbestanddelen een essentieel instrument is om de georganiseerde
criminaliteit te bestrijden, die zeer vaak van grensoverschrijdende aard is en
dus op een gemeenschappelijke basis moet worden aangepakt. Dit geldt des te
meer in de EU, waar de afschaffing van de binnengrenzen het gemakkelijker maakt
grensoverschrijdende misdrijven te plegen. Zoals bevestigd in
het programma van Stockholm 2010-2014, moet de Unie de mogelijkheden die een
gemondialiseerde economie aan de georganiseerde misdaad biedt, zien te
verminderen, vooral in de context van een crisis die de kwetsbaarheid van het
financiële system vergroot. De EU is bijgevolg beter in staat dan afzonderlijke
lidstaten om een van de meest doeltreffende instrumenten ter bestrijding van
georganiseerde criminele groepen te versterken. De grensoverschrijdende dimensie van
vermogensbestanddelen uit georganiseerde criminaliteit (die steeds meer in het
buitenland en vaak in verschillende landen worden geïnvesteerd) is een extra
argument voor pan-Europese maatregelen.
3.
Doelstellingen
De algemene doelstelling op lange termijn is
de inkomsten uit georganiseerde criminaliteit en de daarmee opgebouwde rijkdom
in de EU aanzienlijk te doen afnemen. De algemene doelstellingen zijn de
georganiseerde criminaliteit te bestrijden, slachtoffers recht te doen en het
vertrouwen van de bevolking in het strafrechtsstelsel te vergroten. Gelet op de
onderliggende elementen van het probleem kunnen vier specifieke
beleidsdoelstellingen worden vastgesteld: i) de regels die de confiscatie
van vermogensbestanddelen mogelijk maken, beter harmoniseren, met eerbiediging
van de grondrechten, ii) geharmoniseerde minimumnormen vaststellen waarmee de
lidstaten criminele vermogensbestanddelen kunnen bevriezen/in beslag nemen en
beheren in afwachting van confiscatie, met eerbiediging van de grondrechten,
iii) het de lidstaten gemakkelijker maken vermogensbestanddelen
grensoverschrijdend te bevriezen/in beslag te nemen en te confisqueren, en iv)
het gebruik van bevriezings- en confiscatie-instrumenten door ambtenaren van de
lidstaten stimuleren.
4.
Beleidsopties
Om de tekortkomingen die het gevolg zijn van
het vatsgestelde probleem te verhelpen, werden 21 beleidsmaatregelen op
EU-niveau in kaart gebracht (waarvan sommige complementair zijn). Gelet op het grote aantal overwogen
beleidsmaatregelen, werden de 21 EU-maatregelen eerst afzonderlijk getoetst aan
mogelijke belemmeringen voor de uitvoering, zoals i) het bestaan van een
adequate bevoegdheidstoewijzing aan de EU, ii) evenredigheid, en iii)
verenigbaarheid met fundamentele constitutionele of strafrechtsbeginselen van
de lidstaten. Ook de gevolgen voor de grondrechten werden in detail
geanalyseerd aan de hand van de relevante jurisprudentie van het Europees Hof
voor de rechten van de mens. Na de toetsing aan de belemmeringen voor
uitvoering werden vier beleidsmaatregelen verworpen. De resterende beleidsmaatregelen werden
gegroepeerd in beleidsopties die verschillen wat betreft de reikwijdte
van het EU-optreden: een niet-wetgevende optie, een minimale wetgevende optie
(het corrigeren van tekortkomingen in het bestaande EU-rechtskader die
verhinderen dat dit kader naar behoren functioneert) en een maximale wetgevende
optie (verder gaan dan de doelstellingen van het bestaande EU-rechtskader). In
het kader van de laatstgenoemde optie zijn twee maximale wetgevende subopties
onderzocht, een met en een zonder EU-maatregelen betreffende de wederzijdse
erkenning.
4.1.
Beleidsoptie 1 – Status quo
Deze beleidsoptie houdt in dat er geen nieuwe
EU-maatregelen worden vastgesteld, maar dat de bestaande activiteiten worden
voortgezet. Dat er geen nieuwe EU-maatregelen komen, betekent niet dat er op
EU-niveau niets verandert. Krachtens het Verdrag van Lissabon zal het bestaande
EU-rechtskader op 1 december 2014 via inbreukprocedures afdwingbaar worden
tegenover de lidstaten.
4.2.
Beleidsoptie 2 – Niet–wetgevende optie
In het kader van de niet-wetgevende optie
zouden workshops worden gebruikt ter bevordering van de tenuitvoerlegging
van bestaande verplichtingen op het gebied van confiscatie (beleidsmaatregel
1) en ter bevordering van de tenuitvoerlegging van bestaande verplichtingen
op het gebied van wederzijdse erkenning (beleidsmaatregel 12). Op gebruik
gerichte workshops voor beleidsmakers in sommige lidstaten over de
mogelijke opbrengst van confiscatie van vermogensbestanddelen (beleidsmaatregel
15), zou het gebruik van deze instrumenten kunnen aanmoedigen en een forum voor
kennisdeling en praktijkervaring kunnen vormen.
4.3.
Beleidsoptie 3 – Minimale wetgevende optie
Deze optie bestaat uit op omzetting en gebruik
gerichte workshops en aanvullende beleidsmaatregelen om de vastgestelde
tekortkomingen in het bestaande rechtskader inzake wederzijdse erkenning aan te
pakken. Wat de tenuitvoerlegging van beslissingen tot confiscatie betreft,
heeft deze optie als doel het rechtskader te vereenvoudigen door de Kaderbesluiten
2006/783/JBZ en 2005/214/JBZ samen te voegen en de werkingssfeer ervan uit te
breiden tot alle beslissingen tot schadeloosstelling die in het kader van
strafprocedures worden gegeven (beleidsmaatregel 14). Deze optie zou ook
inhouden dat geconsolideerde formulieren voor wederzijdse
erkenning worden ingevoerd (beleidsmaatregel 19). Deze optie zou
ook met zich brengen dat wederzijdse erkenning voorrang moet krijgen op
verdragen voor wederzijdse rechtshulp wat verzoeken tussen lidstaten betreft (beleidsmaatregel
20).
4.4.
Beleidsoptie 4.1 – Maximale wetgevende optie zonder
wederzijdse erkenning
Deze optie bestaat uit alle beleidsmaatregelen
die geen wetgevende maatregelen inzake wederzijdse erkenning inhouden. Om de confiscatiebevoegdheden te versterken,
voorziet deze optie via een ruime definitie van "opbrengsten" in de
mogelijkheid om alle in geld berekenbare voordelen, inclusief indirecte
opbrengsten, te confisqueren (beleidsmaatregel 2). Als oplossing voor het probleem van de
verjaring van confiscatiemaatregelen na afloop van de strafprocedure voorziet
deze optie in het afsplitsen van confiscatieprocedures van strafprocedures
(beleidsmaatregel 4) zodat ook na een zekere tijd, ook wanneer de
strafprocedure al is beëindigd, financiële onderzoeken kunnen worden gevoerd en
niet ten uitvoer gelegde beslissingen nog ten uitvoer kunnen worden gelegd. Deze optie zou ook leiden tot de versterking
van ruimere confiscatie (beleidsmaatregel 5) door de werkingssfeer van de
delicten waarop deze van toepassing is, uit te breiden en door daarin minstens
te voorzien wanneer een rechterlijke instantie oordeelt dat het veel
waarschijnlijker is dat de vermogensbestanddelen van een persoon die is
veroordeeld voor een delict dat onder artikel 83, lid 1, VWEU valt, afkomstig
zijn van soortgelijke criminele activiteiten. Om de obstakels voor vervolging uit de weg te
ruimen, voorziet deze optie ook in confiscatie zonder veroordeling in een
beperkt aantal gevallen (beleidsmaatregel 6). Dit zou confiscatie mogelijk
maken in gevallen waarin geen strafrechtelijke veroordeling kan worden
verkregen omdat de verdachte is overleden, is gevlucht of niet kan terechtstaan
vanwege geestesziekte. Om confiscatie te vermijden, dragen
criminelen, zodra tegen hen een onderzoek is ingesteld, hun
vermogensbestanddelen vaak over aan derden die daarvan op de hoogte zijn. Deze
optie houdt ook confiscatie bij derden in (beleidsmaatregel 7)
voor vermogensbestanddelen die tegen een prijs die lager is dan de marktwaarde,
werden verkregen en waarvan een redelijk persoon die zich in de positie van de
derde bevindt, had moeten vermoeden dat deze van een misdrijf afkomstig waren.
Wat bevriezing/inbeslagneming van criminele vermogensbestanddelen betreft,
voorziet deze optie in geharmoniseerde minimumnormen (beleidsmaatregel 8).
Zij voorziet ook in mechanismen om bevriezing te verzekeren
(beleidsmaatregel 9); de lidstaten zouden over passende mechanismen
moeten beschikken om ervoor te zorgen dat vermogensbestanddelen waarvoor het
gevaar bestaat dat ze zullen worden verborgen of naar het buitenland zullen
worden overgebracht, onmiddellijk kunnen worden bevroren/in beslag kunnen
worden genomen door buitengerechtelijke autoriteiten, zelfs voorafgaand aan het
verzoek om een rechterlijke beslissing. Wat het behoud van de vermogensbestanddelen
betreft, voorziet deze optie in de mogelijkheid om bevroren goederen te verkopen,
althans wanneer de waarde ervan vermoedelijk zal dalen of wanneer het niet
langer economisch verantwoord is ze te behouden (beleidsmaatregel 10). Wat de uitoefening van bevoegdheden betreft,
voorziet deze optie in rapportageverplichtingen (beleidsmaatregel 16) voor
lidstaten, die gegevens verzamelen waarmee statistieken kunnen worden opgesteld
die kunnen worden gebruikt voor evaluatiedoeleinden.
4.5.
Beleidsoptie 4.2 – Maximale wetgevende optie met
wederzijdse erkenning
Deze optie bestaat uit alle overwogen
beleidsmaatregelen (maar de beleidsmaatregelen 19 en 20 overlappen elkaar gedeeltelijk).
In vergelijking met optie 4.1 omvat zij ook de wederzijdse erkenning van
alle soorten beslissingen (beleidsmaatregel 13). Deze optie houdt ook de
wederzijdse erkenning in van beslissingen tot schadeloosstelling
(beleidsmaatregel 14) door de Kaderbesluiten 2006/783/JBZ en 2005/214/JBZ
samen te voegen en de werkingssfeer ervan uit te breiden tot alle beslissingen
tot schadeloosstelling die in het kader van strafprocedures worden gegeven.
Deze optie voorziet ook in geconsolideerde formulieren voor wederzijdse
erkenning (beleidsmaatregel 19) en maatregelen waarmee de voorrang
van wederzijdse erkenning kan worden afgedwongen (beleidsmaatregel 20).
5.
Effectbeoordeling
5.1.
Analyse van optie 1 - Status quo
Wat de optie "niets doen"
betreft, zal naar verwachting trage vooruitgang worden geboekt in de richting
van de specifieke doelstellingen. Het economische effect zal naar verwachting
klein zijn en het gevolg zijn van de normale aangroei van de ontnomen
vermogensbestanddelen. Waarschijnlijk zal de kloof tussen de criminele
vermogensbestanddelen en de door de overheden ontnomen criminele
vermogensbestanddelen groter worden. Het sociale effect zal
waarschijnlijk verwaarloosbaar zijn na een lichte toename van de criminele
vermogensbestanddelen die ten gunste van slachtoffers van misdrijven worden
ontnomen. Deze optie zou geen effect hebben op crimineel gedrag.
Zonder aanvullende EU-maatregelen zouden criminelen hun vermogensbestanddelen
waarschijnlijk in andere lidstaten blijven investeren, waardoor de behoefte aan
een grensoverschrijdende dimensie van confiscatie zou toenemen. Over het
algemeen zouden grote leemtes blijven bestaan, zouden instrumenten voor
wederzijdse erkenning onderbenut blijven en zou het bedrag van de in de hele EU
geconfisqueerde criminele vermogensbestanddelen beperkt blijven in vergelijking
met de geraamde omzet van de georganiseerde criminaliteit. Zonder
EU-maatregelen zou de situatie weliswaar niet statisch zijn, maar de
veranderingen zouden te traag verlopen. Derhalve zou met deze optie de
doelstelling om meer criminele vermogensbestanddelen te ontnemen in de Unie,
niet worden bereikt. De lidstaten zullen deze optie wellicht niet steunen. Het
Europees Parlement zou met deze oplossing helemaal niet tevreden zijn.
5.2.
Analyse van optie 2 – Niet-wetgevende optie
Deze optie zou een beperkt economisch
effect hebben. Op omzetting gerichte workshops zouden voor de lidstaten die
de betrokken teksten nog niet hebben omgezet, een licht positief effect kunnen
hebben op de omzetting. De kosten van de op gebruik gerichte workshops zouden
verwaarloosbaar zijn en het nut ervan zou afhangen van de schaal waarop zij
worden georganiseerd. Gelet op de ernstige onderbenutting van confiscatieprocedures
zouden op gebruik gerichte workshops een belangrijker effect kunnen hebben op
het gebruik en kunnen vermijden dat beslissingen nog steeds worden gegeven op
basis van de veronderstelling dat confiscatie nutteloos is. Het sociale
effect zou verwaarloosbaar zijn en het effect op crimineel gedrag
vrij beperkt. Over het algemeen zou de niet-wetgevende optie
waarschijnlijk weinig toegevoegde waarde bieden en zouden de op gebruik
gerichte workshops het meest interessante aspect zijn. Deze optie zou
nauwelijks de doelstelling bereiken meer criminele vermogensbestanddelen te
ontnemen in de Unie en zou hevige kritiek van het Europees Parlement uitlokken.
5.3.
Analyse van optie 3 – Minimale wetgevende optie
Naast het economische effect van op omzetting
en gebruik gerichte workshops zouden betere instrumenten voor wederzijdse
erkenning het aantal grensoverschrijdende tenuitvoerleggingsprocedures
duidelijk doen toenemen en in zekere mate ook de waarde van de ontnomen
vermogensbestanddelen. Het is echter moeilijk om de economische toegevoegde
waarde van een -zelfs aanzienlijke- toename van het gebruik van instrumenten
inzake wederzijdse erkenning te achterhalen. Een toename van het gebruik van
instrumenten inzake wederzijdse erkenning zou de administratieve kosten
verschuiven van de centrale autoriteiten naar de plaatselijke justitiële
autoriteiten en de administratieve kosten voor het behandelen van verzoeken van
andere lidstaten, zouden in beginsel moeten dalen. De tijdwinst die het gevolg
is van een ruimer gebruik van wederzijdse erkenning (tegenover wederzijdse
rechtshulp), zou snellere grensoverschrijdende tenuitvoerlegging mogelijk maken
en de kansen op welslagen van ontneming vergroten door het risico te beperken
dat vermogensbestanddelen worden weggemaakt. De overwogen consolidatie van
formulieren voor wederzijdse erkenning zou kunnen impliceren dat de
beroepsbeoefenaren initiële opleiding moeten krijgen, maar de kosten daarvan
zouden waarschijnlijk door de voordelen worden gecompenseerd. Een bescheiden toename
van het aantal ontnomen vermogensbestanddelen en van de waarde ervan moet
logischerwijze leiden tot een bescheiden toename van het sociale effect in
de vorm van schadeloosstelling voor slachtoffers. Een betere tenuitvoerlegging
van grensoverschrijdende procedures zou waarschijnlijk leiden tot meer
vertrouwen in de nationale strafrechtsstelsels en in de EU-ruimte van vrijheid,
veiligheid en recht. Wat de grondrechten betreft, wordt een klein effect
op het eigendomsrecht verwacht. Naar verwachting zal er een beperkt effect zijn
op crimineel gedrag. Een betere tenuitvoerlegging van
grensoverschrijdende procedures kan een aantal verplaatsingseffecten hebben die
kunnen leiden tot een netto kapitaalvlucht van misdaadgeld uit de EU, met een
licht negatief effect op het zwarte circuit en op de economieën van derde
landen. Over het algemeen zou de minimale wetgevende optie waarschijnlijk
een bescheiden toegevoegde waarde bieden. Deze optie zou nauwelijks de
doelstelling bereiken om meer criminele vermogensbestanddelen te ontnemen in de
Unie en zou door het Europees Parlement waarschijnlijk niet als een adequate
oplossing voor het probleem worden beschouwd.
5.4.
Analyse van optie 4.1 - Maximale wetgevende optie
zonder wederzijdse erkenning
Naast de op omzetting en gebruik gerichte workshops,
zouden ook de meeste beleidsmaatregelen, afzonderlijk beschouwd, ten minste
een bescheiden economisch effect hebben. Gelet op het aantal
beleidsmaatregelen en het grote gebrek aan gegevens over bevroren,
geconfisqueerde en ontnomen bedragen en de kosten van met confiscatie verband
houdende activiteiten, is het niet mogelijk de kosten van deze optie te
kwantificeren. Bovendien kunnen in veel gevallen de kosten van
tenuitvoerlegging verschillen afhankelijk van de kenmerken van de lidstaten. De belangrijkste economische analyse die is
gepresenteerd om het gebrek aan gegevens aan te pakken, is een raming van de
opbrengsten voor de EU27 op grond van een model dat gebruik maakt van
proxy-indicatoren om een extrapolatie te maken van een gedetailleerde analyse
van inkomsten en kosten in het Verenigd Koninkrijk (de enige lidstaat waarvoor
een raming kan worden gemaakt van de inkomsten en kosten van alle elementen van
het systeem van confiscatie van vermogensbestanddelen en die over een confiscatiesysteem
beschikt dat redelijk lijkt op de maximale wetgevende suboptie). Hoewel de
resultaten van deze oefening slechts indicatief zijn, zijn deze toch
bemoedigend: volgens dat model zouden 21 van de 27 lidstaten voordeel
halen uit deze optie (en veel lidstaten zelfs een zeer groot voordeel). Het
feit dat confiscatie van vermogensbestanddelen in de meeste lidstaten
potentieel voordelig lijkt te zijn, is een argument voor maatregelen op
EU-niveau. Er kan worden aangenomen dat wanneer er meer vermogensbestanddelen
worden ontnomen ten gunste van de overheid, er sprake zal zijn van een
aanzienlijk sociaal effect aangezien dit, ten minste in sommige
lidstaten, gepaard zal gaan met een toename van de ten gunste van slachtoffers
van misdrijven ontnomen vermogensbestanddelen. De confiscatie van criminele
vermogensbestanddelen zal leiden tot meer vertrouwen van het publiek in het
strafrecht. Maatregelen met een aanzienlijk positief
effect op confiscatie-instrumenten (bv. maatregel 5 betreffende ruimere confiscatie,
maatregel 6 betreffende confiscatie zonder veroordeling of maatregel 7
betreffende confiscatie bij derden) hebben ook het grootste effect op de
grondrechten. Beperkingen van het eigendomsrecht en van het recht op een
onpartijdig gerecht moeten gerechtvaardigd zijn, evenredig zijn en vergezeld
gaan van toereikende waarborgen. Het Europees Hof voor de rechten van de mens
(EHRM) heeft veel arresten gewezen waarin het consequent de toepassing van
systemen van confiscatie zonder veroordeling in bijzondere gevallen heeft
toegestaan. Het heeft zich echter niet uitgesproken over de principekwestie van
de verenigbaarheid ervan met het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
De omkering van de bewijslast inzake de rechtmatigheid van de
vermogensbestanddelen heeft tot dusver het kritische onderzoek van het EHRM
doorstaan, mits die omkering op een eerlijke wijze wordt toegepast in de
betrokken zaak, met gepaste waarborgen die de betrokken persoon in staat
stellen de weerlegbare vermoedens aan te vechten. Het EHRM heeft systemen van
ruimere confiscatie in specifieke gevallen consequent toegestaan, maar de
verenigbaarheid ervan met het Verdrag wordt geval per geval beoordeeld. Ook
hier zijn de aan de verweerder toegekende procedurele waarborgen bepalend bij
de beoordeling van de evenredigheid van de maatregel. Een sterk argument dat
pleit voor het rechtvaardigen van confiscatie bij derden, is het geval waarin
vermogensbestanddelen zowel door de derde als door een slachtoffer worden
opgeëist. Wanneer de pleger van een misdrijf over onvoldoende
vermogensbestanddelen beschikt om een vordering te voldoen (wat vaak het geval
is), zouden maatregelen ten gunste van de derde de positie van het slachtoffer
verzwakken. Tijdelijke maatregelen, zoals beslissingen tot bevriezing, kunnen,
gelet op hun voorlopige aard, verdere beperkingen van bepaalde rechten en
beginselen betreffende het recht op een eerlijke rechtsgang rechtvaardigen, mits
er voldoende waarborgen of rechtsmiddelen beschikbaar zijn en die beperkingen
de wzenlijke inhoud van die rechten en beginselen niet aantasten. Wanneer de
maatregelen van deze beleidsoptie evenredig worden toegepast en worden
aangevuld met passende waarborgen in de EU-wetgevingsvoorstellen, zouden zij de
grondrechten eerbiedigen. Het effect van deze optie op crimineel
gedrag zou aanzienlijk zijn aangezien confiscatie zonder veroordeling
(zelfs in een beperkt aantal gevallen) en confiscatie bij derden, criminelen
zouden verplichten hun methoden te wijzigen en het hun moeilijker zouden maken
om hun vermogensbestanddelen te verbergen. Deze optie zou een bescheiden
kapitaalvlucht van misdaadgeld naar niet-EU-landen kunnen veroorzaken en een
aanzienlijk negatief effect kunnen hebben op het zwarte circuit en op de
economieën van derde landen. Over het algemeen zou deze optie
waarschijnlijk een aanzienlijke toegevoegde waarde bieden. De
tenuitvoerlegging van deze optie leidt onder meer onmiddellijk tot betere
systemen voor confiscatie, bevriezing en beheer van vermogensbestanddelen. Deze
optie zou echter ook een belangrijk effect hebben op het gebruik. Terwijl op gebruik
gerichte workshops de beleidsmakers van de lidstaten over het mogelijke
voordeel van confiscatie zouden informeren en hen op die manier in staat zouden
stellen de verandering te bevorderen, zouden krachtiger wetgevingsinstrumenten
het gebruik aanmoedigen door concreet de kansen op een geslaagd optreden te
vergroten. Bovendien kan de harmonisatie van de confiscatiewetgeving ook de
facto de wederzijdse erkenning bevorderen door ervoor te zorgen dat ontvangen
beslissingen verenigbaar zijn met het rechtsstelsel van de uitvoerende
lidstaat. Met deze optie zou de doelstelling om meer criminele
vermogensbestanddelen te ontnemen in de Unie, worden bereikt. Zeer
waarschijnlijk zou het Europees Parlement deze optie gematigd positief
onthalen.
5.5.
Analyse van optie 4.2 - Maximale wetgevende optie
met wederzijdse erkenning
Wat het economische effect betreft,
zouden extra EU-maatregelen op het gebied van de wederzijdse erkenning de
resultaten van de analyse van de winstgevendheid voor de EU27 verder
verbeteren. Het is echter niet mogelijk om voor deze beleidsoptie een precieze
raming te geven van de opbrengst per land, gelet op het gebrek aan gegevens
over het aantal in andere lidstaten ten uitvoer te leggen beslissingen en de
daarmee gemoeide bedragen. De meerkosten voor lidstaten die veel buitenlandse
beslissingen zonder veroordeling ontvangen voor tenuitvoerlegging, zouden
volledig worden geneutraliseerd door de bestaande bepaling (van Kaderbesluit 2006/783/JBZ)
dat de lidstaat die een beslissing tot confiscatie ten uitvoer legt, 50% van
het ontnomen bedrag mag houden. Het sociale effect zou aanzienlijk
zijn. Naast de gevolgen van de maximale optie zonder wederzijdse erkenning,
zullen de verbeteringen op het gebied van wederzijdse erkenning naar
verwachting leiden tot een groter vertrouwen in de EU-ruimte voor vrijheid,
veiligheid en recht. Het effect op crimineel gedrag zou ook aanzienlijk
zijn. De combinatie van de maatregelen in de maximale wetgevende optie en een
aanzienlijk verbeterde tenuitvoerlegging van grensoverschrijdende procedures
zou criminelen er waarschijnlijk toe verplichten om hun methoden te veranderen
en zou verplaatsingseffecten kunnen hebben, die zouden kunnen leiden tot een
netto kapitaalvlucht van misdaadgeld uit de EU. Dit zou leiden tot een nog
groter effect op het zwarte circuit en op de economieën van derde landen. Over
het algemeen zou deze optie waarschijnlijk een zeer aanzienlijke
toegevoegde waarde bieden. De gecombineerde effecten van economische voordelen,
aanzienlijke sociale effecten en een ruimer gebruik worden verder versterkt
door maatregelen inzake wederzijdse erkenning die verder reiken dan die van de
minimale wetgevende optie. Deze optie is volledig in overeenstemming met de
doelstelling om meer criminele vermogensbestanddelen te ontnemen in de Unie.
Waarschijnlijk zou het Europees Parlement deze optie positief onthalen.
6.
Vergelijking van de opties
De beleidsoptie die de voorkeur wegdraagt,
is de maximale optie met maatregelen inzake wederzijdse erkenning,
terwijl de maximale wetgevende optie zonder wederzijdse erkenning en de
minimale wetgevende optie op een gedeelde tweede plaats staan. De voorkeuroptie
eerbiedigt de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid omdat zij niet
verder gaat dan nodig is om de beschreven doelstellingen te bereiken, met
inachtneming van de grondrechten. Deze optie zou de harmonisatie van regels en
de tenuitvoerlegging van beslissingen in de lidstaten aanzienlijk verbeteren,
onder meer door bestaande bepalingen over ruimere confiscatie te wijzigen, door
nieuwe bepalingen over confiscatie zonder veroordeling en confiscatie bij
derden in te voeren en door te voorzien in de wederzijdse erkenning voor alle
soorten beslissingen (met inbegrip van beslissingen die niet op een
veroordeling zijn gebaseerd). De beleidsmaatregelen van de voorkeuroptie zijn
gekalibreerd zodat zij evenredig zijn en niet onnodig inbreuk maken op de
grondrechten. Om rekening te houden met de opmerkingen van in verdediging van
verdachten gespecialiseerde advocaten, worden op EU-niveau minimumwaarborgen
vastgesteld om volledig in overeenstemming te zijn met het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie. Toezicht en evaluatie De uitvoering van de voorkeuroptie moet in de
toekomst aan toezicht en evaluatie worden onderworpen. Als gevolg van het
gebrek aan statistische gegevens over confiscatie van vermogensbestanddelen en
de geringe kwaliteit van de beschikbare gegevens, is het thans in de meeste
landen niet mogelijk om een correcte, op bewijzen gebaseerde beoordeling te
maken van de effecten van nieuw beleid / nieuwe wetgeving op EU- of nationaal niveau.
Bovendien is ook informatie over de mate waarin wederzijdse erkenning
grensoverschrijdende tenuitvoerlegging vergemakkelijkt, niet gemakkelijk te
verkrijgen. Daarom bevat de voorkeuroptie
rapportageverplichtingen voor de lidstaten over de confiscatie van
vermogensbestanddelen. De gegevens zullen ten minste jaarlijks worden verzameld
door justitiële autoriteiten (rechterlijke instanties, openbare aanklagers),
vermogensbeheerbureaus en andere instanties die belast zijn met de bestemming
van vermogensbestanddelen. De gegevens die op die manier worden verzameld,
zullen nuttig zijn voor werkzaamheden inzake toezicht en evaluatie en zullen de
Commissie helpen om na te gaan in welke mate de voorgestelde wetgeving haar
doelstellingen bereikt. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar lidstaten waar
gegevensverzameling nog in de kinderschoenen staat. Om toezicht te houden op de daadwerkelijke
uitvoering van de voorgestelde wetgeving, zal de Commissie een uitvoeringsplan
vaststellen en regelmatig uitvoeringsverslagen opstellen op grond van
raadplegingen van de lidstaten en belanghebbenden. Het eerste verslag zal in
beginsel drie jaar na de inwerkingtreding van de wetgeving worden opgesteld. De inventarisatie van de wetgeving over confiscatie
van vermogensbestanddelen in de lidstaten, die werd uitgevoerd ter
voorbereiding van deze effectbeoordeling, zou kunnen worden gebruikt als
grondslag voor het toezicht op de ontwikkelingen in het recht en in het gebruik
in de lidstaten. Ook zullen
regelmatig evaluaties worden uitgevoerd en het eerste verslag zal worden
bekendgemaakt vijf jaar na de inwerkingtreding van de wetgeving. De evaluatieverslagen zouden
een kosten-batenanalyse kunnen bevatten om de huidige opbrengsten van de
confiscatie te beoordelen en de toekomstige opbrengsten ervan te ramen. Er zullen op omzetting
gerichte workshops en andere deskundigenvergaderingen plaatsvinden waarop uitvoeringskwesties
kunnen worden besproken. De uitwisseling van beproefde methoden in alle fasen
van de confiscatieprocedure wordt voortgezet in het kader van het EU Asset
Recovery Offices Platform. [1] In Italië is in 2011 naar schatting een bedrag van 150 miljard
EUR aan opbrengsten uit de georganiseerde criminaliteit witgewassen (Bank van
Italië, 2011). Volgens een officiële raming bedroegen de inkomsten uit
georganiseerde criminaliteit in het Verenigd Koninkrijk in 2006 15 miljard
GBP. [2] In 2009 bijvoorbeeld werd in het Verenigd Koninkrijk 189
miljoen EUR en in Nederland 60 miljoen EUR ontnomen.