28.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 119/2


Conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020)

2009/C 119/02

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

 

HERINNEREND AAN HET VOLGENDE:

De Europese Raad heeft in maart 2002 in Barcelona het werkprogramma Onderwijs en Opleiding 2010 onderschreven, en daarmee — tegen de achtergrond van de strategie van Lissabon — voor het eerst een hecht kader vastgesteld voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, op basis van gemeenschappelijke doelstellingen en met als hoofddoel de nationale onderwijs- en opleidingsstelsels te helpen verbeteren door middel van aanvullende EU-instrumenten, wederzijds leren en het uitwisselen van goede praktijken via de open coördinatiemethode;

 

en CONSTATEREND

dat dankzij de samenwerking in het kader van het bovengenoemde werkprogramma, onder meer het proces van Kopenhagen en initiatieven in het kader van het proces van Bologna, grote vooruitgang kon worden geboekt — met name bij het ondersteunen van de nationale hervormingen van de stelsels voor levenslang leren, de modernisering van het hoger onderwijs en de ontwikkeling van gemeenschappelijke Europese instrumenten ter bevordering van kwaliteit, transparantie en mobiliteit — maar dat Europa nog grote problemen zal moeten overwinnen om overeenkomstig zijn ambitie de meest door concurrentie gekenmerkte en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden;

BEKLEMTOONT het volgende:

1.

Voor onderwijs en opleiding is een cruciale rol weggelegd bij het oplossen van de vele sociaal-economische, demografische, milieu- en technologische problemen waarmee Europa en zijn burgers nu en in de komende jaren te maken zullen krijgen;

2.

Naast het bevorderen van persoonlijke ontplooiing, sociale cohesie en actief burgerschap is efficiënt investeren in menselijk kapitaal — door middel van onderwijs- en opleidingsstelsels — een essentieel onderdeel van de Europese strategie om de hoge niveaus van duurzame en op kennis gebaseerde groei en werkgelegenheid te bereiken die de kern van de Lissabonstrategie vormen;

CONSTATEERT het volgende:

1.

Onverminderd de waardevolle Europese diversiteit en haar unieke mogelijkheden, en met volledige inachtneming van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor hun onderwijsstelsels, kan een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, dat voortbouwt op de vooruitgang die is geboekt met het werkprogramma Onderwijs en Opleiding 2010, de doeltreffendheid van een dergelijke samenwerking verhogen en de onderwijs- en opleidingsstelsels van de lidstaten tot 2020 duurzame voordelen en steun bieden;

2.

Onderwijs en opleiding hebben op aanzienlijke wijze bijgedragen aan de vorderingen bij het verwezenlijken van de langetermijndoelstellingen van de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid. Met het oog op de toekomstige ontwikkelingen van dit proces moeten de inspanningen dan ook worden gehandhaafd, teneinde te verzekeren dat onderwijs en opleiding vast verankerd blijven in de bredere strategie. Het is ook van wezenlijk belang dat het kader voor Europese samenwerking soepel genoeg blijft om het hoofd te kunnen bieden aan de huidige en de toekomstige uitdagingen, met inbegrip van die welke zich voordoen in de context van eventuele nieuwe strategieën na 2010;

NEEMT MET BELANGSTELLING KENNIS VAN

de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (1);

KOMT HET VOLGENDE OVEREEN:

1.

Tot 2020 moet de Europese samenwerking als hoofddoel hebben de verdere ontwikkeling van de onderwijs- en opleidingsstelsels in de lidstaten te steunen. Dit houdt in dat:

a)

alle burgers voldoening moeten vinden in hun privéleven, in sociaal opzicht en in hun beroep;

b)

duurzame economische welvaart en inzetbaarheid moeten worden verwezenlijkt en tegelijkertijd de democratische waarden, de sociale cohesie, actief burgerschap en de interculturele dialoog moeten worden bevorderd.

2.

Deze doelstellingen moeten in een wereldwijd perspectief worden beschouwd. De lidstaten erkennen het belang van openheid ten aanzien van de buitenwereld als voorwaarde voor wereldwijde ontwikkeling en welvaart, hetgeen — door uitgelezen en aantrekkelijke mogelijkheden op het gebied van onderwijs, opleiding en onderzoek te bieden — de Europese Unie zal helpen bij het verwezenlijken van haar doelstelling om de leidende kenniseconomie in de wereld te worden.

3.

De Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding in de periode tot 2020 moet tot stand worden gebracht in de context van een strategisch kader dat het onderwijs- en opleidingsbestel overkoepelt en in het teken staat van levenslang leren. Levenslang leren moet immers worden beschouwd als een beginsel dat ten grondslag ligt aan het gehele kader, dat zo is ontworpen dat het betrekking heeft op leren in alle contexten — zowel formeel, niet-formeel als informeel — en op alle niveaus: vanaf het onderwijs in de vroege kinderjaren en de scholen tot hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, en volwassenenonderwijs.

Het kader zou specifiek betrekking moeten hebben op de volgende vier strategische doelstellingen (hieronder nader omschreven):

1.

van een leven lang leren en mobiliteit een realiteit maken;

2.

de kwaliteit en de efficiëntie van onderwijs en opleiding verbeteren;

3.

kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap bevorderen;

4.

innovatie en creativiteit (inclusief ondernemerschap) op alle onderwijs- en opleidingsniveaus bevorderen.

4.

De periodieke controle van de vooruitgang die wordt geboekt bij het verwezenlijken van een doelstelling vormt een essentiële bijdrage in de richting van een empirisch onderbouwde beleidsvorming. Daarom moeten de hierboven omschreven strategische doelstellingen gedurende de periode 2010-2020 vergezeld gaan van indicatoren en referentieniveaus voor de Europese gemiddelde prestaties („Europese benchmarks”), zoals uiteengezet in bijlage I bij dit document. Voortbouwend op de bestaande benchmarks zullen die een hulpmiddel vormen om de geboekte algemene vooruitgang op Europees niveau te meten en de reeds bereikte resultaten zichtbaar te maken.

Strategische doelstelling 1:   Van een leven lang leren en de mobiliteit van lerenden een realiteit maken

De uitdagingen die het gevolg zijn van de demografische veranderingen, en de behoefte om vaardigheden regelmatig bij te werken en te ontwikkelen volgens de veranderende economische en sociale omstandigheden, nopen ertoe de mens levenslang te laten leren, alsook onderwijs en opleiding beter op verandering te laten inspelen, en meer open te stellen voor de buitenwereld. Hoewel nieuwe initiatieven op het gebied van levenslang leren kunnen worden ontwikkeld om toekomstige problemen aan te pakken, moeten ook de lopende initiatieven, met name het uitvoeren van samenhangende en brede strategieën voor levenslang leren, worden voortgezet. In het bijzonder moet worden bewerkstelligd dat nationale kwalificatiekaders worden vastgesteld die op relevante leerresultaten berusten en aan het Europese kwalificatiekader zijn gekoppeld en dat flexibeler leertrajecten tot stand komen, met inbegrip van een betere overgang tussen de verschillende onderwijs- en opleidingssectoren, een grotere openheid ten aanzien van non-formeel en informeel leren en een grotere transparantie en erkenning van de leerresultaten. Verdere inspanningen zijn ook vereist om volwassenenonderwijs te bevorderen, de kwaliteit van de begeleidingssystemen te verbeteren en om leren in het algemeen aantrekkelijker te maken — onder meer door nieuwe vormen van leren te ontwikkelen en nieuwe onderwijs- en leertechnologieën te gebruiken.

De mobiliteit van lerenden, leerkrachten en opleiders van leerkrachten — een essentiële factor bij levenslang leren en een belangrijk middel om inzetbaarheid en aanpassingsvermogen te bevorderen — moet geleidelijk worden uitgebreid, zodat leerperiodes in het buitenland, zowel in Europa als elders in de wereld, veeleer regel dan uitzondering worden. Daarbij moeten de beginselen van het Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit worden toegepast. Dit zal nieuwe inspanningen vergen van alle betrokkenen, bijvoorbeeld wat het garanderen van adequate financiering betreft.

Strategische doelstelling 2:   de kwaliteit en de efficiëntie van onderwijs en opleiding verbeteren

Efficiënte en billijke onderwijs- en opleidingsstelsels van hoge kwaliteit zijn van cruciaal belang voor het succes van Europa en voor een betere inzetbaarheid. De grote uitdaging is ervoor te zorgen dat iedereen sleutelcompetenties verwerft, maar dat tegelijk op alle onderwijs- en opleidingsniveaus de topkwaliteit en attractiviteit worden geboden waarmee Europa in de wereld een leidende rol kan blijven spelen. Om dit in duurzame zin te bewerkstelligen, moet meer aandacht worden geschonken aan basisvaardigheden zoals lezen, schrijven en rekenen: wiskunde, wetenschappen en technologie moeten aantrekkelijker worden gemaakt en de taalvaardigheid moet worden uitgebreid. Tegelijk moet worden gezorgd voor onderricht van hoge kwaliteit, moet worden voorzien in adequate initiële lerarenopleiding en in permanente beroepsontwikkeling voor leraren en opleiders en moet onderwijzen een aantrekkelijke beroepskeuze worden. Het is ook belangrijk dat de onderwijs- en opleidingsinstellingen beter worden bestuurd en geleid, en dat doeltreffende kwaliteitsborgingssystemen worden ontworpen. Hoge kwaliteit is slechts haalbaar met efficiënte en duurzame inzet van, naargelang het geval, publieke en particuliere middelen, en door empirisch onderbouwde beleidsmaatregelen en -methoden op het gebied van onderwijs en opleiding in stelling te brengen.

Strategische doelstelling 3:   kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap bevorderen

Het onderwijs- en opleidingsbeleid moet alle burgers — ongeacht hun persoonlijke, sociale of economische achtergrond — in staat stellen om een leven lang niet alleen arbeidsspecifieke vaardigheden, maar ook de met het oog op inzetbaarheid en op verder leren, actief burgerschap en interculturele dialoog vereiste sleutelcompetenties te verwerven, op peil te houden en te ontwikkelen. Onderwijsachterstand moet worden bestreden door middel van kwalitatief hoogstaand onderricht in de vroege kinderjaren, alsmede gerichte steun, en door inclusief onderwijs te bevorderen. De onderwijs- en opleidingsstelsels moeten ernaar streven te garanderen dat alle lerenden, ook die uit kansarme groepen, lerenden met bijzondere behoeften, alsmede migranten, hun onderwijs voltooien, in voorkomend geval ook via tweedekansonderwijs en het aanbieden van meer gepersonaliseerd leren. Het onderwijs moet interculturele vaardigheden, democratische waarden en respect voor de grondrechten en het milieu bevorderen, alsook alle vormen van discriminatie bestrijden en alle jongeren in staat stellen positief met leeftijdgenoten met een andere achtergrond om te gaan.

Strategische doelstelling 4:   innovatie en creativiteit (inclusief ondernemerschap) op alle onderwijs- en opleidingsniveaus bevorderen

Creativiteit bezorgt niet alleen persoonlijke voldoening maar vormt tevens een belangrijke bron van innovatie, en innovatie wordt algemeen beschouwd als een van de stuwende factoren van duurzame economische ontwikkeling. Creativiteit en innovatie zijn van cruciaal belang voor bedrijfsontwikkeling en voor de vraag of Europa toegerust is om op internationaal niveau te concurreren. Het is op de eerste plaats zaak ernaar te streven dat alle burgers transversale sleutelcompetenties verwerven, zoals digitale competenties, leercompetenties, zin voor initiatief en ondernemerschap, en cultureel bewustzijn. Op de tweede plaats moet een volledig functionerende kennisdriehoek van onderwijs, onderzoek en innovatie worden gecreëerd. Als het bedrijfsleven en de verschillende niveaus en sectoren van onderwijs, opleiding en onderzoek de handen ineenslaan, kan dat helpen om de door de arbeidsmarkt gewenste vaardigheden en competenties, en het bevorderen van innovatie en ondernemerschap in de verschillende onderwijsvormen beter in het vizier te brengen. Bredere leergemeenschappen, waarbij vertegenwoordigers van de civiele samenleving en andere belanghebbenden worden betrokken, moeten worden bevorderd teneinde een creativiteitstimulerend klimaat te creëren en de professionele en sociale behoeften en het individuele welzijn beter met elkaar te verzoenen.

KOMT VOORTS HET VOLGENDE OVEREEN:

1.

Wanneer deze strategische doelstellingen worden nagestreefd, teneinde aldus een effectieve bijdrage aan de nationale hervormingen te leveren, moeten tot 2020 de onderstaande beginselen in acht worden genomen.

a)

De invulling van de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding moet in het teken staan van een leven lang leren, waarbij op doeltreffende wijze gebruik wordt gemaakt van de open coördinatiemethode en de synergie tussen de verschillende onderwijs- en opleidingssectoren worden ontwikkeld. Onverminderd de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor hun onderwijsstelsels en het vrijwillige karakter van de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, moet de open coördinatiemethode voortbouwen op:

de vier strategische doelstellingen voor Europese samenwerking die hierboven zijn uiteengezet;

gemeenschappelijke referentie-instrumenten en benaderingen;

intercollegiaal leren en uitwisseling van goede praktijken, met inbegrip van de verspreiding van de resultaten;

periodieke voortgangsbewaking en -rapportage;

empirische en andere gegevens van alle bevoegde Europese bureaus (2), Europese netwerken en internationale organisaties (3);

volledige benutting van de mogelijkheden die worden geboden door communautaire programma’s, met name op het gebied van een leven lang leren.

b)

De Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding behoort relevant en concreet te zijn. Zij moet duidelijke en zichtbare resultaten opleveren, die regelmatig en op een gestructureerde manier gepresenteerd, getoetst en verspreid worden, teneinde als basis voor permanente evaluatie en ontwikkeling te fungeren.

c)

Het proces van Kopenhagen op het vlak van beroepsonderwijs en -opleiding is een belangrijk aspect van de Europese samenwerking in het kader van de open coördinatiemethode. De doelen en prioriteiten van dit proces moeten bijdragen tot het bereiken van de in dit kader vastgelegde doelstellingen.

d)

Om de lidstaten te helpen bij hun streven naar de modernisering van het hoger onderwijs en de ontwikkeling van een Europese ruimte voor hoger onderwijs, is voorts een nauwe synergie met het proces van Bologna vereist, met name wat betreft instrumenten ter bevordering van kwaliteitsborging, erkenning, mobiliteit en transparantie.

e)

Indien mogelijk moet worden gestreefd naar sectoroverschrijdende samenwerking tussen de initiatieven van de EU op het gebied van onderwijs en opleiding, en aanverwante beleidsterreinen, met name werkgelegenheid, ondernemingen, sociaal beleid, jongeren en cultuur. Wat met name de kennisdriehoek betreft, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de synergie tussen onderwijs, onderzoek en innovatie, alsmede de complementariteit met de doelen van de Europese onderzoeksruimte.

f)

Niet alleen tussen de bevoegde instellingen van de EU, maar ook met alle belanghebbenden, die uit het oogpunt van beleidsbepaling, -toepassing en -evaluatie een belangrijke rol te spelen hebben, moet terdege en met gebruikmaking van nieuwe, transparante vormen van netwerken worden samengewerkt.

g)

De beleidsdialoog met derde landen en de samenwerking met internationale organisaties moeten worden versterkt, teneinde vergelijking mogelijk te maken en nieuwe ideeën te genereren.

h)

Indien nodig kunnen middelen uit de Europese structuurfondsen worden aangewend om de onderwijs- en opleidingsstelsels overeenkomstig de algemene strategische doelstellingen en de prioriteiten van de lidstaten te verbeteren.

2.

Het succes van de open coördinatiemethode op het gebied van onderwijs en opleiding hangt af van het politieke engagement van de lidstaten en van doeltreffende werkmethoden op Europees niveau. Vanuit dit oogpunt en met het oog op een grotere flexibiliteit moeten de werkmethoden van de Europese samenwerking berusten op:

a)

Werkcycli: de periode tot 2020 wordt opgedeeld in een reeks cycli, waarvan de eerste cyclus de drie jaren van 2009 tot en met 2011 beslaat.

b)

Prioritaire gebieden: voor elke cyclus stelt de Raad, op basis van een Commissievoorstel, een aantal op de strategische doelstellingen gebaseerde prioritaire gebieden voor Europese samenwerking vast. De Europese prioritaire gebieden zullen van die aard zijn dat ze ruimte laten voor ofwel brede samenwerking tussen alle lidstaten, ofwel hechte samenwerking tussen een beperktere groep lidstaten, naar gelang van de nationale prioriteiten. (De prioritaire gebieden voor de eerste cyclus in het nieuwe kader gaan in bijlage II dezes.)

c)

Wederzijds leren: de Europese samenwerking in de bovengenoemde prioritaire gebieden kan onder meer haar beslag krijgen door middel van intercollegiaal leren, conferenties en seminars, fora op hoog niveau of deskundigengroepen, panels, studies en analyses en internetsamenwerking, in voorkomend geval samen met de relevante belanghebbenden. Al deze initiatieven moeten worden ontwikkeld op basis van duidelijke mandaten, tijdschema's en geplande outputs, die door de Commissie in samenwerking met de lidstaten worden voorgesteld (zie ook punt f).

d)

Verspreiding van de resultaten: om de resultaten van de samenwerking zichtbaarder en effectiever te maken op nationaal en Europees niveau, zullen zij op grote schaal onder alle belanghebbenden worden verspreid, en indien nodig op het niveau van de directeuren-generaal of de ministers worden besproken.

e)

Voortgangsrapportage: aan het einde van elke cyclus — en wat de eerste cyclus in het nieuwe kader betreft, niet vóór begin 2012 — moet een gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie worden opgesteld. Dit bevat een bespreking van de algemene vooruitgang die is geboekt bij het verwezenlijken van de kaderdoelstellingen tijdens de recentste cyclus en/of op een specifiek thematisch gebied dat door de Commissie in samenwerking met de lidstaten is bepaald (zie ook punt f). Gezamenlijke verslagen moeten gebaseerd zijn op nationale verslagen die door de lidstaten zijn opgesteld, alsmede op bestaande informatie en statistische gegevens. De gezamenlijke verslagen kunnen worden uitgebreid met feitelijke analyses van de uiteenlopende situaties in de individuele lidstaten, mits zij daar volledig mee instemmen. Zij moeten tevens de grondslag vormen voor een nieuwe reeks prioritaire gebieden voor de volgende cyclus.

f)

Toezicht op het proces: ter bevordering van resultaten via de open coördinatiemethode en de ingebruikneming van de methode op zowel nationaal als Europees niveau, werken de lidstaten en de Commissie nauw samen bij het sturen, begeleiden en evalueren van het proces en de resultaten daarvan.

3.

Het strategisch kader — met inbegrip van benchmarks en werkmethodes — kan worden herzien en de Raad kan indien nodig aanpassingen doorvoeren in het licht van belangrijke nieuwe ontwikkelingen in Europa, met name besluiten inzake de strategie van de EU voor groei en werkgelegenheid na 2010.

VERZOEKT DERHALVE DE LIDSTATEN om:

1.

met de steun van de Commissie en onder gebruikmaking van de in deze conclusies omschreven open coördinatiemethode, met vereende krachten de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding in de periode tot 2020 vooruit te helpen op basis van de vier strategische doelstellingen, de beginselen en de werkmethoden die hierboven zijn beschreven, en de voor elke cyclus overeengekomen prioritaire gebieden (die voor de eerste cyclus 2009-2011 worden in bijlage II omschreven);

2.

op basis van de nationale prioriteiten nationale maatregelen te overwegen die gericht zijn op de in het strategische kader bepaalde doelstellingen en ertoe bijdragen dat de Europese benchmarks in bijlage I gezamenlijk worden bereikt; en voorts bij het uitstippelen van nationale onderwijs- en opleidingsbeleidsmaatregelen te bezien of inspiratie kan worden geput uit het wederzijds leren op Europees niveau.

VERZOEKT DE COMMISSIE om:

1.

in het kader van deze samenwerking op basis van de vier strategische doelstellingen, de beginselen en de werkmethoden die hierboven zijn beschreven en de respectievelijk in de bijlagen I en II omschreven benchmarks en overeengekomen prioritaire gebieden, tijdens de periode tot 2020 haar medewerking en steun te verlenen aan de lidstaten;

2.

met name door middel van de gezamenlijke voortgangsverslagen na te gaan in welke mate de doelstellingen van het kader zijn verwezenlijkt; in de loop van 2010 een evaluatie te verrichten van de vooruitgang die is geboekt bij het verwezenlijken van de in het kader van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” vastgestelde benchmarks;

3.

voorstellen voor eventuele benchmarks op het gebied van leermobiliteit, inzetbaarheid en taalonderricht, als omschreven in bijlage I, te onderzoeken;

4.

samen met de lidstaten na te gaan hoe de bestaande indicatoren, waaronder die inzake voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding, kunnen worden verbeterd, en vóór eind 2010 bij de Raad verslag uit te brengen over de mate waarin het door de Raad in mei 2007 (4) aangenomen coherente kader van indicatoren en benchmarks kan worden aangepast, teneinde de samenhang ervan met de strategische doelstellingen van dat kader te verzekeren; in dit verband dient bijzondere aandacht te worden besteed aan creativiteit, innovatie en ondernemerschap.


(1)  Doc. 17535/08 + ADD 1 + ADD 2.

(2)  In het bijzonder Cedefop en de Europese Stichting voor Opleiding.

(3)  Elke al dan niet uitdrukkelijke verwijzing in deze tekst naar de OESO moet worden gelezen met dien verstande dat voor alle lidstaten het recht van deelname aan de werkzaamheden van die organisatie gewaarborgd dient te worden.

(4)  Conclusies van de Raad van 25 mei 2007 betreffende een samenhangend kader van indicatoren en benchmarks voor de toetsing van de vorderingen met de Lissabondoelstellingen op onderwijs- en opleidingsgebied (PB C 311 van 21.12.2007, blz. 13-15).


BIJLAGE I

DE REFERENTIENIVEAUS VAN EUROPESE GEMIDDELDE PRESTATIES:

(„Europese benchmarks”)

Teneinde de vooruitgang te bewaken, uitdagingen te signaleren en bij te dragen tot een empirisch onderbouwde beleidsvorming, dienen een reeks referentieniveaus van de Europese gemiddelde prestatie („Europese benchmarks”) de strategische doelstellingen in de bovenstaande conclusies voor de periode 2010-2020 te ondersteunen.

Die benchmarks bouwen voort op de bestaande, in het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” vastgestelde benchmarks (1). Zij mogen alleen op vergelijkbare gegevens worden gebaseerd en dienen rekening te houden met de verschillende situatie in de individuele lidstaten. Zij mogen niet worden beschouwd als concrete doelstellingen die door elk land in 2020 moeten worden bereikt, maar als een verzoek aan de lidstaten om, op basis van de nationale prioriteiten en rekening houdend met de veranderende economische omstandigheden, na te gaan hoe en in welke mate zij ertoe kunnen bijdragen dat de beoogde benchmarks gezamenlijk kunnen worden bereikt via nationale acties.

Op basis hiervan hebben de lidstaten overeenstemming bereikt over de volgende vijf benchmarks:

Volwassenenparticipatie in levenslang leren

Teneinde de participatie van volwassenen, in het bijzonder laagopgeleiden, in levenslang leren te verhogen:

moet uiterlijk in 2020 gemiddeld minstens 15 % van de volwassenen deelnemen aan levenslang leren (2).

Jongeren met beperkte basisvaardigheden

Opdat alle lerenden een adequaat niveau van basisvaardigheden, in het bijzonder inzake lezen, wiskunde en wetenschappen, bereiken

moet uiterlijk in 2020 het percentage leerlingen dat slecht presteert op het gebied van lezen, wiskunde en wetenschappen (3) minder dan 15 % bedragen.

Tertiair onderwijs

Gelet op de stijgende vraag naar hoger opgeleiden, en erkennend dat beroepsonderwijs en -opleiding even belangrijk zijn:

moet uiterlijk in 2020 het percentage 30- tot 34- jarigen met een tertiaire opleiding (4) minstens 40 % bedragen.

Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding

Om ertoe bij te dragen dat zoveel mogelijk lerenden hun onderwijs en opleiding voltooien

moet uiterlijk in 2020 het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding (5) minder dan 10 % bedragen.

Onderwijs in de vroege kinderjaren

Om de participatie aan het onderwijs in de vroege kinderjaren te verhogen, als grondslag voor latere onderwijssuccessen, in het bijzonder voor kinderen uit kansarme groepen

moet uiterlijk in 2020 minstens 95 % van de kinderen tussen 4 jaar en de leerplichtige leeftijd voor het lager onderwijs deelnemen aan onderwijs in de vroege kinderjaren.

Tevens verzoekt de Raad de Commissie haar werkzaamheden op de volgende gebieden voort te zetten.

Mobiliteit

Gelet op de erkende toegevoegde waarde van leermobiliteit en teneinde die mobiliteit te vergroten, wordt de Commissie verzocht vóór einde 2010 bij de Raad een voorstel in te dienen voor een benchmark op dit gebied die in eerste instantie op de fysieke mobiliteit tussen de landen op het gebied van hoger onderwijs is toegespitst, zowel met kwantitatieve als met kwalitatieve aspecten rekening houdt en een weerspiegeling is van de inspanningen die in het kader van het proces van Bologna zijn geleverd en van de doelstellingen die in dat kader zijn overeengekomen, zoals dat recentelijk tijdens de conferentie in Leuven en Louvain-la-Neuve naar voren is gebracht (6). De Commissie wordt tevens verzocht na te gaan of die benchmark kan worden uitgebreid tot beroepsonderwijs en -opleiding en lerarenmobiliteit.

Inzetbaarheid

Gelet op het belang van het vergroten van de inzetbaarheid dankzij onderwijs en opleiding om aan de eisen van de huidige en toekomstige arbeidsmarkt te beantwoorden, wordt de Commissie verzocht om voor einde 2010 bij de Raad een voorstel voor een mogelijk Europese benchmark op dit gebied in te dienen.

Talen leren

Gelet op het belang van het aanleren van twee vreemde talen vanaf zeer jonge leeftijd, zoals onderstreept in de conclusies van de Europese Raad van Barcelona van 2002, wordt de Commissie verzocht om vóór einde 2010 bij de Raad een voorstel voor een mogelijk Europese benchmark op dit gebied in te dienen, dat gebaseerd is op het reeds gepresteerde werk inzake taalvaardigheden (7).


(1)  Raadsconclusies over referentieniveaus van Europese gemiddelde prestaties in onderwijs en opleiding (benchmarks) (doc. 8981/03).

(2)  Dit is het percentage van de bevolking in de leeftijdsgroep 25-64 jaar dat gedurende de vier weken vóór de enquête (Eurostat, Enquête naar de arbeidskrachten) onderwijs en opleiding heeft gevolgd. Ook de in de enquête rond volwassenenonderwijs verzamelde informatie betreffende volwassenenparticipatie in levenslang leren kan in dit verband worden benut.

(3)  Bronnen: OESO (PISA) (Alle lidstaten moeten het recht hebben aan bedoelde werkzaamheden deel te nemen). De desbetreffende indicatoren zullen afzonderlijk worden gemonitord.

(4)  Dit is het percentage in de leeftijdsgroep van 30-34 jaar dat met succes het tertiaire onderwijs heeft afgerond (ISCED-niveaus 5 en 6). (Eurostat, UOE).

(5)  Dit is het percentage van de bevolking van 18-24 jaar dat slechts de onderbouw van de middelbare school heeft voltooid en geen onderwijs of opleiding meer volgt. (Eurostat, Enquête naar de arbeidskrachten). Er moet worden gestreefd naar verhoging van de kwaliteit van de gegevens, mede door te bestuderen of het haalbaar is bijkomende gegevensbronnen aan te spreken.

(6)  Communiqué van de Conferentie van Europese ministers bevoegd voor hoger onderwijs, Leuven en Louvain-la-Neuve, België, 28-29 april 2009.

(7)  Conclusies van de Raad over de Europese taalvaardigheidsindicator, PB C 172 van 25.7.2006, blz. 1.


BIJLAGE II

PRIORITAIRE GEBIEDEN VOOR EUROPESE SAMENWERKING IN ONDERWIJS EN OPLEIDING TIJDENS DE EERSTE CYCLUS: 2009-2011

Met het oog op de vier strategische doelstellingen uit het kader ET 2020, moet het vaststellen van prioritaire gebieden voor een specifieke werkcyclus de efficiëntie van de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding verbeteren, en tegelijkertijd de behoeften van de verschillende lidstaten tot uiting brengen, in het bijzonder wanneer zich nieuwe omstandigheden en uitdagingen voordoen.

De prioritaire gebieden waarnaar in punt 2, onder b), en punt 2, onder c) in het onderdeel „komt voorts het volgende overeen” wordt verwezen, en die hieronder in detail zijn beschreven, tonen aan dat het noodzakelijk is:

i)

de samenwerking voort te zetten op gebieden waar belangrijke uitdagingen blijven bestaan;

ii)

de samenwerking te ontwikkelen op gebieden die als bijzonder belangrijk worden beschouwd tijdens deze werkcyclus.

De lidstaten kiezen overeenkomstig hun nationale prioriteiten de gebieden waarop zij willen deelnemen aan de gezamenlijke follow-up. Indien de lidstaten dit noodzakelijk achten kunnen de activiteiten rond specifieke prioritaire gebieden worden voortgezet in de volgende werkcycli.

Strategische doelstelling 1:   Van een leven lang leren en de mobiliteit van lerenden een realiteit maken

 

De werkzaamheden voortzetten rond:

:

de strategieën voor een leven lang leren

:

de uitvoering van de nationale strategieën voor levenslang leren voltooien en daarbij bijzondere aandacht schenken aan de validering van niet-formeel en informeel leren en begeleiding;

:

het Europese kwalificatiekader

:

overeenkomstig de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van april 2008 (1) alle nationale kwalificatiesystemen uiterlijk in 2010 aan het EKK koppelen en een op leerresultaten gebaseerde aanpak bevorderen voor normen en kwalificaties, beoordelings- en valideringsprocedures, overdracht van studiepunten, curricula en kwaliteitsborging.

 

Samenwerking opzetten rond:

:

het vergroten van de leermobiliteit

:

samenwerken om geleidelijk barrières te slechten en de mogelijkheden voor leermobiliteit in Europa en wereldwijd te vergroten, zowel in het hoger onderwijs als op andere onderwijsniveaus, onder meer met nieuwe streefcijfers en financieringsinstrumenten, daarbij rekening houdend met de specifieke behoeften van kansarmen.

Strategische doelstelling 2:   de kwaliteit en de efficiëntie van onderwijs en opleiding verbeteren

 

De werkzaamheden voortzetten rond:

:

taalonderricht

:

de burgers in staat stellen in drie talen (de moedertaal + twee andere talen) te communiceren, waar dienstig het taalonderwijs in BOO en voor volwassenen promoten, en migranten mogelijkheden bieden om de taal van hun gastland te leren;

:

beroepsontwikkeling van leerkrachten en opleiders

:

de aandacht toespitsen op de kwaliteit van het initiële onderwijs en op steun bij het begin van de loopbaan van nieuwe leerkrachten, alsmede op een betere kwaliteit van de mogelijkheden voor permanente beroepsontwikkeling van leerkrachten, opleiders en ander onderwijzend personeel (bijv. leidinggevenden of begeleidend personeel);

:

governance en financiering

:

de moderniseringsagenda voor het hoger onderwijs (inclusief curricula) en het kader voor kwaliteitsborging in BOO promoten en de kwaliteit van de voorzieningen, met inbegrip van het personeel, in de sector van het volwassenenonderwijs ontwikkelen; op concrete feiten gebaseerde beleidsmaatregelen en praktijken bevorderen, met bijzondere aandacht voor de duurzaamheid van investeringen door de overheid en in voorkomend geval de particuliere sector.

 

Samenwerking opzetten rond:

:

basisvaardigheden op het gebied van lezen, wiskunde en wetenschappen

:

bestaande goede praktijken en onderzoeksresultaten inzake leesvaardigheden bij leerlingen onderzoeken en verspreiden en conclusies trekken over de wijze waarop de geletterdheidniveaus in de EU kunnen worden verhoogd; de bestaande samenwerking intensiveren om de keuze voor wiskunde en wetenschappen op hogere niveaus van onderwijs en opleiding te bevorderen en het wetenschapsonderwijs te versterken; concrete acties ondernemen om de basisvaardigheden, ook bij volwassenen, te verbeteren;

:

„nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen”

:

bij de planning van onderwijs- en opleidingsactiviteiten terdege rekening houden met de beoordeling van de toekomstige behoeften aan vaardigheden en de behoeften van de arbeidsmarkt.

Strategische doelstelling 3:   kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap bevorderen

 

De werkzaamheden voortzetten rond:

:

voortijdige schoolverlaters in onderwijs en opleiding

:

preventieve maatregelen nemen, de samenwerking tussen algemeen en beroepsonderwijs versterken en de obstakels uit de weg ruimen voor voortijdige schoolverlaters die opnieuw onderwijs of een opleiding willen volgen.

 

Samenwerking opzetten rond:

:

preprimair onderwijs

:

een veralgemeende en voor iedereen gelijke toegang waarborgen en de kwaliteit van de voorzieningen en de steun voor leerkrachten verbeteren;

:

migranten

:

het wederzijds leren van de beste praktijken op het gebied van onderwijs aan lerenden met een migrantenachtergrond ontwikkelen;

:

lerenden met bijzondere behoeften

:

bevorderen van inclusief onderwijs en gepersonaliseerd leren door tijdige steun te verlenen, specifieke behoeften vroegtijdig te onderkennen en voor goed gecoördineerde diensten te zorgen; diensten opnemen in het mainstreamonderwijs en voor trajecten naar voortgezet onderwijs/voortgezette opleidingen zorgen.

Strategische doelstelling 4:   Innovatie en creativiteit (inclusief ondernemerschap) op alle onderwijs- en opleidingsniveaus bevorderen

 

De werkzaamheden voortzetten rond:

:

transversale sleutelcompetenties

:

overeenkomstig de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van december 2006 (2) meer rekening houden met transversale sleutelcompetenties in curricula, beoordelingen en kwalificaties.

 

Samenwerking opzetten rond:

:

innovatievriendelijke instellingen

:

creativiteit en innovatie bevorderen door specifieke onderwijs- en leermethoden te ontwikkelen (inclusief het gebruik van nieuwe ICT-instrumenten en lerarenopleiding);

:

partnerschap

:

partnerschappen ontwikkelen tussen aanbieders van onderwijs en opleidingen, bedrijven, onderzoeksinstituten, culturele actoren en creatieve bedrijfstakken, en een goed functionerende kennisdriehoek bevorderen.


(1)  PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.

(2)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.