19.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/61


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Preventie van terrorisme en gewelddadige radicalisering

(2008/C 211/17)

Mevrouw Wallström, vicevoorzitster van de Europese Commissie, heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité op 17 december 2007 per brief verzocht overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag een verkennend advies op te stellen over

Preventie van terrorisme en gewelddadige radicalisering.

De afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken en burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden ter zake was belast, heeft haar advies op 2 april 2008 goedgekeurd. Rapporteur was de heer RETUREAU, corapporteur de heer CABRA DE LUNA.

Tijdens zijn op 22 en 23 april 2008 gehouden 444e zitting (vergadering van 22 april) heeft het Comité onderstaand advies uitgebracht, dat met 147 stemmen voor en 1 stem tegen, bij 5 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Inleiding

1.1

De Commissie heeft het Comité verzocht een verkennend advies op te stellen over terrorismepreventie en met name over beleidsmaatregelen om te voorkomen dat mensen vervallen in radicaal gedrag waarbij geweld niet wordt geschuwd. Zij is van plan om hierover in juli 2008 een mededeling uit te brengen. Daarin wil zij in kaart brengen welke maatregelen, activiteiten en initiatieven in de praktijk hun waarde hebben bewezen bij het tegengaan van gewelddadige radicalisering. Ook zal waarschijnlijk worden ingegaan op thema's als gewelddadige radicalisering in gevangenissen en op andere plekken waar mensen vatbaar zijn en kunnen worden geronseld. Bedoeling van de Commissie is zich over de argumentatie en ideeën van gewelddadige radicalen te buigen en het maatschappelijk middenveld bij de bestrijding hiervan een grotere rol te geven.

1.2

In de periode na de Koude Oorlog, die in het teken staat van de economische globalisering, zijn de internationale machtsverhoudingen grondig door elkaar geschud, wat ook zijn weerslag heeft gehad op mondiale instellingen als de Verenigde Naties. Zo zijn er tal van nieuwe soevereine staten ontstaan (en erkend) die verklaard hebben zich aan het internationaal publiekrecht te onderwerpen.

1.3

In een aantal van die nieuwe landen, waarvan het grondgebied nog gedeeltelijk wordt bezet door gewapende groeperingen, zijn verschillende conflicten uitgebroken en worden de mensenrechten dikwijls geschonden.

1.4

Gebieden waar nauwelijks of geen controle is vormen een toevluchtshaven voor de leiders van de belangrijkste terroristische groeperingen, die zich immers het liefst daar vestigen waar de rechtsstaat en de openbare vrijheden hebben opgehouden te bestaan.

1.5

Klassieke oorlogsvoering is niet erg efficiënt gebleken tegen deze diffuse dreiging die verschillende gedaanten kan aannemen en waarbij sprake is van verspreide structuren. De dreiging houdt in dat informele organisaties en groeperingen die politiek geweld niet schuwen de speelbal worden van fundamentalisme en antidemocratische politieke ideologieën.

1.6

Ook het feit dat maar geen vreedzame oplossing wordt gevonden voor het Palestijnse vraagstuk en gewapende conflicten elders in de wereld is koren op de molen van internationale extremisten en terroristen, hoewel niet mag worden vergeten dat de meeste terroristische daden gepleegd worden in het kader van interne conflicten.

1.7

Waarschijnlijk is er te weinig geïnvesteerd in onderzoek naar de vraag hoe hoogopgeleiden, ingenieurs en intellectuelen geronseld en ertoe gebracht kunnen worden om gecoördineerde zelfmoordaanslagen te beramen en uit te voeren (we denken aan 11 september 2001) die getuigen van een enorme vastberadenheid en intelligentie en die ondenkbaar zijn zonder infiltratie in de democratische samenleving. Om een adequate en even ingenieuze contrastrategie uit te werken is een zo diep mogelijk inzicht in de ideologische en psychologische drijfveren van de betrokkenen onontbeerlijk. Daarnaast moeten de nodige geopolitieke analyses worden uitgevoerd en moet gebruik worden gemaakt van alle mogelijke middelen om inlichtingen te vergaren en informatie uit te wisselen.

1.8

Nu met de moderne communicatiemiddelen en de mondialisering een wereld is ontstaan waarin nationale oplossingen vaak geen optie meer zijn, gaat de crisis van de natiestaat gepaard met een crisis van het internationaal recht, dat niet over afschrikkende controlemiddelen beschikt en nog veel minder over adequate juridische actiemogelijkheden. Alleen de VN-Veiligheidsraad heeft voldoende bevoegdheden, maar daaraan wordt afbreuk gedaan door het vetorecht van vijf van de leden.

1.9

Met een herziene, consequente multilaterale regeling moet het echter mogelijk zijn de globalisering, de klimaatverandering en allerhande economische en sociale problemen efficiënt aan te pakken. Het internationale terrorisme zou doeltreffender kunnen worden bestreden via een multilateraal kader waarin regeringen en internationale agentschappen (Interpol) samenwerken. Ook de ngo's, die steeds op de bres staan voor de democratie, de naleving van het procesrecht en de bescherming van de openbare vrijheden, zouden in dit verband een nuttige bijdrage kunnen leveren.

2.   De verantwoordelijkheid van Europa — lopende en toekomstige acties

2.1

Om terrorisme op het niveau van de EU efficiënt te kunnen bestrijden moeten de lidstaten een gemeenschappelijke definitie van terrorisme afbakenen en hun strafrechtelijke bepalingen op elkaar afstemmen, ook op het vlak van beschuldigingen en sancties. De laatste jaren is er op dit vlak al heel wat gedaan en het Europees aanhoudingsbevel is nu een feit. De Raad heeft m.n. sinds de jaren 90 een aantal kaderbesluiten ter zake goedgekeurd.

2.2

Na de bloedige aanslagen van 11 september 2001 in de VS is de coördinatie op zowel internationaal als Europees en communautair niveau op gang gekomen: de Veiligheidsraad van de VN werkt samen met Interpol, met de NAVO voor militaire operaties, de Raad van Europa (Europese conventie tegen terrorisme), de OVSE, en ten slotte de EU en Europol. Er zijn samenwerkingsverbanden opgezet met de VS, de Maghreblanden en de Afrikaanse Unie en aan bepaalde landen wordt ad-hocbijstand verleend op militair, politioneel en financieel gebied.

2.3

Zowel binnen de instellingen als binnen de lidstaten, d.w.z. bij de politieke leiders en de overgrote meerderheid van de burgers, is een consensus ontstaan over de definitie van terrorisme en de wettelijke of onwettelijke daden die niet onder die definitie vallen. Een strikte afbakening van de bedreiging en de ontwikkeling daarvan is immers broodnodig om een samenhangend beleid mogelijk te maken en te voorkomen dat de individuele én collectieve rechten en vrijheiden onnodig worden beperkt.

2.4

Bepaalde autoritair geleide landen uit Afrika en met name het Midden-Oosten hebben de neiging om alle vormen van politieke oppositie aan te pakken onder het mom van terrorismebestrijding. De EU en de lidstaten mogen de ogen niet sluiten voor dergelijke misstanden. Sommige EU-lidstaten onderhouden economische, politieke of militaire banden met de leiders van deze landen en zouden dus hun invloed moeten aanwenden om deze wanpraktijken te beteugelen.

2.5

De grootste uitdaging op internationaal vlak is het juiste antwoord te vinden op de terroristische bedreigingen overal ter wereld aan het adres van ambassades of allerhande andere doelwitten, m.n. de burgerbevolking. Om geografische redenen doet deze terroristische dreiging zich het meest gevoelen in Europa.

2.6

Terroristische aanslagen zijn bedoeld om een klimaat van angst en onveiligheid te creëren en de democratische instellingen te doen wankelen. Het is dan ook zaak de mensenrechten en burgerlijke vrijheden niet onterecht te beknotten in naam van de veiligheid. In de landen waar de dreiging het grootst is bestaan al jaren min of meer vergaande uitzonderingssituaties en bepaalde maatregelen gaan verder dan wat noodzakelijk of beheersbaar is. We denken dan bv. aan de persoonsgegevens van passagiers op trans-Atlantische vluchten, die ongemeen gedetailleerd zijn en gedurende een buitensporig lange periode worden bewaard.

2.7

De controle op netwerken, de overal oprukkende videocamera's in openbare ruimtes en in publiek toegankelijke particuliere ruimtes, het grenscontrolebeleid, de begeleiding van betogingen en de grondige manier waarop bagage en passagiers op luchthavens gefouilleerd worden, kunnen in bepaalde gevallen te ver gaan en een inbreuk vormen op de persoonlijke levenssfeer, op de vrijheid van verkeer, en meer in het algemeen op de burgerlijke vrijheden. De burger dreigt zich daardoor af te keren van het antiterrorismebeleid, dat op die manier op de eerste plaats tegen hem gericht lijkt.

2.8

Die inmenging in het leven van de burgers en de verscherpte controles dreigen er ook toe te leiden dat vooral de gerichte controles van bepaalde „zichtbare minderheden” worden opgevoerd (hierop is al herhaaldelijk gewezen). Deze groepen zullen meer en meer het gevoel krijgen dat zij worden gebrandmerkt en het slachtoffer zijn van etnische discriminatie en racisme. De tolerantiedrempel is al ruimschoots overschreden, wat bijdraagt tot „gewelddadige radicalisering” in conflictsituaties en confrontaties tussen politie of leger en jongeren uit bepaalde stedelijke getto's. Resultaat is dan dat gebouwen en openbare en privébezittingen worden vernield.

2.9

Dit soort stedelijk geweld mag evenwel niet worden gelijkgesteld met „gewelddadige radicalisering” die de voorloper is van terrorisme of zelfs een vorm van terrorisme op zich. De strafrechtelijke definitie van terrorisme, pogingen tot terrorisme of medeplichtigheid daaraan, zou daardoor al te ruim worden en ook van toepassing zijn op verschillende soorten geweld waarbij er niet noodzakelijk de intentie is een terroristisch misdrijf te plegen, ondanks de ernst ervan en hoewel zij gepaard gaan met aanzienlijke materiële schade en er soms ernstige lichamelijke schade wordt toegebracht.

2.10

De drijfveer achter een (poging tot) misdrijf is cruciaal om te kunnen bepalen of het al dan niet om een terroristische daad gaat.

2.11

Ook op ons continent hebben terroristische bewegingen in een recent verleden van zich doen spreken en zijn zij ook vandaag nog actief. Er bestaat echter geen rechtvaardiging voor politiek geweld in democratische landen waar politieke partijen kunnen worden opgericht en waar op gezette tijden eerlijke verkiezingen plaatsvinden op alle bestuursniveaus: lokaal, nationaal en Europees.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Er mag dan al een consensus bestaan over de definitie van terrorisme, bepaalde nieuwe begrippen, zoals „gewelddadige radicalisering” zijn problematischer. De Commissie omschrijft gewelddadige radicalisering als „het verschijnsel waarbij personen standpunten, zienswijzen en ideeën gaan aanhangen, die kunnen leiden tot daden van terrorisme in de zin van artikel 1 van het Kaderbesluit van de Raad (2002) inzake terrorismebestrijding”.

3.2

Dit blijkt ook duidelijk uit het door Peter Burgess opgestelde verslag voor het EP, waar het nieuwe begrip „gewelddadige radicalisering” belicht wordt vanuit de optiek van steun aan het terrorisme en de rekrutering van terroristen. Daarin staat dat het er bij de definitie van terrorisme en bij het voorkomen daarvan vooral om draait welke intentie er achter bepaalde daden schuilgaat. Tevens is radicalisering vaak een langdurig proces dat jarenlang kan aanslepen, zodat er tijd is voor dialoog, bewustmaking en voorlichting en andere preventieve maatregelen.

3.3

Terrorisme is al een oud politiek gegeven, maar heden ten dage maken terroristen bij het inrichten van bases en trainingskampen vanzelfsprekend gretig gebruik van moderne communicatiemiddelen, fiscale paradijzen en de situatie in landen met een verzwakt bestuur of waar het staatsapparaat is ingestort. Toch gaat het veeleer om een in nevelen gehuld verschijnsel dan om één gestructureerd netwerk.

3.4

Anders dan voorheen echter wordt de impact van het terrorisme nu versterkt door onmiddellijke wereldwijde berichtgeving via de media, die soms zo goed als rechtstreeks zeer gedetailleerd verslag uitbrengen en beelden doorgeven van aanslagen met een ongekende weerklank. De persvrijheid maakt het onmogelijk paal en perk te stellen aan deze hang naar sensatie die de angst- en onveiligheidsgevoelens van de bevolking de facto aanzienlijk aanwakkert en de terroristen publiciteit bezorgt.

3.5

Het internet is het gedroomde communicatiemiddel om gewelddadige ideologieën te verspreiden, steun te verwerven en zelfs kandidaten voor zelfmoordaanslagen te ronselen. Daders van terreuracties en hun leiders communiceren via het internet en er zijn websites waar wordt uitgelegd hoe je zelf een bom maakt.

3.6

Websites die terrorisme verheerlijken kan het vuur aan de schenen worden gelegd, maar door de moderne technologie op het vlak van codering en het verbergen van gecodeerde schriftelijke of mondelinge boodschappen is het moeilijk om de communicatie tussen bepaalde groepen te controleren.

3.7

Het Comité heeft dan ook zijn twijfels over het nut van de verscherpte maatregelen die in de pijplijn zitten om het internet en de communicatie tussen particulieren te controleren.

3.8

Ook mag in alle redelijkheid worden betwijfeld of de identiteitscontroles en het doorzoeken van bagage en voertuigen bij de grens, in luchthavens, havens of — wat minder vaak voorkomt — in bus of spoorwegstations, terroristen ook echt kunnen tegenhouden. Wel dient gezegd dat de beveiliging van identiteitsdocumenten het behoorlijk moeilijk maakt vervalsingen te produceren. Al deze maatregelen kunnen het criminelen die de grens over willen tot op zekere hoogte lastig maken, maar belemmeren ook de gewone burger in zijn bewegingsvrijheid. Langzaamaan ontstaat een controlesysteem waaraan niemand nog ontsnapt: overal duiken bewakingscamera's en particuliere veiligheidsagenten op, elektronische badges zijn schering en inslag in openbare en particuliere gebouwen, en via mobiele telefoons en andere middelen is het steeds mogelijk na te gaan waar iemand zich bevindt. En toch kunnen we niet verhinderen dat zelfmoordcommando's hun gang gaan. Als niet ook de nodige democratische maatregelen worden genomen om aan te tonen dat deze technologieën enkel en alleen worden gebruikt in zoverre dat noodzakelijk is om te bereiken wat ermee beoogd wordt, zullen de burgers het gevoel krijgen dat zij in een politiestaat leven. Om hier iets aan te doen, kan gedacht worden aan nationale organen die erop toezien dat de controles volgens het boekje verlopen, en aan het instellen van een Europese reflectiegroep die o.m. het probleem van de dossiers van vermeende terroristen aan de orde kan stellen.

3.9

Het toezicht op illegale geldstromen hoeft in principe geen invloed te hebben op het dagelijkse leven van de burgers. Wel dient onderzoek te worden verricht naar de illegale praktijken (handel in mensen, wapens, verdovende middelen, enz.) waarmee al dit zwarte geld wordt verkregen. Op die manier kan de geldtoevoer die het terroristisch geweld voedt worden ingedamd en kan informatie worden verzameld over het milieu waar dit geweld wortel schiet (1). Verrichtingen die worden uitgevoerd of bevestigd via gecodeerde berichten of boodschappen, zoals cash transfers of transfers waarbij geld wordt uitbetaald dat aan een tussenpersoon in een ander land werd overhandigd, zijn echter zeer moeilijk te verhinderen. Toezicht en onderzoek werpen vooral vruchten af waar het gaat om fondsenwerving voor humanitaire of liefdadigheidsorganisaties die geheime banden hebben met terroristische groeperingen. Het mag echter zeker niet zo ver komen dat alle ngo's aan controle worden onderworpen of dat zij vleugellam worden gemaakt en de subsidiekraan wordt dichtgedraaid omdat een algemeen klimaat van wantrouwen heerst. Burgers gaan zich dan ongemakkelijk voelen en de werking van hun organisaties wordt bemoeilijkt, soms zelfs zozeer dat de normale programma's niet kunnen worden afgewerkt.

3.10

Politie en inlichtingendiensten wisselen extreem gevoelige informatie uit, waaronder foto's, namen, adressen, vingerafdrukken, DNA-profielen en de organisaties waarvan de persoon in kwestie lid is. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is daarbij echter nog niet naar volle tevredenheid geregeld en er is steeds een kans op fouten bij de registratie of beoordeling van de gegevens in de VIS- en SIS-bestanden, politieregisters en andere bestanden. Betrokkenen moeten bovendien de kans krijgen hun persoonlijke gegevens te wijzigen.

3.11

De meerwaarde van het Europese niveau ligt in harmonisatie, samenwerking en de uitwisseling van ervaringen. De inspanningen op dit vlak moeten worden opgevoerd, maar het is zeker niet de bedoeling dat nieuwe speciale wetten en maatregelen in het leven worden geroepen als de bestaande wetgeving en organen ter bestrijding van zware criminaliteit en financiële misdrijven ook kunnen worden toegepast op terrorismebestrijding.

3.12

Uit de literatuur blijkt maar al te duidelijk dat een uitzonderingstoestand — hoe beperkt ook — er over het algemeen toe leidt dat individuele vrijheden worden beknot en de rechtsstaat wordt ondermijnd. Zo worden m.n. buitenlanders, legale en illegale immigranten en asielzoekers vaker wantrouwig bejegend. Dit is in het merendeel van de lidstaten al opgemerkt. Het klimaat van racisme en xenofobie dijt uit en we moeten er met woord en daad naar streven het tij te keren.

3.13

De rol van de lidstaten, de EU-instellingen, Europol, Eurojust, enz. is duidelijk afgebakend, maar de praktische kant van de samenwerking — d.w.z. de werking van de inlichtingdiensten en het onderzoek — moet voortdurend worden verbeterd.

3.14

Om radicaal geweld en terrorisme preventief te kunnen aanpakken is kennis nodig van de milieus en ideologieën die daarvoor de voedingsbodem vormen. Wie zich in deze problematiek verdiept zal zich al gauw gedwongen zien een aantal vooroordelen terzijde te schuiven.

3.15

Terrorismebestrijding vergt een langetermijnaanpak. De democratie en de burgerlijke vrijheden moeten immers weer voet aan de grond krijgen in de landen met een verzwakt bestuur of die niet de controle hebben over hun hele grondgebied, alsook in autoritair of dictatoriaal geleide landen.

3.16

Inlichtingendiensten en politie plegen discreet te werk te gaan. Het Comité is evenwel van mening dat hun optreden niet per se geheim hoeft te worden gehouden voor de burgers en hun nationale en Europese vertegenwoordigers. Het is zaak een gepast instrumentarium uit te werken om inspraak van de burger en democratische controle mogelijk te maken, ongeacht de context, om zo ontsporing van de rechtsstaat te vermijden.

4.   De rol van het maatschappelijk middenveld bij de preventie van terrorisme en gewelddadige radicalisering

4.1   Kerntaken van het maatschappelijk middenveld

4.1.1

Het internationale terrorisme (of dat nu gebaseerd is op extreem nationalisme, een ontspoorde vorm is van religieus fundamentalisme of simpelweg het gebruik van geweld als doel op zich ziet) raakt vooral de burgers. Terroristen zijn erop uit om burgers collectief en zonder aanzien des persoons te treffen, teneinde een algemeen klimaat van angst te creëren en zo de staat over te halen op hun eisen in te gaan. De burgers dienen dan ook centraal te staan in iedere strategie om terrorisme te bestrijden, zoals het EESC al opmerkte in zijn advies over „De deelname van het maatschappelijk middenveld aan de bestrijding van georganiseerde misdaad en terrorisme” (2). Het gaat daarbij zowel om de mechanismen om de meest zichtbare effecten en de achterliggende oorzaken ervan aan te pakken, als om de sleutelrol die het maatschappelijk middenveld vervult bij de zorg voor mensen die onder terrorisme te lijden.

4.1.2

Bij de bestrijding van de symptomen en de meest zichtbare effecten van de terroristische dreiging (preventie van terroristische aanslagen, opsporing en ontmanteling van terroristische groeperingen, detentie, berechting en veroordeling van de daders van terroristische aanslagen, blokkering van financieringskanalen) is er met name op het gebied van veiligheid, defensie, justitie en financiën een hoofdrol weggelegd voor de staat en voor het institutionele bestel van de EU. Op zijn beurt echter kan het maatschappelijk middenveld ook een belangrijke taak vervullen, en wel door:

4.1.2.1

er bij terrorismebestrijding actief op toe te zien dat de grenzen van de rechtsstaat nooit worden overschreden en dat de mensenrechten en de waarden, beginselen en vrijheden die een open en democratische samenleving kenmerken, worden beschermd;

4.1.2.2

met de Europese en nationale autoriteiten op alle niveaus samen te werken bij het in kaart brengen van de activiteiten en de actoren die bij terrorismenetwerken zijn betrokken (vooral belangrijk op dit gebied is het werk van financiële instellingen en van instanties die telecommunicatiediensten beheren). Bij deze samenwerking moet vooropstaan dat alle betrokken partijen elkaar beloven om informatie en middelen te delen en de inspanningen te richten op het gezamenlijke streven om het terrorisme te verslaan;

4.1.2.3

kanalen te openen voor overleg met leiders en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties uit de gemeenschappen waaruit terroristen afkomstig zijn, teneinde te promoten dat er samen voor wordt geijverd om de argumentatie van terroristische groeperingen te ontkrachten en het gebruik van geweld aan de kaak te stellen;

4.1.2.4

met de verschillende maatschappelijke actoren en de nationale en Europese overheden ervaringen en methoden uit te wisselen inzake het isoleren en in de gaten houden van individuen en groepen die vatbaar zijn voor uitsluiting en gewelddadige radicalisering, waarbij er altijd zeer goed op moet worden gelet dat de grondrechten en fundamentele vrijheden geëerbiedigd worden en de normen van rechtstaat strikt in acht worden genomen;

4.1.2.5

mogelijke benaderingen (wat betreft integratieprocessen en de standpunten, houdingen en werkwijzen van groepen die in dit verband van bijzonder belang zijn) te verwerken in de opleidingsprogramma's voor personeel van politie, veiligheids- en inlichtingendiensten die hoofdverantwoordelijk zijn voor het tegengaan van de bedreiging;

4.1.2.6

proefprojecten uit te voeren waarbij de aandacht vooral uitgaat naar plaatsen waar het risico op vervreemding, radicalisering en ronseling het grootst is (gevangenissen, religieuze ontmoetingsplaatsen, scholen, buitenwijken van steden, telecommunicatiecentra, enz.), met als doel om uitsluiting, radicalisering en demonisering van individuen of groepen op grond van maatschappelijke afkomst, geslacht, etnische achtergrond of godsdienst te voorkomen.

4.2   Integratie als preventieve aanpak — Concrete voorstellen

4.2.1

Het maatschappelijk middenveld kan vooral een belangrijke rol spelen door aandacht te besteden aan de achterliggende oorzaken die een voedingsbodem voor terrorisme vormen. Geen enkele van de in dit verband genoemde factoren kan wat voor geweld dan ook rechtvaardigen. Dat processen van vervreemding, radicalisering en ronseling uiteindelijk kunnen leiden tot terrorisme, kan in veel gevallen echter wel worden verklaard doordat er tussen groepen binnen één gebied brede ongelijkheden bestaan, doordat mensen in sociaal, politiek of economisch opzicht uitgesloten en gediscrimineerd worden en doordat er bij de berechting van daden van verschillende individuen soms met twee maten wordt gemeten. Integratie moet daarom centraal staan in iedere breed opgezette strategie om terrorisme tegen te gaan. Met die strategie, die bij voorkeur gericht moet worden op preventie, dienen de volgende doelen te worden nagestreefd:

4.2.2

De systemen voor formeel en informeel onderwijs moeten worden versterkt. Zij moeten ertoe bijdragen dat negatieve stereotypen uit de wereld worden geholpen en dat verdraagzaamheid en vreedzaam samenleven worden bevorderd op basis van gedeelde waarden, waarbij met name de mensenrechten als uitgangspunt moeten dienen (hiervoor is o.m. nodig dat bepaalde schoolboekteksten worden herzien teneinde stereotype omschrijvingen waarbij mensen tegenover elkaar worden gezet anders te formuleren en om te vormen tot instrumenten die tolerantie en multicultureel leren ten goede komen).

4.2.3

De media dienen met elkaar af te spreken (hierbij kan bijv. gedacht worden aan gedragscodes) om niet te fungeren als platform voor de verspreiding van standpunten die uitsluiting, racisme en vreemdelingenhaat in de hand kunnen werken. Eerbiediging van de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting staat buiten kijf, maar daarnaast dienen de media te worden aangemoedigd om via hun producten en werkwijzen waarden te verspreiden die in de loop van de geschiedenis gemeengoed zijn geworden en onder de aandacht te brengen dat multiculturele diversiteit in een geglobaliseerde wereld voordelen oplevert.

4.2.4

Via voorlichtingscampagnes moet informatie worden verspreid die mensen bij elkaar brengt en die kan helpen bij het verhelderen en corrigeren van verkeerde concepten (islamitisch terrorisme vervangen door internationaal terrorisme, assimilatie door integratie) en onjuiste beeldvorming (mensen als burgers i.p.v. als immigranten beschouwen) die ertoe bijdragen dat mensen van elkaar gescheiden worden en tegenover elkaar komen te staan.

4.2.5

Het besef dient te worden gestimuleerd dat de mensenrechten de grondslag vormen voor het samenleven in een multiculturele maatschappij. In dit verband dient het maatschappelijk middenveld te fungeren als een belangrijke drijvende kracht achter de totstandbrenging van een samenleving waarin alle mensen gelijke (sociale, politieke en economische) rechten en plichten hebben.

4.2.6

Bevorderd moet worden dat er sociale fora worden opgericht die ruimte bieden voor leden van de verschillende gemeenschappen in de diverse landen en die een lans breken voor mechanismen om mensen bij elkaar te brengen en geschillen vreedzaam op te lossen.

4.2.7

Leidende figuren en maatschappelijke organisaties die andere gemeenschappen binnen de EU vertegenwoordigen, moeten in kaart gebracht en gestimuleerd worden als bevoorrechte gesprekspartners bij de toenadering tot mensen uit andere culturen, met als hoofddoel om met hen in gesprek te komen en samen te werken teneinde de factoren weg te werken die ertoe leiden dat sommigen van hen ten prooi kunnen vallen aan vervreemding en radicalisering.

4.2.8

Er moeten specifieke, op maatschappelijke integratie en het scheppen van banen gerichte programma's worden uitgewerkt om ervoor te zorgen dat personen die op de gebruikelijke rekruteringsplaatsen (gevangenissen, religieuze centra) sympathie beginnen te koesteren voor de ideeën en werkwijzen van terroristen, afstand nemen van het radicale gedachtegoed.

4.2.9

In dit verband dient de nadruk te worden gelegd op decentrale samenwerking, zowel op nationaal als Europees niveau (met gebruikmaking van de bestaande kaders, zoals het Euro-mediterrane partnerschap, het Europees nabuurschapsbeleid, en het raamwerk voor de betrekkingen met de ACS-landen). Dit impliceert dat het enorme potentieel van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de lidstaten en de EU moet worden benut door in het veld samenwerkingsprojecten uit te voeren met organisaties die, al zijn zij op religieuze of nationalistische leest geschoeid, geweld als actiemiddel resoluut afwijzen.

4.2.10

Binnen de EU en in de context van de betrekkingen met niet-EU-landen moeten er meer en genereuzer gefinancierde programma's komen voor de uitwisseling van docenten, studenten, journalisten, werkgeversorganisaties en vakbonden, mensenrechtenactivisten, ngo-leden, enz., waarbij de aandacht speciaal moet uitgaan naar de noodzaak om de gelijkheid tussen de seksen te verbeteren. Persoonlijke kennis en uitwisseling van ervaringen en inzichten zijn van prioritair belang om negatieve stereotypen te ontkrachten en een gemeenschappelijke toekomst op te bouwen in een eeuw die alleen maar multicultureel kan zijn (3). In dit verband is het zeer aanbevelenswaardig om de structuren van het EESC te benutten en te versterken, teneinde via zijn actieve kanalen voor overleg en samenwerking met instanties van buiten de EU na te gaan welke nieuwe werkwijzen er mogelijk zijn om te vermijden dat bepaalde groepen of individuen radicaliseren.

4.2.11

Er moet worden aangemoedigd dat forums gecreëerd en geconsolideerd worden die brede inspraak van de (autochtone en allochtone) bevolking mogelijk maken, waarbij de burgers op horizontale basis worden vertegenwoordigd en niet op nationalistische of religieuze gronden.

4.2.12

Onderzoeksactiviteiten van gespecialiseerde centra en instituten moeten worden gestimuleerd, zowel op als EU-niveau als in samenwerking met instanties in landen die wat dit thema betreft van speciaal belang zijn. Het is vooral zaak steun te verlenen voor projecten en studies waarmee beoogd wordt een beter inzicht te krijgen in de processen die tot vervreemding, rekrutering en gewelddadige radicalisering kunnen leiden en in de wisselwerking tussen de factoren die hierbij een rol spelen.

4.3   Slachtofferhulp

4.3.1

Als wezenlijk onderdeel van een totaalaanpak om terrorisme te bestrijden zij last but not least gewezen op het belang van hulp aan slachtoffers van terrorisme. Het maatschappelijk middenveld kan juist in dezen een voorname rol spelen. Om te voorkomen dat slachtoffers vergeten of sociaal uitgesloten worden, moet op dit vlak vooral het volgende gebeuren:

4.3.2

Er moet geijverd worden voor volledige erkenning van de rechten van slachtoffers (met inbegrip van het recht op financiële schadevergoedingen) die te lijden hebben gehad onder wat voor vorm van terrorisme dan ook, in eigen land of daarbuiten.

4.3.3

Er moeten regelingen worden uitgewerkt voor sociale ondersteuning (in lichamelijk, geestelijk en economisch opzicht) die mensen helpen hun trauma te boven te komen. Demonisering en openlijk racistische of xenofobe uitlatingen dienen hierbij te worden voorkomen.

4.3.4

De nationale regeringen en de EU moeten politieke bereidheid aan de dag leggen om overeenstemming over de erkenning, ondersteuning en bescherming van slachtoffers te bereiken.

4.4   Flankerende maatregelen op het gebied van veiligheid en preventie: de mens centraal

4.4.1

Wanneer men de burgers beschouwt als de grootste troef waarover een land, en ook de EU, beschikt, en men ernaar streeft de veiligheid van de mens te beschermen, de vrede te bewaren en geweldsconflicten te voorkomen, dan is het raadzaam om:

4.4.2

strategieën uit te werken en op verschillende terreinen inspanningen te leveren om alle mensen die op een bepaald grondgebied wonen, alsook hun buren, een redelijke mate van welzijn en veiligheid te garanderen, want als men hun ontwikkeling en veiligheid bevordert, bevordert men ook die van zichzelf;

4.4.3

de ongelijkheid tussen bevolkingsgroepen te verminderen en uiteindelijk weg te werken. Dit is het belangrijkste middel om ieders veiligheid te verbeteren. Wil men samenleven en de terroristische dreiging afzwakken, dan moeten de mensenrechten nauwlettend geëerbiedigd worden en moet het democratische klimaat worden geconsolideerd. Ook moet iedereen vrij zijn eigen godsdienst kunnen beoefenen en moeten overheid en godsdienst strikt gescheiden blijven. Dit betekent evenzeer dat er geen sociale ruimten mogen bestaan in de marge van de wet (juridische schemergebieden of getto's die gebaseerd zijn op gewoonten die vanuit deze optiek onaanvaardbaar zijn);

4.4.4

te beseffen dat veiligheid niet kan worden verwezenlijkt ten koste van de vrijheid en het inperken van rechten die bij een open en democratische samenleving horen, en evenmin door contraterroristische methoden te hanteren die veel weg hebben van de methoden die men juist wil bestrijden;

4.4.5

in te zien dat een aanpak om terrorisme te bestrijden (die noodzakelijkerwijs multidisciplinair, multidimensionaal en op de lange termijn gericht moet zijn) alleen vrucht kan afwerpen als daarvoor specifieke, toereikende financiële middelen worden uitgetrokken, waarbij zowel de lidstaten als de EU over de brug moeten komen.

4.5   Publiek-private partnerschappen

4.5.1

Terroristen kunnen altijd en overal toeslaan; men weet niet uit welke hoek de dreiging komt. Iedereen kan slachtoffer worden van het terrorisme, dat voortdurend van profiel en gedaante verandert. Juist daarom is het zaak om, mede in het licht van het feit dat er tot nu toe nog geen adequate strategie is ontwikkeld om dit verschijnsel tegen te gaan, de analyses, beoordelingen en gebruikte methoden permanent tegen het licht te houden. Iedereen moet hieraan meewerken: regeringen, EU-instanties en het maatschappelijk middenveld in zijn geheel. Bij het verrichten van deze taak, die per definitie breed moet worden opgevat, dient tevens te worden nagegaan wat de mogelijkheden zijn van publiek-private partnerschappen, al mag dit in geen geval leiden tot het privatiseren van defensie en veiligheid, omdat dit contraproductief zou zijn. Deze ppp's zouden ten dienste moeten staan van een gemeenschappelijk doel, nl. ieders welzijn en veiligheid (4). Hierbij dient er vooral voor te worden gezorgd dat:

4.5.2

er een glossarium wordt opgesteld, zodat men het in theorie en praktijk eens kan worden over de betekenis van concepten die bij de werkzaamheden van alle betrokken partijen als leidraad fungeren;

4.5.3

er democratisch toezicht wordt uitgeoefend op de strategie ter bestrijding van terrorisme op alle niveaus en in al zijn uitingsvormen;

4.5.4

men meer gaat beseffen hoe belangrijk het buitenlands beleid van de lidstaten (en op Europees niveau het GBVB/EVDB) en het nationale en Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid is om terrorisme te voorkomen en potentiële terroristen van hun radicale gedachtegoed af te helpen;

4.5.5

alle in dit advies genoemde programma's en maatregelen ook op langere termijn op voldoende financiële middelen kunnen rekenen;

4.5.6

er kanalen worden geopend (of open blijven) voor overleg en samenwerking met maatschappelijke, politieke en economische actoren en instanties van binnen en buiten de EU, vanuit het besef dat niemand de terroristische dreiging in zijn eentje kan wegnemen en dat het coördineren van inspanningen om tot samenhangende langetermijnvisies en actieplannen te komen, de nodige voordelen oplevert.

Brussel, 22 april 2008.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Dimitris DIMITRIADIS


(1)  EESC-advies 529/2005, rapporteur: de heer Simpson, par. 3.1.8 en 3.2.1.

(2)  Verkennend advies van het EESC van 13.9.2006 over „De deelname van het maatschappelijk middenveld aan de bestrijding van georganiseerde misdaad en terrorisme”, paragraaf 13; rapporteurs: de heren Rodríguez García-Caro, Pariza Castaños en Cabra de Luna (PB C 318 van 23.12.2006).

(3)  EESC-advies van 20.4.2006 over het „Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees jaar van de interculturele dialoog (2008)”, rapporteur: mevrouw Cser (PB C 185 van 8.8.2006).

(4)  Overeenkomstig hetgeen is uiteengezet in paragraaf 13 van het verkennend advies van het EESC van 13.9.2006 over „De deelname van het maatschappelijk middenveld aan de bestrijding van georganiseerde misdaad en terrorisme”, rapporteurs: de heren Rodríguez García-Caro, Pariza Castaños en Cabra De Luna (PB C 318 van 23.12.2006).