52007DC0184




[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 13.4.2007

COM(2007) 184 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

Kader voor het Europese onderzoek over taalvaardigheden

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

Kader voor het Europese onderzoek over taalvaardigheden

INLEIDING

Meertaligheid is een fundamentele waarde in Europa. Het is een onderdeel van wat Europa uniek maakt en draagt bij tot de culturele en maatschappelijke rijkdom van Europa. Talen leren geeft mensen betere loopbaanmogelijkheden en een beter begrip van hun eigen cultuur en andere culturen en vergroot bovendien hun mobiliteit.

De talenkennis in Europa verbeteren is een belangrijke doelstelling in het streven om de vaardigheden en competenties van de bevolking te verbeteren als onderdeel van de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid. In maart 2002 heeft de Europese Raad van Barcelona aangedrongen op verdere maatregelen “ter verbetering van de beheersing van basisvaardigheden, met name door het onderwijs van ten minste twee vreemde talen vanaf zeer jonge leeftijd”. De Raad “ drong ook aan op de vaststelling van een taalvaardigheidsindicator in 2003 ”[1] .

De Commissie en de lidstaten ontplooien dus verschillende activiteiten om een goede beleidsaanpak van het leren van talen te stimuleren binnen de Onderwijs en opleiding 2010[2].

In haar mededeling De Europese indicator van het taalvermogen [3] van 2005 beschrijft de Commissie een uitvoerige strategische aanpak voor het opzetten van een Europees onderzoek over taalvaardigheden om de gegevens te verzamelen die nodig zijn om een Europese indicator van het taalvermogen te ontwikkelen. Op grond hiervan heeft de Raad in mei 2006 conclusies[4] aangenomen over een aantal belangrijke punten met betrekking tot de Europese indicator van het taalvermogen en benadrukt dat er zo spoedig mogelijk een onderzoek moet worden uitgevoerd. De Raad verzocht de Commissie een Adviesraad voor de Europese indicator van het taalvermogen (hierna de Adviesraad genoemd) van nationale deskundigen in te stellen om de Commissie te adviseren bij de voorbereiding en uitvoering van het onderzoek[5]. De werkzaamheden van de Adviesraad boden belangrijke input bij het schrijven van deze mededeling. De Raad verzocht de Commissie tevens bij de Raad verslag uit te brengen over de voortgang van de werkzaamheden. Met deze mededeling wordt aan dat verzoek voldaan.

De Commissie heeft onlangs een mededeling over een samenhangend kader van indicatoren en benchmarks[6] ingediend om de onderwijs- en opleidingsstrategie in het algemeen te ondersteunen. In dit kader wordt voorgesteld 20 kernindicatoren te ontwikkelen op de belangrijkste gebieden. Het ontwikkelen van een indicator voor taalvermogen levert specifieke uitdagingen op.

Deze mededeling bevat conclusies over alle openstaande kwesties die betrekking hebben op de ontwikkeling van het onderzoek waarnaar in de conclusies van de Raad van mei 2006 wordt verwezen. In de mededeling wordt de Raad verzocht nota te nemen van het voorstelde kader van het onderzoek. Op basis daarvan moet de Commissie, in samenwerking met de Adviesraad en de lidstaten, het onderzoek kunnen uitvoeren. In deze mededeling wordt een onderzoek in de eerste zes maanden van 2009 voorzien.

Kader voor het Europese onderzoek over taalvaardigheden

Het Europese onderzoek is bedoeld om de lidstaten, beleidsmakers, leerkrachten en praktijkmensen te voorzien van betrouwbare en vergelijkbare gegevens over de kennis van vreemde talen in de Europese Unie. Het onderzoek zal kennis verschaffen over de meertalige vaardigheden van jongeren, over waar goede praktijken en resultaten te vinden zijn en over de vooruitgang die is geboekt met het verbeteren van de kennis van vreemde talen.

Het onderzoek wordt door de Commissie uitgevoerd, die daarbij wordt bijgestaan door de Adviesraad en samenwerkt met de lidstaten.

Te toetsen taalvaardigheden

In de eerste gegevensverzamelingsronde worden toetsen in drie taalvaardigheden ontwikkeld: lees-, luister- en schrijfvaardigheid . De Commissie zal het initiatief nemen om voor de volgende onderzoeken tijdig instrumenten te ontwikkelen voor de vierde vaardigheid, spreekvaardigheid .

Doel van het Europese onderzoek is de “vreemde-taalvaardigheden in alle lidstaten [7]” te meten. In de definitieve vorm moeten alle vier taalvaardigheden worden getoetst: lees-, luister-, schrijf- en spreekvaardigheid. Sommige vaardigheden zijn echter makkelijker te toetsen dan andere. Voor het toetsen van de actieve mondelinge taalbeheersing kan persoonlijk contact met een examinator nodig zijn; dit is lastiger dan het toetsen van de passieve vaardigheden.

Volgens de conclusies van de Raad van mei 2006 zou het om het praktische redenen raadzaam zijn om voor de eerste ronde van gegevensverzameling toetsen beschikbaar te stellen in de drie taalvaardigheden die het gemakkelijkst kunnen worden beoordeeld (luister-, lees- en schrijfvaardigheid). De Adviesraad is ook voorstander van deze aanpak.

In de eerste ronde van het onderzoek moeten derhalve deze drie vaardigheden worden getoetst. De Commissie zal tijdig zorgen dat de vierde vaardigheid, spreekvaardigheid , in de volgende ronden van het onderzoek wordt opgenomen.

Te toetsen talen

Het Europese onderzoek moet in elke lidstaat toetsen omvatten in de eerste en tweede van de meest onderwezen officiële Europese talen van de Europese Unie, namelijk Engels, Frans, Duits, Spaans en Italiaans.

Het testkader wordt beschikbaar gesteld aan alle landen die in de eerste ronde van het onderzoek toetsen in andere dan deze vijf talen als nationale optie willen aanbieden.

De conclusies van de Raad van mei 2006 bevatten de aanbeveling dat in de eerste ronde van het onderzoek de toets beschikbaar moet zijn in de meest onderwezen talen in de Europese Unie, voor zover zij voldoende proefpersonen opleveren “…in de meest onderwezen talen in de Europese Unie, voor zover zij voldoende proefpersonen opleveren ” en dat “de lidstaten [zelf] bepalen op welke van deze officiële talen moet worden getoetst ” [8] . De talen waarop in de eerste ronde van het onderzoek moet worden getoetst, moeten derhalve worden beperkt tot Engels, Frans, Duits, Spaans en Italiaans , de officiële Europese talen die het meest als vreemde taal worden onderwezen in de lidstaten[9]. Het onderzoek moet in elke lidstaat dus betrekking hebben op de twee talen van deze vijf die het meest onderwezen worden.

De lidstaten krijgen het testinstrument wel tot hun beschikking en kunnen het indien gewenst gebruiken om de vaardigheden in andere dan de twee meest onderwezen talen van deze lijst van vijf te toetsen. De Commissie zal er tijdig – dat wil zeggen voor de volgende testronden – voor zorgen dat alle officiële Europese talen die in de Europese Unie worden onderwezen, in het onderzoek zijn opgenomen.

Referentiekader

Het onderzoek moet gebaseerd zijn op een instrument dat de vaardigheidsniveaus oplopend van niveau A1 tot B2 meet op de schalen van het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen.

De Raad heeft de Commissie verzocht de Europese indicator van het taalvermogen te ontwikkelen en bepaalde dat “ de berekening van de toetsresultaten moet worden gebaseerd op de schalen van het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen ”[10].

Het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen (CEFR) is een leidraad die gebruikt wordt om de vorderingen van taalleerlingen te beoordelen. Het is vooral bedoeld om een kader voor beoordelings- en onderwijsmethoden te bieden dat bruikbaar is voor alle talen in Europa. Het CEFR bestaat uit een schaal van zes niveaus voor de verschillende taalvaardigheden, die in drie categorieën verdeeld zijn: basisgebruikers (A1-A2), zelfstandige gebruikers (B1-B2) en gevorderde gebruikers (C1-C2).

De zes referentieniveaus in de lidstaten zijn algemeen erkend als beoordelingsnorm voor taalbeheersing. Diverse Europese landen hebben al toetsen gebruikt die aan de CEFR-schalen gerelateerd zijn om taalbeheersing te toetsen.

De Adviesraad heeft de Commissie laten weten dat de meest gebruikelijke niveaus van de schalen in de EU voor het toetsen van taalvaardigheid in het lager voortgezet onderwijs (ISCED-2) en het hoger voortgezet onderwijs (ISCED-3) als de tweede vreemde taal op dat niveau wordt onderwezen, variëren van het niveau van basisgebruikers tot zelfstandige gebruikers (niveau A1 tot B2). Zeer weinig leerlingen hebben op die leeftijd en met dat onderwijsniveau de cognitieve capaciteit om hoger te scoren dan B2. Een toets die alle zes niveaus beslaat zou moeilijk te organiseren en duur zijn. Daarom wordt voorgesteld toetsen te ontwikkelen die betrekking hebben op vier niveaus van het CEFR, namelijk A1 tot B2.

De verschillende niveaus van het CEFR zijn breed en leerlingen hebben veel tijd nodig voor ze tot het volgende niveau overgaan. Het niveauverschil (vooral van niveau A2 naar B1) kan in de praktijk te groot zijn voor beginners en jongere leerlingen. Daarom moet een testinstrument worden ontwikkeld waarmee de opeenvolgende vaardigheidsniveaus van niveau A1 tot B2 kunnen worden gemeten. Dit levert ook meer nauwkeurige metingen op van statistische gegevens zoals variantie en mediane en gemiddelde resultaten voor elk van de getoetste vaardigheden.

Te verzamelen contextgebonden gegevens

Er zal een vragenlijst voor leerlingen, leerkrachten, schoolhoofden en regeringen worden ontwikkeld om contextgebonden informatie te verzamelen waarmee een analyse kan worden gemaakt van mogelijke factoren die de taalvaardigheden van leerlingen beïnvloeden.

Het doel hiervan is niet alleen de taalvaardigheden in kaart te brengen, maar ook informatie te verzamelen over taalonderwijs, onderwijsmethoden en onderwijsprogramma's.

Met behulp van de contextgebonden informatie kan het taalvaardigheidsniveau van leerlingen worden gerelateerd aan mogelijke determinanten. Factoren zoals de sociaaleconomische achtergrond van de leerlingen en specifieke aspecten zoals migrantenstatus of de thuis gesproken taal; of het leren van de vreemde taal verplicht of vrijwillig is; of de leerkracht formele een opleiding tot leraar in vreemde talen heeft genoten of een native speaker is, interne differentiatie van leerlingen en geslacht kan de resultaten beïnvloeden en daarover moeten gegevens worden verzameld.

Deze contextgebonden gegevens refereren aan kwesties met betrekking tot individuele leerlingen, scholen en het soort onderwijsprogramma, de opzet van het onderwijs- en opleidingsstelsel en het onderwijsbeleid van de regering. Er moeten aparte vragenlijsten worden ontwikkeld voor leerlingen, leerkrachten en schoolhoofden en voor bestuurders in het onderwijs. Deze achtergrondvragenlijsten worden zo opgesteld dat een diepgaande beleidsanalyse mogelijk wordt die duidelijkheid kan verschaffen over oorzaak en gevolg bij het ontwikkelen van taalvaardigheden. Om internationale vergelijkingen mogelijk te maken moeten bestaande concepten en classificaties worden gebruikt en moeten verbanden met vergelijkbare internationale onderzoeken worden gelegd, zodat een multidimensionele secundaire analyse van de resultaten kan worden gemaakt.

In het onderzoek te toetsen populatie

De "totale populatie" van het onderzoek in statistische termen moet het totale aantal leerlingen zijn die zijn ingeschreven in het laatste jaar van het lager voortgezet onderwijs (ISCED-2), of in het tweede jaar van het hoger voortgezet onderwijs (ISCED-3) indien in het lager voortgezet onderwijs geen tweede vreemde taal wordt onderwezen.

De "doelgroepen" zijn de leerlingen die zijn ingeschreven op scholen van de totale populatie die de taal leren waarop getoetst wordt.

In het onderzoek worden de algemene wetenschappelijke normen voor steekproefonderzoek gehanteerd die in internationale onderzoeken worden gebruikt om te garanderen dat de gegevens van het onderzoek betrouwbaar en internationaal vergelijkbaar zijn. Bij de omvang van de steekproef moet er rekening mee worden gehouden dat er contextgebonden informatie moet worden verzameld om de verschillen in de uitkomsten tussen de lidstaten te analyseren en te verklaren. Het onderzoek moet erop gericht zijn met de kleinst mogelijke steekproef betrouwbare en vergelijkbare gegevens te ontwikkelen.

In de conclusies van de Raad[11] stond dat in het onderzoek gegevens zouden worden verzameld voor een representatieve groep leerlingen uit het onderwijs- en opleidingsstelsel aan het eind van het lager voorgezet onderwijs (ISCED-2). Als voor het eind van ISCED-2 geen tweede vreemde taal wordt onderwezen, moet de steekproef van leerlingen worden genomen van leerlingen van het hoger voortgezet onderwijs (ISCED-3).

Wat betreft de vraag op welk niveau van het hoger voortgezet onderwijs leerlingen moeten worden getoetst, adviseert de Adviesraad gegevens te verzamelen van leerlingen in het tweede jaar van ISCED-3. Aan het eind van ISCED-3 zijn sommige leerlingen al klaar met hun opleiding of, zoals in sommige landen het geval is, staan zij ingeschreven in onderwijs waar geen vreemde talen meer worden gegeven. Bovendien zijn leerlingen en leerkrachten in het laatste jaar van het hoger voortgezet onderwijs druk bezig met de eindexamens en zijn zij misschien minder snel bereid aan het onderzoek mee te werken. Het eerste jaar van het hoger voortgezet onderwijs is te vroeg, omdat in sommige landen leerlingen pas in het tweede jaar onderwijs in de tweede vreemde taal krijgen. Op basis van het advies van de Adviesraad moet het onderzoek gegevens verzamelen van leerlingen in het tweede jaar van ISCED-3 in landen waar de tweede vreemde taal niet voor het eind van ISCED-2 wordt onderwezen.

Volgens het advies van de Adviesraad moeten in het onderzoek alleen op een school ingeschreven leerlingen worden getoetst die les krijgen in de getoetste taal.

De leeftijd van de leerlingen aan het eind van ISCED-2 en in het tweede jaar van ISCED-3 verschilt tussen de lidstaten. Aan het eind van ISCED-2 varieert deze van 14 tot 16 jaar. Het jaar waarin een eerste of tweede vreemde taal wordt geïntroduceerd, verschilt ook per lidstaat. Daarom zullen de leeftijd en de periode gedurende welke de leerlingen een vreemde taal geleerd hebben, verschillen voor de getoetste leerlingen. De Adviesraad dringt erop aan hiermee rekening te houden bij het analyseren van de resultaten van het onderzoek.

Testinstrumenten

Aan de landen die aan het onderzoek deelnemen moeten zowel computergesteunde toetsen, waarbij gebruik wordt gemaakt van openbronsoftware als toetsen die met pen en papier gemaakt worden, beschikbaar worden gesteld. Het testinstrument moet de mogelijkheid van adaptief toetsen bieden.

De afgelopen jaren is internationaal ervaring opgedaan met computergesteunde vaardigheidstoetsen. DIALANG is een toets op internet die momenteel diagnostische toetsen in 14 Europese talen omvat. In internationale onderzoeken zoals PISA en TIMSS is een aantal proefstudies gedaan met computergesteunde toetsen. De lidstaten hebben ervaring met netwerken op openbronsoftware. Het zou een geweldige prestatie voor Europa zijn als het onderzoek door middel van computergesteunde toetsen zou kunnen plaatsvinden.

Het testinstrument moet aan landen beschikbaar worden gesteld zodat zij het kunnen aanpassen aan de nationale behoeften buiten het onderzoek om en moet derhalve volgens een protocol van openbronsoftware worden ontwikkeld[12].

Computergesteund toetsen is een uitdaging in vergelijking met de gebruikelijke toetsmethoden waarbij gebruikgemaakt wordt van toetsen die met pen en papier gemaakt worden. Passieve vaardigheden zoals luister- en leesvaardigheid zijn makkelijker via de computer te toetsen dan actieve vaardigheden, zoals schrijfvaardigheid. De Adviesraad heeft gewezen op een aantal problemen die kunnen voordoen bij computergesteund toetsen in verband met zaken als softwarecomptabiliteit, de snelheid van de internetverbinding en de computer- en typevaardigheid van de leerlingen. Anderzijds heeft het gebruik van computergesteunde toetsen een aantal voordelen, bijvoorbeeld wat betreft het markeren en coderen en de statistische gegevensverwerking, die sneller kan worden gedaan, minder fouten bevat en dus efficiënter is. Computergesteunde toetsen worden ook gezien als een beter instrument voor adaptieve toetsen, waarbij de keuze van de vragen voor individuele toetsdeelnemers is afgestemd op het specifieke vaardigheidsniveau van de betrokkene.

De ontwikkeling van instrumenten voor computergesteunde toetsen is beduidend duurder dan de gebruikelijke toetsen die met pen en papier gemaakt worden; deze kosten moeten echter worden afgezet tegen de voordelen van een efficiëntere uitvoering van het onderzoek en de betere basis om de toets aan de behoeften van de verschillende landen aan te passen en om de toets verder te ontwikkelen voor eventuele latere onderzoeken.

Kortom, het introduceren van computergesteunde toetsen zou een uitstekende stap in de goede richting zijn voor het onderzoek. De Adviesraad wijst er wel op dat er verschil is in de mate waarin de landen klaar zijn om met computers te toetsen. Het onderzoek moet gebaseerd zijn op alternatieve of aanvullende toetsen met computers en op toetsen die met pen en papier gemaakt worde.

Uitvoeringskosten van het onderzoek

De nationale kosten van de uitvoering van het onderzoek zijn afhankelijk van de uiteindelijke opzet van het onderzoek. In het onderzoek moet met het oog op schaalvoordelen gebruik worden gemaakt van nationale ervaringen. De internationale kosten komen ten laste van de Europese Unie.

De hoogte van de nationale kosten van internationaal onderzoek om vaardigheden te toetsen hangt vooral af van de toetsmethoden, de omvang van de steekproef, het aantal getoetste vaardigheden en de contextgebonden vragenlijsten die worden gebruikt. De nationale kosten van dergelijk onderzoek hebben met name betrekking op de uitvoering van de toets in de lidstaten, het opzetten en beheren van de organisatorische ondersteuning, de opleiding van nationale coördinatoren, schoolcoördinatoren en examinatoren, het drukken van toetsen, het coderen van de toetsresultaten, kwaliteitsborgingsprocedures en vertaalbehoeften.

De opzet en kosten van internationale onderzoeken waarbij leerlingen worden getoetst, zoals PISA en TIMSS, kunnen als uitgangspunt worden gebruikt voor de kosten van het onderzoek. De Adviesraad is echter van mening dat het onderzoek duurder zou kunnen uitvallen dan andere internationale onderzoeken omdat het ook luistervaardigheidstoetsen omvat en omdat de organisatie van het onderzoek complexer is aangezien het meer onderwerpen, niveaus en gebieden beslaat dan andere internationale onderzoeken.

De Adviesraad heeft gekeken naar de mogelijkheid om bij de uitvoering van het onderzoek gebruik te maken van bestaande nationale vaardigheden, ervaringen en organisatiestructuren om schaalvoordeel te behalen (zie hieronder).

De internationale kosten van het onderzoek worden gedragen door de Europese Unie, in het kader van het programma voor een leven lang leren (2007-2013) in overleg met het programmacomité. De internationale kosten zijn de kosten in verband met de ontwikkeling van de toetsen, de coördinatie en follow-up van de proeftoetsen, de selectie van de steekproef en de steekproefmethoden, de ontwikkeling en coördinatie van alle toetsen alsmede de analyse- en rapportageresultaten.

Alle beslissingen met betrekking tot het onderzoek die nationale kosten met zich meebrengen, worden genomen in nauw overleg met de Adviesraad en de lidstaten.

Nationale organisatiestructuren voor uitvoering van het onderzoek

De deelnemende landen moeten ervoor zorgen dat de nodige organisatiestructuren beschikbaar zijn om het onderzoek uit te voeren.

De lidstaten moeten het initiatief nemen om ervoor te zorgen dat de nodige organisatiestructuren beschikbaar zijn om het onderzoek te kunnen uitvoeren en dat de verantwoordelijkheden vanaf het begin vastliggen. De meeste lidstaten hebben ervaring met nationale onderzoeken of deelname aan vergelijkbare internationale onderzoeken en kunnen van deze ervaring gebruikmaken. Ervaring met onderzoeken zoals PISA en TIMSS kan worden gebruikt als uitgangspunt bij het plannen van de nationale organisatiestructuren en de vereiste vaardigheden en ervaring zijn in veel gevallen te vinden bij nationale deskundigen die ervaring met dergelijke onderzoeken hebben. Daarom moet gebruik worden gemaakt van de vaardigheden en organisatie van reeds bestaande diensten.

Uitvoering van het onderzoek

De Commissie zal stappen ondernemen om het onderzoek over taalvaardigheden te ontwikkelen. De technische werkzaamheden moeten in maart 2007 beginnen, zodat de toetsen begin 2009 kunnen worden afgenomen.

De Commissie initieert de werkzaamheden om testinstrumenten te ontwikkelen en het onderzoek uit te voeren. Zij zal de steekproefmethoden en de criteria voor het selecteren van de deelnemende instellingen en toetsdeelnemers vaststellen, waarbij zij indien nodig overleg zal plegen met de betrokken autoriteiten, en ervoor zorgen dat de kwaliteit wat dat betreft voldoet aan de algemene internationale normen voor dergelijk onderzoek. Zij zal het onderzoek opzetten en uitvoeren, gegevens verzamelen en de eindresultaten analyseren en opstellen. De werkzaamheden zullen in nauwe samenwerking met de Adviesraad en de lidstaten worden verricht.

De Adviesraad pleit ervoor de toets in de eerste helft van het kalenderjaar uit te voeren en niet aan het begin van het schooljaar. Het eerste onderzoek moet daarom begin 2009 plaatsvinden.

Om de toets daadwerkelijk begin 2009 te kunnen uitvoeren, moet in maart 2007 met de voorbereidingen worden begonnen. Dit leidt tot de ontwikkeling van de toets en de proefprojecten, die in het voorjaar van 2008 moeten plaatsvinden. Op basis van de ervaringen met de proefprojecten moeten volledige toetsen worden ontwikkeld, die begin 2009 in de lidstaten moeten worden afgenomen.

De Adviesraad blijft gedurende de hele periode bijeenkomen en zal nauw met de Commissie samenwerken in alle stadia van de ontwikkeling en uitvoering van het onderzoek[13].

Conclusie

De Commissie verzoekt de Raad nota te nemen van het in deze mededeling voorgestelde kader voor het onderzoek met betrekking tot de volgende punten:

- te toetsen taalvaardigheden

- te toetsen talen

- de toe te passen CEFR-niveaus

- het verzamelen van contextgebonden informatie

- de doelgroep en totale populatie die moeten worden getoetst

- de ontwikkeling van testinstrumenten, zowel computergesteunde toetsen als toetsen die met pen en papier gemaakt worden

- uitvoering van het onderzoek

Op basis daarvan kan de Commissie beginnen met de voorbereidingen voor het onderzoek. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de Adviesraad en de lidstaten. Bij de ontwikkeling van de testinstrumenten moet in het oog worden gehouden dat het onderzoek begin 2009 plaatsvindt.

BIJLAGE

List of Members of the European Indicator of Language Competence Advisory Board

Land | Organisatie | Titel | Familienaam | Voornaam |

Council of Europe | Mr | Sheils | Joseph |

Eurydice | Ms | Baidak | Nathalie |

Oostenrijk | Österreichisches Sprachen-Kompetenz-Zentrum | Mr | Abuja | Gunther |

België (Vlaamse Gemeenschap) | Flemish Department for Education and Training - Curriculum Division | Ms | Raes | Nicole |

België (Duitstalige Gemeenschap) | not yet nominated |

België (Franstalige Gemeenschap) | Service général de pilotage du système éducatif | Mr | Woolf | Alain |

Bulgarije | not yet nominated |

Cyprus | Ministry of Education and Culture | Ms | Tofaridou | Efrosyni |

Tsjechië | Institute for Information on Education | Ms | Kramplova | Iveta |

Denemarken | Ministry of Education, International unit | Ms | Andersen | Pernille Skou Brønner |

Estland | National Examination and Qualification Center | Ms | Sõstar | Kersti |

Finland | Finnish National Board of Education | Ms | Mustaparta | Anna-Kaisa |

Frankrijk | Ministère de l'Education Nationale, de l'Enseignement Supérieur et de la Recherche | Mr | Monnanteuil | François |

Duitsland | Deutsches Institut für Internationale Pädagogische Forschung (DIPF) | Mr | Klieme | Eckhard |

Duitsland (vervanger) | Deutsches Institut für Internationale Pädagogische Forschung (DIPF) | Mr | Hesse | Hermann-Günter |

Griekenland | Ministry of National Education and Religious Affairs | Mr | Papadakis | Nikolaos |

Griekenland | Greek Unit of the Eurydice Network, Ministry of National Education and Religious Affairs | Mr | Papamanolis | Nikos |

Hongarije | ELTE University - National Institution of Public Education | Ms | Major | Eva |

Hongarije | Ministry of Education | Ms | Kádár-Fülöp | Judit |

Ierland | Centre for Language and Communication Studies | Mr | Little | David |

Italië | Directorate-General for Foreign Affairs, Ministry of Education | Ms | Di Nicuolo | Giulia |

Letland | Ministry of Education and Science | Mr | Mankovs | Leonīds |

Letland | The Centre for Curriculum Development and Examinations | Ms | Muceniece | Gundega |

Litouwen | Education Development Centre, Ministry of Education and Science | Ms | Jariene | Raimonda |

Luxemburg | Ministère de l’Education et de la Formation professionnelle | Mr | Fandel | Jean-Claude |

Malta | Ministry for Education, Youth and Employment | Mr | Camilleri | George |

Nederland | Hesta Advies - en Vertaalbureau | Mr | Molenaar | Peter |

Polen | Ministry of National Education | Mr | Poszytek | Pawel |

Portugal | Faculdade de Psicologia e Ciências da Educação, Universidade de Lisboa | Ms | Peralta | Helena |

Roemenië | National Institute for Educational Sciences | Mr | Nasta | Dan Ion |

Slowakije | National Institute for Education, Department of foreign Languages | Ms | De Jaegher | Darina |

Slovenië | waiting for new nomination |

Spanje | Ministerio de Educación y Ciencia - Instituto de Evaluación (IE) | Ms | Tovar Sánchez | Carmen |

Zweden | Skolverket - Swedish National Agency for Education | Mr | Lagergren | Tommy |

Verenigd Koninkrijk | Strategic Analysis and Data Services Group - Department for Education and Skills | Mr | Leman | Steve |

Verenigd Koninkrijk (Wales) | University of Swansea | Mr | Meara | Paul |

Verenigd Koninkrijk (Schotland) | Scottish Qualifications Authority | Mr | Van Krieken | Robert |

[1] Conclusies van het voorzitterschap, Barcelona, deel I, punt 43.1. Maart 2002.

[2] Een nieuwe kaderstrategie voor meertaligheid, COM(2005) 596 definitief.

[3] De Europese indicator van het taalvermogen COM(2005) 356 definitief.

[4] Conclusies van de Raad van 18 en 19 mei 2006 over de Europese taalvaardigheidsindicator (2006/C 172/01).

[5] De Adviesraad is door de Commissie ingesteld bij een Besluit van de Commissie van 26 oktober 2006. De Adviesraad is in 2006 tweemaal bijeengekomen.

[6] Een samenhangend kader van indicatoren en benchmarks voor de toetsing van de vorderingen met de Lissabondoelstellingen op onderwijs- en opleidingsgebied COM(2007) 61 definitief.

[7] COM(2005) 356 definitief.

[8] Conclusies van de Raad (2006/C 172/01).

[9] Eurostat, UOE.

[10] Conclusies van de Raad (2006/C 172/01).

[11] Conclusies van de Raad (2006/C 172/01).

[12] Het Centre for research on lifelong learning (CRELL/Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, Ispra) voert momenteel een onderzoeks- en ontwikkelingsproject uit over geautomatiseerde openbronbeoordelingsinstrumenten voor het beoordelen van vaardigheden, waarbij rekening wordt gehouden met lopende onderzoeksinitiatieven op dit gebied.

[13] De financiële en personele middelen voor het ontwikkelen van de indicator van het taalvermogen zijn al uiteengezet in de financiële bijlage bij COM(2005) 356 definitief.