52006DC0583




[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 6.10.2006

COM (2006) 583 def.

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Publieke en particuliere middelen mobiliseren voor een wereldwijde toegang tot klimaatvriendelijke, betaalbare en zekere energiediensten: het wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie {SEC (2006) 1224}{SEC (2006) 1225}

DUURZAME ONTWIKKELING – DE MONDIALE MILIEU-UITDAGING VOOR DE ENERGIESECTOR

Sinds het begin van de jaren ’90 beleeft het grootste deel van de wereld een ongeëvenaarde economische groei. Het mondiale olieverbruik is sinds 1994 met 20 % gestegen en zal volgens ramingen van het Internationaal Energieagentschap (IEA) met 1,6 % per jaar blijven toenemen[1]. Het IEA verwacht dat de mondiale vraag naar energie tegen 2030 met meer dan 60 % zal stijgen. Om hieraan te kunnen voldoen, moet in de komende 25 jaar naar schatting een bedrag van 16 biljoen USD in de energiesector worden geïnvesteerd. Het business-as-usual investeringsscenario zou niet alleen problemen hebben met de financiering daarvan, maar ook geen duurzame oplossingen voor de toekomst bieden, met name op de volgende gebieden:

- Broeikasgasemissies : in dit scenario zou de CO2-uitstoot in de energiesector tegen 2030 met 62 % mogen stijgen ten opzichte van 2002, ofschoon de staatshoofden en regeringsleiders van de EU op de voorjaarsbijeenkomst van de Raad in 2005 hebben opgeroepen tot een wereldwijde reductie van de broeikasgasemissies met ten minste 15 %, tot misschien zelfs 50 % tegen 2050 ten opzichte van het ijkjaar 1990. Ook de G8-leiders hebben in 2005 tot daadkrachtig optreden besloten en zijn het in Gleneagles eens geworden over een actieplan inzake klimaatverandering, schone energie en duurzame ontwikkeling. De overgang naar schonere energie moet worden gefinancierd door een sterkere samenwerking tussen publieke en particuliere investeringsstructuren met participatie van de Wereldbank en andere multilaterale financieringsinstellingen.

- Luchtkwaliteit : het snelle verstedelijkingsproces in opkomende economieën heeft in vele steden geleid tot hoge niveaus van luchtvervuiling met negatieve gevolgen voor de volksgezondheid. Zo zullen volgens de Wereldbank in China naar alle waarschijnlijkheid 590 000 personen een vroegtijdige dood sterven als gevolg van de stedelijke luchtvervuiling die door de vervoers- en elektriciteitssector wordt veroorzaakt. Om deze trend te keren, moeten inefficiënte elektriciteitscentrales en gebouwen worden gesaneerd en moet meer gebruik worden gemaakt van emissiearme technologieën.

- Armoede en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen: naar schatting zullen in 2030 nog altijd 1,4 miljard mensen in de ontwikkelingslanden geen toegang hebben tot moderne energie en zal het aantal mensen (thans 2,4 miljard) dat traditionele biomassa op een niet-duurzame wijze gebruikt om te koken en te verwarmen, niet afnemen. Het IEA heeft becijferd dat de extra investering om een volledig dekkend netwerk van elektriciteitsvoorziening tot stand te brengen, circa 655 miljard USD zou vergen. Dit is een enorm probleem voor regio’s die nu al moeite hebben om kapitaal bijeen te brengen.

- Energiezekerheid: meer dan 60 % van de toename in het energieverbruik zou uit olie en gas bestaan. Daarmee zouden alle grote energie-importerende regio’s nog sterker afhankelijk worden van de invoer. De afhankelijkheid van de EU van de olie- en gasinvoer zou bijvoorbeeld stijgen tot 93 % en 81 % in 2030 ten opzichte van respectievelijk 79 % en 49 % in 2004. Daarom heeft de Commissie onlangs voorgesteld om ernaar te streven dat een minimumhoeveelheid van de gehele EU-energiemix afkomstig is van zekere en duurzame koolstofarme energiebronnen. China, dat thans zijn behoeften grotendeels zelf dekt, zou in 2030 27 % van zijn behoefte aan gas uit het buitenland moeten betrekken. Het aandeel van de olie- en gasexport uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika in de totale primaire energievoorziening zou stijgen tot 44 %.

Het hoeft geen betoog dat een ommekeer is vereist in de wijze waarop energiediensten worden geleverd en energiebronnen worden gebruikt om tot een duurzame ontwikkeling te komen, dat wil zeggen zowel de strijd tegen de klimaatverandering te winnen als de energiearmoede uit te bannen en de mondiale energievoorziening veilig te stellen.

Op de wereldtop over duurzame ontwikkeling in 2002 zijn de staatshoofden overeengekomen dat het aandeel van de hernieuwbare energie in de mondiale energiemix dringend en fors naar omhoog moet. Op deze top heeft de EU de coalitie van Johannesburg voor hernieuwbare energie (JREC)[2] in het leven geroepen en het EU-energie-initiatief (EUEI) opgezet om te voorkomen dat de toezeggingen in het uitvoeringsplan van Johannesburg holle frasen zouden blijven.

Investeringen in hernieuwbare energie zijn, net zoals investeringen in energie-efficiency, typische voorbeelden van collectieve goederen die zowel lokaal als mondiaal een aanzienlijk positief effect sorteren, zoals geen of slechts lage emissies van broeikasgassen en verontreinigende stoffen. Zij helpen de zekerheid van de energievoorziening te vergroten doordat ze gebruikmaken van lokaal beschikbare energiebronnen zoals wind- en zonne-energie, aardwarmte of biomassa. Een grotere penetratie van efficiënte en hernieuwbare-energietechnologieën zal de impact van het verbruik van fossiele brandstoffen op het milieu en de gezondheid verminderen en de spanningen op de energiemarkten doen afnemen. Deze technologieën zullen ook de plaatselijke werkgelegenheid stimuleren en meer inkomsten genereren, bijvoorbeeld door de levering van energie voor productieve doeleinden, met name in afgelegen gebieden waar een uitbreiding van het net niet rendabel is.

Wanneer de collectieve voordelen volledig worden meegerekend, worden projecten op het gebied van hernieuwbare energie of energie-efficiency vaak economisch interessant, met name in ontwikkelingslanden waar de elektriciteitsproductie doorgaans vervuilender en minder efficiënt is dan in geïndustrialiseerde landen met een vooruitstrevende milieuwetgeving. Als er sterker wordt ingezet op energie-efficiency en hernieuwbare energie, zou - volgens de scenario’s van het IEA over alternatieve energie - de groei van de mondiale vraag naar energie kunnen worden teruggedrongen van meer dan 60 % tot 50 % en die van de mondiale emissies van 62 % tot 46 %. Een vermindering van de toekomstige vraag zou kunnen leiden tot een daling van de olieprijzen met 15 %. Hiermee zouden de hierboven uiteengezette problemen nog niet zijn opgelost, maar het zou toch een grote stap in de goede richting betekenen. De Commissie heeft geraamd dat met hernieuwbare energie en verbeteringen in de energie-efficiency op de lange termijn op kostenefficiënte wijze tot twee derde van de emissiereducties kan worden bereikt (SEC(2005) 180).

Dankzij de talrijke collectieve voordelen worden de beleidskaders beter en maken hernieuwbare energie en energie-efficiency voortaan een vast onderdeel uit van de agenda van essentiële investeringen op het gebied van energie en ontwikkeling. Tegenwoordig zorgen zij ervoor dat, met name waar een aansluiting op het net economisch niet rendabel is, betaalbare elektrische en niet-elektrische energie voorhanden is voor lokale bedrijfs- en vervoersactiviteiten. Niet aan het net gekoppelde systemen en mininetten kunnen in afgelegen gebieden voor een adequate en zuinige energievoorziening zorgen. Er bestaat een hele reeks van technologische oplossingen om aan de behoeften van bedrijven en huishoudens tegemoet komen, wat bijzonder relevant is voor ontwikkelingslanden.

Ondanks deze voordelen zou het aandeel van hernieuwbare energie volgens voorspellingen van het IEA in 2030 min of meer gelijk blijven als de huidige trend doorzet. Het bedrag van meer dan 16 biljoen USD dat tegen 2030 moet zijn geïnvesteerd, biedt daarom een unieke en niet te missen kans om wereldwijd een duurzame energiesector tot stand te brengen. Het lijdt geen twijfel dat het leeuwendeel van de toekomstige investeringen in de mondiale energiesector uit particuliere bron zal moeten komen. De uitdaging voor het overheidsbeleid bestaat erin de juiste prikkels te geven en een gunstig klimaat te scheppen zodat particuliere investeringen de toegang tot milieuvriendelijke, betaalbare en zekere energiediensten financieren.

In deze mededeling wordt nagegaan welke obstakels de particuliere sector, met name in de ontwikkelingslanden, verhinderen om te participeren in de toepassing van technologieën voor hernieuwbare energie en energie-efficiency. Zij omvat een voorstel voor een concreet en vernieuwend publiek-privaat partnerschap onder de naam wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie met als doel particuliere middelen te mobiliseren ten behoeve van ontwikkelingslanden en overgangseconomieën.

OBSTAKELS VOOR HET MOBILISEREN VAN VOLDOENDE PARTICULIER KAPITAAL VOOR INVESTERINGEN IN ENERGIE-EFFICIENCY EN HERNIEUWBARE ENERGIE

In zijn basisscenario raamt het IEA dat er tegen 2010 wereldwijd 241 miljard USD nodig is voor investeringen in energieopwekking uit hernieuwbare bronnen[3]. De bijbehorende behoefte aan risicokapitaal in ontwikkelingslanden en overgangseconomieën alleen al wordt geraamd op meer dan 10 miljard USD (9 miljard EUR). Naar verwachting zou in Zuid-Amerika en Azië ruwweg 70 % respectievelijk 40 % van de investeringen in de elektriciteitsproductie naar de sector van de hernieuwbare energie gaan[4]. De belangstelling bij particuliere investeerders groeit naarmate de beleidskaders beter worden.

Op het gebied van de financiering van hernieuwbare energie en energie-efficiency kunnen enkele positieve ontwikkelingen worden opgetekend. De EIB en andere internationale investeerders hebben begrepen dat hernieuwbare-energieprojecten inzake winstgevendheid steeds beter scoren en recent nog hebben zij zich ambitieuze doelen gesteld voor de portefeuilles hernieuwbare energie en energie-efficiency. Zo heeft de EIB zich voorgenomen om 50 % van zijn jaarlijkse EU-portefeuille voor energieleningen in hernieuwbare-energieprojecten te investeren. In april 2005 heeft de Coördinatiegroep kredietverzekering en financieringskredieten van de OESO de minimumkrediettermijn voor investeringen in hernieuwbare energie opgetrokken van 10 of 12 tot 15 jaar. Verder worden met de inwerkingtreding van het Kyoto-protocol en de vaststelling van een koolstofprijs nu ook de milieuvoordelen van projecten met technologieën die geen of weinig koolstofemissies veroorzaken, beloond. In ontwikkelingslanden kunnen dergelijke projecten voortaan emissiekredieten krijgen in het kader van het mechanisme voor schone ontwikkeling (Clean Development Mechanism (CDM)) van het protocol. In de komende jaren zal de handel in koolstofemissierechten extra financiële middelen voor deze projecten genereren.

Ondanks bemoedigende en nieuwe vooruitzichten en goede technologische resultaten hebben projecten en bedrijven op het gebied van hernieuwbare energie het evenwel nog altijd zeer moeilijk om voldoende kapitaal voor investeringen aan te trekken. De problematiek is ingewikkeld, maar situeert zich voornamelijk op het vlak van risicokapitaal, dat een belangrijk onderpand voor kredietverstrekkers vormt. Hieronder worden enkele van de belangrijkste oorzaken van deze financiële patstelling beschreven:

- De aanloopkosten van hernieuwbare-energietechnologieën zijn drie- tot zevenmaal hoger dan bij conventionele energieproductie op basis van fossiele brandstoffen. Ofschoon deze kosten worden gecompenseerd door exploitatiekosten die veel lager en stabieler zijn dan bij technologieën op basis van fossiele brandstoffen, achten particuliere investeerders de langere krediettermijnen nog altijd te riskant en dus oninteressant.

- Buiten de OESO-landen verlangen particuliere investeerders nog altijd extra garanties. Zelfs redelijke rendementen van 6 tot 14 % blijven ontoereikend om de uiteenlopende risico’s in vele ontwikkelingslanden af te dekken.

- Hernieuwbare-energietechnologieën zijn uiterst geschikt voor kleine en middelgrote investeringsprojecten. Deze houden evenwel aanzienlijk hogere transactiekosten in dan wat het geval is bij grootschalige, met fossiele brandstoffen gestookte krachtcentrales, wat dan weer minder interessant is voor de klassieke risicokapitaalverstrekkers. Als internationale financieringsstellingen of de particuliere sector risicokapitaal verstrekken, dan betreft het grootschalige investeringen met voorwaarden die ongeschikt zijn voor kleine bedrijven of projecten met een totale kapitaalsomvang van minder dan 5 tot 10 miljoen EUR.

In de strijd om het schaarse particuliere kapitaal brengen deze factoren hernieuwbare energie in een uitgesproken nadelige positie, wat ertoe leidt dat de sector onder een algemeen financieringstekort lijdt. De Wereldbank kwam onlangs tot een vergelijkbare conclusie dat zelfs met een beter regelgevend kader en risicobeperkende instrumenten de financiering van aanloopkosten en de beperking van technologische risico’s een grote uitdaging vormen[5]. Omdat projecten inzake hernieuwbare energie en energie-efficiency een groot potentieel hebben om zowel lokaal als mondiaal een hele reeks collectieve milieu- en sociaal-economische goederen voort te brengen, is het evenwel zaak dat de overheid deze financiële patstelling helpt te doorbreken en internationale en binnenlandse particuliere investeerders stimuleert. De overheid en de particuliere sector zullen de krachten moeten bundelen om de gapende financieringskloof te dichten.

EEN VERNIEUWEND PUBLIEK-PRIVAAT PARTNERSCHAP: HET WERELDFONDS VOOR ENERGIE-EFFICIENCY EN HERNIEUWBARE ENERGIE

Om deze redenen wordt in deze mededeling de oprichting voorgesteld van een concreet en vernieuwend publiek-privaat partnerschap , namelijk het wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie (GEEREF) , teneinde particuliere middelen te mobiliseren, met name in ontwikkelingslanden en opkomende economieën, in het kader van internationale programma’s ter bevordering van duurzame ontwikkeling. Het voorgestelde partnerschap zal lopende inspanningen ter verbetering van het beleidskader completeren en aldus het proces van duurzame ontwikkeling versnellen dankzij een snellere verspreiding van efficiënte en hernieuwbare-energietechnologieën.

Het voorstel is geïnspireerd op het initiatief inzake geduldkapitaal dat de Europese Commissie in 2004 in het kader van de JREC heeft opgezet. Bepalend voor de reikwijdte van dat initiatief waren de discussies op de wereldtop over duurzame ontwikkeling en de internationale JREC-conferentie op hoog niveau van 2003 in Brussel. Het voorstel bouwt voort op een haalbaarheidsstudie van 2004 waarin verschillende mogelijkheden voor het opzetten van een nieuw doelgericht publiek-privaat partnerschap zijn onderzocht. Daarbij is ook gebruik gemaakt van de opmerkingen en voorstellen van een hele reeks belanghebbenden, waaronder de EIB-groep, de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC) van de Wereldbank, de EBWO, de KfW, UNEP, UNDP, het EU-energie-initiatief en diverse andere partnerschappen.

Het voorstel bouwt ook voort op het onlangs verschenen groenboek “Een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa”[6] waarin de Commissie een geïntegreerde benadering beschrijft om de uitdagingen voor duurzame ontwikkeling in de energiesector - met name wat klimaatverandering betreft - aan te pakken, onder andere door een bredere demonstratie en toepassing van energie-efficiënte en hernieuwbare-energietechnologieën. Op de Europese Raad van maart 2006 is vervolgens opgeroepen om te voorzien in voldoende steun uit communautaire instrumenten voor dergelijke oplossingen met duurzame energie. In de dialoog met derde landen dient de EU ook proactiever op te treden ten behoeve van duurzame ontwikkeling door hernieuwbare energie, emissiearme technologieën en energie-efficiency te stimuleren ter ondersteuning van de wereldwijde strijd tegen de klimaatverandering en ter versterking van de tenuitvoerlegging van de mechanismen van het Kyoto-protocol. Dit voorstel bouwt ook voort op de onlangs door de Raad (Ontwikkeling)[7] goedgekeurde “Beginselen voor de integratie van energiemaatregelen in ontwikkelingssamenwerking”, de vernieuwde EU-strategie voor duurzame ontwikkeling[8] en de gezamenlijke nota van de Commissie en de hoge GBVB-vertegenwoordiger “Een extern beleid ten dienste van Europa's energiebelangen”[9], die alle wijzen op het belang van de bevordering van schone energieën om de uitdaging van de mondiale klimaatverandering, armoede en duurzame ontwikkeling aan te pakken.

Gezien de beperkte publieke middelen is het van prioritair belang om een vernieuwend instrument in het leven te roepen dat het effect van overheidsfinanciering maximaliseert. In haar laatste mededeling waarin zij het toepassingsgebied en de prioriteiten voor het toekomstige thematische programma voor het milieu en het duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen met inbegrip van energie uiteenzet, schrijft de Commissie uitdrukkelijk dat “er dringend innovatieve en flexibele mechanismen nodig zijn[10]”. Deze cruciale boodschap is ook opgenomen in het Interinstitutioneel Akkoord van juni 2006: “De instellingen komen overeen dat de instelling van cofinancieringsmechanismen noodzakelijk is ter versterking van het hefboomeffect van de begroting van de EU. Zij komen overeen de ontwikkeling aan te moedigen van geschikte meerjarige financieringsmechanismen ter stimulering van openbare en particuliere investeerders[11]”.

De verstrekking van geduldkapitaal door de overheid om de particuliere sector een ruimere toegang tot risicokapitaal te verschaffen, lijkt de aanpak met de beste perspectieven, omdat hij verschillende mogelijkheden biedt om de risico’s te delen. De overheid kan:

- geval per geval, afhankelijk bijvoorbeeld van de werkelijk te dekken risico’s, lagere rendementen accepteren en zo de rendementen voor de particuliere sector naar een commercieel niveau tillen;

- langere investerings- of krediettermijnen accepteren ('first in – last out') om de hoge initiële investeringen met de lage exploitatie- en onderhoudskosten te kunnen compenseren;

- hogere transactiekosten accepteren om de focus op kleine en middelgrote ondernemingen te kunnen richten en aan de brede behoeften inzake facilitaire dienstverlening, start- en groeikapitaal te voldoen.

OMZETTING VAN HET VERNIEUWENDE PUBLIEK-PRIVAAT PARTNERSCHAP IN DE PRAKTIJK

Er wordt beoogd publieke en particuliere middelen te mobiliseren om rendabele projecten en bedrijven op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiency de financiële patstelling, met name bij het aantrekken van risicokapitaal, te helpen doorbreken. Een mogelijke aanpak zou bestaan in een schaalvergroting van succesrijke proefprojecten. Internationale financiële instellingen zoals de EIB, de EBWO en de Wereldbank, particuliere investeerders en andere financiële intermediairs bundelen krachten om samen met de Commissie het GEEREF op de rails te zetten. Er zijn al eerste mogelijkheden voor co-investering in kaart gebracht door de EIB (die zich met name richt op Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, en de mediterrane regio’s) en de EBWO (voor een regionaal fonds dat de Oost-Europese markten buiten de EU dekt).

Hoe zal het GEEREF eruit zien?

Het GEEREF zal worden opgezet als een mondiaal publiek-privaat partnerschap in de vorm van een privaatrechtelijk lichaam met een publieke taakstelling[12]. Dit zal gebeuren in nauw partnerschap met internationale financiële instellingen zoals de EIB en de EBWO. Het fonds zal nieuwe mogelijkheden voor risicodeling en medefinanciering bieden aan diverse commerciële en niet-commerciële investeerders met een mondiaal beleggingsmandaat. Er zullen zonder externe middelen professionele fondsbeheerders kunnen worden aangeworven, die handelen volgens een specifiek mandaat dat door donoren en investeerders is vastgesteld. Er zal worden voorzien in solide toezicht-, rapportage- en controlemechanismen.

In plaats van de doelgroepen rechtstreeks financiële middelen ter beschikking te stellen, zal het GEEREF zich actief bezighouden met de oprichting en financiering van regionale subfondsen of de versterking van soortgelijke bestaande initiatieven. Zo zal door de inbreng van internationale financiële instellingen en lokale deskundigheid in aanvulling op wetenschappelijke kennis rekening worden gehouden met de specifieke eigenschappen van verschillende regionale markten, wat extra particuliere middelen zal helpen aantrekken. Het fonds zal pas in een subfonds participeren als de beleggingsstrategie ervan verenigbaar is met die van het GEEREF, het beheer en de uitvoeringscapaciteit degelijk zijn en in een minimaal aandeel van commerciële medefinanciering is voorzien.

Wie zal worden ondersteund?

Het GEEREF zal steun verlenen aan personen die projecten ontwikkelen op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiency en aan kleine en middelgrote ondernemingen die op die gebieden actief zijn. De nadruk zal liggen op projecten onder 10 miljoen EUR, omdat commerciële investeerders en IFI’s deze meestal links laten liggen. Behalve in de nutssector zal ook worden geïnvesteerd in de verwerkende en assemblage-industrie, de consument, het mkb en intermediairs van microfinanciering.

Welke regio’s zullen voor financiering in aanmerking komen?

Het GEEREF zal regionale subfondsen ondersteunen voor landen in Afrika bezuiden de Sahara, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-regio), de landen van het Europees nabuurschap (inclusief Noord-Afrika en de Oost-Europese niet-EU-landen, waaronder Rusland), Latijns-Amerika en Azië (inclusief Centraal-Azië en het Midden-Oosten)[13]. Het nieuwe instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) zal de rechtsgrond vormen en het GEEREF zal worden geïntegreerd in het thematische programma voor het milieu en het duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen met inbegrip van energie (ENRTP), dat in dat instrument is opgenomen[14]. De financiering zal marktgestuurd zijn waarbij prioriteit zal worden gegeven aan investeringen in de landen en regio’s die een beleid voor hernieuwbare energie en energie-efficiency voeren dat participatie van de particuliere sector bevordert. Bijzondere aandacht zal worden gegeven aan de behoeften van de ACS-landen.

Welke vorm van steun zal worden verleend?

Het fonds zal hoofdzakelijk worden aangewend om risicokapitaal te verstrekken voor verschillende soorten van investeringsprojecten in hernieuwbare energie en energie-efficiency. Het kapitaal zal tegen economisch verantwoorde “geduldige” voorwaarden ter beschikking worden gesteld waarbij het “geduld” zal afhangen van de omvang van de lokale en mondiale voordelen die de subfondsen en de onderliggende projecten opleveren. De participatie van het GEEREF zal tussen 25 en 50 % bedragen bij projecten met een gemiddeld tot hoog risico en 15 % bij projecten met een laag risico. Daarnaast zal het fonds in specifieke middelen voor technische bijstand voorzien. Deze zullen 10 tot 20 % van de totale omvang van het fonds uitmaken afhankelijk van de concrete behoeften inzake capaciteitsopbouw, die doorgaans groter zijn in minder ontwikkelde economieën. Via dit onderdeel kan lokale en internationale technische deskundigheid worden ingezet om projectvoorstellen en businessplannen te verbeteren terwijl terzelfdertijd het investeringstraject verder wordt ontwikkeld. De concrete verstrekking van risicokapitaal en de technische bijstand zullen het fonds tot “één loket” maken, wat de transactiekosten zal doen dalen en de prestaties van het fonds als geheel zal verbeteren.

Welke technologieën zullen worden ondersteund?

Er zal worden geïnvesteerd in een breed scala van projecten en technologieën op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiency. Gezien de specifieke aandacht voor ontwikkelingslanden en overgangseconomieën zal de nadruk komen te liggen op de verspreiding van milieuvriendelijke en technisch beproefde technologieën waarbij ook rekening wordt gehouden met wetenschappelijke kennis die is opgedaan met programma’s zoals de communautaire kaderprogramma’s. Afgaande op de ervaringen en toekomstprojecties zullen de grootste investeringsmogelijkheden in kleine waterkracht en biomassa liggen en heeft ook onshore windenergie een groot potentieel. Fotovoltaïsche zonne-energie zal vermoedelijk duur blijven voor de laagste-inkomenslanden. Hernieuwbare energie zal waarschijnlijk de hoofdmoot van de investeringen uitmaken. Projecten inzake energie-efficiency zullen in aanmerking komen met name wanneer zich vergelijkbare financieringsmoeilijkheden voordoen. Bijstoken (bijvoorbeeld kolen en ampas), energiedienstverlening en andere schone en efficiënte energieoplossingen op kleine en middelgrote schaal zullen ook voor financiering in aanmerking komen.

Hoe groot moet het fonds worden?

De minimale financieringsdoelstelling voor het GEEREF is vastgesteld op een bedrag van 100 miljoen EUR. Dit bedrag is noodzakelijk om op mondiaal niveau een effect van betekenis te kunnen realiseren en toereikend om een publiek-privaat partnerschap op te zetten dat uiteindelijk met eigen middelen kan functioneren.

Ervan uitgaande dat een eerste financiële afsluiting plaatsvindt met een bedrag van tegen de 100 miljoen EUR, zouden extra middelen ten belope van ten minste 300 miljoen tot 1 miljard EUR kunnen worden gemobiliseerd via de subfondsstructuur en op het project- en mkb-niveau. Gelet op de perspectieven op terugwinning en herinvestering van de initiële publieke middelen zou dit cijfer in de komende jaren nog kunnen toenemen. De hefboomwerking van het fonds kan aldus tot een factor 10 oplopen. Dit is aanzienlijk hoger dan bij traditionele op subsidies gebaseerde regelingen die een medefinanciering van 50 tot 70 % vereisen[15]. Voorts zou van de door de EIB beheerde investeringsfaciliteit van het 9e Europees Ontwikkelingsfonds tot 50 miljoen EUR aan medefinanciering kunnen worden ontvangen voor het opzetten van activiteiten in ACS-regio’s. Dit nieuwsoortige instrument zou kunnen fungeren als een positief voorbeeld dat navolging zou kunnen krijgen, onder meer bij andere publieke en particuliere investeerders.

Wat zijn de verwachte voordelen?

Wanneer alle middelen zijn geïnvesteerd en de hefboomwerking zijn volle effect sorteert, zou het GEEREF in de ontwikkelingslanden bijna 1 Gigawatt milieuvriendelijke energie op de markt kunnen brengen. Dit zou 1 tot 3 miljoen mensen van duurzame energie kunnen voorzien, waarmee jaarlijks een uitstoot van 1 tot 2 miljoen ton CO2 wordt vermeden. Het GEEREF zal ook het instrumentarium uitbreiden waarmee de ontwikkeling en de overdracht van milieuvriendelijke technologieën tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden doeltreffend kan worden ondersteund. Het zal de Commissie beter in staat stellen de vorengenoemde strategieën en thematische programma’s ten uitvoer te leggen en synergieën tot stand te brengen met Europese technologieplatforms, gezamenlijke technologie-initiatieven en partnerschappen voor klimaatverandering en energie, bijvoorbeeld met Rusland, China en India. De bevordering van schone-energieoplossingen zal aanzienlijke voordelen opleveren in de vorm van betere luchtkwaliteit binnens- en buitenshuis en zal de oprichting van lokale bedrijven, de werkgelegenheid en de inkomensontwikkeling stimuleren.

CONCLUSIES EN VOLGENDE STAPPEN

Het voorgestelde wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie dat in deze mededeling wordt beschreven, is een nieuwsoortig publiek-privaat partnerschap dat het beschikbare communautaire financieringsinstrumentarium completeert. Het is speciaal opgezet om de Gemeenschap meer slagkracht te geven teneinde haar partnerlanden bij de tenuitvoerlegging van hun programma’s voor duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding te ondersteunen en de overdracht, ontwikkeling en verspreiding van milieuvriendelijke technologieën te versnellen. Het zal een efficiënte samenwerking tussen donoren en commerciële investeerders, inclusief de internationale financiële instellingen, vergemakkelijken en er uiteindelijk voor zorgen dat duurzame, zekere en betaalbare energietechnologieën en daarmee samenhangende diensten wereldwijd sneller ingang vinden. Het vormt een krachtig antwoord op de dringende oproep van de Europese instellingen naar vernieuwende publiek-private financieringsoplossingen.

De Europese Commissie is verheugd over de eerste belangstelling voor medefinanciering van de EIB en de EBWO. Zij vraagt de politieke steun van de Raad en het Europees Parlement voor dit nieuwsoortige initiatief zodat belangstellende publieke en particuliere stakeholders hun belangstelling concreet kunnen invullen.

Gelet op de risico’s is de Europese Commissie zich ervan bewust dat een aanzienlijke bijdrage van de Gemeenschapsbegroting van wezenlijk belang is om het initiatief snel op gang te brengen en omvangrijke particuliere medefinanciering aan te trekken. De Europese Commissie stelt voor om voor de periode 2007-2010 tot 80 miljoen EUR aan het GEEREF bij te dragen in het kader van het thematische programma voor het milieu en het duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen met inbegrip van energie. Voor 2007 is een eerste bijdrage van 15 miljoen EUR voorgesteld. Het GEEREF zal zo worden gestructureerd dat jaarlijks verslag over deze bijdragen kan worden uitgebracht in het Development Co-operation Report van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC). De vereiste personele middelen voor dit initiatief zullen worden gedekt met de bestaande middelen, indien nodig via interne herschikking.

De Commissie nodigt ook de lidstaten, de landen van de EER en andere financiële instellingen en vennootschappen uit om zich bij dit nieuwsoortige mondiale initiatief aan te sluiten.

Aangezien het een nieuwsoortige aanpak betreft, zullen de diensten van de Europese Commissie de uitvoeringsregeling nader uitwerken tezamen met het managementteam van het fonds, de EIB en de EBWO, en andere actoren die hun belangstelling voor medefinanciering van dit initiatief formeel bekendmaken. De lidstaten en het Europees Parlement zullen volledig op de hoogte worden gehouden van de voortgang van dit initiatief.

[1] IEA 2004. World Energy Outlook.

[2] Het ledental van de JREC is sinds 2002 van 66 tot 90 regeringen gestegen. Deze hebben zich ertoe verbonden door samenwerking het aandeel van hernieuwbare energiebronnen fors te verhogen op basis van streefcijfers en tijdschema’s die de investeringen moeten sturen. De Europese Commissie bekleedt samen met Marokko het voorzitterschap van de coalitie en herbergt het secretariaat.

[3] IEA 2003. World Energy Investment Outlook.

[4] Impax Capital Corp. Ltd 2004. The Patient Capital Initiative Feasibility Study.

[5] Wereldbank. 2006. Clean Energy and Development: Towards an Investment Framework.

[6] COM(2006) 105 van 8 maart 2006.

[7] Raadsdocument 8358/06 van 11 april 2006.

[8] Raadsdocument 10117/06 van 9 juni 2006.

[9] Deze nota is gepresenteerd aan de Europese Raad van 15-16 juni 2006.

[10] COM(2006) 20 van 25 januari 2006 en COM(2005) 324 van 3 augustus 2005.

[11] PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1-17 (punt 49).

[12] In overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van artikel 54, lid 2, van het Financieel Reglement.

[13] Voor de landen die onder het pretoetredingsinstrument vallen, dient in extra financiering uit andere instrumenten te worden voorzien.

[14] Raadsdocument 134/06 DEVGEN van 20 juli 2006.

[15] Voor nadere berekeningen wordt verwezen naar deel 6 van de effectbeoordeling bij deze mededeling (SEC(2006) 1224).