52006DC0224

Verslag van de Commissie- Convergentieverslag 2006 over Slovenië (op verzoek van Slovenië opgesteld in overeenstemming met artikel 122, lid 2, van hetVerdrag) [SEC(2006) 615] /* COM/2006/0224 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 16.5.2006

COM(2006) 224 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

CONVERGENTIEVERSLAG 2006 OVER SLOVENIË

(op verzoek van Slovenië opgesteld in overeenstemming met artikel 122, lid 2, van het Verdrag) [SEC(2006) 615]

1. DOEL VAN DIT VERSLAG

Overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag dienen de Commissie en de ECB ten minste om de twee jaar of op verzoek van een lidstaat met een derogatie aan de Raad verslag uit te brengen over de vooruitgang die door de lidstaten is geboekt bij de nakoming van hun verplichtingen met het oog op de totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie.

Dit verslag is opgesteld naar aanleiding van het verzoek dat Slovenië op 2 maart 2006 heeft ingediend. In een technische bijlage bij dit verslag [SEC(2006) 615] wordt een meer gedetailleerde beoordeling van de stand van de convergentie in Slovenië verstrekt.

De inhoud van de door de Commissie en de ECB opgestelde verslagen is vastgelegd in artikel 121, lid 1, van het Verdrag. Daarin wordt bepaald dat de verslagen een onderzoek naar de verenigbaarheid van de nationale wetgeving van elke lidstaat, met inbegrip van de statuten van zijn nationale centrale bank, met de artikelen 108 en 109 van het Verdrag en met de statuten van het ESCB en de ECB moet bevatten. In de verslagen moet ook worden nagegaan of er in de betrokken lidstaat een hoge mate van duurzame convergentie is bereikt aan de hand van de mate waarin aan de convergentiecriteria (prijsstabiliteit, begrotingssituatie van de overheid, wisselkoersstabiliteit en langetermijnrente) is voldaan. Voorts moet in de verslagen rekening worden gehouden met verschillende andere factoren die in de laatste alinea van artikel 121, lid 1, worden vermeld. De vier convergentiecriteria zijn nader uitgewerkt in een aan het Verdrag gehecht protocol (Protocol nr. 21 betreffende de convergentiecriteria).

2. VERENIGBAARHEID VAN DE WETGEVING

In haar convergentieverslag van 2004 [COM(2004) 690] kwam de Commissie ten aanzien van de integratie van de centrale bank in het ESCB op het ogenblik van de invoering van de euro tot de conclusie dat de wetgeving in Slovenië, met name de wet betreffende de Bank van Slovenië, niet volledig verenigbaar was met artikel 109 van het EG-Verdrag en de statuten van het ESCB en de ECB. Daarnaast werd aanbevolen een aantal nog resterende onvolkomenheden te verhelpen, met name met betrekking tot de doelstellingen van de Bank en op het gebied van de persoonlijke en institutionele onafhankelijkheid.

De onverenigbaarheden zijn weggenomen doordat het Sloveense parlement op 30 maart 2006 een amendement op de wet betreffende de Bank van Slovenië heeft aangenomen. Het amendement verduidelijkt met name dat de bevoegdheden van de Bank van Slovenië op het gebied van de monetaire functies, operaties en instrumenten vanaf de datum van de invoering van de euro in Slovenië aan het ESCB moeten worden overgedragen. Bovendien is de regering de mogelijkheid ontnomen om zich met het beheer van de deviezenreserves van de Bank te bemoeien. Wat de geconstateerde onvolkomenheden betreft, zijn de redenen voor het ontslaan van de leden van de raad van bestuur van de Bank van Slovenië gelijkgetrokken met die welke in de statuten van het ESCB en de ECB zijn vastgelegd. Ten slotte zijn de doelstellingen van de Bank van Slovenië zodanig gewijzigd dat zij nauwer aansluiten bij de bewoordingen van artikel 105, lid 1, van het EG-Verdrag. Meer in het bijzonder is de secundaire doelstelling van de Bank (ondersteunen van het algemene economische beleid in overeenstemming met de doelstellingen die in het Verdrag zijn vastgesteld) thans duidelijk ondergeschikt gemaakt aan de primaire doelstelling (prijsstabiliteit). De derde doelstelling (die verband houdt met het bewerkstelligen van financiële stabiliteit in overeenstemming met de beginselen van een open markteconomie en vrije concurrentie) is evenwel niet duidelijk ondergeschikt gemaakt aan de primaire en secundaire doelstellingen, hetgeen een nog resterende onvolkomenheid is.

De wetgeving in Slovenië, en met name de wet betreffende de Bank van Slovenië, is verenigbaar met de vereisten van het EG-Verdrag en de statuten van het ESCB en de ECB.

3. PRIJSSTABILITEIT

Ontwikkeling van de referentiewaarde

Ten tijde van de opstelling van het convergentieverslag van 2004 voldeed Slovenië niet aan het criterium inzake de prijsstabiliteit. Tijdens de twaalf maanden tot en met augustus 2004 bedroeg het gemiddelde inflatiepercentage in Slovenië 4,1%, waarmee het boven de referentiewaarde van 2,4% uitkwam.

De twaalfmaand voortschrijdend gemiddelde inflatie, die voor de beoordeling van de convergentie wordt gebruikt, is teruggelopen van 8,6% in 2001 tot 2,3% in maart 2006. Dit had tot gevolg dat zij de referentiewaarde geleidelijk benaderde en deze in november 2005 voor het eerst bereikte. Sinds januari 2006 ligt de gemiddelde inflatie over 12 maanden onder de referentiewaarde. In maart 2006 bedroeg de referentiewaarde, berekend als het rekenkundige gemiddelde van de gemiddelde inflatie over twaalf maanden in de drie best presterende landen (Zweden, Finland en Polen) plus 1,5 procentpunt, 2,6%. Het overeenkomstige inflatiepercentage in Slovenië beliep 2,3% en bleef daarmee 0,3 procentpunt onder de referentiewaarde.

Onderliggende factoren en duurzaamheid

De inflatie in Slovenië is tussen medio 1999 en medio 2000 opgelopen tot ongeveer 9%. Deze ontwikkeling was vooral toe te schrijven aan de invoering van de belasting over de toegevoegde waarde. In de tweede helft van 2001 begon de inflatie wederom te dalen. In dezelfde periode heeft de Bank van Slovenië een nieuw kader voor het monetaire beleid op middellange termijn vastgesteld. Het belangrijkste doel van dit kader was een snelle toetreding tot het eurogebied te realiseren door de inflatie terug te dringen en een geleidelijke stabilisatie van de wisselkoers te bewerkstelligen. Sinds 2003 wordt het desinflatieproces geschraagd door de gecoördineerde beleidsaanpak van de Sloveense regering en de Bank van Slovenië. De effectieve beheersing van de gereguleerde prijzen, de loonmatiging in de overheidssector en de stabilisatie van de wisselkoers sinds medio 2004 zijn aan de geloofwaardigheid van het desinflatieproces ten goede gekomen, hetgeen op zijn beurt tot loonmatiging in de particuliere sector heeft geleid. De afgelopen jaren werd het desinflatieproces ook ondersteund door een voorzichtige beleidsmix en door het feit dat de groei tussen 2001 en 2003 onder het potentieël is gebleven. De zich vanaf 2003 parallel met de economische opgang aftekenende geleidelijke daling van de werkloosheidsgraad ging niet gepaard met toenemende druk op lonen en prijzen, wat erop duidt dat de inflatievertraging vooral werd teweeggebracht door factoren die naar verwachting ook op middellange termijn een lage inflatie in de hand zullen werken.

Het inflatieverloop in 2005 werd beïnvloed door een gunstige ontwikkeling van de prijzen van bepaalde goederencategorieën, die vooral het gevolg was van het positieve effect van de toetreding tot de EU en die het grote negatieve effect van de olieprijsstijging op de wereldmarkten heeft helpen opvangen. De toetreding tot de EU heeft weliswaar ook bijgedragen tot een verscherping van de concurrentie op de binnenlandse markten met permanente gevolgen voor de inflatie, maar verwacht wordt dat het gunstige effect daarvan op de prijsontwikkelingen althans ten dele zal wegebben.

Ondanks dit alles blijven de inflatievooruitzichten voor de rest van 2006 gunstig. De verwachte verzwakking van het negatieve effect van de externe omgeving op de energieprijzen zal grotendeels worden tenietgedaan door een langzame toename van de niet-energiegebonden inflatie, die zich in 2005 op een uitzonderlijk laag peil bevond. Tegelijkertijd zal de sinds 2002 waargenomen vertraging van het stijgingstempo van de arbeidskosten per eenheid product zich naar verwachting ook in 2006 voortzetten en zal de gemiddelde inflatie volgens de prognoses iets teruglopen, namelijk van 2,5% in 2005 tot 2,4% in 2006.

Op langere termijn bezien houden de definitieve convergentie van de binnenlandse rentetarieven naar het rentepeil in het eurogebied en de mogelijke verhoging van de belasting over de toegevoegde waarde in 2007 risico's in voor de inflatie. Slovenië dient bijgevolg waakzaam te blijven en zijn klimaat van een lage inflatie en een gunstige concurrentiepositie te beschermen. Een ambitieuzer begrotingsbeleid zou bijdragen tot het temperen van de inflatierisico's en ook de loonmatiging dient na 2006 te worden voortgezet.

Slovenië heeft vanaf november 2005 de referentiewaarde voor de inflatie gerespecteerd en zal dit vermoedelijk ook in de komende maanden blijven doen. Slovenië voldoet derhalve aan het criterium inzake de prijsstabiliteit.

4. BEGROTINGSSITUATIE VAN DE OVERHEID

In het convergentieverslag van 2004 heeft de Commissie aangegeven dat er ten aanzien van Slovenië geen beschikking van de Raad inzake het bestaan van een buitensporig tekort is vastgesteld en dat het land voldeed aan het criterium inzake de begrotingssituatie van de overheid.

De Sloveense overheidsfinanciën zijn in de jaren 2000 en 2001 verslechterd, waardoor het overheidstekort een hoogste waarde van 4,3% van het BBP bereikte. Na een correctie in de jaren 2002 en 2003 is het overheidstekort sinds 2002 onder de drempelwaarde van 3% van het BBP gebleven.

Het sterker vasthouden aan de begrotingsdiscipline en het in 2004 ingezette economische herstel hebben ertoe bijgedragen dat het overheidstekort in 2004 en 2005 verder is afgenomen tot respectievelijk 2,3 en 1,8% van het BBP. Dat het de regering menens is om een gedegen begrotingsbeleid te voeren, kwam het best tot uiting in 2004, toen tegenvallende opbrengsten van de belasting over de toegevoegde waarde aanleiding gaven tot uitgavenverminderingen om de begrotingsdoelstelling te halen.

Slovenië mikt voor 2006 op een overheidstekort van 1,8% van het BBP, een percentage dat iets onder het cijfer van de voorjaarsprognoses 2006 van de diensten van de Commissie ligt. Er zijn geen plannen om het tekort terug te dringen in vergelijking met 2005. Integendeel, gezien het voorspelde gunstige economische klimaat zal het structurele tekort, dat in 2005 1,4% van het BBP bedroeg, naar verwachting verslechteren tot 1,8% van het BBP. Tegelijkertijd wordt aangenomen dat het onder de in het stabiliteits- en groeipact vastgestelde minimumbenchmark van 1,9% zal blijven die een veiligheidsmarge verschaft die groot genoeg is om te voorkomen dat de referentiewaarde van 3% van het BBP bij normale macro-economische fluctuaties wordt overschreden.

Sinds 2000 bevindt de overheidsschuld zich op eenzelfde peil van iets minder dan 30% van het BBP. Eind 2005 bedroeg de brutoschuld 29,1% van het BBP, tegen 29,5% in 2004. Verwacht wordt dat de overheidsschuld ook op middellange termijn onder de 30% van het BBP zal blijven.

Volgens het convergentieprogramma van december 2005 bestaat de begrotingsstrategie erin het overheidstekort stapsgewijze terug te dringen tot 1% van het BBP in 2008. In het programma worden belastinghervormingen aangekondigd die ertoe moeten leiden dat de ontvangsten als percentage van het BBP met 1,8 procentpunt afnemen. Tevens worden uitgavenreducties gepland die moeten resulteren in een daling van de uitgavenquote met 2,5 procentpunten van het BBP. Een aantal concrete maatregelen ter ondersteuning van deze consolidatie wordt gespecificeerd in de meest recente actualisering van het convergentieprogramma, maar er worden nog andere maatregelen overwogen.

Op 14 februari 2006 heeft de Raad het geactualiseerde convergentieprogramma van Slovenië behandeld. Hij oordeelde dat in het kader van de begrotingsstrategie aannemelijke doelstellingen waren vastgelegd en dat de aan de begrotingsprognoses in het programma verbonden risico's elkaar min of meer in evenwicht hielden. Wat de duurzaamheid op lange termijn betreft, wordt Slovenië evenwel geacht een groot risico te lopen. Volgens de huidige, op de bestaande maatregelen gebaseerde projecties lijkt Slovenië immers een hoog risico te lopen wat de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn betreft gezien de verwachte forse toename van de leeftijdsgebonden uitgaven. De Raad heeft Slovenië daarom verzocht de begrotingsconsolidatie te versnellen, met name door de grootste aanpassingen eerder door te voeren, en maatregelen te nemen om de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn te verbeteren.

Ten aanzien van Slovenië is geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort vastgesteld. Het land voldoet aan het criterium inzake de begrotingssituatie van de overheid.

5. WISSELKOERSSTABILITEIT

In het convergentieverslag van 2004 werd geconcludeerd dat Slovenië niet aan het wisselkoerscriterium voldeed. Ten tijde van het onderzoek nam het land twee maanden deel aan ERM II.

De periode van twee jaar die voor de beoordeling van de wisselkoersstabiliteit in aanmerking wordt genomen, loopt van mei 2004 tot en met april 2006. Slovenië is op 28 juni 2004 tot ERM II toegetreden en is thans 22 maanden lid van het wisselkoersmechanisme. De spilkoers van de tolar binnen ERM II stemt overeen met de marktwisselkoers op de laatste handelsdag voordat het besluit tot toetreding tot ERM II werd genomen. Aangezien het reeds geruime tijd gevoerde beleid gericht op een geleidelijke depreciatie van de tolar tot op het tijdstip van de toetreding tot ERM II werd voortgezet, is de wisselkoers van de tolar ten opzichte van de euro gedurende de twee maanden voor de toetreding tot ERM II gedaald van 0,45% boven de toekomstige spilkoers begin mei 2004 tot de spilkoers op 25 juni 2004. Na de toetreding tot ERM II is de wisselkoers van de tolar ten opzichte van de euro steeds dicht bij de spilkoers gebleven, waarbij de maximumafwijking in de richting van de onder- en de bovenzijde van de fluctuatiemarge respectievelijk 0,16 en 0,10% beliep. In de beschouwde evaluatieperiode is de wisselkoers van de tolar ten opzichte van de euro in absolute termen gemiddeld 0,08% van de spilkoers afgeweken.

De wisselkoersstabiliteit binnen ERM II werd bewerkstelligd bij een gedurende het grootste deel van de beschouwde periode stabiel gebleven renteverschil ten opzichte van het eurogebied van iets minder dan 2 procentpunten. Als gevolg van de sinds december 2005 door de ECB doorgevoerde verhogingen van de beleidstarieven en de renteverlagingen waartoe de Bank van Slovenië na januari 2006 is overgegaan, is het renteverschil onlangs teruggelopen tot minder dan 1 procentpunt. Samen met de te verwachten daling van de risicopremie op Sloveense activa wegens het lidmaatschap van ERM II heeft het positieve renteverschil tot de kracht van de tolar bijgedragen.

De stabiliteit van de wisselkoers van de tolar ten opzichte van de euro is tevens in de hand gewerkt door de sluiting in 2001 van een overeenkomst tussen de Bank van Slovenië en de meeste commerciële banken om samen te werken bij interventies op de valutamarkt. De Bank van Slovenië heeft in het bijzonder gebruik gemaakt van de valutaswapfaciliteit om de opmerkelijke stabiliteit van de wisselkoers van de tolar ten opzichte van de euro binnen ERM II in stand te houden. Aangezien de spilkoers binnen ERM II zijn rol als anker voor de verwachtingen op de financiële markten naar behoren heeft vervuld, is sinds de eerste maand na de toetreding tot ERM II geen gebruik meer gemaakt van de "koersinterventies" waarin genoemde overeenkomst eveneens voorzag (daarbij stelt de centrale bank de basiswisselkoers vast waartegen de commerciële banken die partij zijn bij de overeenkomst, verplicht zijn te handelen). Bij de overgang naar het nieuwe systeem hoefden geen tijdelijke directe interventies op de valutamarkten te worden verricht om de wijziging in het wisselkoersregime te signaleren. Aangezien de tolar zich begin juli 2004 stabiliseerde, waren er nadien binnen ERM II geen verdere directe interventies meer vereist.

De tolar is gedurende de twee jaar waarop deze toetsing betrekking heeft, zeer dicht in de buurt gebleven van de spilkoers binnen ERM II. Voorts is er geen sprake geweest van een devaluatie van de spilkoers van de tolar binnen ERM II op initiatief van Slovenië. Op het moment van een mogelijk Raadsbesluit in juli 2006 zal de tolar meer dan 24 maanden aan ERM II hebben deelgenomen. Slovenië voldoet aan het wisselkoerscriterium.

6. LANGETERMIJNRENTE

Volgens het convergentieverslag van 2004 voldeed Slovenië aan het criterium inzake de convergentie van de rentetarieven. In het jaar tot en met augustus 2004 bedroeg de gemiddelde langetermijnrente in Slovenië 5,1%, waarmee zij onder de referentiewaarde van 6,4% was gebleven.

Het verschil in vergelijking met de gemiddelde langetermijnrente in het eurogebied was tussen medio 2002 en eind 2004 sterk verkleind, hetgeen vooral toe te schrijven was aan een geleidelijke daling van de Sloveense inflatie in combinatie met een verlaging van de beleidstarieven voor de korte termijn, afnemende premies voor het landenrisico en het vooruitzicht van de toetreding tot het eurogebied. Sinds de toetreding tot ERM II in juni 2004 is het renteverschil tussen de 10 en de 70 basispunten gebleven.

Het voor de beoordeling van het Verdragscriterium relevante twaalfmaandelijkse voortschrijdende gemiddelde van de langetermijnrente is gedurende de gehele evaluatieperiode blijven dalen. In maart 2006, de laatste datum waarover gegevens beschikbaar zijn, bedroeg de referentiewaarde (het gemiddelde van de langetermijnrente in Zweden, Finland en Polen plus 2 procentpunten) 5,9%. Het twaalfmaandelijkse voortschrijdende gemiddelde van het rendement van Sloveense benchmarkobligaties met een looptijd van tien jaar beliep 3,8% en lag dus onder de referentiewaarde. Slovenië voldoet aan het criterium inzake de convergentie van de langetermijnrente.

7. ANDERE FACTOREN

Het financiële stelsel van Slovenië is grotendeels geïntegreerd in het ruimere financiële stelsel van de EU. Bij de toetreding werd het communautaire acquis op het gebied van financiële diensten reeds goeddeels in acht genomen en waren er goede vorderingen gemaakt bij de omzetting van de wetgeving die in het kader van het Actieplan voor financiële diensten is aangenomen. De omvang van het financiële stelsel blijft iets kleiner dan in het licht van het vrij hoge ontwikkelingspeil van de economie mag worden verwacht. De concurrentie neemt weliswaar toe als gevolg van grensoverschrijdende diensten die door financiële instellingen uit andere EU-lidstaten worden verleend, maar dat neemt niet weg dat het financiële stelsel van Slovenië nog niet volledig is geprivatiseerd, waarbij de buitenlandse aanwezigheid dicht in de buurt ligt van die in de lidstaten van het eurogebied maar geringer is dan in andere nieuwe lidstaten. De krachtige economische groei en de convergentie van de rentetarieven hebben een geleidelijk sterker wordende groei van de bancaire kredietverlening aan de particuliere sector, en met name aan huishoudens, in de hand gewerkt. Zo is met name het aandeel van in vreemde valuta's luidende kredieten aan huishoudens gestegen van een verwaarloosbaar peil in 2003 tot bijna 50% van de nieuwe kredieten in 2005.

De Sloveense economie is zeer open wat het handelsverkeer betreft, maar weet slechts vrij weinig buitenlandse directe investeringen (BDI) aan te trekken. Ook volgt Slovenië een betrekkelijk geleidelijke benadering ten aanzien van structurele hervormingen, vooral op het gebied van liberalisering en privatisering. Dit neemt niet weg dat de structuur van het bedrijfsleven in Slovenië vergelijkbaar is met die in het eurogebied. De vrij beperkte omvang van de inkomende BDI houdt verband met het feit dat het privatiseringsproces minder toegankelijk is voor buitenlandse investeerders. De lage intensiteit van de BDI kan leiden tot een geringere concurrentiedruk op de binnenlandse markt. Tevens is het voor de goede werking van de interne markt in Slovenië van belang dat verdere vooruitgang wordt geboekt bij de omzetting en toepassing van EU-richtlijnen.

De lopende rekening van Slovenië is traditioneel steeds ongeveer in evenwicht. Dit komt hoofdzakelijk doordat het tekort in het goederenverkeer wordt geneutraliseerd door een overschot in het dienstenverkeer in combinatie met een positief saldo bij de lopende overdrachten. In 2005 liet de lopende rekening van Slovenië een tekort van 1,1% van het BBP zien, tegen een tekort van 2,1% in 2004. Deze verbetering vloeide voornamelijk voort uit het feit dat de trend in de richting van een geleidelijke verslechtering van het saldo van het goederenverkeer in het tweede kwartaal van 2005 is omgeslagen en dat het saldo van het dienstenverkeer in een sneller tempo is verbeterd. Dit wijst erop dat de verslechtering van de lopende rekening in 2004 naar alle waarschijnlijkheid een tijdelijk verschijnsel was en duidt geenszins op concurrentieproblemen voor de Sloveense economie of potentiële wisselkoersspanningen. De belangrijkste uitdaging waar Slovenië in de nabije toekomst voor staat, is het handhaven van een gezonde concurrentiepositie; loonmatiging zal in dit verband van essentieel belang zijn. Tegelijkertijd kan er in Slovenië, ondanks een hoge binnenlandse spaarquote, ruimte bestaan voor een uitgebreider gebruik van buitenlandse spaargelden voor het verhogen van de binnenlandse investeringen en productiviteit.

* * *

In het licht van deze beoordeling inzake het voldoen aan de convergentiecriteria is de Commissie van mening dat Slovenië een hoge mate van duurzame convergentie heeft bereikt.