52006DC0216

Mededeling van de Commissie - Het biodiversiteitsverlies tegen 2010 - en daarna - tot staan brengen - De ecosysteemdiensten in stand houden in het belang van de mens {SEC(2006) 607} {SEC(2006) 621} /* COM/2006/0216 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 22.5.2006

COM(2006) 216 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

HET BIODIVERSITEITSVERLIES TEGEN 2010 - EN DAARNA - TOT STAAN BRENGEN De ecosysteemdiensten in stand houden in het belang van de mens {SEC(2006) 607}{SEC(2006) 621}

INHOUDSOPGAVE

1. Inleiding 3

2. Waarom is biodiversiteit belangrijk? 5

3. Wat is er aan de hand met de biodiversiteit en hoe komt dat? 5

4. Wat hebben we tot nu toe gedaan en hoe doeltreffend is dat geweest? 7

5. Wat moet er nog meer gedaan worden? 12

BIJLAGE 1: EU-actieplan tot 2010 en daarna

BIJLAGE 2: EU-hoofdindicatoren voor biodiversiteit

1. INLEIDING

De afgelopen tientallen jaren heeft de mens enorm veel baat gehad van ontwikkelingsprocessen die ons leven hebben verrijkt[1]. Een groot deel van die ontwikkeling is echter gepaard gegaan met een achteruitgang van zowel de variëteit als de omvang van natuurlijke systemen – de zogeheten biodiversiteit[2]. Dit verlies aan biologische diversiteit op het niveau van ecosystemen, soorten en genen is zorgwekkend, niet alleen vanwege de belangrijke intrinsieke waarde van de natuur, maar ook omdat het resulteert in een achteruitgang van de zogenoemde 'ecosysteemdiensten' die door natuurlijke systemen aan de mens worden verstrekt. Deze diensten omvatten de productie van voedsel, brandstof, vezels en geneesmiddelen, de waterhuishouding, de regulering van luchtkwaliteit en klimaat, de instandhoudhouding van de bodemvruchtbaarheid en de nutriëntencyclus. In deze context is de zorg voor de biodiversiteit een integrerend onderdeel van duurzame ontwikkeling en een belangrijke voorwaarde voor concurrentievermogen, groei, werkgelegenheid en een groter welzijn.

De onlangs door de secretaris-generaal van de VN gelanceerde Millennium Ecosystem Assessment (MA)[3] bracht aan het licht dat deze ecosysteemdiensten, zowel in de EU als in de rest van de wereld, er voor het merendeel op achteruitgaan. Waar het volgens deze VN-beoordeling op neerkomt is dat wij het natuurkapitaal van onze planeet opgebruiken en het vermogen van ecosystemen om toekomstige generaties te onderhouden in gevaar brengen. Wij kunnen dit proces nog omkeren, maar dan moeten er wel ingrijpende veranderingen in beleid en praktijk komen.

De EU is in dit opzicht belangrijke verbintenissen aangegaan. De EU-staatshoofden en -regeringsleiders kwamen in 2001 overeen "dat de achteruitgang van de biodiversiteit [in de EU] een halt moet worden toegeroepen"[4] en dat "habitats en natuurlijke systemen moeten worden hersteld"[5]. In 2002 sloten zij zich aan bij de mening van zo'n 130 wereldleiders dat het tempo waarmee het biodiversiteitsverlies zich voltrekt tegen 2010 [wereldwijd] aanzienlijk moet worden verlaagd[6]. Opinieonderzoeken wijzen uit dat deze bezorgdheid voor natuur en biodiversiteit door de EU-burger in ruime mate wordt gedeeld[7].

Op communautair niveau is het beleidskader waarmee de teloorgang van de biodiversiteit een halt moet worden toegeroepen, thans voor een groot deel tot stand gebracht. Biodiversiteitsdoelstellingen worden bijvoorbeeld geïntegreerd in de strategie voor duurzame ontwikkeling[8], in het partnerschap van Lissabon voor groei en werkgelegenheid en in een veelheid van sectorale en milieubeleidsmaatregelen. Een EG-strategie inzake biodiversiteit[9] en hiermee samenhangende actieplannen[10] werden in 1998, respectievelijk 2001 goedgekeurd. De meeste lidstaten hebben eveneens dergelijke strategieën en/of actieplannen ontwikkeld of zijn hiermee bezig.

Hoewel er belangrijke vorderingen zijn gemaakt en er al tekenen zijn die erop wijzen dat de achteruitgang van de biodiversiteit zich thans minder snel voltrekt, laten tempo en omvang van de implementatie toch te wensen over. Onze biodiversiteit blijft voor een groot deel zeer verarmd en gaat verder achteruit. De doelstelling voor 2010 is nog steeds haalbaar, maar dan zullen de desbetreffende maatregelen op communautair en nationaal niveau wel versneld ten uitvoer moeten worden gelegd.

Twee bedreigingen voor de biodiversiteit in de EU krijgen bijzondere aandacht. De eerste daarvan is ondoordacht bodemgebruik en ontwikkeling. Op de lidstaten rust de bijzondere verantwoordelijkheid er door een betere planning voor te zorgen dat de behoeften inzake bodemgebruik en ontwikkeling worden verzoend met die van het behoud van biodiversiteit en de instandhouding van de ecosysteemdiensten. In de tweede plaats is er het toenemende effect van de klimaatverandering op de biodiversiteit. Hierdoor wordt het nog dringender noodzakelijk dat krachtdadig wordt opgetreden tegen broeikasgasemissies en dat daarbij verder wordt gegaan dan de in het Protocol van Kyoto aangegeven streefcijfers. We moeten er tevens zorg voor dragen dat de biodiversiteit zich beter aan de klimaatverandering kan aanpassen, en tegelijkertijd voorkomen dat onze maatregelen tot aanpassing aan de klimaatverandering en ter verzachting van de gevolgen ervan op hun beurt schadelijk zijn voor de biodiversiteit.

Wereldwijd is de situatie niet bemoedigend. Het risico is groot dat de mondiale 2010-doelstelling niet wordt gehaald. De EU draagt hiervoor mede de verantwoordelijkheid. Onze levensstijl steunt zwaar op de invoer uit ontwikkelingslanden, waarbij productie en vervoer vaak het biodiversiteitsverlies versnellen. Als wij het verschil willen maken en onze geloofwaardigheid willen behouden, dan moeten wij de biodiversiteit in de EU beschermen en tegelijk onze inspanningen verdubbelen om de biodiversiteit wereldwijd te beschermen, meer bepaald via ontwikkelingssamenwerking, handelsrelaties en internationale governance.

In deze mededeling wordt de omvang van het probleem geschetst en wordt een evaluatie gemaakt van de doeltreffendheid van de tot dusver door de EU genomen maatregelen. Vervolgens worden de cruciale beleids- en actiegebieden omschreven, alsook relevante doelstellingen en ondersteunende maatregelen om de 2010-streefcijfers te halen en de biodiversiteit langzamerhand te herstellen. In het bij deze mededeling gevoegde "EU-actieplan tot 2010 en daarna" wordt dit alles omgezet in specifieke streefcijfers en acties. Dit is bedoeld voor zowel de instellingen van de Gemeenschap als de lidstaten en bevat een omschrijving van de verantwoordelijkheden die iedereen moet nemen om de nodige actie tot stand te brengen. Het actieplan is gebaseerd op een zeer brede raadpleging van deskundigen en het publiek en vindt daarin een stevig draagvlak.

De stopzetting van het biodiversiteitsverlies tegen 2010 is ten slotte geen eindpunt op zich. De Commissie is van plan een debat te openen over een visie op langere termijn als kader voor het toekomstige beleid – een debat over het soort natuur dat wij binnen de EU in stand willen houden en de rol van de EU bij de bescherming van de natuur op wereldschaal.

2. WAAROM IS BIODIVERSITEIT BELANGRIJK?

Heeft het belang dat wij verantwoordelijk zijn voor het uitsterven van soort na soort? Kunnen het vernuft en de technologie van de mens het verlies aan ecosysteemdiensten niet compenseren?

Voor velen heeft het verlies aan soorten en natuurlijke habitats alleen al belang omdat zij het ethische standpunt innemen dat de mens niet over het lot van de natuur mag beslissen. Op een meer tastbaar niveau wordt aan de natuur een waarde toegekend wegens het genoegen en de inspiratie die zij ons schenkt. Hoewel die waarde moeilijk kwantificeerbaar is, ligt zij ten grondslag aan een groot deel van de toeristische en recreatie-industrie.

Vanuit economisch oogpunt levert de biodiversiteit dankzij de verstrekte ecosysteemdiensten baten op voor de huidige en toekomstige generaties. Deze diensten omvatten de productie van voedsel, brandstof, vezels en geneesmiddelen, de waterhuishouding, de regulering van luchtkwaliteit en klimaat, de instandhoudhouding van de bodemvruchtbaarheid en de nutriëntencyclus. Het is moeilijk om wereldwijd de exacte monetaire waarde van deze diensten te becijferen, maar ramingen doen vermoeden dat het om honderden miljarden euro per jaar gaat. Deze diensten ondersteunen de economische groei, de werkgelegenheid en het welzijn binnen de EU. In de ontwikkelingslanden zijn zij van levensbelang voor het bereiken van de millenniumdoelstellingen. Overeenkomstig de VN-millenniumevaluatie gaat echter ongeveer tweederde van de ecosysteemdiensten in de wereld erop achteruit ten gevolge van overexploitatie en verlies van de soortenrijkdom die de stabiliteit ervan waarborgt.

Bewijzen voor deze achteruitgang zijn onder meer de ineenstorting van de visbestanden, het grootschalige verlies aan vruchtbare gronden, de dramatische terugval van bestuivers en de verminderde waterretentiecapaciteit van onze rivierbekkens. Er is een grens aan de mate waarin het vernuft en de technologie van de mens de plaats van dit natuurlijke levensondersteunende systeem kunnen innemen, en zelfs wanneer dit wel degelijk mogelijk is, overstijgen de kosten vaak die welke nodig zijn om de biodiversiteit te beschermen. Wanneer een bepaalde drempel is overschreden, is het vaak zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, om ecosystemen in goede staat te herstellen. Wanneer een soort is uitgestorven, is dat voor altijd. In laatste instantie kan de mensheid niet overleven zonder dit natuurlijke levensondersteunende systeem.

3. WAT IS ER AAN DE HAND MET DE BIODIVERSITEIT EN HOE KOMT DAT?

3.1. Huidige stand van de biodiversiteit en trends

Uit de VN-millenniumevaluatie is gebleken dat de fragmentatie van ecosystemen ten gevolge van menselijke activiteiten in Europa verder is gevorderd dan op enig ander werelddeel. Van slechts 1 à 3 % van de West-Europese bossen kan bijvoorbeeld worden gesteld dat zij nog 'ongerept' zijn. Sinds de jaren vijftig zijn meer dan de helft van de Europese wetlands en het grootste deel van de landbouwgronden met grote natuurwaarde verloren gegaan. Vele mariene ecosystemen in de EU zijn ernstig aangetast. Wat de soortenrijkdom betreft, is 42 % van Europa's inheemse zoogdieren, 43 % van de vogels, 45 % van de vlinders, 30 % van de amfibieën, 45 % van de reptielen en 52 % van de zoetwatervissen met uitsterven bedreigd; de belangrijkste zeevisbestanden zijn in omvang afgenomen tot onder de biologisch veilige waarden; ongeveer 800 plantensoorten in Europa dreigen volledig uit te sterven; en ten slotte hebben zich grotendeels onbekende, maar potentieel belangrijke wijzigingen voorgedaan bij de lagere levensvormen, zoals ongewervelde dieren en micro-organismen. Bovendien blijkt de populatieomvang van vele eertijds algemene soorten terug te lopen. Dit verlies aan soorten en deze afname van de abundantie gaan gepaard met een significant verlies aan genetische diversiteit.

Wereldwijd is het biodiversiteitsverlies zelfs nog alarmerender.[11] Sinds het einde van de jaren '70 is een areaal aan tropisch regenwoud groter dan de hele EU verwoest, voornamelijk ten behoeve van de houtwinning, teelten zoals palmolie en sojabonen en extensieve veeteelt. Elke 4 à 5 jaar wordt een gebied zo groot als Frankrijk vernietigd. Andere diverse ecosystemen, zoals wetlands en drylands, eilanden, gematigde bossen, mangrovebossen en koraalriffen, gaan er in vergelijkbare mate op achteruit. De extinctiesnelheid van soorten ligt vandaag 100 keer hoger dan die welke wordt berekend uit paleontologische gegevens en zal naar verwachting nog oplopen, wat dreigt te resulteren in de grootste massaslachting sinds het verdwijnen van de dinosauriërs.

3.2. De voornaamste bedreigingen voor de biodiversiteit en de onderliggende drijvende krachten

De voornaamste bedreigingen voor de biodiversiteit en de onderliggende drijvende krachten zijn goed bekend. De voornaamste factor is de versnippering, aantasting en vernietiging van habitats ten gevolge van wijzigingen in het landgebruik die op hun beurt voortkomen uit - onder meer - herbestemming, intensivering van productiesystemen, het opgeven van traditionele (vaak biodiversiteitvriendelijke) landbouwpraktijken, voortschrijdende bebouwing en rampen zoals branden. Andere belangrijke factoren die de biodiversiteit onder druk zetten zijn overexploitatie, de agressieve verspreiding van uitheemse soorten en verontreiniging. Het relatieve belang van deze factoren varieert van plaats tot plaats en vaak komen diverse factoren elkaar versterken.

Wereldwijd liggen twee drijvende krachten aan de basis van bovengenoemde factoren: de groei van de bevolking en de consumptiegroei per hoofd van de bevolking. Deze onderliggende krachten zullen nog aanzienlijk sterker worden zodat de druk, met name op tropische bossen, andere tropische ecosystemen en bergecosystemen, nog zal toenemen. Hoewel deze drijvende krachten een minder belangrijke rol spelen bij het biodiversiteitsverlies in de EU, zijn er wel degelijk krachten aan het werk die de druk in de EU vergroten, zoals de toename van de vraag naar huizen en transportinfrastructuur.

Andere belangrijke drijvende krachten op wereldschaal zijn falend bestuur (governance) en het feit dat de traditionele economische wetenschap moeite heeft om de economische waarde van het natuurlijke kapitaal en de ecosysteemdiensten te erkennen.

Daarbovenop komt nog het probleem van de klimaatverandering, waarvan de gevolgen voor de biodiversiteit reeds merkbaar zijn (bijv. gewijzigde verspreidings-, migratie- en voortplantingspatronen). In Europa zal de gemiddelde temperatuur in het jaar 2100 naar verwachting tussen 2o C en 6,3 oC boven die van 1990 liggen. Dit zal diepgaande effecten hebben op de biodiversiteit.

Ten slotte verhoogt ook de mondialisering, met inbegrip van de Europese handel, de druk op de biodiversiteit en de ecosysteemdiensten in de ontwikkelingslanden en de EU, onder meer door een versnelde uitputting van natuurlijke rijkdommen, een verhoogde uitstoot van broeikasgassen en de verspreiding van invasieve uitheemse soorten.

4. WAT HEBBEN WE TOT NU TOE GEDAAN EN HOE DOELTREFFEND IS DAT GEWEEST?

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de voortgang die is geboekt bij de tenuitvoerlegging van de biodiversiteitsstrategie en –actieplannen van de EG. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de eis daarover te rapporteren aan de Raad en het Parlement. Dit overzicht is gebaseerd op een in 2003–2004 uitgevoerde evaluatie van het biodiversiteitsbeleid[12] en houdt rekening met de daaropvolgende ontwikkelingen.

4.1. De EU-aanpak van het biodiversiteitsbeleid

Het EU-beleid vertrekt van de vaststelling dat de biodiversiteit niet gelijkelijk verspreid is en dat sommige habitats en soorten meer bedreigd zijn dan andere. Bijgevolg wordt er speciale aandacht geschonken aan de oprichting en instandhouding van een groot netwerk van uiterst waardevolle gebieden, het Natura 2000-netwerk. Tegelijk is men zich terdege bewust van het feit dat een groot deel van de biodiversiteit buiten dit netwerk wordt aangetroffen. Op het bredere milieu gerichte actie, buiten het Natura 2000-netwerk, verloopt via een gericht natuurbeleid (bijvoorbeeld acties voor specifieke bedreigde soorten en voor de onderlinge verbinding van de Natura 2000-gebieden) en door de integratie van het biodiversiteitsaspect in het landbouw- en visserijbeleid en de andere beleidsgebieden.

In de internationale arena is de aandacht van de EU vooral uitgegaan naar de versterking van het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) en andere overeenkomsten die op biodiversiteit betrekking hebben, de bevordering van de uitvoering daarvan en de ondersteuning van de biodiversiteit via externe bijstand. De EU heeft een actieve rol gespeeld bij de regulering van de niet-duurzame handel in bedreigde soorten en heeft de synergie bevorderd tussen de Wereldhandelsorganisatie en multilaterale milieuovereenkomsten. Tot dusverre is slechts beperkte aandacht gegaan naar de biodiversiteitsaspecten van bilaterale en multilaterale handelsovereenkomsten.

4.2. Biodiversiteit in het interne beleid van de EU

4.2.1. De bescherming van de belangrijkste habitats en soorten

De basis voor de EU-actie op dit gebied is gelegd door de vogelrichtlijn[13] en de habitatrichtlijn[14] (de ‘natuurrichtlijnen’). Hoewel deze nog niet in alle lidstaten volledig ten uitvoer zijn gelegd, is er substantiële vooruitgang geboekt bij de aanwijzing van gebieden voor het Natura 2000-netwerk. Dit bestaat uit “speciale beschermingszones” die een voldoende groot areaal van de 200 belangrijkste habitattypes van de EU bevatten. Het netwerk bestrijkt nu ongeveer 18 % van het grondgebied van de EU15. De uitbreiding ervan tot de EU10-landen is goed gevorderd. Op specifieke soorten gerichte acties blijken effect te sorteren voor enkele van de meest bedreigde soorten in de EU.

Resterende problemen hangen samen met het feit dat het Natura 2000-netwerk nog niet is uitgebreid tot het mariene milieu, en voorts met de schadelijke impact van ontwikkelingsactiviteiten op Natura 2000-gebieden en de beperktheid van de middelen die beschikbaar zijn voor het doeltreffend beheer van het netwerk en voor ondersteunende acties. Alle voordelen van Natura 2000 voor de biodiversiteit en de ecosysteemdiensten zullen pas worden gevoeld wanneer deze resterende problemen zijn aangepakt.

De perifere regio's en overzeese gebieden van de lidstaten zijn van internationaal belang voor de biodiversiteit, maar de meeste van deze gebieden vallen niet onder de natuurrichtlijnen.[15]

4.2.2. De integratie van het biodiversiteitsaspect in de strategie voor duurzame ontwikkeling, het partnerschap van Lissabon voor groei en werkgelegenheid en het milieubeleid

De instandhouding van de biodiversiteit is een centrale doelstelling van de strategie voor duurzame ontwikkeling en van het zesde Milieuactieprogramma (MAP6)[16]. Dit is ook erkend als een belangrijke doelstelling om bij te dragen tot groei en werkgelegenheid in de EU (tweederde van de lidstaten pakken dit probleem aan in hun nationale hervormingsprogramma's met het oog op Lissabon). Substantiële vooruitgang op het gebied van het milieubeleid levert voordelen op voor de biodiversiteit. De duidelijkste successen zijn geboekt bij het terugdringen van de effecten van vervuiling door puntbronnen, zoals de effecten van stedelijk afvalwater op de ecologische toestand van rivieren. Diffuse verontreiniging, bijvoorbeeld door eutrofiëring veroorzakende stoffen in de atmosfeer, blijft een belangrijk probleem. De meer recente kaderrichtlijnen en thematische strategieën op het gebied van water, lucht, marien milieu, bodem, natuurlijke rijkdommen, stadsmilieu en bestrijdingsmiddelen (aangekondigd) zullen, zodra zij ten uitvoer zijn gelegd, voor verdere vooruitgang zorgen.

4.2.3. De integratie van het biodiversiteitsaspect in het beleid inzake landbouw en plattelandsontwikkeling

De landbouw, die het beheer behelst van een groot deel van het grondgebied van de EU, draagt bij tot de instandhouding van genen, soorten en habitats. In de afgelopen decennia hebben intensivering en specialisatie enerzijds en marginalisering en verwaarlozing van bepaalde gronden anderzijds een significant biodiversiteitsverlies veroorzaakt. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) was, samen met de bredere ontwikkelingsdynamiek van de landbouwsector, één van de drijvende krachten achter dit proces. Sinds 1992 is het GLB echter aangepast met het oog op een betere integratie van de biodiversiteitsbehoeften. De toenemende toepassing van agromilieumaatregelen en goede landbouwpraktijken, biologische landbouw en de steun voor probleemgebieden hebben de biodiversiteit van het landbouwareaal gunstig beïnvloed. De GLB-hervorming van 2003 bevordert deze en andere biodiversiteitsmaatregelen. Maatregelen in het kader van het markt- en inkomensbeleid, met inbegrip van de verplichting randvoorwaarden op te leggen, de bedrijfstoeslagregeling (ontkoppeling) en de modulatie, moeten indirecte voordelen opleveren voor de biodiversiteit.

De nieuwe verordening inzake plattelandsontwikkeling[17] voorziet onder meer in versterkte steun voor Natura 2000, handhaaft de agromilieumaatregelen en de betalingen voor gebieden met natuurlijke handicaps en bevat een reeks maatregelen ter ondersteuning van duurzaam bosbeheer (waarvan sommige bedoeld zijn om de ecologische waarde te vergroten), zoals bosmilieubetalingen. Deze maatregelen zullen hun milieubaten maar ten volle opleveren als zij door de lidstaten goed worden toegepast en als voldoende middelen beschikbaar komen.

4.2.4. Integratie in het visserijbeleid

De visserij en de aquacultuur in de EU hebben zeer schadelijke effecten gehad, zowel op commercieel belangrijke visbestanden als op niet-doelsoorten en habitats. Hoewel de laatste jaren vooruitgang is geboekt op het gebied van de integratie van biodiversiteitaspecten in het visserijbeleid, is het te vroeg om de doeltreffendheid van dit nieuwe beleid te beoordelen. Het hervormde gemeenschappelijke visserijbeleid (GVB)[18] zal echter, op voorwaarde dat het volledig ten uitvoer wordt gelegd, de visserijdruk verlichten, de situatie van de visbestanden verbeteren en de niet-doelsoorten en habitats beter beschermen.

4.2.5. Integratie in het beleid voor regionale ontwikkeling en ruimtelijke ontwikkeling

Overeenkomstig de natuurrichtlijnen en de richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling (MER)[19] moet worden toegezien op de potentiële gevolgen van bepaalde regionale en ruimtelijke ontwikkelingen. Dit houdt in dat ook moet worden gekeken naar alternatieven en dat maatregelen moeten worden uitgewerkt om eventuele negatieve effecten te voorkomen of te verminderen. Zorgvuldige beoordelingen in een vroeg stadium van het besluitvormingsproces hebben hun nut bewezen. Milieueffectbeoordelingen vinden echter vaak te laat plaats of zijn van ontoereikende kwaliteit. De recente invoering van de strategische milieueffectbeoordeling (SMB)[20], die verplicht wordt voor bepaalde plannen en programma's, moet ertoe bijdragen dat de behoeften inzake ontwikkeling en milieubescherming beter worden verzoend doordat de milieueffecten veel vroeger in het planningsproces worden meegenomen.

4.2.6. Regulering van uitheemse soorten

Zich snel verbreidende uitheemse soorten werden in MAP6 als een prioritair actiepunt omschreven. Hoewel uit de LIFE-middelen steun is verleend voor een aantal locale uitroeiingsprogramma's, moet de Gemeenschap nog een alomvattende strategie voor dit probleem uitwerken. Onlangs is hiermee een begin gemaakt.

4.3. Biodiversiteit in het externe beleid van de EU

4.3.1. Internationale governance

De EU speelt een actieve rol bij de internationale governance op het stuk van biodiversiteit. De Commissie en de lidstaten menen echter dat de tenuitvoerlegging van het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) aanzienlijk moet worden versterkt. De EU implementeert ook een reeks andere internationale overeenkomsten die met biodiversiteit verband houden en bevordert de synergie tussen deze overeenkomsten.

4.3.2. Externe bijstand

De lidstaten zijn belangrijke donoren van het Wereldmilieufonds (Global Environment Facility, GEF), dat biodiversiteitsprojecten ondersteunt. Deze middelen maken echter minder dan één honderdste uit van de totale jaarlijkse ontwikkelingshulp van de Gemeenschap en de lidstaten. De integratie van het biodiversiteitsaspect in deze ontwikkelingshulp verloopt echter teleurstellend traag, wellicht vooral omdat gezien de andere dwingende noden vaak slechts een lage prioriteit aan dit aspect wordt gegeven.

In de mededeling van de Commissie betreffende de samenhang in het ontwikkelingsbeleid[21] wordt echter uitdrukkelijk verklaard: “De EU zou meer middelen ter beschikking kunnen stellen voor biodiversiteit en maatregelen om de biodiversiteit te integreren in ontwikkelingshulp moeten versterken.” Deze ambitie wordt overgenomen in het nieuwe EU-ontwikkelingsbeleid[22] (Europese consensus betreffende ontwikkelingssamenwerking) en in het nabuurschapsbeleid[23].

4.3.3. Internationale handel

Er is een begin gemaakt met de inspanningen om het effect op tropische bossen van de handel in hout aan te pakken[24], maar er is nog weinig gedaan om andere met handel verband houdende oorzaken van ontbossing aan te pakken. Er is enige vooruitgang geboekt op het gebied van de handel inzake in het wild levende soorten, met name door de actieve betrokkenheid van de EU bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten. Meer in het algemeen heeft de EU gepleit voor integratie van de milieudimensie in de internationale handel (bijvoorbeeld via haar inspanningen voor duurzaamheidsbeoordelingen in handelsaangelegenheden) en in de mondiale inspanningen om onduurzame productie- en consumptiepatronen om te buigen, maar tot nog toe met weinig concrete resultaten op het gebied van de biodiversiteit.

4.4. Ondersteunende maatregelen

4.4.1. Kennis

Het zesde Kaderprogramma[25], aangevuld met de middelen die de lidstaten voor onderzoek uittrekken, heeft bijgedragen tot een versterking van de Europese aanpak voor onderzoek op het gebied van biodiversiteit, landgebruik en klimaatverandering en tot een verbetering van de wetenschappelijke ondersteuning van het beleid van de EU en haar internationale partners, met name de ontwikkelingslanden. Er is echter nog veel meer nodig om cruciale kennisleemten op te vullen. Het European Platform for Biodiversity Research Strategy heeft een nuttige evaluatie gemaakt van de onderzoeksbehoeften. Het recente voorstel voor een zevende Kaderprogramma (KP7)[26] biedt de kans om in deze behoeften te voorzien via samenwerking, nieuwe infrastructuur en capaciteitsopbouw.

De Millennium Ecosystem Assessment (MA) heeft de beleidswereld en het publiek meer bewust gemaakt van de huidige toestand van de biodiversiteit en de ecosysteemdiensten wereldwijd en van de ontwikkelingen terzake. Hoe belangrijk dit ook geweest is, er is momenteel geen mechanisme dat waarborgt dat een dergelijke stand van zaken regelmatig opnieuw wordt opgemaakt en geactualiseerd.

4.4.2. Bewustmaking en betrokkenheid van het publiek

De communautaire instellingen, de lidstaten en het maatschappelijk middenveld hebben op dit gebied een groot aantal initiatieven ontwikkeld, onder meer de vaststelling van richtlijnen met betrekking tot het Verdrag van Aarhus en het Countdown 2010 -initiatief, waaraan door een groot aantal betrokken partijen wordt geparticipeerd. De 2010-doelstellingen vormen een nuttige focus om deze kwestie politiek aan de orde te stellen.

4.4.3. Monitoring en rapportage

Er is vooruitgang geboekt op het gebied van de uitwerking en stroomlijning van indicatoren, de monitoring en de rapportage. Een indicator van de toestand van de biodiversiteit werd zowel in 2004 (als structurele indicator) als in 2005 (als hoofdindicator voor duurzame ontwikkeling) geselecteerd. Voorts werkt de Commissie samen met het Europees Milieuagentschap een reeks hoofdindicatoren voor biodiversiteit uit, gebaseerd op die welke door het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) zijn aangenomen. Verder wordt er gewerkt aan de uitwerking van een monitoringaanpak en van monitoringinstrumenten en aan een manier om de verslaglegging uit hoofde van de natuurrichtlijnen beter te stroomlijnen.

5. WAT MOET ER NOG MEER GEDAAN WORDEN?

5.1. Een EU-actieplan tot 2010 en daarna

De beleidsevaluatie voor 2003–2004 is uitgemond in een belangrijke conferentie van de betrokken partijen in Malahide in mei 2004, onder het Ierse voorzitterschap, waarop een brede consensus is bereikt over de prioritaire doelstellingen voor het behalen van de 2010-verbintenissen. Die consensus is verwoord in de ‘Boodschap van Malahide’.[27]

Op basis daarvan en van de analyse die in de voorgaande hoofdstukken 2 tot en met 4 is gepresenteerd, heeft de Commissie vier centrale beleidsgebieden voor actie geselecteerd, alsook - in samenhang daarmee - tien prioritaire doelstellingen. Voorts heeft de Commissie vier belangrijke ondersteunende maatregelen omschreven. Deze doelstellingen en ondersteunende maatregelen worden blijkens een recente openbare raadpleging in brede kring ondersteund.[28]

Om deze doelstellingen te bereiken en de ondersteunende maatregelen vorm te geven, moeten specifieke acties worden opgezet, die samen met relevante streefcijfers zijn omschreven in het bij deze mededeling gevoegde ‘EU-actieplan tot 2010 en daarna'. In dit actieplan zijn ook specifieke acties en streefcijfers vastgelegd inzake monitoring, evaluatie en rapportage.

Het actieplan houdt een belangrijke koerswijziging in op het gebied van het biodiversiteitsbeleid van de EU, in de zin dat het zowel gericht is op de Gemeenschap als op de lidstaten, de rol van elk van die partijen bij elke actie vastlegt en voorziet in een alomvattend plan met prioritaire acties, gericht op welomschreven en aan termijnen gebonden doelstellingen en streefcijfers. Of het met succes wordt bekroond, zal afhangen van de dialoog en het partnerschap tussen de Commissie en de lidstaten en van de gezamenlijke tenuitvoerlegging.

Dit actieplan is een antwoord op de recente VBD-oproep om in het vooruitzicht van 2010 prioritaire acties vast te leggen[29] en is bedoeld als aanvulling op de biodiversiteitsstrategie en de desbetreffende actieplannen van de EG. De lidstaten worden ertoe aangespoord hun eigen strategieën en actieplannen nader op het ‘EU-actieplan tot 2010 en daarna’ af te stemmen.

De Commissie stelt voor dat, nadat het actieplan door de Raad en het Parlement is onderzocht, op de tenuitvoerlegging ervan wordt toegezien door de bestaande deskundigengroep Biodiversiteit. Die deskundigengroep moet ook toezien op de coördinatie en complementariteit van de acties op communautair en lidstaatniveau.

5.2. Vier centrale beleidsgebieden en tien prioritaire doelstellingen

Hierna volgt een overzicht van de vier centrale beleidsgebieden en de tien prioritaire doelstellingen, met een toelichting betreffende het toepassingsgebied ervan, en worden enkele belangrijke acties van het actieplan in het licht gesteld.

5.2.1. BELEIDSGEBIED 1: Biodiversiteit in de EU

Doelstellingen

1. Bescherming van de belangrijkste habitats en soorten binnen de EU.

Actie voor de belangrijkste habitats en soorten binnen de EU is van cruciaal belang om het biodiversiteitsverlies tegen 2010 een halt toe te roepen en het herstel op de rails te krijgen. Om deze habitats te beveiligen zullen de lidstaten zich verdergaand moeten engageren om Natura 2000-gebieden voor te stellen, aan te wijzen, te beschermen en goed te beheren. Zij zullen ook de samenhang, connectiviteit en veerkracht van het Natura 2000-netwerk moeten versterken, onder meer door steun voor op nationaal, regionaal en lokaal niveau beschermde natuurgebieden. Het gebruik van specifieke soortenplannen met het oog op het herstel van de binnen de EU meest bedreigde soorten moet worden uitgebreid. In de meest afgelegen EU-regio's, waarop de natuurrichtlijnen niet van toepassing zijn, moeten soortgelijke maatregelen voor de bescherming van habitats en soorten worden getroffen[30].

2 . Instandhouding en herstel van de biodiversiteit en de ecosysteemdiensten op het gehele platteland in de EU.

3 . Instandhouding en herstel van de biodiversiteit en de ecosysteemdiensten in het mariene milieu in de EU.

Het Natura 2000-netwerk zal op lange termijn niet levensvatbaar zijn en de bedreigde soorten zullen niet duurzaam kunnen worden beschermd zonder dat de terrestrische, zoetwater- en mariene milieus in de EU in hun totaliteit een gunstiger omgeving gaan vormen voor de biodiversiteit. Centrale acties zijn onder meer: optimalisering van het gebruik van de beschikbare maatregelen overeenkomstig het herziene GLB, met name om de intensivering van het gebruik, dan wel het prijsgeven van landbouwgrond, bosrijke gebieden en bossen met grote ecologische waarde te voorkomen en het herstel daarvan te bevorderen; tenuitvoerlegging van het aangekondigde Bosactieplan, inclusief maatregelen om bosbranden te voorkomen en te bestrijden; optimalisering van het gebruik van de beschikbare maatregelen overeenkomstig het herziene GVB, met name met het oog op het herstel van de visbestanden, vermindering van de impact op niet-doelsoorten en vermindering van de schade aan de mariene habitats; versnelde tenuitvoerlegging van de cruciale milieukaderrichtlijnen en de thematische strategieën met het oog op het verlichten van de druk op de biodiversiteit, meer in het bijzonder door een verbetering van de zoetwaterkwaliteit en de kwaliteit van het mariene milieu en de bodem en door een vermindering van de druk op de biodiversiteit die veroorzaakt wordt door diffuse verontreiniging (bijv. door verzuring en eutrofiëring veroorzakende stoffen in de atmosfeer, nitraten afkomstig van de landbouw, bestrijdingsmiddelen).

4. Versterking van de verenigbaarheid van regionale en ruimtelijke ontwikkeling met de biodiversiteit binnen de EU.

Een betere planning op lokaal, regionaal en lidstaatniveau is cruciaal om negatieve effecten van initiatieven voor regionale en ruimtelijke ontwikkeling te voorkomen, te beperken en te compenseren en zo de verenigbaarheid van dergelijke initiatieven met de biodiversiteit te verbeteren. Dit houdt in dat van in het begin van het besluitvormingsproces meer rekening wordt gehouden met het aspect biodiversiteit. Centrale acties zijn onder meer: van biodiversiteit een reëel aandachtspunt maken bij SMB en MER; erop toezien dat de communautaire middelen voor regionale ontwikkeling een positief i.p.v. een negatief effect hebben op de biodiversiteit; partnerships tot stand brengen tussen plannenmakers en ontwikkelaars en de biodiversiteitbelangen.

5. Een aanzienlijke vermindering van de impact van invasieve uitheemse soorten en genotypes op de biodiversiteit binnen de EU.

Er zijn reeds diverse maatregelen genomen om het oprukken van invasieve uitheemse soorten te voorkomen of te bestrijden, maar er blijven wellicht nog een aantal beleidslacunes. Er moet in dat verband een alomvattende EU-strategie worden uitgewerkt en er moeten specifieke acties worden opgezet, zoals de oprichting van een systeem voor vroegtijdige waarschuwing.

5.2.2. BELEIDSGEBIED 2: De EU en de biodiversiteit op wereldschaal

Doelstellingen

6. Een aanzienlijke verbetering van de doeltreffendheid van de internationale governance inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten .

7. Een aanzienlijke versterking van het aspect biodiversiteit en ecosysteemdiensten in het beleid van de EU voor externe bijstand .

8. Een aanzienlijke vermindering van de impact van internationale handel op de mondiale biodiversiteit en de ecosysteemdiensten.

Teneinde de verbintenis om het biodiversiteitsverlies op wereldschaal tegen 2010 aanzienlijk terug te dringen, na te komen, is een nieuwe impuls in de actie van de Gemeenschap en de lidstaten nodig. Er is een meer coherente EU-aanpak vereist, die zorgt voor de nodige synergie van de diverse acties op het stuk van governance, handel (inclusief bilaterale overeenkomsten) en ontwikkelingssamenwerking. Wat governance betreft, moet de EU meer aandacht besteden aan de effectieve toepassing van het Verdrag inzake biologische diversiteit en aanverwante overeenkomsten. Wat de externe bijstand betreft, moet de EU meer middelen specifiek bestemmen voor de bescherming van de biodiversiteit en moet zij het biodiversiteitsaspect meer systematisch opnemen in de sectorale en geografische programma's. Wat de handel betreft, zijn dringend maatregelen vereist tegen de ontbossing van de tropen, m.n. ook met betrekking tot de handel in producten waarvan de winning aanleiding geeft tot ontbossing. Een snelle tenuitvoerlegging van het programma Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT)[31] kan in dat verband een belangrijke bijdrage leveren. Vastberaden actie in de met een rijke biodiversiteit begiftigde overzeese gebieden van de lidstaten is van levensbelang voor de geloofwaardigheid van de EU binnen deze internationale arena.

5.2.3. BELEIDSGEBIED 3: Biodiversiteit en klimaatverandering

Doelstelling

9. Ondersteuning van de aanpassing van de biodiversiteit aan de klimaatverandering.

Er bestaat een brede wetenschappelijke en politieke consensus over het feit dat wij onafwendbaar een niet eerder voorgekomen periode van klimaatverandering ingaan. Nu al kan de impact op de biodiversiteit in de EU worden gemeten. Klimaatverandering kan eventueel, over een periode van enkele tientallen jaren, al onze inspanningen voor de instandhouding en de duurzame benutting van de biodiversiteit tenietdoen.

Om de bedreiging van de biodiversiteit op langere termijn te matigen, is een aanzienlijke vermindering van de uitstoot van broeikasgassen vereist. Wij moeten onze Kyoto-verbintenissen nakomen en er zijn zelfs meer ambitieuze wereldwijde emissiereductiedoelstellingen voor de periode na 2012 nodig om de stijging van de gemiddelde jaartemperatuur op wereldschaal te beperkten tot 2o C boven het pre-industriële niveau.

Aangezien bossen, veengebieden en andere habitats koolstof opslaan, kan de bescherming van de biodiversiteit bijdragen tot een beperking van de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer. Er zal ook beleid nodig zijn dat ertoe bijdraagt dat de biodiversiteit zich aanpast aan de veranderende temperatuur- en waterregimes. Dit vergt met name dat wordt gezorgd voor de samenhang van het Natura 2000-netwerk. Er moet ook zorg worden besteed aan de preventie, beperking en compensatie van potentiële schade aan de biodiversiteit ten gevolge van maatregelen ter aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering.

5.2.4. BELEIDSGEBIED 4: De kennisbasis

Doelstelling

10. Een aanzienlijke versterking van de kennisbasis voor de instandhouding en de duurzame benutting van de biodiversiteit, in de EU en wereldwijd

Inzicht verkrijgen in de biodiversiteit vormt een van de grootste wetenschappelijke uitdagingen voor de mensheid. Als wij onze beleidsrespons in de toekomst willen verfijnen, moeten wij dringend meer inzicht krijgen in de diverse aspecten van biodiversiteit en ecosysteemdiensten. Dit vergt een versterking van de Europese onderzoekruimte (in het kader van KP7 en de nationale onderzoekprogramma's), de internationale dimensie daarvan, de onderzoekinfrastructuur, de interactie tussen wetenschap en politiek en de gegevensinteroperabiliteit op het gebied van biodiversiteit. Daarbij moet gebruik worden gemaakt van de opkomende informatie- en communicatietechnologieën. Onder voorbehoud van het vinden van bestaande financiële middelen zal de Commissie een EU-mechanisme opzetten voor onafhankelijk, gezaghebbend, op onderzoek gebaseerd advies om de tenuitvoerlegging van het beleid en de toekomstige beleidsvorming te ondersteunen. Op internationaal gebied moet de EU manieren en middelen vinden om het onafhankelijk wetenschappelijk advies ten behoeve van het beleid op mondiale schaal te versterken, onder meer door actief bij te dragen aan de VBD-respons op de 2007-evaluatie van de Millennium Ecosystem Assessment (MA) en de lopende raadpleging betreffende de behoefte aan betere internationale mechanismen voor specialistische wetenschappelijke kennis op het gebied van biodiversiteit.

5.3. De vier belangrijkste ondersteunende maatregelen

1. Zorgen voor een toereikende financiering

Een toereikende financiering, zowel voor Natura 2000 als voor de biodiversiteit buiten het Natura 2000-netwerk, is essentieel. De nieuwe financiële vooruitzichten voor 2007–2013 bieden de mogelijkheid van cofinanciering van biodiversiteitsprojecten en het Natura 2000-netwerk uit middelen van het fonds voor plattelandsontwikkeling[32], de cohesie- en structuurfondsen[33], Life+[34] en KP7. De begrotingsverlaging als gepland op de Europese Raad van december[35] zal echter onvermijdelijk een invloed hebben op de beschikbaarheid van middelen voor de biodiversiteit uit deze fondsen. Bijgevolg zullen de nationale tenuitvoerleggingskeuzes van cruciaal belang worden. De Gemeenschap en de lidstaten zullen ervoor moeten zorgen, via cofinanciering door de Gemeenschap en uit de eigen middelen van de lidstaten, dat het actieplan over toereikende middelen beschikt, met name met het oog op financiering ten behoeve van Natura 2000, landbouwland en bossen met grote ecologische waarde, mariene biodiversiteit, wereldwijde biodiversiteit, biodiversiteitsonderzoek, monitoring en inventarisering. In ieder geval dient bij de toekenning van financiële middelen van de Gemeenschap rekening te worden gehouden met de budgetbeperkingen. Ook dient deze toekenning binnen de grenzen van de nieuwe Financiële Vooruitzichten te vallen.

2. Versterking van de beleidsvorming op EU-niveau

Dit houdt in: een verbetering van de coördinatie en de complementariteit tussen de Gemeenschap en de lidstaten, met name via de deskundigengroep Biodiversiteit; erop toezien dat de bestaande en nieuwe beleids- en begrotingslijnen (inclusief die met betrekking tot de nationale hervormingsplannen voor de uitvoering van de Lissabon-strategie) ook zijn afgestemd op de biodiversiteitsbehoeften; bij de beleidsvorming rekening houden met de milieukosten (inclusief het verlies aan natuurlijk kapitaal en ecosysteemdiensten); verbetering van de samenhang op nationaal niveau tussen de diverse plannen en programma's die een invloed hebben op de biodiversiteit; ervoor zorgen dat de besluitvorming op regionaal en lokaal niveau samenhangend is met de biodiversiteitsverbintenissen die op hoger niveau zijn aangegaan.

3. Opbouwen van partnerschappen

Dit houdt het opbouwen in van samenwerkingsverbanden tussen de overheid, universiteiten, natuurbeschermingsorganisaties, landeigenaars en -gebruikers, de particuliere sector, de financiële sector, de onderwijssector en de media om samen oplossingen te zoeken. Dit houdt ook in dat wordt voortgebouwd op bestaande maatregelen (bijv. in het kader van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid) en dat nieuwe partnerships worden ontwikkeld, ook buiten de EU.

4. Bewustmaking en grotere deelname van het publiek

Dit behelst de uitwerking en toepassing van een communicatiestrategie ter ondersteuning van het actieplan, in nauwe samenwerking met het Countdown 2010-initiatief, alsmede de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Aarhus en de gerelateerde richtlijnen[36].

5.4. Monitoring, evaluatie en herziening

De Commissie zal jaarlijks bij het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de voortgang bij de tenuitvoerlegging van het actieplan, beginnend vanaf het tijdstip van vaststelling van deze mededeling tot eind 2007.

Het tweede verslag (tot eind 2008) zal een beknopte tussentijdse evaluatie omvatten van de vooruitgang op weg naar de 2010-streefcijfers.

In het vierde jaarlijkse verslag (tot eind 2010) zal een evaluatie worden gemaakt van de mate waarin de EU haar 2010-verbintenissen is nagekomen. Dit zal een kwantitatieve beoordeling omvatten van de wijze waarop de acties van het actieplan ten uitvoer zijn gelegd en van de mate waarin de streefcijfers zijn gehaald, waarbij de nodige aandacht zal gaan naar de onderliggende aannamen en de eventueel niet uitgevoerde acties. De evaluatie zal worden aangevuld met kwantitatieve gegevens in verband met een reeks hoofdindicatoren voor biodiversiteit (zie bijlage 2). Bovendien zal de Commissie in 2007 een biodiversiteitsindex vaststellen die zal gelden als één van de indicatoren voor duurzame ontwikkeling. De Commissie zal deze indicatoren en de monitoring daarvan uitwerken en toepassen in samenwerking met de lidstaten en de niet-gouvernementele organisaties.

Het zevende jaarverslag (tot eind 2013) zal een soortgelijke evaluatie bevatten, ditmaal ook met betrekking tot alle streefcijfers van het actieplan voor de periode na 2010.

Deze evaluaties zullen een input vormen voor de eindevaluatie van het zesde Milieuactieprogramma, voor de eventuele herzieningen van het sectorale beleid en de sectorale begrotingen in de periode 2007–2013 en voor de vaststelling van het beleid en de begroting voor de periode na 2013.

5.5. Een visie op langere termijn voor de biodiversiteit als kader voor het EU-beleid

Als wij in de nabije toekomst een einde kunnen maken aan het biodiversiteitsverlies en een begin kunnen maken met het herstel, zijn belangrijke doelstellingen bereikt. Het is echter nodig verder te kijken dan 2010 en een langetermijnvisie te ontwikkelen die als kader kan dienen voor dit beleid. In deze visie moet plaats worden ingeruimd voor de onderlinge afhankelijkheid van de mens en de natuur en voor de noodzaak van een nieuw evenwicht tussen economische ontwikkeling en de instandhouding van de rijkdom van de natuur. De Commissie zal niet nalaten daarover het debat te lanceren.

[1] Zie bijv. Human Development Index trends, in UNDP Human Development Report 2005 .

[2] Secretariaat VBD (2006) Global Biodiversity Outlook 2 .

[3] http://www.maweb.org

[4] Conclusies van het voorzitterschap, Europese Raad, Göteborg, 15 en 16 juni 2001.

[5] COM(2001) 264 def.

[6] Wereldtopconferentie over duurzame ontwikkeling, uitvoeringsplan.

[7] Speciale Eurobarometer 217 (2005).

[8] COM(2001) 264 def.

[9] COM(1998) 42 def.

[10] COM(2001) 162 def.

[11] Secretariaat VBD (2006) op. cit.

[12] Meer details in audit-papers van de Malahide-conferentie, DG Milieu op de Europa-site: http://europa.eu.int/comm/environment/nature/biodiversity/develop_biodiversity_policy/malahide_conference/index_en.htm

[13] Richtlijn 79/409/EG, PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003, PB L 122 van 6.5.2003, blz. 36.

[14] Richtlijn 92/43/EEG, PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/62/EG, PB L 305 van 8.11.1997, blz. 42.

[15] De Azoren, Madeira en de Canarische eilanden vallen onder de natuurrichtlijnen.

[16] Besluit nr. 1600/2002/EG, PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

[17] Verordening (EG) nr. 1698/2005, PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

[18] COM(2001) 135 def.

[19] Richtlijn 85/337/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EG, PB L 73 van 14.3.1997, blz. 5.

[20] Richtlijn 2001/42/EG, PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30.

[21] COM(2005) 134 def.

[22] COM(2005) 311 def.

[23] COM(2003) 104 def., COM(2004) 373 def.

[24] COM(2003) 251 def.

[25] Besluit nr. 1513/2002/EG, PB L 232 van 29.8.2002, blz. 1.

[26] COM(2005) 119 def..

[27] In: Conference Report, DG Milieu, op de Europa-site.

[28] Zie de raadplegingspagina van DG Milieu op de Europa-site.

[29] Secretariaat VBD (2006) op. cit .

[30] D.w.z. maatregelen op basis van vrijwilligheid en op nationaal initiatief voor Frans Guyana, Réunion, Guadeloupe, Martinique.

[31] COM(2003) 251 def.

[32] Verordening (EG) nr. 1698/2005, PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1, en Besluit 2006/144/EG, PB L 55 van 25.2.2006, blz. 20.

[33] COM(2004) 492, 493, 494 , 495 en 496 def.

[34] COM(2004) 621 def.

[35] Conclusies van het voorzitterschap, Europese Raad van 15 en 16 december 2005 te Brussel.

[36] Richtlijn 2003/4/EG, PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26, en Richtlijn 2003/35/EG, PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.