52005DC0274

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de evaluatie van de samenwerkingsprogramma’s tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika op het gebied van hoger onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleiding en tussen de Europese Gemeenschap en Canada op het gebied van hoger onderwijs en beroepsopleiding /* COM/2005/0274 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 27.6.2005

COM(2005) 274 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

over de evaluatie van de samenwerkingsprogramma’s tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika op het gebied van hoger onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleiding en tussen de Europese Gemeenschap en Canada op het gebied van hoger onderwijs en beroepsopleiding

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

over de evaluatie van de samenwerkingsprogramma’s tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika op het gebied van hoger onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleiding en tussen de Europese Gemeenschap en Canada op het gebied van hoger onderwijs en beroepsopleiding

1. INLEIDING

Deze mededeling is geschreven om te voldoen aan artikel 7 van de overeenkomsten die de Europese Gemeenschap op 18 december 2000[1] met de Verenigde Staten, resp. op 19 december 2000[2] met Canada heeft gesloten.

Het definitieve evaluatieverslag en achtergrondinformatie over de programma’s zijn te vinden onder http://europa.eu.int/comm/dgs/education_culture/evalreports/index_en.htm.

2. DE SAMENWERKINGSPROGRAMMA’S

2.1 Doelstellingen

Overkoepelend doel van beide programma’s is de verstandhouding tussen de volkeren van de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten en Canada te verbeteren, de kennis van elkaars talen, culturen en instellingen[3] te bevorderen, en de human resource development in zowel de Europese Gemeenschap als de Verenigde Staten en Canada meer kwaliteit te geven.

2.2. Programma-instrumenten

De belangrijkste rol in de programma’s is weggelegd voor projecten waarin de partners een concrete invulling aan de samenwerking geven (de zgn. uitvoerende partnerschapsprojecten ). Deze voor studenten bestemde projecten van drie jaar moeten door vernieuwingen in de curricula en studie- of opleidingsperiodes in het buitenland tot internationale studieprogramma’s leiden of daaraan een culturele dimensie geven.

In het kader van het programma tussen de EG en de VS wordt ook financiële steun verstrekt voor eenjarige projecten waarin voorbereidingen voor samenwerking tussen de partners worden getroffen (de zgn. voorbereidende partnerschapsprojecten ) en voor aanvullende projecten met een looptijd van één of twee jaar . De voorbereidende projecten geven instellingen met weinig of geen internationale ervaring de mogelijkheid om een uitvoerend partnerschapsproject te plannen en op te zetten. De aanvullende projecten kunnen zowel los van, maar ook in verband met een uitvoeringsproject van drie jaar worden opgezet. Deze projecten bieden mogelijkheden voor multidisciplinaire samenwerking in internationaal verband of staan in het teken van vraagstukken als kwaliteitsstandaards, erkenning van studiepunten en accreditatie.

Elk partnerschap moet minimaal zes partners tellen. Daaronder moeten ten minste drie instellingen voor hoger onderwijs of beroepsopleidingsinstellingen uit drie verschillende lidstaten van de Europese Gemeenschap en ten minste drie instellingen uit Canada (in het kader van het programma tussen de EG en Canada) of drie instellingen uit de Verenigde Staten (in het kader van het programma tussen de EG en de Verenigde staten) zijn.

In het kader van het programma tussen de EG en de VS wordt voorts financiële steun verleend voor het Fulbright/EU-programma. Uit hoofde van dit programma worden gedurende een academisch jaar of een semester beurzen verstrekt voor onderzoek, onderwijs of studie op het gebied van de Europese Unie of de Europees-Amerikaanse betrekkingen aan een geaccrediteerde instelling in de Verenigde Staten of de Europese Unie.

Nadere informatie over de projecten is te vinden in de bijlagen bij de overeenkomsten [4] en in de richtsnoeren[5] bij de onlangs gepubliceerde oproepen tot het indienen van voorstellen.

2.3. F inanciering en output

De partners uit de Europese Unie worden rechtstreeks door de Europese Gemeenschap gefinancierd. De Verenigde Staten en de regering van Canada zorgen voor de financiering van de partners in eigen land. Nadere gegevens over de financiële steun die in het kader van de lopende subsidieronde voor elk projecttype beschikbaar is, zijn te vinden op de websites van de afzonderlijke programma’s[6].

Voor de financiering van de programma’s stemmen de bij de overeenkomsten betrokken partijen hun financiële bijdragen op elkaar af. Op de begroting van de Europese Unie wordt jaarlijks zo’n 0,7 miljoen euro voor het programma tussen de EG en Canada en zo’n 1,7 miljoen euro voor het programma tussen de EG en de VS uitgetrokken.

Programma tussen de EG en de VS (met uitzondering van het Fulbright/EU-programma) |

Jaar | Financiering door de EU (in miljoen €) Begrotingspost 15 02 03 (voorheen B7-830) | Financiering door de VS (in miljoen USD) | Aantal projecten | Aantal Europese instellingen in de projecten* | Aantal Amerikaanse instellingen in de projecten* |

2001 | 1,5 | 2,0 | 13 | 33 | 38 |

2002 | 1,6 | 2,2 | 13 | 40 | 40 |

2003 | 1,6 | 2,1 | 12 | 40 | 37 |

2004 | 1,9 | 2,3 | 13 | 41 | 39 |

Totaal | 6,6 | 8,6 | 51 | 154 | 154 |

Programma tussen de EG en Canada |

Jaar | Financiering door de EU (in miljoen €) Begrotingspost 15 02 03 (voorheen B7-830) | Financiering door Canada (in miljoen CAN $) | Aantal projecten | Aantal Europese instellingen in de projecten* | Aantal Canadese instellingen in de projecten* |

2001 | 0,7 | 1,2 | 6 | 23 | 25 |

2002 | 0,7 | 1,2 | 6 | 21 | 26 |

2003 | 0,8 | 1,2 | 6 | 19 | 19 |

2004 | 0,8 | 1,2 | 6 | 21 | 19 |

Totaal | 3,0 | 4,8 | 24 | 84 | 89 |

* Sommige instellingen werken aan verscheidene projecten mee.

Fulbright/EU-programma |

Jaar | Hoogte van de beurzen | Aantal toegekende beurzen |

2001 | 60.000 | 9 |

2002/2003 | 129.000 | 11 |

2004 | 100.000 | 8 |

Totaal | 289.000 | 28 |

3. DE EVALUATIE

In het verlengde van een in april 2004[7] gepubliceerde aanbesteding kreeg Ecorys NEI (Nederland) in september 2004 opdracht een interim-evaluatie van de samenwerkingsprogramma’s op het gebied van het hoger onderwijs en de beroepsopleiding met de Verenigde Staten en Canada te maken. Het werk hieraan ging in oktober 2004 van start en werd na vijf maanden in februari 2005 afgesloten. Het definitieve evaluatieverslag werd op 4 maart 2005 bij de Commissie afgeleverd.

Voor de gegevensverzameling hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van de volgende methoden: documentenonderzoek, desk research (programmadocumentatie, aanvragen, verslagen en databases), enquêtes, interviews (in de Europese Unie, de Verenigde Staten en Canada), focus groups en casestudy’s.

4. UITKOMSTEN VAN DE EVALUATIE

De conclusie van de onafhankelijke onderzoekers is dat de programma’s krachtige stimulansen voor de vorming van duurzame transatlantische partnerschappen op het gebied van het hoger onderwijs en de beroepsopleiding geven. Vastgesteld wordt dat men er in bijna alle projecten in geslaagd is om op basis van gemeenschappelijke of gezamenlijk ontwikkelde curricula studenten uit te wisselen. Instellingen, faculteiten en studenten hebben aanzienlijke impulsen gekregen om voor de lange termijn betrekkingen met partners in de VS en Canada aan te gaan. De deelnemers hebben elkaars cultuur beter leren kennen en kunnen dankzij de programma’s nu ook beter met cultuurverschillen omgaan. De onderzoekers wijzen er echter op dat men nog lang niet alle mogelijkheden van de programma’s benut. Deze mogelijkheden kunnen volgens hen alleen worden aangeboord, als er meer geld op de begroting wordt vrijgemaakt. Ook de Commissie is van mening dat er nog ruimte voor een verdere uitbouw van de programma’s is.

4.1. Programma-aanpak

De onderzoekers komen tot de conclusie dat de programma’s in hun huidige vorm goed op elkaar aansluiten en goed werken. De veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de manier waarop in de programma’s te werk wordt gegaan, zijn over het algemeen juist gebleken. De programma’s vullen andere maatregelen op dit terrein goed aan. Naar het zich laat aanzien hebben externe factoren in de afgelopen jaren niet veel invloed op de programmaresultaten gehad. De enige uitzondering is de aanslag van elf september 2001, die een negatief effect heeft gehad op de belangstelling van Amerikaanse studenten voor een studie in het buitenland. De Commissie is het op dit punt met de analyse eens.

4.2. Relevan tie

Volgens de onderzoekers zijn de programma’s nog steeds relevant voor de te verwezenlijken doelstellingen, namelijk intensivering van transatlantische samenwerking en kwaliteitsverbetering van de onderwijs- en beroepsopleidingssystemen in de Europese Unie. De projectpartners, deelnemende studenten en andere betrokkenen staan in grote lijnen achter de officiële doelstellingen. Dit geldt met name voor doelstellingen als “bevordering van een betere verstandhouding tussen de volkeren” en “verbetering van de kwaliteit van de menselijke hulpbronnen”. De programma’s bieden tal van mogelijkheden om levenslang te leren, hoewel die door de lage bedragen op de begroting niet ten volle worden benut. Gebleken is ook dat de officiële doelstellingen door de deelnemende instellingen niet allemaal even belangrijk worden gevonden.

4.3. Effect en

De onderzoekers komen tot de slotsom dat de resultaten en effecten van de programma’s volledig in de pas lopen met de doelstellingen. Zij wijzen er evenwel op dat de programma’s van te geringe omvang zijn om stelselmatig effect te kunnen sorteren. Bovendien wordt het programmabeheer van de zijde van de Europese Commissie “bureaucratisch” gevonden.

De kwaliteit van zowel het hoger onderwijs als de beroepsopleidingen is er door de programma’s op vooruit gegaan. Alle deelnemers hebben duidelijk meer begrip voor elkaars cultuur gekregen. Het merendeel van de bij uitwisselingen betrokken studenten en stafleden spreken na terugkeer in eigen land met familieleden en vrienden over de ervaringen die ze hebben opgedaan. Op die manier wordt aan weerszijden van de Atlantische Oceaan op nog ruimere schaal begrip voor elkaars cultuur gekweekt. Studenten die aan de programma’s deelnemen, maken voorts meer kans op een baan in een internationale omgeving. Deelname aan transatlantische uitwisseling is volgens de onderzoekers dan ook bevorderlijk voor een internationale loopbaan.

Zowel de instellingen voor hoger onderwijs als de beroepsopleidingsinstellingen hebben dankzij de financiële steun aanzienlijke impulsen gekregen om transatlantische contacten aan te knopen of te intensiveren.

4.4. Doelmatigheid

Vastgesteld wordt dat de programma’s kosteneffectief zijn. Dit geldt vooral als naar de hoge voorbereidings- en organisatorische kosten wordt gekeken die aan de opzet van een transatlantisch samenwerkingsverband met instellingen uit verscheidene lidstaten verbonden zijn. De onderzoekers constateren dat de uit te voeren projectwerkzaamheden maar net met de afzonderlijke projectbegrotingen te financieren zijn. Door een duidelijker onderscheid te maken tussen subsidies voor voorbereidende werkzaamheden enerzijds en subsidies voor uitvoeringsprojecten anderzijds zou doelmatiger kunnen worden gewerkt. Bovendien zou alleen subsidie voor de mobiliteit van studenten en stafleden moeten worden verstrekt als reeds voldoende voorwaarden voor samenwerking, zoals onvoorwaardelijke steun van de zijde van de instelling, een goed werkend netwerk, of een overeenkomst voor de erkenning van studiepunten, de selectie van studenten of de te volgen procedures, in het project aanwezig zijn.

De onderzoekers wijzen erop dat de Commissie de projectprestaties stelselmatiger met elkaar zou moeten vergelijken. Ze stellen voor om de programma’s met behulp van bepaalde software en het internet te monitoren.

De Commissie is het op dit punt slechts gedeeltelijk met de onderzoekers eens. Hogere eisen voor de aanvragen en steun voor projecten die al in de selectiefase aantonen dat ze reeds ver met de samenwerking gevorderd zijn zouden volgens haar meer zoden aan de dijk zetten. Er wijst maar weinig op dat projecten door subsidies voor voorbereidend werk aan kwaliteit winnen. Gezien de reikwijdte van de programma’s heeft het volgens de Commissie geen zin om een op het internet steunend monitoringsysteem in te voeren. Invoering van een dergelijk systeem kan alleen worden overwogen in het kader van het werk voor de andere Europese onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma’s.

4.5. Nut en duurzaamheid

De onderzoekers constateren dat de programma’s aanzienlijk en mogelijk ook blijvend nut voor de betrokken personen en instellingen hebben. Uit de plannen van de projectpartners van dit moment en uit de resultaten van eerder gerealiseerde projecten blijkt dat de projecten in het algemeen ook na de officiële looptijd worden voortgezet, zij het soms in gewijzigde vorm. Het gebrek aan alternatieve financieringsbronnen na afloop van de projecten vormt een struikelblok voor blijvende studentenmobiliteit.

In het kader van de programma’s wordt volgens de onderzoekers op passende wijze rekening gehouden met het subsidiariteitsbeginsel. Een aantal universiteiten aan weerszijden van de Atlantische Oceaan heeft al bilaterale overeenkomsten gesloten. Door de programma’s wordt evenwel een Europese en multilaterale dimensie aan de samenwerking toegevoegd, waarin de bilaterale overeenkomsten niet kunnen voorzien. Bovendien levert het programmabeheer op Europees niveau schaalvoordelen op.

4.6. Fulbright/E U-programma

Het Fulbright/EU-programma is een klein, maar belangrijk onderdeel van het programma tussen de EG en de VS. Volgens de onderzoekers zijn de beurzen uit dit programma belangrijk voor de nauwer aan te halen politieke en culturele banden tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten. Het merendeel van de deelnemers uit de Europese Unie is afkomstig van instellingen die onderwijsprogramma's op het gebied van de Europese integratie aanbieden. Dit neemt niet weg dat het Fulbright/EU-programma vrij onbekend bij de nationale instellingen voor hoger onderwijs is. De bursalen van het Fulbright/EU-programma blijken tevreden over de hen gegeven mogelijkheden en steun.

5. AANBEVELINGEN

Hieronder volgen de aanbevelingen van de onderzoekers (in cursief) en het commentaar van de Commissie daarop.

5.1. Programma-aanpak

1. Aangezien nog steeds niet wordt erkend dat alle doelstellingen even belangrijk zijn, bevelen wij aan om de zes officiële doelstellingen (d.w.z. de overeengekomen en beschreven doelstellingen) van de programma’s te prioriteren. Bijzondere aandacht moet daarbij uitgaan naar de doelstelling in verband met e-learning en het leren op afstand, die hetzij opnieuw geformuleerd hetzij geschrapt moet worden.

De Commissie is het hiermee eens.

5.2. Relevan tie

2. In Canada mogen alleen studenten aan het programma deelnemen die aan de eerste of tweede fase van hun studie bezig zijn en nog geen dertig jaar zijn. Gezien het belang van levenslang leren moeten afwijkingen van die leeftijdsgrens mogelijk zijn. Het team onderzoekers beveelt dan ook een heroverweging van de leeftijdseisen in het Canadese programma aan.

De leeftijdseisen maken deel uit van de Canadese voorschriften.

3. Aangezien er ook behoefte is aan uitwisselingsmogelijkheden voor afgestudeerden, bevelen wij aan om ook afgestudeerden aan het programma te laten deelnemen.

Het effect van het programma zou hierdoor afnemen. Er is dan namelijk nog minder geld voor de uitwisseling van studenten uit de eerste of tweede fase beschikbaar.

5.3. Effect en

4. a) Om voor een betere afstemming tussen projectplanning en daadwerkelijke looptijd van het project te zorgen bevelen wij mogelijkheden voor een groter aantal voorbereidingsprojecten van één jaar en bij voorkeur opname van de voorbereidingsprojecten in de uitvoeringsprojecten aan. b) Verder verdient het aanbeveling dat het programmamanagement zo snel mogelijk een standpunt inneemt over projectverlengingen die 'geen kosten' veroorzaken. c) Bovendien moet serieus naar mogelijkheden worden gekeken waardoor succesvolle projecten vervolgsubsidies voor studentenmobiliteit zouden kunnen aanvragen.

Gezien de opgedane ervaringen is de Commissie het ermee eens dat meerjarenfinanciering alleen moet worden verstrekt als kan worden aangetoond dat goede voorwaarden voor samenwerking, waaronder onvoorwaardelijke steun van de zijde van de instelling, een goed werkend netwerk, of een overeenkomst voor de erkenning van studiepunten, de selectie van studenten of de te volgen procedures, in het project aanwezig zijn. De selectie- en toekenningsvoorwaarden moeten hiervoor worden aangescherpt.

5. Om de programma’s het bereik te geven dat wordt nagestreefd, bevelen we een substantiële verhoging van de programmabegroting aan.

De Commissie neemt hier nota van en wijst erop dat op dit punt ook een toezegging van de zijde van de Verenigde Staten en Canada moet komen.

6. Aangezien zich in tal van projecten dezelfde organisatorische problemen voordoen, bevelen we aan om aanvragers en projectpartners bijvoorbeeld via het internet op “good practices” attent te maken. Op die manier kan bijvoorbeeld informatie worden verstrekt over de op te zetten cursussen in de taal en cultuur van het partnerland of de op elkaar af te stemmen settings, voorzieningen en roosters van de onderwijsinstellingen. Ook aan mogelijkheden voor het overnemen van geslaagde modellen en vervolgwerkzaamheden moet bijzondere aandacht worden besteed.

De Commissie is het hiermee eens.

7. a) Om de projectpartners zo min mogelijk papierwerk te geven bevelen we een nieuwe opzet voor de administratieve gang van zaken in de programma’s aan. b) Verder zijn wij van mening dat door de invoering van een team van programmamanagers voor een doeltreffender communicatie met de projectpartners kan worden gezorgd. Een van de mogelijkheden hier is om voor een bepaald aantal projecten “account managers” in te schakelen.

Voor het programmabeheer gelden de voorschriften van het Financieel Reglement. In 2004 heeft de Commissie extra personeel voor de programma’s vrijgemaakt.

5.4. Doelmatigheid

8. a) Wij bevelen aan om méér middelen voor het beheer van de programma’s vrij te maken en bijvoorbeeld een uitvoerend agentschap in te schakelen. b) Verder bevelen wij aan om het tijdschema van de in de programma’s te volgen procedures af te stemmen op het academisch jaar, resp. onderwijsjaar. c) Om de projecten doelmatiger te laten werken, moeten de instellingen minstens zes maanden vóór de start van het academisch jaar, resp. onderwijsjaar ervan op de hoogte worden gebracht of hun voorstel goedgekeurd is. De selectieprocedure voor de projectvoorstellen moet dan ook zes maanden daarvoor van start gaan.

Gezien de politieke betekenis van de samenwerking tussen de overheidsapparaten van de partnerlanden is het niet op zijn plaats om een uitvoerend agentschap in te schakelen. De aanbeveling om de selectieprocedure zes maanden éérder op te starten wordt evenwel in overweging genomen.

9. Wij bevelen inspanningen aan om de voorbereidingsprojecten volledig in de driejarige projecten op te nemen. Wanneer men in aanmerking komt voor een subsidie voor een voorbereidingsproject, zou men ook meer kans moeten maken op een subsidie voor een driejarig project. Dit zou een stimulans voor de projecten zijn om voldoende voorbereidingen te treffen.

Er zijn geen aanwijzingen dat subsidies voor voorbereidend werk tot een betere kwaliteit van de projecten leiden.

10. Met de huidige monitoringmethode kunnen de projecten niet goed met elkaar worden vergeleken. Wij bevelen aan om het momenteel voor monitoringdoeleinden gebruikte computerprogramma te verbeteren en bij voorkeur ook met het internet te werken. De in de Verenigde Staten en Canada gebruikte monitoringsystemen maken stelselmatige projectvergelijkingen en uitwisseling van “good practices”mogelijk en zouden dan ook als voorbeeld kunnen dienen. Verder zou ook de invoering van vragenlijsten voor montoringdoeleinden moeten worden overwogen.

De Commissie is het hiermee eens en bekijkt momenteel hoe dit het best te realiseren is.

5.5. Nut en duurzaamheid

11. Wij bevelen aan om in het selectieproces ook rekening te houden met reeds bestaande contacten. Hierbij is wel enige voorzichtigheid geboden. Worden alleen projecten geselecteerd van projectpartners die al eerder hebben samengewerkt, dan kan dit negatieve gevolgen hebben voor de toegankelijkheid van de programma’s en een reden voor instellingen zijn om geen aanvraag in te dienen.

Er wordt prioriteit toegekend aan nieuwe projecten en instellingen die nog niet eerder financiële steun uit het programma hebben gekregen. Elke uitnodiging tot het indienen van voorstellen staat evenwel ook open voor instellingen die reeds aan eerdere gefinancierde projecten hebben meegewerkt.

12. Wij bevelen aan om in de planning ook aandacht te besteden aan de voorzetting van het werk na afloop van het project. Het zou goed zijn als wordt vastgelegd dat een plan voor de voortzetting van het werk deel moet uitmaken van het eindverslag. In een dergelijk plan zou duidelijk moeten worden aangegeven welke werkzaamheden worden voorgezet, hoe dit zal worden gedaan en hoeveel dit ongeveer zal kosten.

De Commissie is het hiermee eens.

13. Uit de evaluatie blijkt dat de beschikbaarheid van financiële middelen voor studentenmobiliteit de belangrijkste beweegreden is om de projecten voort te zetten. Wij bevelen dan ook aan om extra geld voor studentenmobiliteit vrij te maken, zodat men in geslaagde projecten door zal kunnen gaan met studentenuitwisselingen.

Gebleken is dat de meeste projecten een duurzaam karakter hebben, in die zin dat de samenwerking uit de programma’s na afloop van de projecten wordt voortgezet. Dit houdt evenwel niet in dat na afloop van de projecten precies dezelfde werkzaamheden moeten worden verricht. Bij gebrek aan financiële mogelijkheden kan bijvoorbeeld worden besloten om minder of geen studenten meer uit te wisselen.

14. Wij bevelen aan om door de verspreiding van "good practices” duidelijk te maken hoe aanvullende financieringsbronnen kunnen worden aangeboord. Presentaties op de jaarlijks te houden conferenties, publicatie van een handboek of opzet van een via de EG toegankelijke gegevensbank met praktijkvoorbeelden zijn hier slechts enkele mogelijkheden.

De Commissie is het hiermee eens. Ze heeft een onderzoek in opdracht gegeven waarin wordt bekeken hoe internationale samenwerkingsprojecten op het gebied van hoger onderwijs en beroepsopleiding in leven kunnen worden gehouden. De uitkomsten van dit onderzoek worden eind 2005 verwacht.

5.6. Fulbrig ht/EU-programma

15. Indien de EG een groter aantal mensen uit uiteenlopende vakrichtingen en instellingen wil bereiken, moeten bij de selectie minder strikte thema-eisen worden gehanteerd en dient op een groter aantal instellingen voor hoger onderwijs in Europa te worden gemikt. Wij bevelen in dit verband aan om de zichtbaarheid van het Fulbright/EU-programma te vergroten en bijvoorbeeld de oproep tot het indienen van voorstellen in academische tijdschriften te publiceren.

De reikwijdte van dit programma is in de bijlage bij de overeenkomst vastgelegd. Bij een eventuele vernieuwing van de overeenkomst zal rekening worden gehouden met de aanbeveling van de onderzoekers om ook plaats in te ruimen voor meer algemene thema’s die voor de Europees-Amerikaanse betrekkingen van belang zijn. Ook de Commissie is van mening dat het Fulbright/EU-programma beter voor het voetlicht moet worden gebracht.

16. Om het Fulbright/EU-programma te kunnen monitoren en evalueren zou de programmacommissie moeten eisen dat bursalen een duidelijker overzicht geven van wat zij tijdens en na hun verblijf in het buitenland hebben geproduceerd. De output van hun deelname aan het programma (d.w.z. hun artikelen, boeken, enz.) moet in een gegevensbank worden geregistreerd.

De Commissie is het hiermee eens.

17. Wij bevelen invoering van verblijven van minimaal zes maanden (een semester) in het buitenland aan. Gebleken is dat uitzending voor een tijdsbestek van drie of vier maanden slechts een gering rendement oplevert.

Een verblijfsduur in het buitenland van minimaal een semester verdient de voorkeur, maar kan geen criterium voor de toekenning van beurzen zijn.

18. De zichtbaarheid van de alumnivereniging van het Fulbright/EU-programma moet worden vergroot. Bursalen blijken er veelal niet van op de hoogte dat een dergelijke vereniging bestaat.

De Commissie vindt dit een nuttige aanbeveling.

19. Bursalen van het Fulbright/EU-programma zouden ook na hun verblijf in contact moeten blijven met hun gastinstelling. Een van de mogelijkheden is om extra subsidies aan Europese en Amerikaanse instellingen te verlenen die permanent (afgestudeerde) academici uitwisselen. Overwogen zou moeten worden of op dit punt een link kan worden gelegd met de huidige planning voor de mobiliteitsbeurzen die in het kader van het Europees-Amerikaanse samenwerkingsprogramma worden verstrekt.

De Commissie ziet het nut van het eerste deel van de aanbeveling in. Ze is evenwel van mening dat het specifieke karakter van het Fulbright/EU-programma behouden moet blijven en in dit kader alleen beurzen aan personen en niet aan instellingen moeten worden verstrekt.

20. Er zijn concrete aanwijzingen dat de beurzen niet altijd kostendekkend voor het werk in het buitenland zijn. Wij bevelen dan ook een onderzoek naar de vraag aan of de beurzen uit het Fulbright/EU-programma wel voldoende hoog zijn.

De Commissie zal dit vraagstuk samen met de Amerikaanse autoriteiten bekijken.

21. Gezien het succes van het Fulbright/EU-programma bevelen wij een verhoging van de programmabegroting aan, zodat een groter aantal academische uitwisselingen kan worden gerealiseerd. Een dergelijke verhoging moet gepaard gaan met een algehele uitbreiding van het samenwerkingsprogramma tussen de EU en de VS.

Met deze aanbevelingen kan bij een toekomstige programmaovereenkomst tussen de EG en de VS rekening worden gehouden. Ze staan of vallen met een algehele uitbreiding van het samenwerkingsprogramma tussen de EG en de VS.

6. CONCLUSIES

De interim-evaluatie bevestigt dat de programma’s tussen de EG en de VS en tussen de EG en Canada relevant zijn en krachtige stimulansen hebben weten te geven aan de transatlantische samenwerking op het gebied van het hoger onderwijs en de beroepsopleiding. De onderzoekers hebben vastgesteld dat de geplande curriculumontwikkeling en studentenmobiliteit in het merendeel van de projecten gestalte heeft gekregen. Nog belangrijker is evenwel dat de programma’s tot blijvende contacten tussen instellingen, vakgebieden en mensen aan weerszijden van de Atlantische Oceaan hebben geleid. Op deze wijze hebben de programma's niet alleen een bijdrage geleverd aan een betere onderlinge verstandhouding, maar ook aan een kwaliteitsverbetering van ons hoger onderwijs en onze beroepsopleidingen.

De onderzoekers hebben geen belangrijke manco’s geconstateerd, maar wel een aantal aanbevelingen voor mogelijke verbeteringen gedaan. Een groot aantal daarvan is eerder op toekomstige programma’s dan op de huidige programma’s gericht. Sommige aanbevelingen zijn al in de praktijk vertaald en met andere zal door de Commissie op de hierboven uiteengezette wijze rekening worden gehouden.

[1] Besluit nr. 2001/196/EG van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika, PB L 71 van 13.3.2001.

[2] Besluit nr. 2001/197/EG van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Canada, PB L 71 van 13.3.2001.

[3] Artikel 3 van de huidige overeenkomsten geeft een volledig overzicht van alle doelstellingen.

[4] Zie voetnoot 1 en 2.

[5] Richtsnoeren voor Canada:http://europa.eu.int/comm/education/programmes/eu-canada/call/guidecan_nl.pdf

Richtsnoeren voor de VS: http://europa.eu.int/comm/education/programmes/eu-usa/call/guideus_nl.pdf

[6] Zie de hoofdstukken "How much financial support is available?" op: de website over het programma tussen de EG en Canada: http://europa.eu.int/comm/education/programmes/eu-canada/canada_en.html de website over het programma tussen de EG en de VS http://europa.eu.int/comm/education/programmes/eu-usa/usa_en.html

[7] Aanbesteding nr. EAC/24/04 in PB 2004-S 77-065229 van 20.4.2004.