52003PC0696

Voorstel voor een Besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999 /* COM/2003/0696 def. - CNS 2003/0269 */


Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. Met deze mededeling dient de Commissie bij de Raad een voorstel in voor een besluit dat de Gemeenschap machtigt een overeenkomst te sluiten waarin de voorwaarden worden vastgesteld voor toetreding tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999.

2. Op 28 maart 2003 heeft de Raad de Commissie gemachtigd onderhandelingen met de verdragsluitende partijen bij het COTIF te voeren met het oog op een overeenkomst over de toetreding van de Gemeenschap tot dit verdrag op grond van artikel 38 van het herziene COTIF. Het besluit van de Raad bevatte richtsnoeren voor de toetreding van de Gemeenschap tot het COTIF en procedures ad hoc voor het voeren van de onderhandelingen.

3. Het speciaal comité, als bedoeld in het besluit van de Raad, is op 17 juni 2003 bijeengekomen om een door de Commissie voorgestelde onderhandelingspositie te onderzoeken. Het overleg van het speciaal comité heeft het mogelijk gemaakt rekening te houden met de opmerkingen en het OTIF mee te delen wat de uitgangs positie voor de onderhandelingen is.

4. Op 27 juni 2003 is op de zetel van het OTIF te Bern een onderhandelingsvergadering gehouden die meteen tot een gemeenschappelijke tekst van een ontwerp-overeenkomst heeft geleid.

5. De toetreding van de Gemeenschap is mogelijk op grond van artikel 38 van het COTIF, zoals herzien door het protocol van Vilnius, dat voorziet in de mogelijkheid van toetreding door regionale organisaties voor economische integratie. Het protocol van Vilnius moet dus in werking zijn getreden, na ratificatie door ten minste twee derde van de ondertekenende partijen. Het is bijgevolg belangrijk dat de lidstaten werk maken van de ratificatieprocedure, zodat de Gemeenschap kan toetreden.

In het licht van deze beschouwingen en volgens de gebruikelijke procedures:

- beveelt de Commissie de lidstaten aan de procedures tot bekrachtiging van het Protocol van Vilnius te voltooien, zodat de Gemeenschap kan toetreden tot het COTIF;

- stelt de Commissie de Raad voor het bijgaande besluit goed te keuren.

2003/0269 (CNS)

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71 en artikel 300, lid 2 en lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie [1],

[1] PB C [...] van [...], blz. [...].

Gezien het advies van het Europees Parlement [2],

[2] PB C [...] van [...], blz. [...].

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De ontwikkeling van de interoperabiliteit van de spoorwegen binnen de Gemeenschap, evenals tussen de Gemeenschap en de buurlanden, is een centraal gegeven in het vervoerbeleid, dat met name gericht is op de totstandbrenging van een beter evenwicht tussen de verschillende vervoerstakken.

(2) De Europese Gemeenschap heeft exclusieve bevoegdheid of met de lidstaten gedeelde bevoegdheid op de gebieden welke vallen onder het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999.

(3) De toetreding van de Europese Gemeenschap tot het COTIF met het oog op de uitoefening van haar bevoegdheden is toegestaan krachtens artikel 38 van het COTIF, zoals herzien door het protocol van Vilnius, en kan van kracht worden wanneer dit protocol, na afloop van de bekrachtigingsperiode, in werking is getreden.

(4) De Commissie heeft namens de Gemeenschap met de partijen bij het COTIF onderhandeld over een overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het COTIF.

(5) De overeenkomst tot toetreding moet worden gesloten teneinde onmiddellijk na de inwerkingtreding van het protocol van Vilnius te kunnen worden toegepast,

BESLUIT:

Artikel 1

De overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999, wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst en de bijgevoegde verklaringen van de Gemeenschap zijn aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is de overeenkomst te ondertekenen teneinde daardoor de Gemeenschap te binden, de bijgevoegde verklaringen af te leggen en namens de Gemeenschap over te gaan tot nederlegging van de goedkeuringsakte.

De nederlegging van de goedkeuringsakte wordt gestaakt bij de inwerkingtreding van het protocol van Vilnius van 3 juni 1999 tot wijziging van het COTIF.

Gedaan te Brussel, [...]

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE 1 OVEREENKOMST betreffende DE TOETREDING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP TOT HET VERDRAG betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999

De INTERGOUVERNEMENTELE ORGANISATIE VOOR HET INTERNATIONALE SPOORWEGVERVOER

EN

DE EUROPESE GEMEENSCHAP,

Gelet op het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999, hierna genoemd "het verdrag", en met name op artikel 38 van genoemd verdrag,

Gelet op de verantwoordelijkheden door het Verdrag tot instelling van de Europese Gemeenschap van 25 maart 1957, zoals herzien door het Verdrag van Nice van 26 februari 2001, toegekend aan de Europese Gemeenschap op bepaalde, door het verdrag bestreken gebieden,

Overwegende dat het verdrag een intergouvernementele organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF) heeft ingesteld, die te Bern is gevestigd;

Overwegende dat krachtens artikel 3 van het verdrag de hieruit voortvloeiende verplichtingen inzake internationale samenwerking voor de lidstaten die tevens lid zijn van de Europese Gemeenschappen of de staten die partij zijn bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, niet prevaleren over hun verplichtingen als lidstaten van de Europese Gemeenschappen of staten die partij zijn bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte;

Overwegende dat de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het verdrag beoogt de OTIF te helpen bij het nastreven van haar doelstelling, d.w.z. zowel uit een technisch als een juridisch oogpunt het internationale treinvervoer bevorderen, verbeteren en vergemakkelijken;

Overwegende dat de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het verdrag opheldering vergt over de wijze waarop de bepalingen van het verdrag op de Europese Gemeenschap en haar lidstaten van toepassing zullen zijn;

Overwegende dat de voorwaarden van de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het verdrag de Gemeenschap in staat moeten stellen in het kader hiervan de door haar lidstaten aan haar verleende bevoegdheden uit te oefenen,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT DE VOLGENDE BEPALINGEN:

Artikel 1

De Europese Gemeenschap treedt onder de in deze overeenkomst vastgelegde voorwaarden tot het verdrag toe, overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 van het verdrag.

Artikel 2

Onverminderd het in deze overeenkomst bepaalde worden de bepalingen van het verdrag zodanig uitgelegd als de Europese Gemeenschap in het kader van haar bevoegdheid omsluitende, en de onderscheiden termen ter aanduiding van de verdragsluitende partijen en hun vertegenwoordigers moeten dienovereenkomstig worden begrepen.

Artikel 3

De Europese Gemeenschap draagt niet bij aan de begroting van de OTIF en neemt evenmin deel aan beslissingen betreffende deze begroting.

Artikel 4

1. Onverminderd de uitoefening van haar stemrecht krachtens artikel 6 is de Europese Gemeenschap gerechtigd te zijn vertegenwoordigd in en betrokken bij de werkzaamheden van alle organen van de OTIF waarin elk van haar lidstaten rechtens als verdragsluitende partij is vertegenwoordigd en waarin binnen de bevoegdheid van de Gemeenschap vallende kwesties kunnen worden behandeld. In alle organen van de OTIF waaraan zij rechtens deelneemt, doet de Europese Gemeenschap haar standpunten gelden binnen het kader van haar bevoegdheid overeenkomstig de haar eigen institutionele regels.

2. De Europese Gemeenschap wordt vertegenwoordigd door de Europese Commissie. De Europese Commissie kan een of meerdere lidstaten van de Gemeenschap opdracht geven om haar te vertegenwoordigen.

Artikel 5

1. Bij besluiten omtrent zaken waarin de Europese Gemeenschap uitsluitende bevoegdheid geniet, oefent de Europese Gemeenschap het stemrecht van haar lid staten krachtens het verdrag uit. Onverminderd het bepaalde in artikel 26, lid 7, van het verdrag beschikt zij over een aantal stemmen dat gelijk is aan dat van haar lid staten die eveneens lidstaten van de OTIF zijn. Bij stemming door de Gemeenschap stemmen haar lidstaten niet.

2. Bij besluiten omtrent zaken waarin de Europese Gemeenschap met de lidstaten bevoegdheid deelt, stemt de Europese Gemeenschap of stemmen haar lidstaten. Wanneer de Europese Gemeenschap stemt, beschikt zij over een aantal stemmen dat gelijk is aan dat van haar lidstaten die eveneens lidstaten van de OTIF zijn, en stemmen haar lidstaten niet.

3. De Europese Gemeenschap stelt de overige verdragsluitende partijen ad hoc in kennis van de gevallen waarin zij voor de onderscheiden agendapunten van de Algemene Vergadering en andere overlegorganen het onder lid 1 en lid 2 van dit artikel bedoelde stemrecht zal uitoefenen. Deze verplichting geldt eveneens voor per briefwisseling te nemen besluiten.

Artikel 6

De draagwijdte van de aan de Gemeenschap verleende bevoegdheid is in algemene termen beschreven in een door de Europese Gemeenschap bij de sluiting van deze overeenkomst afgelegde schriftelijke verklaring. Deze verklaring kan, indien nodig, worden gewijzigd door kennisgeving van de Europese Gemeenschap aan de OTIF. Zij vormt geen vervanging of enigerlei inperking van de zaken die kunnen worden bestreken in de kennisgeving inzake de bevoegdheid van de Gemeenschap welke vóór de besluitvorming in de OTIF door formele stemming of anderszins dient te geschieden.

Artikel 7

Voor de vergaderingen van de commissie van deskundigen van het RID wordt de Europese Gemeenschap vertegenwoordigd door de Europese Commissie die, om redenen van technische deskundigheid, gewoonlijk de lidstaten van de Europese Gemeenschap opdracht zal geven haar te vertegenwoordigen. De Europese Commissie kan evenwel te allen tijde de in artikel 33, lid 5, van het COTIF bedoelde bevoegdheid uitoefenen, waarbij een derde van de in de commissie van deskundigen van het RID vertegenwoordigde staten kan verzoeken een van de bij de commissie van deskundigen van het RID ingediende voorstellen aan de Algemene Vergadering ter stemming voor te leggen.

Artikel 8

Titel V van het verdrag is van toepassing op enig geschil ontstaan tussen partijen bij deze overeenkomst aangaande de uitleg, toepassing of uitvoering van deze overeenkomst en met name zijn bestaansreden, geldigheid en opzegging.

Artikel 9

Deze overeenkomst treedt in werking op de dag dat de Algemene Vergadering van de OTIF de sluiting van deze overeenkomst door de Gemeenschap en de OTIF goedkeurt.

Artikel 10

Elke toetreding tot het Verdrag na de datum van inwerkingtreding ervan houdt tevens instemming in met de bindende kracht van deze overeenkomst.

Artikel 11

Deze overeenkomst behoudt zijn geldigheid voor onbepaalde tijd.

Indien alle lidstaten van de OTIF, tevens lidstaat van de Europese Gemeenschap zijnde, besluiten het verdrag op te zeggen, wordt de kennisgeving van deze opzegging alsmede de opzegging van deze overeenkomst geacht te zijn gegeven door de Europese Gemeenschap gelijktijdig met de kennisgeving van opzegging krachtens artikel 41 van het verdrag van de laatste lidstaat van de Europese Gemeenschap die het verdrag opzegt.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende Gevolmachtigden, na overlegging van hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten, deze overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te ..., de ____________ (dag) (maand) (jaar), in de Franse taal in twee exemplaren, waarvan een door de OTIF wordt bewaard en het andere door de Europese Gemeenschap. De OTIF doet deze overeenkomst aan haar leden geworden in hun officiële talen. In geval van verschil tussen de teksten is de Franse tekst doorslaggevend.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

.

Bijlage bij de overeenkomst Verklaring van de Europese Gemeenschap betreffende de uitoefening van bevoegdheden

In de spoorwegsector oefent de Gemeenschap met de lidstaten een algemene gedeelde bevoegdheid uit krachtens de artikelen 70, 71, 80, lid 1, en 156 van het EG-Verdrag.

De Gemeenschap heeft slechts een uitsluitende bevoegdheid voor zover de bepalingen van het verdrag of de op grond daarvan aangenomen rechtsinstrumenten gevolgen hebben voor vaststaande Gemeenschapsregels. Wanneer er geen gevolgen zijn voor vaststaande Gemeenschapsregels, met name in het geval van communautaire bepalingen die slechts minimumnormen vaststellen, zijn de lidstaten van de Gemeenschap bevoegd, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheid van de Gemeenschap om op dit gebied op te treden. In de overige gevallen zijn deze lidstaten bevoegd.

Een lijst van de desbetreffende communautaire besluiten is als aanhangsel opgenomen. De werkingssfeer van de uit de genoemde teksten voortvloeiende communautaire bevoegdheid dient te worden beoordeeld aan de hand van de eigenlijke bepalingen van elke tekst en vooral naar de mate waarin deze bepalingen gemeenschappelijke regels vaststellen.

Met name de door de Gemeenschap aangenomen technische specificaties inzake interoperabiliteit vormen in de Gemeenschap verplichte gemeenschappelijke regels. Zulks impliceert dat de opstelling van uniforme regels, zoals bedoeld in artikel 6 van het COTIF, onder de uitsluitende bevoegdheid van de Gemeenschap valt, voor zover de behandelde onderwerpen onder een bestaande technische specificatie inzake interoperabiliteit vallen.

Aanhangsel bij de verklaring COMMUNAUTAIRE BESLUITEN DIE BETREKKING HEBBEN OP ONDERWERPEN DIE IN HET VERDRAG WORDEN BEHANDELD

Tot dusver heeft de Gemeenschap met name door middel van de volgende communautaire besluiten haar bevoegdheid uitgeoefend:

- Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 237 van 24.8.1991, blz.25), als gewijzigd bij Richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 (PB L 75 van 15.3.2001, blz. 1);

- Richtlijn 95/18/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PB L 143 van 27.6.1995, blz. 70), als gewijzigd bij Richtlijn 2001/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 (PB L 75 van 15.3.2001, blz. 26);

- Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 75 van 15.3.2001, blz. 29);

- Richtlijn 96/48/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 6);

- Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 110 van 20.4.2001, blz. 1);

- Richtlijn 96/49/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 25) en latere wijzigingen daarvan.

REGELING TUSSEN DE RAAD EN DE COMMISSIE BETREFFENDE DE VOORBEREIDING VAN DE VERGADERINGEN VAN DE OTIF EN DE INTERVENTIES EN STEMMINGEN

1. Coördinatieprocedure

1.1. Voor de voorbereiding van OTIF-bijeenkomsten worden coördinatievergaderingen gehouden in het kader van een van de bestaande comités die door de richtlijnen betreffende de spoorwegsector zijn ingesteld, d.w.z.:

- het comité «interoperabiliteit» (artikel 21 van Richtlijn 96/48/EG en artikel 21 van Richtlijn 2001/16/EG);

- het comité «ontwikkeling van de spoorwegen» (artikel 11 bis van Richtlijn 91/440/EEG en artikel 35 van Richtlijn 2001/14/EG);

- het comité «gevaarlijke goederen» (artikel 9 van Richtlijn 96/49/EG).

De Commissie zorgt zoveel mogelijk voor coördinatie van het tijdschema van de werkzaamheden van de OTIF en dat van de werkzaamheden van de bovengenoemde comités.

In de agenda van deze comités worden alle met het oog op de noodzakelijke coördinatie te behandelen vraagstukken onder het punt «OTIF» gegroepeerd.

1.2. Indien nodig, kunnen ook op de plaats van de bijeenkomst coördinatievergaderingen worden gehouden.

1.3. Voor elke agenda van de OTIF-bijeenkomsten geeft de Commissie het betrokken comité de punten aan die een interventie vereisen en of deze interventie namens de Gemeenschap of namens de Gemeenschap en haar lidstaten geschiedt.

Indien over een agendapunt moet worden gestemd, geeft de Commissie te kennen of over de kwestie moet worden gestemd door de Gemeenschap dan wel door haar lidstaten.

1.4. De coördinatievergaderingen in het kader van de in punt 1.1 genoemde comités bepalen de uitoefening van de bevoegdheden, de interventies en de wijze van stemmen in verband met elk punt van de agenda. Deze comités brengen advies uit overeenkomstig de bepalingen van hun reglement van orde.

1.5. Indien de Commissie en de lidstaten het niet eens worden over de in punt 1.4 genoemde kwesties, onthouden de lidstaten en de Commissie zich van elk standpunt of stemming die afbreuk kan doen aan de gecoördineerde vertegenwoordiging van de Gemeenschap. Indien binnen een redelijke termijn geen akkoord wordt bereikt, wordt de kwestie voorgelegd aan het comité van Permanente vertegenwoordigers.

1.6. De in punt 1.5 bedoelde besluiten doen geen afbreuk aan de respectieve bevoegdheden van de Gemeenschap en haar lidstaten.

2. Interventies en stemmingen in bijeenkomsten van de OTIF

2.1. Indien een agendapunt betrekking heeft op kwesties die onder de uitsluitende bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, treedt de Commissie op en stemt zij voor rekening van de Gemeenschap. De Commissie kan een of meer lidstaten opdragen haar te vertegenwoordigen. De Commissie kan tevens de uitvoerend directeur van het Europees spoorwegbureau mandaat verlenen haar te vertegenwoordigen.

2.2. Indien een agendapunt betrekking heeft op kwesties die onder de nationale bevoegdheid vallen, treden de lidstaten op en brengen zij hun stem uit.

2.3. Indien een agendapunt betrekking heeft op kwesties die zowel onder de nationale bevoegdheid als die van de Gemeenschap vallen, wordt getracht via consensus een gemeenschappelijk standpunt te bereiken. Indien een gemeenschappelijk standpunt wordt bepaald:

- zet de lidstaat die het voorzitterschap waarneemt, het gemeenschappelijk standpunt uiteen, wanneer het voornamelijk over een onderwerp gaat dat niet onder de uitsluitende bevoegdheid van de Gemeenschap valt. De lidstaten en de Commissie kunnen interveniëren om de verklaring van het voorzitterschap te steunen en/of aan te vullen. De lidstaten stemmen overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt;

- zet de Commissie het gemeenschappelijk standpunt uiteen, wanneer het voornamelijk over een onderwerp gaat dat onder de uitsluitende bevoegdheid van de Gemeenschap valt. De lidstaten kunnen interveniëren om de verklaring van de Commissie te steunen en/of aan te vullen. De Commissie stemt overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt.

Indien het onmogelijk blijkt om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen, interveniëren de lidstaten en onthouden zij zich. De Commissie kan aan de discussie deelnemen.