52003DC0097

Verslag van de Commissie - Jaarverslag 2001 van het phare-programma {SEC(2003)228} /* COM/2003/0097 def. */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE - JAARVERSLAG 2001 VAN HET PHARE-PROGRAMMA {SEC(2003)228}

INHOUDSOPGAVE

1. Jaaroverzicht

1.1. Belangrijkste ontwikkelingen met betrekking tot het uitbreidingsproces in 2001

1.2. De conclusies van de Europese Raden van Göteborg en Laken

1.3. Ispa en Sapard en de coördinatie van de communautaire pretoetredingssteun

2. Uitvoering van het Phare-programma

2.1. Algemeen overzicht: uitvoering van de Phare-richtsnoeren

2.2. Algemeen overzicht: financiële en technische bijstand

2.3. Phare-evaluatie 2000

2.4. Nationale Phare-programma's

2.5. Grensoverschrijdende samenwerking in het kader van Phare

2.6. Op meerdere begunstigden gerichte programma's

2.7. Participatie in communautaire programma's en agentschappen

2.8. Samenwerking met EIB en internationale financiële instellingen

3. Programmabeheer

3.1. Voorbereiding op uitgebreide decentralisatie (EDIS)

3.2. Voortgangsbewaking, beoordeling en evaluatie achteraf

4. Financieel overzicht en financiële prestaties

SAMENVATTING

Dit is het jaarlijks verslag van de Europese Commissie aan het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en het Europees Economisch en Sociaal Comité, waarbij de vooruitgang van het Phare-pretoetredingsinstrument wordt geëvalueerd.

Het Phare-programma is een van de drie pretoetredingsinstrumenten die door de Europese Gemeenschappen worden gefinancierd om de kandidaat-lidstaten van Midden-Europa te helpen bij hun voorbereidingen op de toetreding tot de Europese Unie. Het Phare-programma werd oorspronkelijk in 1989 ingesteld om Polen en Hongarije te helpen, maar omvat inmiddels de tien kandidaat-lidstaten van Midden- en Oost-Europa, d.w.z. Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië, Slowakije, Tsjechië en Roemenië.

In 1997 werd Phare geheel op de pretoetreding gericht, met het oog op het door de Europese Raad van Luxemburg gelanceerde uitbreidingsproces. Phare-middelen zijn nu volledig gericht op de pretoetredingsprioriteiten die in de toetredingspartnerschappen van elk land worden beschreven.

Van 2000 tot 2006 verstrekt Phare ongeveer 11 miljard euro aan cofinanciering voor institutionele versterking via "twinning", technische bijstand en investeringssteun. Doel is de kandidaat-lidstaten te helpen bij hun inspanningen hun overheden te versterken, ervoor te zorgen dat hun instellingen doeltreffend functioneren binnen de Unie, de aanpassing aan de uitgebreide wetgeving van de Europese Gemeenschap te bevorderen en de noodzaak van overgangsperioden te verminderen, en de economische en sociale cohesie te bevorderen.

In 2001 beliepen de totale Phare-vastleggingen 1,641 miljard euro. De programmering was net als in 2000 gebaseerd op de herziene richtsnoeren voor Phare waarbij rekening wordt gehouden met de nieuwe ISPA- en SAPARD-verordeningen die met ingang van 2000 in werking traden. De nieuwe richtsnoeren benadrukken ook de noodzaak het Phare-programma te gebruiken voor een soepele en effectieve overgang naar Structuurfondsen door investeringen in economische en sociale cohesie. In 2001 werden stappen gezet om de programmeringsbenadering van de Structuurfondsen te versterken, en de kandidaat-lidstaten voor te bereiden op het gebruik van deze middelen na de toetreding.

De Europese Commissie heeft steeds meer verantwoordelijkheid overgedragen voor het beheer en de tenuitvoerlegging van Phare-programma's aan de autoriteiten in de kandidaat-lidstaten. Als gevolg hiervan zijn diverse activiteiten die voorheen waren opgenomen in meerlandenprogramma's geïntegreerd in nationale programma's.

Een technisch document, als bijlage bij dit verslag, bevat hoofdstukken over de programmering en tenuitvoerlegging van het Phare-programma in elk van de begunstigde landen{SEC(2003)228}.

1. JAAROVERZICHT

1.1. Belangrijkste ontwikkelingen met betrekking tot het uitbreidingsproces in 2001

Op 13 november keurde de Commissie het uitbreidingspakket voor 2001 goed, dat bestaat uit een strategiedocument, de periodieke verslagen over 2001 waarin zij de vorderingen evalueerde die iedere kandidaat-lidstaat had gemaakt met het nakomen van de toetredingscriteria, en voorstellen voor herziene partnerschappen voor toetreding met elk van de onderhandelende landen.

De bevindingen uit de periodieke verslagen over 2001 waren hoopgevend. Alle kandidaat-lidstaten, uitgezonderd Turkije, voldeden nog steeds aan de politieke criteria en hebben verdere vooruitgang geboekt met betrekking tot deze criteria. Ook wat de economische criteria betreft is verdere vooruitgang geboekt, evenals met betrekking tot het vermogen van de kandidaat-lidstaten om de verplichtingen op zich te nemen die het lidmaatschap met zich meebrengt.

Op basis van de tot op heden geboekte vooruitgang heeft de Commissie een strategische aanpak uiteengezet die erop is gericht de uitbreiding tot een succes te maken en de doelstellingen te bereiken die zijn vastgesteld door de Europese Raad van Göteborg, d.w.z. dat de kandidaat-lidstaten die er klaar voor zijn als leden zouden moeten deelnemen aan de Europese parlementsverkiezingen die voor 2004 staan gepland, en in staat zouden moeten zijn de toetredingsonderhandelingen voor eind 2002 af te ronden.

De door de Commissie voorgestelde strategische aanpak bestond uit twee sleutelonderdelen:

- aanwijzingen over hoe om te gaan met de resterende onderhandelingshoofdstukken uit hoofde van het draaiboek voor de onderhandelingen (o.a. landbouw, regionaal beleid, financiële en budgettaire bepalingen, instellingen) op basis van het bestaande acquis, en binnen het financiële kader dat is vastgesteld door de Europese Raad van Berlijn van 1999;

- een actieplan om de bestuurscapaciteit en de capaciteit van het gerechtelijk apparaat van de kandidaat-lidstaten te versterken en te controleren, waarin de Commissie de leiding neemt en waarin de kandidaat-lidstaten en de lidstaten haar partners zijn.

Bovendien werden er in het strategiedocument aanwijzingen gegeven ten aanzien van de volgende stappen met de onderhandelende landen die de doelstellingen van Göteborg niet halen en ten aanzien van de lancering van een nieuwe fase in de pretoetredingsstrategie voor Turkije. Aangezien Turkije niet aan de politieke criteria van Kopenhagen voldeed, konden er met dit land geen onderhandelingen worden geopend.

Stand van zaken van de onderhandelingen

Overeenkomstig het draaiboek heeft de Unie tijdens het Zweedse voorzitterschap gemeenschappelijke standpunten gedefinieerd ten aanzien van de kernhoofdstukken van de interne markt, evenals ten aanzien van het milieu, sociale zaken, buitenlandse betrekkingen, cultuur en audiovisueel beleid. In een aanzienlijk aantal gevallen heeft dit tot voorlopige afsluiting geleid. Daarnaast werden, overeenkomstig de verbintenis die men was aangegaan bij de Europese Raad van Feira en die bij de Raad van Nice werd bevestigd, alle resterende hoofdstukken geopend met diverse landen die sinds 2000 aan het onderhandelen zijn.

Voor de periode van het Belgische voorzitterschap zijn in het draaiboek negen hoofdstukken als prioritaire hoofdstukken aangemerkt, d.w.z. mededinging, vervoer, energie, belasting, douane-unie, justitie en binnenlandse zaken, landbouw (veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden), visserij en financiële controle. Onder het Belgische voorzitterschap is er een aanzienlijke hoeveelheid werk verricht (voortgangsverslag over mededinging, een informatienota over vervoer, een informatienota over veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden). Bovendien zijn een aantal hoofdstukken met vrijwel alle landen afgesloten (visserij en financiële controle).

Onder het Zweedse voorzitterschap zijn drie toetredingsconferenties voor afgevaardigden georganiseerd, op 29 en 30 maart, 17 mei en 1 juni, en een ministeriële conferentie op 11 en 12 juni. Onder het Belgische voorzitterschap is er op 27 juli een eerste, op 26 oktober een tweede en op 28 november een derde afgevaardigdenconferentie georganiseerd. Op 11 en 12 december heeft er een toetredingsconferentie op ministerieel niveau plaatsgevonden

Screening/voortgangsbewaking

Overeenkomstig de conclusies van Helsinki en Feira over het verband tussen voortgang bij de onderhandelingen en voortgang in het veld, is de Commissie medio 2000 van start gegaan met een proces met betrekking tot het controleren van de onderhandelingen. Het doel hiervan is beoordelen of de verbintenissen die kandidaten tijdens de onderhandelingen zijn aangegaan ook wel worden nagekomen, en in het algemeen om mogelijke vertragingen vast te stellen die zich wellicht hebben voorgedaan bij het overnemen en uitvoeren van het acquis door iedere kandidaat, waarbij wordt gewezen op bestaande of te verwachten problemen. Voor ieder nieuw acquis dat in een gegeven kalenderjaar wordt aangenomen en gepubliceerd, geeft de Commissie in het begin van het volgende jaar de relevante wetsteksten door aan de kandidaat-lidstaten. In de context van de associatiecomités en subcomités uit hoofde van de associatieovereenkomsten vindt er een analytisch onderzoek van het acquis of "screening" plaats.

Met het oog op de Europese Raad van Sevilla in juni 2002 zal de Commissie de onderhandelingen aan een versterkte controle onderwerpen.

Communautaire strategie inzake uitbreiding

Teneinde het proces met betrekking tot de uitbreiding te begeleiden, zowel thuis als in de kandidaat-lidstaten, heeft de Commissie een communautaire strategie inzake uitbreiding goedgekeurd, die zowel tot de burgers van de EU als tot de bevolking van de kandidaat-lidstaten is gericht, en die hen informeert over de kosten en baten die er op het spel staan. Deze strategie wordt op gedecentraliseerde wijze uitgevoerd, via de delegaties van de Commissie in de desbetreffende kandidaat-lidstaten en via haar vertegenwoordigingen in de lidstaten.

1.2. De conclusies van de Europese Raden van Göteborg en Laken

Na de doorbraak in het uitbreidingsproces die in Nice werd bereikt met de afronding van de Intergouvernementele Conferentie over interne hervormingen en de goedkeuring van de door de Commissie voorgestelde uitbreidingsstrategie, betekende de Europese Raad van Göteborg op 15 en 16 juni nog meer vooruitgang. In het bijzonder bevestigde de Europese Raad dat het uitbreidingsproces onomkeerbaar is en werd voor het eerst de doelstelling geformuleerd dat kandidaten die er klaar voor zijn als leden zouden moeten deelnemen aan de verkiezingen van het Europees Parlement in juni 2004 en in staat zouden moeten zijn de onderhandelingen tegen eind 2002 af te ronden.

De Europese Raad van Göteborg drong er bij de kandidaat-lidstaten ook op aan in het bijzonder aandacht te besteden aan het versterken van hun administratieve structuren en het hervormen van hun rechtsstelsels en ambtenarenapparaat.

De Europese Raad van Laken van 14 en 15 december juichte het strategiedocument en de periodieke verslagen van de Commissie toe, bevestigde het door de Europese Raad van Nice vastgestelde draaiboek en herhaalde dat de doelstelling is de toetredingsonderhandelingen met de landen die er klaar voor zijn tegen eind 2002 tot een goed einde te brengen, zodat deze landen in 2004 als lidstaat kunnen deelnemen aan de verkiezingen voor het Europees Parlement. Voor Bulgarije en Roemenië is de doelstelling onderhandelingen over alle hoofdstukken tegen eind 2002 te openen. De Raad verzocht de Commissie ook bij de Europese Raad van Sevilla van juni 2002 een verslag in te dienen over de uitvoering van een actieplan voor bestuurlijke en justitiële hervormingen in de kandidaat-lidstaten. De Raad erkende dat Turkije vooruitgang had geboekt met het voldoen aan de politieke criteria inzake toetreding en moedigde Turkije aan de hervormingen voort te zetten, met name die met betrekking tot de mensenrechten.

1.3. Ispa en Sapard en de coördinatie van de communautaire pretoetredingssteun

De werkzaamheden van Ispa zijn in alle kandidaat-lidstaten voortgezet. De werkzaamheden van Sapard zijn in vijf kandidaat-lidstaten van start gegaan in aansluiting op de "Besluiten van de Commissie inzake decentralisatie van beheer van steun aan uitvoeringsinstanties" van 2001.

Het coördinatiecomité van de Commissie op directeursniveau is in 2001 driemaal bijeengekomen.

Aan het beheerscomité van Phare is op 26 april 2001 een document betreffende algemene bijstand aangeboden. In het document wordt een overzicht gegeven van de drie pretoetredingsinstrumenten, de prioriteiten en toepassing ervan in 2001.

In een separaat jaarverslag over coördinatie van de pretoetredingssteun zal meer gedetailleerde informatie worden gegeven over de coördinatie tussen Phare, Ispa en Sapard.

2. UITVOERING VAN HET PHARE-PROGRAMMA

2.1. Algemeen overzicht: uitvoering van de Phare-richtsnoeren

De Europese Commissie heeft aan de autoriteiten in de kandidaat-lidstaten steeds meer verantwoordelijkheid overgedragen voor het beheer en de uitvoering van Phare-programma's. Het gevolg daarvan is dat de aandacht steeds meer is uitgegaan naar nationale programma's, die speciaal zijn ontworpen voor het aanpakken van specifieke zwakke punten die in de periodieke verslagen worden genoemd die de Commissie voor elke kandidaat-lidstaat opstelt. Diverse activiteiten die voorheen deel uitmaakten van meerlandenprogramma's zijn in de nationale programma's geïntegreerd en dit proces werd in 2001 voortgezet, met de integratie van Phare-steun ten behoeve van participatie in communautaire programma's.

Bovendien verspreidde de Commissie in december 2001 onder de kandidaat-lidstaten een door haar opgestelde checklist met acties die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van een volledig gedecentraliseerd uitvoeringssysteem - dat bekend staat als uitgebreid gedecentraliseerd uitvoeringssysteem of "EDIS".

In 2001, evenals in 2000, vond de programmering plaats volgens de herziene Phare-richtsnoeren die in 1999 door de Commissie zijn goedgekeurd (SEC (1999) 1596 van 13 oktober). Met deze richtsnoeren wordt voortgebouwd op de veranderingen waartoe in 1998 is besloten en bij het opstellen van de richtsnoeren is rekening gehouden met de nieuwe verordeningen betreffende Ispa en Sapard, die vanaf 2000 van kracht zijn. In de nieuwe richtsnoeren wordt ook op de noodzaak gewezen om het Phare-programma te gebruiken om de kandidaat-lidstaten te helpen zich voor te bereiden op de Structuurfondsen, zodat zij na de toetreding hun voordeel met die fondsen kunnen doen door middel van investeringen in economische en sociale samenhang.

2.2. Algemeen overzicht: financiële en technische bijstand

Uit hoofde van de herziene richtsnoeren (SEC (1999) 1596) was ongeveer 30 procent van de Phare-middelen voor institutionele opbouw gereserveerd, waarvoor het belangrijkste instrument jumelage ("twinning" of "twinning light") is (detachering van deskundigen van de lidstaten naar de kandidaat-lidstaten om te helpen bij het geleidelijk opbouwen van de benodigde capaciteit voor de tenuitvoerlegging van specifieke aspecten van het acquis). De overige 70 procent was gereserveerd voor investeringen ter verbetering van het regelgevend kader voor het uitvoeren van het acquis en ter bevordering van de economische en sociale samenhang. In feite nam institutionele opbouw in 2001 37 procent van de betalingsverplichtingen in het kader van nationale programma's voor zijn rekening en institutionele opbouw in combinatie met daaraan gerelateerde investeringen 64 procent. Bijgevolg kwam 36 procent van de nationale programma's voor rekening van investeringen ter ondersteuning van economische en sociale samenhang.

In 2001 is uit hoofde van Phare in totaal voor 1641 miljoen euro vastgelegd, bestaande uit: -

* nationale programma's: 1091 miljoen euro, waarvan:

- Bulgarije: 83 miljoen euro

- Tsjechië: 65 miljoen euro

- Estland: 26 miljoen euro

- Hongarije: 90 miljoen euro

- Letland: 31 miljoen euro

- Litouwen: 46 miljoen euro

- Polen: 411 miljoen euro

- Roemenië: 274 miljoen euro

- Slowakije: 44 miljoen euro

- Slovenië: 21 miljoen euro

* grensoverschrijdende samenwerking: 163 miljoen euro

* regionale en horizontale programma's: 219 miljoen euro

* nucleaire veiligheid: 168 miljoen euro

Steun ten gunste van kinderen ter illustratie van de interventie van Phare in de kandidaat-lidstaten

In de meeste kandidaat-lidstaten van Midden- en Oost-Europa steunt Phare projecten ten gunste van kinderen. In totaal is er aan projecten die in 2001 zijn uitgevoerd ongeveer 55,5 miljoen euro uitgegeven, die zijn gefinancierd uit hoofde van nationale programma's evenals uit hoofde van diverse, op meerdere begunstigden gerichte programma's, zoals het programma Access en het programma voor kleine projecten. Bovendien zijn in 2001 voor een totaalbedrag van 24 miljoen euro nieuwe projecten van start gegaan.

De belangrijkste voor steun in aanmerking komende gebieden van de projecten die de situatie van kinderen in de kandidaat-lidstaten aanpakken hebben betrekking op de hervorming van kinderverzorgingscentra, op steun aan kinderen met een sociale achterstand, zoals straatkinderen, gehandicapte, misbruikte en verwaarloosde kinderen en op onderwijs, van kleuter- tot en met middelbaar onderwijs. Het accent wordt vooral gelegd op toegang tot onderwijs voor kinderen uit gemarginaliseerde groepen uit de samenleving, met name de Roma-minderheid.

In Roemenië bijvoorbeeld wordt de hervorming van de kinderbescherming gesteund via een uit 1999 daterend Phare-programma voor kinderbescherming waarmee een bedrag van 25 miljoen euro is gemoeid. De belangrijkste onderdelen van dit programma zijn:

* Een subsidieregeling "Children First" die erop is gericht grote speciale woonvoorzieningen oude stijl te sluiten, uit hoofde waarvan 110 plaatselijke kinderbeschermingsprojecten worden uitgevoerd door de plaatselijke kinderbeschermingsdiensten (dagverblijven, gezinsvervangende huizen, pleegzorg, reïntegratieprojecten, moeder-en-kindcentra).

* Een nationale campagne voor de bewustmaking van het grote publiek gericht op het voorkomen van het in de steek laten van kinderen en hun reïntegratie in gezinnen (natuurlijke, pleeggezinnen of nationale adoptiegezinnen) en op het informeren van het grote publiek over bestaande alternatieven voor het plaatsen van kinderen in een inrichting.

* Een jumelageproject dat gebruik maakt van de kennis van de EU-lidstaten om de samenwerking te bevorderen tussen het ministerie van Arbeid en sociale beschermingsdiensten met kinderbeschermingsafdelingen (op centraal en lokaal niveau), teneinde ervoor te zorgen dat het algehele beleid van Roemenië op het gebied van sociale bescherming er daadwerkelijk voor zorgt dat er steun wordt verleend aan gezinnen met kinderen en dat wordt voorkomen dat kinderen worden achtergelaten of in een inrichting worden geplaatst.

2.3. Phare-evaluatie 2000

Na een evaluatie van het Phare-programma werd in oktober 2000 een mededeling van de Commissaris die verantwoordelijk is voor uitbreiding goedgekeurd "Versterking van de voorbereiding op het lidmaatschap" (C(2000)3103/2 van 27 oktober). In de Phare-evaluatie 2000 werd geconcludeerd dat de huidige richtsnoeren nog steeds aansluiten op de belangrijkste behoeften van de kandidaat-lidstaten en gehandhaafd moeten worden. In de evaluatie werden echter twee extra uitdagingen voor Phare aangewezen in de periode 2000-2006: (i) volledige uitvoering van de hervorming van het programma, waarmee in 1997 is gestart en (ii) voorbereiding op de Structuurfondsen.

De belangrijkste ontwikkelingen die in de mededeling van de Commissie naar aanleiding van de evaluatie van Phare 2000 worden genoemd om die twee extra uitdagingen aan te pakken, zijn in de loop van 2001 goed op schema gebracht.

Met de hervorming van 1997 is het programma nu in essentie op de toetreding gericht. In 2001 hebben de kandidaat-lidstaten meer steun ontvangen uit hoofde van Phare voor het opbouwen en versterken van de instellingen die zij nodig hebben om vanaf de toetreding het acquis te kunnen uitvoeren. Die bijstand werd doorgesluisd via steun aan institutionele opbouw, waarvoor het belangrijkste instrument 'twinning' of 'twinning light' is, en via steun ten behoeve van investeringen in de regelgevende structuren voor de uitvoering van het acquis. Er zijn stappen genomen om de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van Phare verder te decentraliseren naar de kandidaat-lidstaten (uitgebreid gedecentraliseerd uitvoeringssysteem, 'EDIS') met als doel een einde te maken aan de ex-antegoedkeuring van projecten door de Commissie

Voor een soepele en effectieve overgang naar de Structuurfondsen is een versterking van de administratieve en programmeringscapaciteit van de kandidaat-lidstaten vereist. In 2001 zijn er stappen gezet om de uit hoofde van de Structuurfondsen gehanteerde programmeringsaanpak te versterken. Hiertoe werden de kandidaat-lidstaten verzocht een herziene versie van hun (voorlopig) nationaal ontwikkelingsplan te overleggen. In de nationale ontwikkelingsplannen worden de strategie, prioriteiten en maatregelen van de kandidaat-lidstaten voor het bevorderen van economische en sociale samenhang op hun grondgebieden in kaart gebracht. Bijgevolg vormen de nationale ontwikkelingsplannen de belangrijkste stuurdocumenten voor de programmering van investeringen uit hoofde van Phare met betrekking tot economische en sociale samenhang. Terwijl zij deze pretoetredingsrol vervullen, zijn de nationale ontwikkelingsplannen tegelijkertijd de voorlopers van de toekomstige ontwikkelingsprogramma's/ontwerpversies van een enkelvoudig programmeringsdocument als vereist in de verordening inzake de Structuurfondsen. De "subsidieregelingen" (d.w.z. maatregelen als omschreven in artikel 9, onder j), van de verordening inzake de Structuurfondsen) worden op brede schaal gehanteerd als een middel om de investeringen in economische en sociale samenhang te steunen in een van de gebieden van de ontwikkeling van het menselijk potentieel, investeringen in de productieve sector en de infrastructuur die gerelateerd is aan het bedrijfsleven. Dit maakt een meer gedecentraliseerde uitvoering mogelijk van Phare-projecten, die van vergelijkbare omvang en aard zijn als acties uit hoofde van de Structuurfondsen, mits de kandidaat-lidstaten in staat zijn om programma's uit te voeren in plaats van geïsoleerde projecten.

Met betrekking tot de administratieve capaciteit van de kandidaat-lidstaten is in 2001 de steun uit hoofde van Phare geïntensiveerd aan de structuren in de kandidaat-lidstaten die geacht worden vanaf de toetreding de Structuurfondsen te beheren. Dit is hoofdzakelijk gedaan via instrumenten voor institutionele opbouw, zoals jumelage. Daarnaast is de Commissie, gesteund door TAIEX, in 2001 begonnen met het in alle landen, op Bulgarije en Roemenië na, organiseren van seminars over de Structuurfondsen en toetreding, teneinde uit te leggen hoe communautaire bijstand in de EU-lidstaten wordt beheerd en teneinde de visie van de Commissie uiteen te zetten op wat er door de toekomstige lidstaten gedaan moet worden als voorbereiding op het implementeren van de Structuurfondsen vanaf de toetreding tot 2006.

2.4. Nationale Phare-programma's

* Steun voor institutionele opbouw

- Jumelage ('twinning')

'Twinning' is in mei 1998 gelanceerd als het belangrijkste instrument voor institutionele opbouw. Doel van deze samenwerkingsvorm is de kandidaat-lidstaten te helpen bij de ontwikkeling van moderne en efficiënte overheden, die dusdanig zijn georganiseerd en over dusdanige personele middelen en kundigheid in beheer beschikken dat zij het acquis communautaire volgens dezelfde normen kunnen uitvoeren als de lidstaten.

De gerichte pretoetredingsbijstand via jumelage is gebaseerd op de langetermijndetachering van ambtenaren en daarnaast deskundigenmissies en opleiding voor de korte termijn.

Tussen 1998 en 2001 heeft de Gemeenschap in totaal al 503 jumelageprojecten gefinancierd. Tussen 1998 en 2000 waren 373 van deze projecten voornamelijk gericht op landbouw, milieu, openbare financiën, justitie en binnenlandse zaken en op de voorbereiding op het beheer van de Structuurfondsen. Deze projecten hadden voornamelijk betrekking op sectoren die in de partnerschappen voor toetreding waren aangewezen als prioriteiten. Maar sinds 2000 is middels jumelage ook bijstand verleend voor andere belangrijke sectoren van het acquis, zoals bijvoorbeeld regelgeving inzake sociaal beleid, drugsbestrijding, vervoer en telecommunicatie.

Jumelage bestrijkt nu dan ook alle sectoren die tot de werkingssfeer van het acquis behoren. Dankzij de sterke steun en de reactie van EU-lidstaten zijn reeds 103 jumelagepartnerschappen afgerond die uit hoofde van Phare 1998 zijn gefinancierd en waarbij alle kandidaat-lidstaten en bijna alle lidstaten zijn betrokken. Uit hoofde van Phare 1999 worden nog eens 123 projecten uitgevoerd en in de programmering voor Phare 2000 waren nog eens 146 jumelageprojecten opgenomen. De programmering voor het jaar 2001 bevat 130 jumelageprojecten verspreid over alle door Phare begunstigde landen, evenals Cyprus en Malta.

Geschat wordt dat er ongeveer 250 jumelageprojecten tegelijkertijd operationeel zijn in alle kandidaat-lidstaten. Bovendien wordt de kandidaat-lidstaten de mogelijkheid geboden via middellangetermijnjumelage ("Twinning light") gebruik te maken van de kennis van de lidstaten, teneinde welomschreven projecten aan te pakken die een beperkte werkingssfeer hebben en waarvan tijdens het onderhandelingsproces blijkt dat zij aanpassing behoeven.

In het voorjaar van 2000 is het ontwerp van dit instrument aan een onafhankelijke beoordeling onderworpen en hier is in juli 2000 verslag over uitgebracht. De Commissie heeft de meeste aanbevelingen uit deze beoordeling ter verbetering van de procedurele en financiële regels voor jumelage overgenomen, zoals wordt weergegeven in het handboek jumelage. Ook zijn er stappen genomen om de uitvoering van het programma te versnellen.

- TAIEX

De oprichting van de eenheid TAIEX binnen DG Uitbreiding werd in het voorjaar van 2001 een feit. Tegelijkertijd werd een nieuw aanbestedingsproces opgestart om het Bureau Assistance Technique door een nieuwe contractant te vervangen om commerciële diensten te leveren aan de eenheid via een raamovereenkomst waarmee een speciaal fonds wordt geëxploiteerd.

Het jaar 2001 gaf een toename te zien in zowel het scala van diensten als in het aantal kandidaat-lidstaten die steun ontvangen van TAIEX. In 2001 werden in totaal 492 evenementen gehouden, variërend van seminars en workshops waaraan alle kandidaat-lidstaten deelnamen, tot deskundigenuitwisselingsprogramma's en studiebezoeken van administratief personeel aan overheden in de lidstaten.

Tijdens een groot gedeelte van de evenementen werden kwesties op het gebied van landbouw, financiële en institutionele aangelegenheden, consumentenbescherming en bescherming van de gezondheid behandeld. Er werden in totaal 2.048 deskundigen uit de lidstaten ingeschakeld en uit de kandidaat-lidstaten bezochten 11.257 deelnemers TAIEX-evenementen.

Nieuwe diensten gingen van start, hetgeen tot een aantal nieuwe initiatieven leidde. Hiertoe behoorden onder andere:

Het regionaal opleidingsprogramma uit hoofde waarvan geselecteerde kandidaten van regionale overheden worden opgeleid om plaatselijke opleidingsvoorzieningen te ontwikkelen om de uitvoering van belangrijke sectoren van het acquis op plaatselijk niveau te steunen.

Een programma voor haven- en grensbeheer om de toepassing van het met grenzen samenhangende acquis te steunen door middel van opleiding en samenwerking tussen de betrokken diensten, te beginnen met zeehavens en havens aan rivieren; dit volgde op de conclusies van de zeer succesvolle havenconferentie van TAIEX die in december 2000 in samenwerking met de deelstaat Bremen is gehouden.

Bedrijfsweken voor de particuliere sector, om het bedrijfsleven en de sociale partners een extra gelegenheid te geven de implicaties van de toepassing van het acquis communautaire in afzonderlijke kandidaat-lidstaten te bespreken.

Het programma Parlement dat in Brussel "vraag en antwoord"-sessies verzorgt voor de nationale parlementaire commissies van de kandidaat-lidstaten evenals een uitwisselingsprogramma voor functionarissen met de nationale parlementen van de lidstaten.

Invoering van de TAIEX-deskundigenbeurs die een transparanter en effectiever systeem voor het bekendmaken van verzoeken om deskundigen en studiebezoeken aan overheden van de lidstaten mogelijk maakt en voor het weer aan de kandidaat-lidstaten bekendmaken van wat zij zelf te bieden hebben.

* Investeringssteun

De richtsnoeren van 1999 vragen om een heroriëntatie van de investeringssteun om rekening te houden met de start van Ispa en Sapard. Investeringen maakten 63 procent uit van de middelen waarvoor in de nationale programma's in 2001 betalingsverplichtingen zijn aangegaan - waarvan 27 procent was aangegaan voor investeringen in de regelgevende structuren om het acquis uit te voeren.

Verder wordt in de Phare-evaluatie benadrukt dat de kandidaat-lidstaten geholpen moeten worden bij de voorbereidingen op de Structuurfondsen. De Commissie is haar steun voor economische en sociale samenhang in 2001 blijven uitbreiden (dit maakte 36 procent uit van de totale betalingsverplichtingen in het kader van nationale programma's) en bleef stappen zetten om zo spoedig mogelijk over te stappen op de voor de Structuurfondsen vereiste benaderingswijzen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de afzonderlijke kandidaat-lidstaten.

Hiertoe werd in 2001 voor een bedrag van 57 miljoen euro aan middelen ten behoeve van institutionele opbouw gericht tot autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor het voorbereiden en het vanaf de toetreding implementeren van bijstand uit hoofde van de Structuurfondsen en voor een bedrag van 394 miljoen euro werden investeringsbijdragen op investeringen in economische en sociale samenhang gericht en op proefbenaderingen voor acties die onder 'Doelstelling 1' vallen, waarbij meer op een programmagerichte aanpak wordt vertrouwd. Daarnaast is het proces ter voorbereiding van nationale ontwikkelingsplannen versneld; met deze nationale ontwikkelingsplannen wordt beoogd de programmering van investeringen in economische en sociale samenhang te ondersteunen en de kandidaat-lidstaten voor te bereiden op de Structuurfondsen. Ook is de programmering van grensoverschrijdende samenwerking ('Cross Border Cooperation', CBC) meer aangepast aan de nationale ontwikkelingsplannen en beter afgestemd op Interreg.

2.5. Grensoverschrijdende samenwerking in het kader van Phare

Met de verordening van december 1998 betreffende het programma voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van Phare zijn substantiële wijzigingen ingevoerd in de wijze waarop programma's voor grensoverschrijdende samenwerking worden uitgevoerd; de wijzigingen zijn erop gericht CBC in het kader van Phare meer aan te passen aan de werkwijzen van Interreg. In deze context betekenden de introductie van gezamenlijke programmeringsdocumenten en het opzetten van gezamenlijke structuren (d.w.z. de gemengde samenwerkingscommissies) een gigantische stap voorwaarts wat betreft een betere afstemming op Interreg.

Eind 2000 zijn additionele verbeteringen ingevoerd om het Phare-CBC-programma beter af te stemmen op Interreg, in de context van de mededeling "Phare-evaluatie 2000 - Versterking van de voorbereiding op de uitbreiding". Deze worden momenteel in praktijk gebracht in de context van de gezamenlijke programma's voor 2000-2006.

Tot de verbeteringen behoren een indicatieve financiële toewijzing per grensgebied voor meerdere jaren en een programmagerichte aanpak voor Phare door het introduceren van "subsidieregelingen". Hierdoor wordt een meer gedecentraliseerde uitvoering mogelijk van Phare-projecten, die van vergelijkbare omvang en aard zouden zijn als Interreg-projecten, mits de kandidaat-lidstaten in staat zijn om programma's uit te voeren in plaats van geïsoleerde projecten.

Twee soorten programma's bestaan naast elkaar: fondsen voor kleinschalige projecten voor subsidies onder de 50.000 euro, en programma's voor economische en sociale samenhang voor subsidies tussen 50.000 en 2 miljoen euro.

In alle grensgebieden bleven de fondsen voor kleinschalige projecten operationeel of werden dergelijke fondsen opgericht, waarbij tussen tien en twintig procent van de totale vastleggingskredieten van het programma werd gebruikt. De 'Mensen voor mensen'-acties op gebieden als cultuur, onderwijs, voorlichting, lokale economische ontwikkeling en werkgelegenheid, die uit deze fondsen werden ondersteund, vergrootten de betrokkenheid van lokale en regionale overheden bij grensoverschrijdende samenwerking.

In een van de gebieden (ontwikkeling van het menselijk potentieel, steun aan de productieve sector en infrastructuur die gerelateerd is aan het bedrijfsleven) worden in het kader van steun op het gebied van de economische en sociale samenhang programma's uitgevoerd voor subsidies tussen 50.000 en 2 miljoen euro.

In de jaren 2000-2002 heeft Phare-CBC een jaarbegroting van 151 miljoen euro, die aan de verschillende kandidaat-lidstaten wordt toegewezen op basis van objectieve criteria (bevolkingsgrootte, BBP per hoofd van de bevolking en oppervlakte van de betrokken grensregio's). Ook was het nodig om de middelen aan beide zijden van de grens evenwichtig te verdelen en moest rekening worden gehouden met wat in de toelichting op de begroting was gezegd over de verdeling van middelen over gebieden op de grens van EU- en kandidaat-lidstaten enerzijds en van twee kandidaat-lidstaten anderzijds: twee derde voor de eerste groep, een derde voor de tweede. In 2001 zijn Phare-CBC-programma's in 14 grensgebieden operationeel. Daarnaast wordt nog eens 12 miljoen euro toegewezen aan het CBC-programma voor het Oostzeegebied (Polen, Letland, Litouwen, Estland) waar, gezien het bijzondere karakter van het gebied, een transnationale aanpak moet worden gevolgd in combinatie met het Interreg III B-programma.

Voor ieder gebied op de grens tussen een EU- en een kandidaat-lidstaat (hier in de vorm van gezamenlijke Phare-CBC/Interreg-programmeringsdocumenten) en voor ieder gebied tussen twee kandidaat-lidstaten (met uitzondering van het Oostzeegebied) zijn gezamenlijke programmeringsdocumenten vastgesteld die de periode 2000-2006 beslaan. In het Oostzeegebied werd het gezamenlijke CBC/Interreg III B-programmeringsdocument in juni 2001 goedgekeurd door de Commissie. De uitvoering van de gezamenlijke programmeringsdocumenten bereikte in de loop van 2001 haar kruissnelheid.

2.6. Op meerdere begunstigden gerichte programma's

MKB-financieringsfaciliteit

Doelstelling van de MKB-financieringsfaciliteit is financiële intermediairs, d.w.z. banken, leasebedrijven of beleggingsfondsen in de kandidaat-lidstaten van Midden-Europa, over te halen om de financiering van MKB-activiteiten uit te breiden en te handhaven. Teneinde financiële intermediairs te helpen hun gebrek aan ervaring te ondervangen en teneinde de speciale administratieve kosten en risico's die een en ander met zich meebrengt te dekken, krijgen zij via de faciliteit toegang tot financiën en speciale prikkels. De faciliteit wordt gesponsord door internationale financiële instellingen (IFI's), namelijk de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO), de Europese Investeringsbank (EIB) en de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa/Kreditanstalt (CEB/KfW).

Projecten van de faciliteit worden vanuit twee gecoördineerde afdelingen opgezet (de afdeling Leningen, Garanties en Leasing en de afdeling Aandelenkapitaal) en hebben de vorm van leningen of aandelenfinanciering met eigen vermogen voor de financiële instellingen, in combinatie met op maat gesneden pakketten financiële prikkels. De financiële intermediairs lenen door of leasen aan individuele micro-ondernemingen of aan MKB's, of voorzien hen van eigen vermogen. In bepaalde gevallen sluizen de financiële intermediairs ook extra bijdragen uit hun eigen middelen door aan de ontvangende ondernemingen.

Na een opstart-Fase I die de Commissie en de EBWO in april 1999 hebben gelanceerd, ging de faciliteit in 2001 haar Fase II in, met de toewijzing van 30 miljoen euro aan enerzijds de EBWO en anderzijds de CEB/KfW. Aanvullend besloot de Commissie ook de EIB voor een bedrag van 30 miljoen euro onder de sponsors op te nemen en de reikwijdte van de faciliteit tot Turkije uit te breiden via een samenwerking met CEB/KfW ter hoogte van 4 miljoen euro.

Eind 2001 had het programma de volgende financiële status:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Programma voor ondersteuning van het bedrijfsleven

Het programma is opgezet om in de kandidaat-lidstaten van Midden-Europa de rol van vertegenwoordigende organisaties van het bedrijfsleven te versterken, zodat zij actoren uit het bedrijfsleven in deze landen kunnen bijstaan bij hun aanpassingen aan de uitdagingen die de toetreding tot de EU met zich meebrengt, en in het bijzonder aan de veranderingen die zich op bedrijfsniveau voordoen als gevolg van de noodzaak zich aan te passen aan het acquis communautaire. Daartoe wordt steun verleend aan de ontwikkeling van samenwerkingsactiviteiten in de vorm van partnerschappen en jumelage met horizontale en sectorale vertegenwoordigende organisaties van het bedrijfsleven in de bestaande lidstaten.

Zeventien projecten - gesteund via subsidies voor een totaalbedrag van 22 miljoen euro - bestreken een breed scala van sectoren van het bedrijfsleven en activiteiten, met inbegrip van kamers van koophandel; kleine en middelgrote ambachtsbedrijven; de meubel- en houtindustrie; producentenverenigingen, sociale ondernemingen en bedrijven met werknemersparticipatie; de chemische industrie; de voedingsmiddelen- en drankenindustrie; de ijzer- en staalindustrie; de textiel- en kledingindustrie; dierlijke productie; en de ICT-industrie.

De projecten richtten zich op onderwerpen als het democratischer laten functioneren en onafhankelijker maken van de vertegenwoordigende organisaties van het bedrijfsleven; de rol van deze organisaties als belangengroepen op nationaal en internationaal niveau vergroten; bedrijven in de kandidaat-lidstaten van Midden-Europa helpen hun inzicht in de interne markt te vergroten en zich aan te passen aan het hiermee samenhangende acquis communautaire; en knowhow over bedrijfsontwikkeling overdragen.

Uit hoofde van het programma voor ondersteuning van het bedrijfsleven hebben ook twee speciale projecten steun ontvangen - het eerste op het gebied van industriële eigendom en het tweede ten behoeve van vertegenwoordigende organisaties in de landbouwsector.

In de meeste gevallen werd met behulp van de projecten de ontwikkeling van een praktische aanpak voor het overnemen van het acquis gesteund; de projecten werden hoofdzakelijk uitgevoerd in de vorm van conferenties, seminars, workshops, opleidings- en raadgevingsmissies. Daarnaast werden in het kader van vrijwel alle projecten stages georganiseerd alsmede detachering van vertegenwoordigers van organisaties voor ondersteuning van het bedrijfsleven naar vergelijkbare organisaties in de EU of naar Europese overkoepelende organisaties. Tot de andere uitgevoerde - of geplande - activiteiten behoren behoefteonderzoeken, de ontwikkeling van platformen voor de uitwisseling van statistische gegevens, de ontwikkeling van extranet/intranetsites, het online beschikbaar stellen van specifieke informatie over het acquis, en de voorbereiding van aanbestedingen voor andere EU-programma's.

De tot nu toe behaalde resultaten en uitkomsten wijzen erop dat het kennis- en bewustzijnsniveau inzake onderwerpen die betrekking hebben op de toetreding tot de EU in het algemeen is verbeterd en dat men inzicht heeft in de rol en de verantwoordelijkheid van organisaties voor ondersteuning van het bedrijfsleven in de EU.

Milieuprogramma

De drie 'toetredingsgerichte' initiatieven die in 1999 van start gingen, werden in 2001 afgesloten:

- het project voor duurzame natuurbescherming (1,9 miljoen euro);

- ad-hocbijstand voor de kandidaat-lidstaten uit Midden-Europa bij de voorbereiding op het lidmaatschap van het Europees Milieuagentschap (1,6 miljoen euro);

- inventarisatie van situaties in de 'zwarte driehoek' die in strijd zijn met geselecteerde EU-richtlijnen (0,5 miljoen euro)

samen met de uitvoering van het Regional Environmental Accession Project (REAP), waarmee een bedrag van 6,25 miljoen euro is gemoeid. Doelstelling van de REAP-activiteiten is het verbeteren van de nakoming van de milieuwetgeving van de EU op een aantal gevoelige terreinen, zoals lucht- en waterkwaliteit, afvalbeheer, en in het bijzonder het vergroten van de uitvoeringscapaciteit Bovendien werd aan de gemeenten in de kandidaat-lidstaten, waaraan voor veel van de richtlijnen de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan is overgedragen, een aanbestedingssysteem geleverd en advies gegeven. Daarnaast werd via dit project ook geholpen met het opzetten van de netwerken die nodig zijn om NGO's en het grote publiek beter te informeren en in het harmonisatieproces te integreren.

Horizontaal Phare-programma betreffende justitie en binnenlandse zaken

Teneinde de administratieve capaciteit van de rechterlijke macht en de instanties voor wetshandhaving in de kandidaat-lidstaten van Midden-Europa te versterken, is uit hoofde van het programma bijstand gefinancierd op de volgende gebieden:

* "justitiële samenwerking bij strafzaken" (1,5 miljoen euro). Via het project zijn kwesties als uitleveringen, wederzijdse juridische bijstand en confiscatie aan de orde gesteld;

* "de rechtsstaat" (3,1 miljoen euro). Het project richtte zich op vier aspecten van het functioneren van het rechtsstelsel in de tien kandidaat-lidstaten van Midden-Europa: een onafhankelijk rechtsstelsel; de status en de rol van de openbare aanklager; procedures in de rechtszaal en executies van vonnissen; veiligheid van slachtoffers, rechters, eisers, pleiters en juryleden;

* "migratie, visa en beheer van de buitengrenzen" (3,0 miljoen euro). In het project werden kwesties behandeld die betrekking hebben op het functioneren van een immigratiedienst, hechtenis, uitzetting en terugkeer; op het visumbeleid en visumpraktijken; en op het Schengen- acquis en op de bestrijding van illegale immigratienetwerken.

Ook werd "de opleiding van rechters in het Gemeenschapsrecht" (1,3 miljoen euro) door het programma gesteund.

De projecten werden uitgevoerd door het Europees Instituut voor Bestuurskunde (de opleiding van rechters) en door consortia van lidstaten die professioneel personeel en praktijkmensen van hun eigen regeringsafdelingen beschikbaar stelden, evenals projectbeheerteams.

Het project voor de opleiding van rechters was erop gericht voor elke kandidaat-lidstaat uit Midden-Europa afzonderlijk een opleidingsprogramma en -methodiek vast te stellen en de rechters een praktische handleiding in het Gemeenschapsrecht te geven.

Alle andere projecten waren volgens een gemeenschappelijke structuur opgebouwd: na een fase van deskresearch volgden informatie- en bijstandsmissies door functionarissen uit de lidstaten naar de begunstigde landen. Het gezamenlijke werk van deskundigen uit de begunstigde landen en de lidstaten was bedoeld om tot "aanbevelingen" en "nationale actieplannen" te leiden waarin duidelijk aangegeven stond welke praktische stappen de kandidaat-lidstaten waren overeengekomen aan het einde van de projecten te nemen. Bovendien omvatten deze projecten ook een aantal opleidingsseminars waarbij "opleiders worden opgeleid".

Het horizontaal programma betreffende justitie en binnenlandse zaken uit hoofde van Phare bleef ook in 2002 uitgevoerd worden.

Drugsbestrijdingsprogramma

Met het door de Europese Raad van Santa Maria da Feira goedgekeurde EU-actieplan inzake drugs 2000-2004 werden de Commissie en de Raad verzocht ervoor te zorgen dat de kandidaat-lidstaten het acquis communautaire en de 'beste werkwijzen' op het terrein van drugsbestrijding overnemen, en dat deze op bevredigende wijze worden uitgevoerd.

Met het oog op deze doelstelling werden projecten uit hoofde van het drugsbestrijdingsprogramma op vergelijkbare wijze als die uit hoofde van het horizontaal programma betreffende justitie en binnenlandse zaken opgebouwd, in de zin dat de lidstaten zorgden voor deskundigheid en projectbeheermiddelen.

In fase V van het Phare-precursorenproject (1,3 miljoen euro) is bijstand verleend bij het opstellen van compatibele wetgeving en zijn opleidingen verzorgd en is uitrusting verstrekt ter versterking van overheidsdiensten en voor de uitvoering van precursorencontroles. Met het project betreffende synthetische drugs in het kader van Phare (2 miljoen euro) is men begonnen de capaciteit van de kandidaat-lidstaten te versterken om de illegale productie van en handel in synthetische drugs te verminderen door middel van bewustmaking, opleidingen op het gebied van het analyseren van synthetische drugs en oefeningen in het ontmantelen van illegale laboratoria. Het belangrijkste resultaat van het project waren de nationale activiteitenplannen op het gebied van synthetische drugs, waarmee een kader werd vastgesteld voor acties die op korte en middellange termijn nodig zijn op het gebied van het verminderen van de voorraad synthetische drugs. Beide projecten eindigden in december 2001.

Het gezamenlijke UNIDCP-Phare-project voor de handhaving van drugswetgeving in Zuidoost-Europa (4,5 miljoen euro) dat via het UNDCP werd uitgevoerd eindigde in december 2001. Hierdoor werd het regionaal en subregionaal netwerk van nationale capaciteiten voor het ontmantelen van drugshandelorganisaties vergroot voor het ontwrichten van drugstoevoerkanalen en voor het opsporen van illegale drugs bij grensovergangen en tijdens het vervoer ervan. Naast Bulgarije en Roemenië nam ook de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië deel aan dit project.

Tot slot ging in februari 2001 het project samenwerking EMCDDA - LMOE van start, waarmee een bedrag van 2 miljoen euro is gemoeid. Het project is erop gericht de twaalf kandidaat-lidstaten te integreren in de activiteiten van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA) en structurele verbindingen met het REITOX- netwerk (Réseau européen d'information sur les drogues et les toxicomanies) tot stand te brengen. De nationale contactpunten worden verder versterkt, geïnstitutionaliseerd en verder voorbereid om door middel van een sterk onderdeel institutionele ontwikkeling en capaciteitsopbouw aan dergelijke activiteiten deel te nemen

Het programma ECOS-Ouverture

Het programma is bedoeld voor het versterken van lokale overheidsinstanties in Midden- en Oost-Europa, door samenwerking met EU-counterparts in vooral de minder welvarende gebieden in de EU. Met deze interregionale steunmaatregel wordt via gezamenlijke projecten voor de uitwisseling van ervaring en knowhow, de samenwerking tussen relevante overheidsinstanties gestimuleerd. Dit programma, dat dateert uit 1990, wordt sinds 1994 uit hoofde van Phare en het EFRO gefinancierd.

2001 was het eerste volledige jaar voor de uitvoering van 32 projecten die uit de Phare-begroting voor 1998 werden gefinancierd voor een totaalbedrag van 7,35 miljoen euro. De belangrijkste samenwerkingsthema's zijn economische ontwikkeling (18) en milieu (7), terwijl bij de overige projecten het zwaartepunt op culturele (4) of bestuurlijke (3) aspecten ligt. Met een gemiddelde begroting van 244.440 euro spelen de Phare-partners een belangrijkere rol in de projecten dan bij de projecten van vroegere generaties het geval was. Bij een derde van alle projecten zijn twee of meer partners uit de door Phare begunstigde landen betrokken. Roemeense autoriteiten waren het best vertegenwoordigd in het programma en waren bij 11 verschillende projecten betrokken. Vlak daarachter komen Hongarije (7) en Slovenië (6).

De projecten duren tussen de 24 en 36 maanden; de projectactiviteiten eindigen in de tweede helft van 2002. Statistieken

De bredere doelstelling van het op meerdere begunstigden gerichte Phare-programma voor samenwerking op het gebied van statistiek is het verbeteren van de toelevering van officiële statistieken uit Phare-kandidaat-lidstaten, in het bijzonder in de context van pretoetreding. Dit programma en zijn doelstellingen hebben in de periode 1991-1999 substantiële toewijzingen uit de Phare-begroting ontvangen. In het jaar 2000 is een strategiedocument ontwikkeld om een strategie vast te stellen over hoe toe te werken naar de doelstelling om het acquis na te leven op het gebied van statistiek met de steun van het Phare-programma. Op basis van deze strategie, die in nauwe samenwerking met en met de deelname van Eurostat, de kandidaat-lidstaten zelf, de lidstaten, internationale organisaties en andere donors is ontwikkeld en die de jaren 2000-2002 bestrijkt, is het op meerdere begunstigden gerichte Phare-programma voor 2001 door Eurostat uitgewerkt en in september 2001 door het beheerscomité van Phare goedgekeurd.

Het programma voor 2001 is gericht op het versterken van de instellingen van de Nationale Bureaus voor de Statistiek van de kandidaat-lidstaten om deze in staat te stellen beter aan de behoeften van hun klanten te voldoen, om betrouwbare en nauwkeurige gegevens te verstrekken die in overeenstemming zijn met het acquis, en om deze tijdig te verstrekken, om de kwaliteit van beschikbare statistieken te verbeteren en om het vertrouwen in statistieken te versterken. Het programma bevat ook een gedeelte waarin wordt gemeten in hoeverre het acquis in de kandidaat-lidstaten wordt nageleefd op het gebied van statistiek. De totale begroting voor dit programma bedraagt 7,39 miljoen euro.

Het programma bevat verschillende soorten projecten. De belangrijkste zijn de sectorale projecten die de hiaten opvullen die nog bestaan bij de uitvoering van het acquis of die het hoofd bieden aan nieuwe eisen van het acquis. In dit programma zijn diverse projecten opgenomen op het gebied van macro-economische statistiek, bedrijfsstatistiek, sociale statistiek, landbouwstatistiek en statistiek met betrekking tot buitenlandse handel; de uitvoering ervan is in februari 2002 begonnen. De totale begroting voor deze projecten bedraagt circa 3,4 miljoen euro.

Een ander belangrijk onderdeel van het programma bevat alle bijstandsactiviteiten op het gebied van statistiek, zoals deelname aan de Eurostat-werkgroepen, aan seminars, aan opleidingscursussen, het detacheren van stagiairs naar Eurostat of naar een bureau voor de statistiek in een lidstaat, het uitvoeren van studiereizen en consultaties. De begroting voor dit gedeelte van het programma bedraagt 3,5 miljoen euro.

Een derde deel van het programma betreft het aspect van de voortgangsbewaking van de naleving door middel van een instrument dat de "compliance database" wordt genoemd; de begroting hiervoor bedraagt 0,5 miljoen euro.

De tenuitvoerlegging van dit programma is in februari van start gegaan met de gunning van contracten voor de sectorale projecten, terwijl de begroting voor bijstandsactiviteiten op het gebied van statistiek in de vorm van subsidies zal worden gegeven aan de bureaus voor de statistiek van zowel de lidstaten als van de kandidaat-lidstaten. De voortgangsbewaking van de naleving zal in september 2002 van start gaan. Al de diverse projecten zullen in het voorjaar van 2004 zijn afgerond.

Verwacht wordt dat zij zullen bijdragen aan de verdere aanpassing van de statistische systemen van de kandidaat-lidstaten aan de Europese normen. Het resultaat van de projecten zal zijn dat de bureaus voor de statistiek beter in staat zijn gegevens aan te leveren die volledig overeenstemmen met het acquis in de geselecteerde samenwerkingsgebieden.

Het Lien-programma

Het Lien (Link Inter European NGOs)-programma wil de activiteit stimuleren van en de samenwerking bevorderen tussen niet-gouvernementele non-profitorganisaties die actief zijn op het sociale vlak en wil de achtergestelde groepen van de bevolking bijstaan. Sinds 1992 zijn 216 projecten geselecteerd; deze hebben uit hoofde van Phare een totaalbedrag van ongeveer 31 miljoen euro aan subsidies ontvangen.

Veertig projecten die tijdens de laatste oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van Lien in 1999 zijn geselecteerd, zijn in 2001 uitgevoerd. Deze projecten bestreken alle door Phare begunstigde landen, evenals Albanië, Bosnië en Herzegovina en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

Een groot gedeelte van de projecten (14) zijn uitgevoerd door NGO's die werken ten behoeve van vrouwen die beperkte toegang hebben tot gezondheid en werkgelegenheid, jongeren en ouderen evenals etnische minderheden (14 projecten). Nog eens 15 projecten hadden betrekking op hulp ten behoeve van gehandicapten (blinden, lichamelijk en geestelijk gehandicapten), zieken (HIV) en verslaafden (drugs). De overige middelen zijn gebruikt ter ondersteuning van werkgelegenheidsprojecten (5) of andere projecten (6), zoals trainingskampen om mensen bewust te maken van de aanwezigheid van mijnen in Bosnië en Herzegovina.

Partnerschapsprogramma

Het Partnerschapsprogramma wordt sinds 1993 met Phare-middelen gesubsidieerd om de dialoog en de samenwerking op het gebied van plaatselijke ontwikkelingsaangelegenheden tussen particuliere en openbare non-profitorganisaties in de landen van Midden- en Oost-Europa te bevorderen. Via het programma is subsidie verleend aan plaatselijke ontwikkelingsprojecten waartoe ten minste twee non-profitorganisaties die, met het oog op het wederzijds uitwisselen van vaardigheden, kennis en ervaring, een duurzaam partnerschap wensen op te bouwen, het initiatief genomen hebben.

De meerderheid van de 52 projecten die uit hoofde van het uit 1997 daterende Partnerschapsprogramma voor in totaal 9,75 miljoen euro zijn gefinancierd, werden in 2001 afgesloten. De projecten van deze laatste Parnerschapsgeneratie richtten zich in het bijzonder op:

- lokale en regionale ontwikkeling (verbetering van lokale en regionale diensten, regionale planning, plattelands- en landbouwontwikkeling, toerisme);

- de ontwikkeling van het bedrijfsleven en van ondernemingszin;

- sociaal-economische ontwikkeling (bevorderen van de rechten van arbeiders en van de sociale dialoog, bevorderen van consumentenbelangen, versterken van verenigingen die onder meer coöperaties vertegenwoordigen).

Veel van de projecten zullen met bijdragen uit andere bronnen zoals het programma Access van de Europese Commissie of nationale programma's, hun activiteiten voortzetten.

Het programma Access

Het programma Access richt zich op het versterken van maatschappelijke organisaties in de kandidaat-lidstaten door de uitvoering van het acquis communautaire te bevorderen op beleidsterreinen waarop geen sprake is van overheidsactiviteiten of waar deze een aanvulling zijn op die van de derde sector, en ook door de bevolking bewust te maken en door acceptatie te creëren op deze terreinen. Bovendien zal via de uit hoofde van Access gefinancierde activiteiten worden bevorderd dat individuen of groepen die het risico lopen in het transformatieproces economisch, sociaal of politiek gemarginaliseerd te worden, niet van het programma worden uitgesloten en er ook aan deelnemen. Het programma kan activiteiten steunen in de volgende sectoren: milieubescherming, sociaal-economische ontwikkeling en sociale activiteiten.

Uit hoofde van Access worden medefinancieringssubsidies verstrekt om projecten te steunen die door niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en non-profitorganisaties worden uitgevoerd. Macroprojecten worden uitgevoerd in partnerschap met organisaties uit ten minste twee verschillende landen (Phare-toetredingslanden en de EU-landen), terwijl microprojecten kunnen worden uitgevoerd door één enkele organisatie die in een van de kandidaat-lidstaten is gevestigd. Bovendien omvat het programma een netwerkfaciliteit, die steun toekent aan NGO's/non-profitorganisaties in de kandidaat-lidstaten om deel te nemen aan op EU-niveau georganiseerde activiteiten.

Gedurende het jaar 2001 is men uit hoofde van het uit 1999 daterende programma Access in de tien landen van Midden- en Oost-Europa begonnen met de uitvoering van 463 projecten, voor een totaalbedrag van 16,77 miljoen euro (uit een totaalbedrag van 19 miljoen euro dat voor subsidies beschikbaar was). De tenuitvoerlegging van activiteiten die uit de overige middelen worden gefinancierd evenals de tenuitvoerlegging van Access 2000 vindt plaats in 2002.

2.7. Participatie in communautaire programma's en agentschappen

In Agenda 2000 stelde de Commissie als tussendoel voor de toetreding van de kandidaat-lidstaten voor, om nog vóór de toetredingsdatum een breed scala van communautaire programma's geleidelijk voor deze landen open te stellen. Ook werd voorgesteld de landen actief in bepaalde communautaire agentschappen of instellingen te laten participeren, om hen beter voor te bereiden op de overname van het acquis.

Aangezien de communautaire programma's grotendeels de uitdrukking vormen van het Gemeenschapsbeleid, is deelname aan deze programma's een nuttige voorbereiding op de toetreding, omdat de kandidaat-lidstaten en hun burgers dan vertrouwd raken met het beleid en de werkwijzen van de Unie. Sinds 1998 participeren alle kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa volledig in communautaire programma's, met name op terreinen als onderwijs, beroepsopleiding, jeugd, onderzoek, energie, milieu, kleine en middelgrote ondernemingen. De participatie van de kandidaat-lidstaten in communautaire programma's is een wezenlijk onderdeel van de pretoetredingsstrategie.

* Desbetreffende programma's

Na het voorstel dat de Commissie de Raad in november 2000 deed voor nieuwe rechtsinstrumenten, teneinde de communautaire juridische procedures te stroomlijnen en daarmee de participatie van de kandidaat-lidstaten in communautaire programma's te vergemakkelijken, is in 2001 substantiële vooruitgang geboekt bij de uitvoering van deze nieuwe procedures.

In de meeste gevallen en op verzoek van de kandidaat-lidstaten worden de kosten van deze participatie medegefinancierd door Phare. In 2001 is Phare voor 111,6 miljoen euro betalingsverplichtingen aangegaan voor de participatie van de tien landen uit Midden- en Oost-Eropa in Gemeenschapsprogramma's, waarmee 46% van hun totale financiële bijdrage is gemoeid. Het overgrote deel van deze middelen wordt beschikbaar gesteld op basis van "frontloading", d.w.z. ten behoeve van de participatie van kandidaat-lidstaten in Gemeenschapsprogramma's in het jaar 2002.

* Desbetreffende agentschappen

Ook voor communautaire agentschappen is de participatie van de kandidaat-lidstaten gaande.

In dit verband werd met alle dertien kandidaat-lidstaten over bilaterale overeenkomsten onderhandeld ten behoeve van hun participatie in het Europees Milieuagentschap. Bulgarije, Slowakije, Malta, Cyprus, Letland, Slovenië, Hongarije, Litouwen, Roemenië, Estland en Tsjechië hebben hun desbetreffende lidmaatschapsovereenkomst succesvol geratificeerd. In 2001 heeft Phare 2,15 miljoen euro bijgedragen ten behoeve van de participatie van de LMOE in het Europees Milieuagentschap in 2002, d.w.z. 58% van hun totale financiële bijdrage.

In 2001 stelde de Commissie voor onderhandelingen te openen over de participatie van kandidaat-lidstaten in het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving.

Wat de andere agentschappen betreft, is besloten om nu met de voorbereidingen voor toekomstige participatie van kandidaat-lidstaten te beginnen. Voorbereiding voor volledige participatie in de communautaire agentschappen is voor deze landen een fundamentele stap om zich vertrouwd te maken met het acquis communautaire in de brede betekenis van het woord. Het kan in het belang zijn van zowel de Unie als de kandidaat-lidstaten. De participatie zal plaatsvinden door middel van deelname van vertegenwoordigers van deze landen aan enkele ad-hocbijeenkomsten, deskundigengroepen en ander specifiek werk van wederzijds belang dat door de agentschappen wordt uitgevoerd.

Hiertoe is in 2000 5 miljoen euro toegewezen als Phare-steun voor het uitvoeren van voorbereidende maatregelen in 2000-2001 met betrekking tot de participatie van de tien LMOE in vijf communautaire agentschappen.

2.8. Samenwerking met EIB en internationale financiële instellingen

De samenwerking met de EIB en IFI's werd in 2001 voortgezet in het kader van het memorandum van overeenstemming inzake samenwerking op het gebied van de pretoetredingsbijstand. Gezien het feit dat grote infrastructurele projecten die gewoonlijk zijn onderworpen aan internationale medefinanciering, nu uit hoofde van Ispa worden gefinancierd, was medefinanciering uit hoofde van Phare zeer beperkt. De Commissie was echter aan het onderzoeken hoe het onderdeel economische en sociale samenhang van het Phare-programma met de IFI's kon worden medegefinancierd.

Het belangrijkste medefinancieringsinstrument in 2001 was wederom de MKB-faciliteit waaraan de EIB zou meedoen, naast de EBWO en de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa/KfW. In 2001 is de Commissie ook besprekingen begonnen met de EIB over een faciliteit om plaatselijke gemeenten in grensregio's te financieren, zoals is weergegeven in de mededeling van de Commissie over grensregio's (COM(2001) 437 def. van 25 juli 2001).

3. PROGRAMMABEHEER

3.1. Voorbereiding op uitgebreide decentralisatie (EDIS)

In 2000 nam de Commissie het initiatief tot het proces waarbij de decentralisatie van Phare wordt uitgebreid teneinde de capaciteit van de kandidaat-lidstaten te versterken om pretoetredingssteun te beheren en om vertrouwd te raken met de gezamenlijke verantwoordelijkheidsbeginselen die ten grondslag liggen aan de implementatie van de Structuurfondsen [1].

[1] Sapard wordt vanaf het begin op een gedecentraliseerde basis uitgevoerd.

Teneinde het voorbereidende werk van de kandidaat-lidstaten te begeleiden is er een werkdocument van de Commissie opgesteld: "Voorbereiding op uitgebreide decentralisatie". In dit document wordt op meer gedetailleerde wijze aangegeven hoe de Europese Commissie de criteria en voorwaarden van Coördinatieverordening nr. 1266/99 interpreteert. Het document bevat bovendien checklists die door de relevante instanties kunnen worden gebruikt. Naleving van de EDIS-checklist is voor de structuren van de kandidaat-lidstaten een zeer belangrijke stap als het erom gaat te laten zien dat zij over de capaciteit beschikken om de toekomstige Structuurfondsen en het Cohesiefonds te beheren.

In een aanvullend document met de titel "Road map to EDIS for Ispa and Phare", dat in 2001 aan de kandidaat-lidstaten is toegezonden, worden de procedurele fases weergegeven die de uitvoerende structuren moeten doorlopen om aan de EDIS-eisen te voldoen en zo de formele accreditering van de Commissie te ontvangen om op ex-post wijze te mogen werken. Aan de hand van dit document kunnen de vier fases worden afgerond: hiatenbeoordeling van de specifieke instellingen, en nationale aanbestedingsprocedures, voorbereiding op EDIS, beoordeling van de naleving en het werk dat moet worden gedaan als voorbereiding op het Commissiebesluit. Toen het onderhandelingsproces zich in versneld tempo begon te voltrekken, bleek het van cruciaal belang te zijn de geleverde inspanningen te versnellen. Uitgebreide decentralisatie van beheersverantwoordelijkheid naar de nationale autoriteiten werd door de Europese Commissie als een hoge prioriteit beschouwd en de kandidaat-lidstaten worden dan ook nadrukkelijk aangespoord zich op EDIS voor te bereiden en zij worden in dit proces gesteund.

De doelstelling van de Commissie is dat in de kandidaat-lidstaten die zich waarschijnlijk in 2004 bij de EU aansluiten het uitgebreide gedecentraliseerde systeem voor de uitvoering van Phare (EDIS) op zijn laatst op de eerste dag van toetreding van kracht zal zijn. De betrokken kandidaat-lidstaten zijn in het algemeen begonnen met de eerste stappen van de eerste fase van de uitvoering van EDIS, de 'hiatenbeoordeling'.

De Commissie heeft middelen ter beschikking gesteld om de kandidaat-lidstaten te steunen en te begeleiden bij het identificeren van de gebieden waarop de structuren en procedures nog niet aan de EDIS-eisen kunnen voldoen, om hen bij te staan bij de ontwikkelingen die nodig zijn om dergelijke tekortkomingen te verhelpen en om te beoordelen of de noodzakelijke verbeteringen zijn doorgevoerd voordat zij een formeel verzoek om EDIS bij de Europese Commissie indienen.

3.2. Voortgangsbewaking, beoordeling en evaluatie achteraf

De doelstelling van het Phare-systeem van voortgangsbewaking en beoordeling (ingevoerd in 1996) is tweeledig: (1 ) het geven van een onafhankelijke analyse van de effectiviteit van lopende programma's, door een beschrijving te geven van de mate waarin men erin slaagt de programmadoelstellingen te bereiken, van de prestaties van de betrokken partijen en van het vermogen van de kandidaat-lidstaten om het acquis communautaire over te nemen; en (2) het verspreiden van de kennis die is verworven, om op die manier de uitvoering van lopende en het ontwerp van toekomstige programma's te verbeteren.

Het systeem is in wezen een beheersinstrument waarmee beheerders van Phare-programma's gegevens over de uitvoering van lopende programma's tot hun beschikking krijgen alsook een beoordeling van de vooruitgang die is geboekt en van de waarschijnlijkheid dat de vastgestelde doelstellingen zullen worden gerealiseerd. Er worden aanbevelingen gedaan ter verbetering van beheer en uitvoering alsook voor het ontwerp van vergelijkbare toekomstige programma's. De verslagen worden ook gebruikt wanneer voor een specifieke sector een ex-postevaluatie wordt uitgevoerd. Eind 2001 waren zo'n 600 verslagen geproduceerd, waarin alle sectoren in alle door Phare begunstigde landen aan de orde kwamen.

Het systeem van voortgangsbewaking en beoordeling (a) is gebaseerd op de participatie van alle bij de programmering en uitvoering van Phare-programma's/-projecten betrokken partijen, (b) functioneert op basis van een geïntegreerde aanpak, waarbij met name aansluiting wordt gezocht bij het opstellen van een programma, de gunning van contracten en de uitvoering van een programma, en (c) functioneert volgens een resultaatgerichte methode die in overeenstemming is met het witboek van de Commissie over hervormingen.

De bevindingen uit de voortgangs- en beoordelingsverslagen worden ingevoerd in het Phare-programmeringssysteem, via de verbeterde en uniforme voortgangsrapportage voor alle programma's en landen, de snellere introductie van herstelmaatregelen, indien nodig, en de uitwisseling van ervaringen tussen de Commissie en de kandidaat-lidstaten. De grotere feedback komt het ontwerp van daaropvolgende programma's ten goede en helpt besluitvormers in de fase waarin zij hun goedkeuring aan een programma moeten hechten.

Voortgangsbewaking en beoordeling zijn nog steeds een wezenlijk onderdeel van het gedecentraliseerde systeem voor de uitvoering van Phare. Zij verschaffen alle bij programmabeheer en -uitvoering betrokken partijen degelijke informatie over de voortgang van de diverse programma's, over de vraag of de doelstellingen van de programma's worden bereikt, en over de relevantie ervan voor de Phare-doelstellingen en toetredingsprioriteiten zoals die in de partnerschappen voor toetreding en de nationale programma's voor de overname van het acquis zijn geformuleerd.

Voortgangs- en beoordelingsverslagen van lopende nationale programma's worden opgesteld door onafhankelijke beoordelings-/evaluatie-eenheden die in elk land zijn opgezet (externe contractant), terwijl meerlandenprogramma's worden beoordeeld door een centrale eenheid in Brussel. Elke evaluatie-eenheid moet ook een halfjaarlijks verslag aan DG Uitbreiding overleggen, waarin een nauwkeurige beschrijving wordt gegeven van de activiteiten die de afgelopen zes maanden zijn uitgevoerd en de aandacht wordt gevestigd op algemene trends in de uitvoering van de Phare-sectorprogramma's.

De productie van voortgangs- en beoordelingsverslagen is een volstrekt participatoir proces dat alleen naar behoren kan functioneren als al degenen die betrokken zijn bij het beheer van de beoordeelde programma's actief in dat proces participeren De deskundigen werken op basis van relevante gegevens uit voortgangsverslagen en houden interviews en brengen bezoeken op locatie om de informatie uit die voortgangsverslagen maar ook informatie uit andere bronnen op hun juiste waarde te kunnen schatten. Voortgangs- en beoordelingsverslagen bevatten aanbevelingen op beheers- en ontwerpgebied. Deze moeten in overeenstemming zijn met de toetredingsprioriteiten die in de partnerschappen voor toetreding en de nationale programma's voor de overname van het acquis zijn aangegeven.

Een follow-up-proces van aanbevelingen en feedback binnen het Phare-beheersysteem completeert de evaluatiecyclus. Zodra een verslag is afgegeven, organiseert de delegatie van de Commissie in het desbetreffende land een "debriefing"-bijeenkomst, waar belanghebbende partijen afspraken maken over de wijze waarop en de middelen waarmee de gemaakte aanbevelingen zullen worden toegepast alsook over een geëigend tijdschema.

De voortgangs- en beoordelingsverslagen worden samen met de notulen van de "debriefing"-bijeenkomsten en de bijeenkomsten van de sectorale subcomités voor voortgangsbewaking eenmaal per jaar overhandigd aan het gezamenlijk comité voor voortgangsbewaking, dat verantwoordelijk is voor de beoordeling van de voortgang van alle Phare-programma's in het desbetreffende land (alsook voor de voortgangsbeoordeling van de Ispa- en Sapard-programma's, aan de hand van de jaarverslagen van de desbetreffende comités voor voortgangsbewaking).

Op basis van de voortgangs- en beoordelingsverslagen doet het gezamenlijk comité voor voortgangsbewaking voorstellen ter verbetering van het programmabeheer en het ontwerp van toekomstige projecten alsook voor maatregelen ter bevordering van de overname van het acquis communautaire door de kandidaat-lidstaten.

Ten behoeve van een betere afstemming op het systeem van de Structuurfondsen is de beoordelingsfunctie omgedoopt in "tussentijdse evaluatie". De herziene regeling tussentijdse evaluatie is in het derde kwartaal van 2001 in werking getreden. Uitgangspunt bij de herziening is geweest dat de kandidaat-lidstaten de volledige verantwoordelijkheid voor verslaglegging op zich nemen en twee keer per jaar voor alle sectoren voortgangsverslagen produceren, hetgeen een stap is in de richting van het beheer van de Structuurfondsen. De functie 'tussentijdse evaluatie' blijft onder de verantwoordelijkheid van de Commissie vallen.

In 2001 zijn 85 voortgangs- en beoordelings-/tussentijdse evaluatieverslagen verschenen, waarin alle sectoren in alle begunstigde landen aan de orde komen. Deze verslagen zijn vervaardigd door een onafhankelijke externe contractant, het OMAS- en EMS- consortium. Het EMS-consortium heeft kantoren in Bulgarije, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slowakije en Slovenië, bemand met zowel lokale beoordelaars als beoordelaars uit de EU. Het centraal EMS-kantoor in Brussel is verantwoordelijk voor de evaluatie van meerlandenprogramma's en programma's gericht op meerdere begunstigden.

Eenheid D van DG Uitbreiding zorgt voor kwaliteitsondersteuning voor de landenteams, door hulpverlening bij programmering, beoordeling door collega's en het geven van commentaar op financieringsvoorstellen. Teneinde ervoor te zorgen dat deze hulp voor de programmeringsautoriteiten van toegevoegde waarde is, werd in 2001 meer nadruk gelegd op het samenstellen van horizontale en thematische verslagen over de lessen die zijn geleerd op sleutelterreinen zoals jumelage, de overgang naar de Structuurfondsen, justitie en binnenlandse zaken, MKB's, hervormingen van het openbaar bestuur. Deze verslagen zullen de programmamakers helpen om te leren van 'beste praktijken', van de ervaringen met eerdere Phare-steun en van de aanpak die in het kader van de Structuurfondsen wordt gevolgd. Daarnaast werden landenbeoordelingen vervaardigd voor al de Phare-kandidaat-lidstaten die de bevindingen van alle voortgangs- en beoordelingsverslagen per sector hadden geconsolideerd voor de periode 1996-2001.

Evaluatie achteraf

Evaluatie achteraf zorgt voor een "externe" visie op de resultaten die met het Phare-programma of met onderdelen ervan zijn behaald. Momenteel gaat het in de verslagen in het bijzonder over rapportages over het gebruik van communautaire middelen en gaat de aandacht vooral uit naar de bereikte effecten en naar de duurzaamheid van deze effecten.

Vanuit het standpunt van de Commissie zijn de ex-postevaluatieverslagen belangrijke instrumenten om aan andere instellingen zoals de Raad en het Parlement verslag te doen van de resultaten die zijn behaald als gevolg van uitgaven in het kader van de communautaire begroting. Ex-postevaluaties, waarin de nadruk wordt gelegd op de effecten en de duurzaamheid van programma's, zijn een verantwoordelijkheid van de Commissie die kort geleden is vergroot. Het voegt een belangrijke "resultaatgerichte" dimensie toe aan rapportages over het gebruik van Gemeenschapsmiddelen.

Vóór 2000, uit hoofde van AidCo, waren de ex-postevaluaties van Phare voornamelijk sectorgericht. De meest recente ex-postevaluatie, waarmee DG Uitbreiding in 2001 van start is gegaan, is gericht op het evalueren van de effecten en de duurzaamheid van de resultaten die zijn bereikt door 1.000 miljoen euro aan Gemeenschapsmiddelen te gebruiken die in de periode 1997 en 1998 waren geprogrammeerd. Deze financiering vormt de belangrijkste betalingsverplichting van de EG aan de kandidaat-lidstaten in de periode waarin de partnerschappen voor toetreding van toepassing zijn ter ondersteuning van de uitvoering van de nationale programma's voor de overname van het acquis.

Komende taken

Het toepassingsgebied van de regeling tussentijdse evaluatie wordt in 2002 uitgebreid met Cyprus, Malta en Turkije.

Een herziening van de regeling tussentijdse evaluatie en modellen voor voortgangsverslagen worden gezien als belangrijke taken in 2002. Het belangrijkste doel van de herziening is het verder versterken van de toegevoegde waarde van het systeem met behulp van een aantal maatregelen die de kwaliteit vergroten en stroomlijnen. De volgende sleutelmaatregelen worden overwogen:

- Herziening van de evaluatiemethode;

- Een substantiële herziening van de opmaak/de presentatie van de evaluatieverslagen;

- Verdere verbetering van de kwaliteit van het evaluatiesysteem/de rapportage door het instellen van een kwaliteitswaarborgingsgroep;

- Het vaststellen van lokale contactpunten voor tussentijdse en ex-postevaluaties zal ertoe bijdragen dat met name het huidige systeem wordt versterkt, maar zal ook als aandachtspunt dienen om bij te dragen aan de ontwikkeling van lokale capaciteit op het gebied van voortgangsbewaking en evaluaties in het algemeen;

- Het versterken van verspreiding met inbegrip van vroegtijdige waarschuwing, diepteverslagen, landenoverzichtsverslagen, thematische verslagen en workshops waarin projecten worden voorbereid.

Met het oog op de vereisten voor het verder versterken van de capaciteit van de kandidaat-lidstaten voor voortgangsbewaking in het algemeen en van het Phare-programma en de Structuurfondsen in het bijzonder, zal een reeks richtsnoeren worden voorbereid met betrekking tot voortgangsrapportages, die basisvereisten bevatten die gepaard gaan met modellen voor "goede praktijken". Dus door het geven van voorbeelden van "goede praktijken" trachten wij tegemoet te komen aan de noodzaak om het voortgangsrapportagesysteem aan te passen aan de lokale vereisten in de kandidaat-lidstaten door middel van een meer flexibele benaderingswijze.

De resultaten van de huidige ex-postevaluatie zullen begin 2003 beschikbaar zijn. Ook wordt verwacht dat de evaluatie-eenheid van start gaat met een ex-postevaluatie van het jumelagemechanisme dat partners steunt bij het ontwikkelen van aan het acquis gerelateerde administratieve capaciteit, door bestuurders uit de lidstaten voor vaststaande periodes met vastgestelde samenwerkingsprogramma's in hun regeringen te plaatsen. Gelet op de huidige prioriteiten wordt verwacht dat er een verdere ex-postevaluatie zal plaatsvinden van het onderdeel "institutionele opbouw" van Phare-steun.

Er zal een website over tussentijdse evaluaties worden opgezet. Doel van deze nieuwe website is een betere verspreiding van de evaluatieresultaten en een toename van de interne en externe communicatie. Daarna zullen de resultaten van de ex-ante-, tussentijdse en ex-postevaluaties elektronisch beschikbaar worden gesteld voor invoering in het beheerinformatiesysteem, dat bij DG Uitbreiding in ontwikkeling is.

4. FINANCIEEL OVERZICHT EN FINANCIËLE PRESTATIES

In 2001 werd via het Phare-programma in totaal 1.635,41 miljoen euro voor de partnerlanden vastgelegd. In de volgende tabel wordt het bedrag aan Phare-middelen per jaar aangegeven waarvoor in de periode 1990-2001 [2] betalingsverplichtingen zijn aangegaan (miljoen euro):

[2] In 2001 hebben Albanië, Bosnië en Herzegovina en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, in tegenstelling tot voorgaande jaren, geen bijdrage ontvangen uit hoofde van Phare-programma's .

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Wat de uitvoering betreft, kan de stand van zaken als volgt worden samengevat:

Totale betalingsverplichtingen 1990-2001: // 13.516,2 miljoen euro

Totale waarde van ondertekende contracten 1990-2001: // 10.155,1 miljoen euro (m.a.w. voor 75,1% van de middelen waarvoor een betalingsverplichting is aangegaan, zijn contracten afgesloten).

Totale uitbetalingen in het kader van ondertekende contracten 1990-2001: 8.687,3 miljoen euro (dus 64,3 % van de middelen waarvoor een betalingsverplichting is aangegaan en 85,5% van de middelen waarvoor contracten zijn afgesloten, is uitbetaald).