52002PC0443

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkrediet /* COM/2002/0443 def. - COD 2002/0222 */

Publicatieblad Nr. 331 E van 31/12/2002 blz. 0200 - 0248


Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkrediet

(ingediend door de Commissie)

TOELICHTING

1. Algemene overwegingen

1.1. Achtergrond

Door middel van Richtlijn 87/102/EEG inzake het consumentenkrediet [1], zoals gewijzigd in 1990 en 1998 [2], is een communautair kader voor het consumentenkrediet vastgesteld om bij te dragen tot de totstandbrenging van een gemeenschappelijke kredietmarkt en om gemeenschappelijke minimumvoorschriften inzake consumentenbescherming in te voeren.

[1] Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet.

[2] Richtlijn 90/88/EEG van de Raad van 22 februari 1990 tot wijziging van Richtlijn 87/102/EEG betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet, PB L 61 van 10.3.1990, blz. 14-18. Deze richtlijn werd op haar beurt gewijzigd bij Richtlijn 98/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998, PB L 101 van 1.4.1998, blz. 17-23.

De Commissie heeft in 1995 een verslag over de werking van de richtlijn van 1987 [3] uitgebracht, aan de hand waarvan zij de betrokken partijen uitgebreid heeft geraadpleegd. In 1996 heeft zij een verslag uitgebracht over de werking van Richtlijn 90/88/EEG tot wijziging van Richtlijn 87/102/EEG betreffende de toepassing van het jaarlijks kostenpercentage (JKP) [4]. In 1997 heeft zij een beknopt verslag van de reacties op het verslag van 1995 [5] gepresenteerd.

[3] Europese Commissie, Verslag over de werking van Richtlijn 87/102/EEG, COM(95)117 def. van 11.5.1995.

[4] Europese Commissie, Verslag over de werking van Richtlijn 90/88/EEG, COM(96)79 def. van 12.4.1996.

[5] Europese Commissie, Beknopt verslag van de reacties en commentaren, COM(97)465 def. van 24.9.1997.

Uit deze verslagen en raadplegingen blijkt dat de wetgevingen van de lidstaten inzake kredietverlening aan natuurlijke personen in het algemeen en consumptief krediet in het bijzonder sterk uiteenlopen. Richtlijn 87/102/EEG beantwoordt niet meer in voldoende mate aan de huidige stand van zaken op de consumentenkredietmarkt en dient daarom gewijzigd te worden. [6]

[6] Mededeling van de Commissie: "Financiële diensten: het vertrouwen van de consument versterken", follow-up van het Groenboek "Financiële diensten: voldoen aan de verwachting van de consument", COM(97) 309 def.

Hiertoe heeft de Commissie een aantal onderzoeken laten uitvoeren naar specifieke vraagstukken [7] en heeft zij een uitgebreide vergelijkende analyse van de nationale wettelijke maatregelen tot omzetting van de richtlijn verricht.

[7] LEA, M.J., WELTER, R., DÜBEL, A., Study on the mortgage credit in the European Economic Area. Structure of the sector and application of the rules in the directives 87/102 and 90/88, final report on tender n° XXIV/96/U6/21. SECKELMANN, R., Methods of calculation, in the European Economic Area, of the annual percentage rate of charge, final report 31 october 1995, contract n° AO 2600/94/00101. REIFNER, U., Harmonisation of cost elements of the annual percentage rate of charge, APR, Hamburg 1998, project n° AO-2600/97/000169. DOMONT-NAERT, F. & LACOSTE, A.-C., Etude sur le problème de l'usure dans certains Etats membres de l'espace économique européen, Louvain-la-Neuve, 1997, contrat n° AO-2600/96/000260. DOMONT-NAERT, F. & DEJEMEPPE, P., Etude sur le rôle et les activités des intermédiaires de crédit aux consommateurs, contrat n° AO-2600/95/000254, 1996. BALATE, E. & DEJEMEPPE, P., Conséquences de l'inexécution des contrats de crédit à la consommation, étude AO-2600/95/000270 Commission européenne, rapport final.

Verscheidene lidstaten hebben intussen laten weten dat zij eveneens een herziening van hun nationale wetgeving overwegen. Dit voorstel voor een richtlijn is voor de Commissie een gelegenheid om op deze hervormingen te anticiperen en deze in een geharmoniseerd communautair kader op te nemen. De bevoegde diensten van de Commissie hebben op 8 juni 2001 een discussienota met zes richtsnoeren voor de herziening van Richtlijn 97/102/EEG gepresenteerd en hebben begin juli 2001 de vertegenwoordigers van de lidstaten, het bedrijfsleven en de consumenten geraadpleegd. In de tekst van dit voorstel voor een richtlijn is met deze raadpleging rekening gehouden.

1.2. Globale evaluatie

Globaal gezien dient eerst te worden opgemerkt dat het begrip "consumentenkrediet" sinds de periode waarin de huidige wetgeving is opgesteld, een spectaculaire ontwikkeling heeft ondergaan. In de jaren zestig en zeventig leefde men in een "cash society", waarin krediet een beperkte rol speelde en voornamelijk in twee vormen bestond, enerzijds verkoop op afbetaling of leasing ter financiering van de aankoop van roerende goederen, en anderzijds de klassieke lening in de vorm van een persoonlijke lening. Vandaag de dag wordt de consument krediet aangeboden in de vorm van een groot aantal financiële instrumenten en houdt krediet de economie draaiende. 50 à 65% van de consumenten [8] maakt momenteel gebruik van consumentenkrediet om bijvoorbeeld de aankoop van een auto of andere goederen of diensten te financieren. 30% van de consumenten beschikt over een rekening-courantkrediet. Dit laatste instrument werd in de jaren zeventig niet eens gebruikt voor consumptief krediet.

[8] Zie Eurobarometer 54 van februari 2001, "Les Européens et les services financiers" en Eurobarometer 56 van december 2001, "L'Opinion publique européenne face aux services financiers".

Macro-economisch gezien wordt in de 15 lidstaten van de Europese Unie voor meer dan 500 miljard euro aan krediet verleend; dit is ruim 7% van het BBP. Het jaarlijkse groeicijfer bedraagt globaal ongeveer 7% [9].

[9] Zie Maandberichten van de ECB.

Krediet is een stuwende kracht achter de economische groei en de welvaart van de consumenten, maar vormt ook een risico voor de kredietgevers en een risico van meerkosten en insolventie voor de consumenten.

Het is dan ook normaal dat de lidstaten van mening waren dat de huidige richtlijnen onvoldoende bescherming boden, en bij de omzetting ervan in hun wetgeving ook rekening hebben gehouden met andere soorten krediet en/of nieuwe kredietovereenkomsten die niet in de richtlijnen worden vermeld. Er zijn nieuwe herzieningen van de nationale wetgevingen in dezelfde zin aangekondigd. Deze ontwikkeling leidt tot concurrentievervalsing tussen kredietverleners op de interne markt en beperkt voor de consument de mogelijkheden om in andere lidstaten krediet te krijgen.

Deze concurrentievervalsing en beperkingen beïnvloeden ook de omvang en de aard van het aangevraagde krediet, alsook de aankoop van goederen en diensten. De verschillen in wetgeving en bank- en financiële praktijk hebben ook tot gevolg dat de consument op het gebied van consumentenkrediet niet in alle lidstaten dezelfde bescherming geniet.

Daarom moet het huidige juridische kader worden gewijzigd, zodat de consumenten en het bedrijfsleven optimaal profijt kunnen trekken van de interne markt.

Met deze wijziging wordt overigens gehoor gegeven aan de bezorgdheid die de consumenten herhaaldelijk te kennen hebben gegeven. Uit de gegevens die sinds 1997 in het kader van de Eurobarometer zijn verzameld, blijkt een niet te verwaarlozen percentage ontevredenheid over de kwaliteit van de nationale wetgeving inzake consumentenbescherming op het gebied van financiële diensten:

- meer dan 40% is van mening dat deze wetgeving met betrekking tot financiële diensten, en met name krediet, niet voor voldoende transparantie zorgt;

- 40% is van mening dat niet in adequate verhaalmiddelen tegen banken wordt voorzien;

- meer dan 35% vindt dat deze wetgeving zijn rechten niet beschermt.

Bovendien vraagt niet minder dan 70% van de consumenten om meer harmonisatie van de regels inzake consumentenbescherming op Europees niveau.

2. Toetsing aan het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel

2.1. De doelstellingen van de richtlijn met betrekking tot communautaire verplichtingen

De geringe ontwikkeling van de grensoverschrijdende Europese kredietmarkt kan op verscheidene factoren worden teruggevoerd. De belangrijkste hiervan zijn:

- technische moeilijkheden die zich voordoen bij het doordringen op een andere markt;

- ontoereikende harmonisatie van de nationale wetgevingen;

- de ontwikkeling van de krediettechnieken en -vormen sinds de jaren tachtig.

De herziening van de richtlijn vereist:

- een aanpassing van het juridisch kader aan de nieuwe krediettechnieken;

- een nieuw evenwicht tussen de rechten en plichten van consumenten en kredietgevers;

- een optimale bescherming van de consument.

Hierbij ligt het in de bedoeling een doorzichtiger, efficiëntere markt te creëren die de consument een zodanige bescherming biedt dat het vrije verkeer van het aanbod van krediet voor zowel kredietgever als kredietnemer optimaal functioneert.

Om deze doelstellingen te kunnen verwezenlijken, moet de herziening van de richtlijn aan de hand van de volgende zes richtsnoeren plaatsvinden:

(1) herformulering van het toepassingsgebied van de richtlijn om deze aan de nieuwe omstandigheden op de markt aan te passen en om een duidelijker scheidingslijn te trekken tussen consumentenkrediet en woningkrediet;

(2) invoering van nieuwe maatregelen, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met kredietgevers, maar ook met kredietbemiddelaars;

(3) verwezenlijking van een gestructureerd informatiekader voor de kredietgever, zodat deze zijn risico's beter kan inschatten;

(4) uitgebreider informatie voor zowel de consumenten als de eventuele zekerheidsstellers;

(5) een evenwichtiger verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de consumenten en de betrokken actoren van de kredietsector;

(6) verbetering van de regels en gebruiken in verband met de afwikkeling van betalingsproblemen door de betrokken actoren van de kredietsector, zowel ten behoeve van de consument als de kredietgever.

2.2. De maatregel valt onder de bevoegdheid van de Gemeenschap

De maatregel betreft de instelling en werking van de interne markt. Door een harmoniseringsmaatregel in het kader van de totstandbrenging van de interne markt wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstelling van consumentenbescherming. Daarom is artikel 95 als rechtsgrond gekozen. Bijgevolg wordt het voorstel van de Commissie volgens de medebeslissingsprocedure van artikel 251 van het Verdrag voor goedkeuring ingediend bij de Raad en het Europees Parlement. Overeenkomstig artikel 95 moet het Economisch en Sociaal Comité worden geraadpleegd.

Overeenkomstig de minimumbepaling van artikel 15 van Richtlijn 87/102/EEG hebben de lidstaten, teneinde hun consumenten te beschermen, voor de meeste aspecten van consumentenkrediet meer gedetailleerde, duidelijkere en striktere bepalingen vastgesteld dan die van de richtlijn. Door deze verschillen kan het moeilijker worden om grensoverschrijdende overeenkomsten te sluiten, wat in het nadeel van zowel de consumenten als de kredietgevers is. Het toepassingsgebied van de nationale wetten tot omzetting van Richtlijn 87/102/EEG is namelijk in het algemeen ruimer dan dat van de richtlijn, maar verschilt ook naar gelang van de lidstaat. Zo regelt de wetgeving inzake consumentenkrediet in sommige lidstaten bijvoorbeeld ook leasing met koopoptie aan particulieren of zelfs de loutere verhuur van goederen aan particulieren, terwijl dit soort overeenkomsten in andere lidstaten niet tot het toepassingsgebied behoort.

Ook de berekening van de rente en de kosten verschilt naar gelang van het type kredietovereenkomst en de lidstaat. Daarom is bij Richtlijn 87/102/EEG, zoals gewijzigd bij de Richtlijnen 90/88/EEG en 98/7/EG, een jaarlijks kostenpercentage ingevoerd, dat alle rente en kosten omvat die de consument moet betalen en dat het makkelijk maakt om deze te vergelijken. Bij de invoering van het JKP zijn trouwens herhaaldelijk problemen opgedoken: enerzijds de berekeningswijze van de termijnen en de afrondingen en anderzijds de vaststelling van de in aanmerking te nemen kosten (de "grondslag"). Om te kunnen garanderen dat het JKP in de hele Europese Gemeenschap betrouwbaar en bruikbaar is, moeten de lidstaten het op dezelfde wijze berekenen en op dezelfde wijze alle aan de kredietovereenkomst verbonden kosten in aanmerking nemen. Ondanks de wijzigingen van Richtlijn 98/7/EG is dit echter nog steeds niet het geval.

Er kunnen zich bijvoorbeeld problemen voordoen bij het leveren van het bewijs van de "dwingende" aard van de verzekeringen en zekerheden die de aflossing van het krediet waarborgen (waarbij deze dwingende aard het criterium vormt om de kosten ervan in de berekeningsbasis op te nemen). Dit heeft sommige lidstaten ertoe gebracht om met gebruikmaking van de minimumclausule bovenop de richtlijn regelgeving vast te stellen. Het heeft geen zin (meer) om bepaalde kosten niet onder de richtlijn te laten vallen; veel lidstaten hebben deze kosten dan ook in de nationale "grondslag" opgenomen. Ten slotte is de richtlijn op sommige punten niet duidelijk genoeg, bijvoorbeeld wat betreft de invloed van commissielonen voor bemiddelaars en belastingen op de toekenning of de uitvoering van kredietovereenkomsten. Naargelang een lidstaat de "grondslag" beperkt of ruim definieert, kan dit tot een verschil van tientallen percenten leiden.

Dit voorstel voor een richtlijn omvat een herziening van zowel de berekeningswijze als de opname of uitsluiting van bepaalde kosten op grond van de economische verantwoording ervan, zodat zo weinig mogelijk kosten worden uitgesloten en de berekening zo duidelijk mogelijk is. Dit moet normaliter leiden tot meer overeenstemming tussen de nationale "grondslagen" en meer eenvormigheid bij de berekening.

Deze maatregelen om de kosten beter vergelijkbaar te maken, kunnen alleen op Europees niveau worden genomen. Ze kunnen slechts voldoende effect hebben indien de richtlijn van toepassing is op alle kredietovereenkomsten die aan consumenten worden aangeboden.

Er zijn nog andere voorbeelden. Zo hebben de lidstaten verschillende procedures en termijnen voor de bedenktijd en de herroeping of annulering van de kredietovereenkomst. Deze verschillende termijnen en procedures vormen een hinderpaal voor kredietgevers die in andere lidstaten krediet willen aanbieden. Zo bedraagt de bedenktijd 3 dagen in Luxemburg en 7 in België, mag de overeenkomst in Frankrijk niet worden uitgevoerd tijdens de herroepingstermijn, moeten de termijnen en procedures in de kredietovereenkomst worden vermeld, enz. De uiteenlopende wettelijke voorwaarden waaronder een kredietovereenkomst mag worden opgesteld, gesloten en opgezegd, leiden tot concurrentievervalsing tussen de lidstaten.

In sommige lidstaten is huis-aan-huisverkoop van kredietovereenkomsten verboden, in andere lidstaten is er een herroepingstermijn of zijn specifieke maatregelen tegen agressieve verkooptechnieken getroffen. Wat in de ene lidstaat volkomen wettelijk is, kan in een andere lidstaat strafbaar zijn. Een kredietgever die in een lidstaat met strenge wettelijke voorwaarden werkt, kan in een lidstaat met minder strikte voorwaarden gemakkelijker op de markt doordringen en heeft zo een gunstiger concurrentiepositie.

Bij niet-uitvoering van krediet- of zekerheidsovereenkomsten wordt een kredietgever, naar gelang van de lidstaat waar de consument woont, met verschillende ingebrekestellingsprocedures en -termijnen geconfronteerd. De wetgeving inzake de wachttijd vóór de executie met betrekking tot consumenten en zekerheidsstellers, alsook inzake de terugneming van goederen, verschilt aanzienlijk naar gelang van de lidstaat. Langere termijnen en speciale procedures houden voor de kredietgever bijkomende kosten en een risico van niet-uitvoering in. Dit kan een concurrentienadeel zijn ten opzichte van een kredietgever die deze kosten niet of onder minder strikte voorwaarden draagt, maar die dezelfde consument een krediet kan aanbieden.

Maatregelen om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, worden overeenkomstig artikel 153, lid 1 en lid 3, onder a), juncto artikel 95 van het Verdrag vastgesteld. Deze beschermingsmaatregelen hebben immers tot doel, de maatregelen ter verwezenlijking van de interne markt te ondersteunen en moeten het mogelijk maken dat de lidstaten een maximale harmonisatie accepteren zonder dat overal bijkomende beschermingsmaatregelen worden genomen.

In die zin vormt deze richtlijn een stimulans om een minnelijke schikking te treffen alvorens een incassoprocedure in te leiden. De incassoprocedure moet overeenstemmen met wat contractueel is overeengekomen, bij de betaling van achterstallen of bij een schikking over de terugneming van de gefinancierde goederen moet met de belangen van zowel de kredietgever als de consument rekening worden gehouden, en de consument moet zo nodig een andere kredietgever kunnen kiezen zonder ongerechtvaardigde schadeloosstellingen te moeten betalen.

2.3. Het meest geschikte instrument om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken

Met de voorgestelde maatregelen wordt beoogd om aan de behoeften van de interne markt te beantwoorden door voor alle actoren (kredietgevers, kredietbemiddelaars, enz.) gemeenschappelijke en geharmoniseerde regels vast te stellen. Dankzij deze gemeenschappelijke en geharmoniseerde regels zullen kredietgevers hun diensten gemakkelijker kunnen aanbieden en zullen consumenten een optimale bescherming genieten.

Er is overwogen om deze gelijkvormige wetgeving vast te stellen in de vorm van een verordening die, zonder omzetting in nationaal recht, rechtstreeks van toepassing zou zijn in de lidstaten, maar dat idee is niet aangehouden. Een richtlijn biedt de lidstaten de mogelijkheid om de geldende wetgeving tot omzetting van Richtlijn 87/102/EEG zo nodig aan te passen. Bij het opstellen van dit voorstel voor een richtlijn heeft de Commissie ernaar gestreefd, een evenwicht tot stand te brengen tussen een maximale uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn tot alle soorten krediet- en zekerheidsovereenkomsten enerzijds, en de wil om het effect van deze herziening op de wetgeving van de lidstaten te beperken anderzijds. Rekening houdend met de nieuwe harmoniseringsbenadering en de vele wezenlijke wijzigingen vervangt de voorgestelde nieuwe richtlijn Richtlijn 87/102/EEG, zoals gewijzigd bij de richtlijnen 90/88/EEG en 98/7/EG.

2.4. Voordelen van de voorgestelde richtlijn

Een harmonisering van de regels inzake consumentenkrediet zal de werking en de stabiliteit van de Europese kredietmarkten verbeteren.

De markt zal beter functioneren doordat meer mogelijkheden zullen ontstaan om grensoverschrijdende activiteiten te verrichten, waardoor meer concurrentie zal ontstaan. Indien de regels overal dezelfde zijn, zowel voor kredietgevers en kredietbemiddelaars als voor consumenten en zekerheidsstellers, zullen deze laatsten meer vertrouwen hebben in wellicht onbekende kredieten tegen een interessante rentevoet of in een interessante vorm die worden aangeboden door kredietgevers of kredietbemiddelaars in een andere lidstaat.

De markt zal ook stabieler worden; met een reeks voorschriften inzake verantwoorde leningen, informatieverstrekking en bescherming bij de sluiting, uitvoering en eventuele niet-uitvoering van een kredietovereenkomst vermindert immers de kans dat een kredietgever of kredietbemiddelaar een consument uit een andere lidstaat misleidt, hem in financiële moeilijkheden brengt of op onverantwoordelijke wijze te werk gaat. Door de voorgestelde richtlijn, en met name de bepalingen inzake maatregelen ter voorkoming van schuldoverlast en de regels voor de raadpleging van gecentraliseerde gegevensbanken, zal bovendien de kwaliteit van de kredietverlening toenemen en zal de consument minder risico lopen om teveel schulden te maken, wat sociale uitsluiting en dure sociale maatregelen van de lidstaten helpt te voorkomen.

3. Analyse van de artikelen

Artikel 1 (doelstelling)

De richtlijn heeft tot doel, een maximale harmonisatie door te voeren op het gebied van consumentenkrediet en de consument een hoog niveau van bescherming te garanderen. In principe betreft deze harmonisatie alle soorten en vormen van krediet die aan consumenten worden aangeboden. Daarom verwijst de titel van de richtlijn niet naar consumptief krediet, maar naar consumentenkrediet. De weinige uitzonderingen op dit in vergelijking met Richtlijn 87/102/EEG sterk uitgebreide toepassingsgebied worden opgesomd in artikel 3.

De richtlijn betreft ook zekerheidsovereenkomsten. Voor deze overeenkomsten betreft de harmonisatie vooral de informatie die aan consumenten die dergelijke overeenkomsten sluiten, moet worden verstrekt, ook indien deze overeenkomsten een krediet waarborgen dat voor beroepsdoeleinden is toegekend.

Artikel 2 (definities)

Dit artikel bevat de definities van een aantal termen die in de richtlijn worden gebruikt. In principe is dezelfde terminologie gebruikt als in Richtlijn 87/102/EEG. Een aantal wijzigingen was nodig om het toepassingsgebied uit te breiden of bepaalde begrippen nauwkeuriger te omschrijven. Voor nieuwe elementen in de richtlijn is een aantal nieuwe definities opgenomen.

De definities van "kredietnemer", "consument" en "kredietovereenkomst" zijn in vergelijking met de oorspronkelijke richtlijn vrijwel ongewijzigd gebleven, op een beter integratie van het begrip "krediettoezegging" na. Het betreft alle krediettransacties, met inbegrip van de toezegging om een overeenkomst te sluiten.

Het betreft ook kredietovereenkomsten voor dienstverlening.

De tweede zin van de definitie is niet als een uitzondering bedoeld. Er wordt alleen verduidelijkt dat de betaling van doorlopende dienstverlening, zoals de levering van gas, water en elektriciteit, niet als kredietverlening wordt beschouwd.

"Kredietbemiddelaar" is een algemeen begrip dat verschillende soorten activiteiten en actoren omvat:

- een gevolmachtigd agent die exclusief gemachtigd is om namens en voor rekening van de kredietgever te tekenen;

- een kredietmakelaar, d.w.z. een zelfstandige (die onder eigen naam werkt) die bij verscheidene kredietgevers kredietaanvragen kan indienen;

- een "leverancier van goederen of diensten", d.w.z. een persoon (bijvoorbeeld een verkoper) die een gevolmachtigd agent, een kredietmakelaar of zelfs een kredietgever kan zijn en die zijn rechten onmiddellijk overdraagt aan een andere kredietgever/hoofdfinancier die (mede) over te toekenning van het krediet beslist, en voor wie de bemiddeling slechts een nevenactiviteit is ter ondersteuning van zijn hoofdactiviteit, namelijk de verkoop van goederen of diensten.

De voorgestelde definitie omvat iedereen die meewerkt aan het sluiten van een kredietovereenkomst, d.w.z. niet alleen kredietmakelaars, maar ook gevolmachtigde agenten, bankpersoneel, leveranciers van goederen en diensten, en commerciële hoofd- of nevenactiviteiten, met inbegrip van aanbrengers.

Het betreft dus iedereen die een kredietgever de identiteitsgegevens van een consument levert of tegen betaling een consument naar een kredietgever doorstuurt om een kredietovereenkomst te sluiten. Deze betaling kan bestaan uit geld of een ander overeengekomen economisch voordeel, bijvoorbeeld IT-ondersteuning, toegang tot het commerciële netwerk van de kredietgever, kasfaciliteiten, enz. Advocaten en notarissen vallen hier in principe niet onder, zelfs indien een consument hun advies vraagt over een kredietovereenkomst of indien zij een overeenkomst helpen opstellen of waarmerken, voorzover hun rol beperkt blijft tot het geven van juridisch advies en zij hun cliënten niet naar bepaalde kredietgevers doorverwijzen.

"Zekerheidsovereenkomst" omvat alle zekerheden, zowel persoonlijke als fysieke: borg, solidariteit, hypotheek, pand, enz. Deze overeenkomst wordt ondertekend door een consument die "zekerheidssteller" wordt genoemd om hem te onderscheiden van de consument die de kredietovereenkomst heeft gesloten. De zekerheidsovereenkomst kan betrekking hebben op om het even welke krediettransactie voor private of beroepsdoeleinden, voorzover de zekerheidssteller niet voor beroepsdoeleinden optreedt.

De "totale kosten van het krediet voor de consument" omvatten alle kosten, waaronder debetrente en andere vergoedingen, commissielonen, belastingen en overige kosten, die de consument voor het krediet moet betalen, hetzij aan de kredietgever, of aan de kredietbemiddelaar, of aan de bevoegde overheid die bepaalde vormen van krediet belast, of aan om het even welke derde persoon die na bemiddeling of afsluiting van een krediet- of zekerheidsovereenkomst gerechtigd is om aanspraak te maken op betaling. Hoewel Richtlijn 87/102/EEG deze interpretatie reeds inhield, is de definitie licht gewijzigd om te verduidelijken welke kosten in aanmerking worden genomen; dit leidt echter niet tot een positieve en exhaustieve lijst van alle kostenelementen.

De begrippen "door de kredietgever ontvangen bedragen" en "totaal percentage van de kredietgever" zijn nieuw in vergelijking met Richtlijn 87/102/EEG en moeten het mogelijk maken om kosten voor de kredietdienst die aan de kredietgever worden betaald, te onderscheiden van bijkomende kosten die aan derden worden betaald, zoals notariskosten, kosten van zekerheden, commissies van kredietbemiddelaars, kosten van facultatieve verzekeringen, enz.

De "debetrentevoet" is de rentevoet die wordt gebruikt om aan de hand van het opgenomen kredietbedrag en de duur van de opneming een termijnaflossing te berekenen, exclusief andere kosten. Door de vermelding van deze rentevoet kan de consument nagaan hoeveel debetrente hem voor een bepaalde periode wordt aangerekend. In artikel 6 van Richtlijn 87/102/EEG werd het begrip "jaarlijks rentepercentage" gebruikt, zonder verdere toelichting. Sommige lidstaten hebben, met name voor krediet op lange termijn en hypotheekkrediet, voor een effectief percentage en een overeenkomstige omrekeningsmethode gekozen. Op die manier wordt voorkomen dat de termijnen op ontelbare verschillende wijzen worden berekend en dat verschillende "pro rata temporis"-regels worden gebruikt die nog weinig met een lineair tijdsverloop te maken hebben. Andere lidstaten gebruiken een nominale periodieke rente en een proportionele omrekeningsmethode. Deze richtlijn betreft alleen de vermelding van de gebruikte rentevoet; de effectieve percentages worden afzonderlijk van een eventuele reglementering van de debetrentevoeten beschouwd. Toch wordt het begrip "debetrentevoet" gebruikt om een onderscheid te maken met creditrentevoeten of spaarrentevoeten.

De debetrentevoet is dus een rentevoet aan de hand waarvan de kredietgever volgens zijn eigen methode de periodiek verschuldigde rente op een opgenomen kapitaal berekend. Deze rentevoet is niet hetzelfde als het zogenaamde "lastenpercentage" dat in sommige lidstaten wordt gebruikt. Dit laatste wordt berekend op de te financieren nettoprijs van een goed of een dienst, maar brengt voor de consument geen toegevoegde waarde met zich. Het jaarlijks kostenpercentage geeft de echte "last" aan van de methode waarmee de debetrentevoet is berekend.

De term "restwaarde" wordt vaak gebruikt bij huurkoop en leasing. Door deze waarde te betalen bij uitoefening van de koopoptie of na afloop van de kredietovereenkomst, kan de consument eigenaar worden van het gefinancierde goed.

"Kredietopneming" betekent het bedrag dat een consument op een bepaald moment in één keer mag opnemen of heeft opgenomen. Het totaal van alle toegestane kredietopnemingen vormt in principe het plafond of het "totale kredietbedrag".

De definitie van "duurzame drager" is dezelfde als in de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van {...} betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG.

De "reconstituerende derde" is iemand anders dan de kredietgever en de consument, die zich er tegenover de consument toe verbindt om het uit hoofde van een kredietovereenkomst verschuldigde kapitaal te reconstitueren zodat de consument het onder de in de kredietovereenkomst vastgestelde voorwaarden aan de kredietgever kan terugbetalen. Gewoonlijk gaat het om een verzekeringsmaatschappij of een beleggingsfonds.

Artikel 3 (toepassingsgebied)

In dit artikel wordt vastgesteld op welke soorten overeenkomsten de richtlijn van toepassing is. Richtlijn 87/102/EEG was alleen van toepassing op kredietovereenkomsten [10], d.w.z. overeenkomsten waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere, soortgelijke financieringsregeling. Dit voorstel voor een richtlijn is ook van toepassing op waarborgen, dat wil zeggen op alle zekerheidsstellers en dus alle consumenten die een persoonlijke of fysieke zekerheid stellen voor een krediet dat aan een consument of een handelaar is toegekend. Net als de consument/kredietnemer hebben ook deze personen recht op een minimum aan informatie en bescherming. [11]

[10] Zie het arrest van het Hof van Justitie 23 maart 2000 in zaak C-208/98, Berliner Kindl Brauerei AG.

[11] Gelijksoortige of vergelijkbare wetgeving in de lidstaten (niet-limitatieve lijst); F, UK, L, B, IRL, S.

De uitzonderingen in artikel 2 van Richtlijn 87/102/EEG met betrekking tot drempels en plafonds, gratis krediet, krediet tegen verminderde rente, huur van goederen of diensten met koopoptie, kredietovereenkomsten in de vorm van een authentieke akte, voorschotten in rekening-courant, toegestane, niet-toegestane of stilzwijgende overschrijdingen van de kredietlijn en alle vormen van korte-termijnkrediet waarvoor de consument kosten of interest moet betalen, moeten worden geschrapt. [12]

[12] De lidstaten hebben het beperkte toepassingsgebied van Richtlijn 87/102/EEG op allerlei punten uitgebreid. Soortgelijke of vergelijkbare wetgeving in de lidstaten (niet-limitatieve lijst):

Kredietovereenkomsten voor de aankoop of de verbouwing van een onroerend goed, waarover de Commissie een aanbeveling heeft gepubliceerd, vallen niet onder de richtlijn. De richtlijn is wel op deze kredietovereenkomsten van toepassing indien ze bestemd zijn om, zo nodig door een nieuwe kredietopneming, andere verrichtingen te financieren dan de aankoop of de verbouwing van een onroerend goed.

Er dient ook een uitzondering te zijn voor overeenkomsten waarin in uitstel van betaling of betalingsfaciliteiten wordt voorzien (eventueel met een betaal- of kredietkaart) en waarbij de verrichtingen gratis zijn en de termijn maximaal drie maanden bedraagt.

Deze richtlijn is niet van toepassing op kredieten of loonvoorschotten die een werkgever occasioneel, en dus buiten zijn gewoonlijke bedrijfs- of beroepsactiviteit, aan zijn werknemers toekent. Er is echter geen reden om de lidstaten toe te staan om bepaalde vormen van krediet die aan een bepaald publiek of aan een verminderde rentevoet en onder speciale voorwaarden worden verleend, niet onder de richtlijn te laten vallen, indien deze vormen van krediet in het kader van bedrijfs- of beroepsactiviteiten systematisch aan de leden van een daartoe opgerichte coöperatieve vereniging worden verleend of wanneer een werkgever in zijn bedrijf een kredietdienst opzet. In die gevallen moet het krediet met dezelfde voorzorgen als bedoeld in deze richtlijn worden verleend en heeft de consument recht op dezelfde informatie, advies en beschermingsmaatregelen.

Ten slotte dient ook een uitzondering te worden gemaakt voor kredietovereenkomsten tussen investeringsmaatschappijen zoals bedoeld in artikel 1, onder 2), van Richtlijn 93/22/EEG [13] en investeerders. Het gaat immers om speciale kredietovereenkomsten waarvoor reeds soortgelijke bepalingen bestaan, met name betreffende informatieverstrekking en advies.

[13] PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27.

Artikel 4 (reclame)

Overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 87/102/EEG "moet in iedere reclamemededeling en in ieder in bedrijfsruimten aangebracht aanbod, waarin iemand zich bereid verklaart krediet te verlenen of te bemiddelen bij de totstandbrenging van kredietovereenkomsten en waarin de rente of enige andere cijfers betreffende de kosten van het krediet worden genoemd, ook het jaarlijkse kostenpercentage worden aangegeven, eventueel door middel van een representatief voorbeeld indien andere methoden niet uitvoerbaar zijn". Doel was te voorkomen dat door met de vermelding van een rentevoet of kosten oneerlijke of bedrieglijke reclame zou worden gemaakt en dat de consument niet over de reële rentevoet of kosten zou worden ingelicht.

Uit de formulering van artikel 1 bis, lid 3, en artikel 3 blijkt dat bij de lidstaten in het begin enige twijfel bestond over de mogelijkheden en de berekeningswijze van het jaarlijks kostenpercentage (JKP). Daarom zijn bepaalde afwijkingen toegestaan; indien het onmogelijk is om gewoon het JKP te vermelden, mag het JKP bij benadering worden weergegeven door middel van een representatief voorbeeld. Er wordt echter niet toegelicht onder welke omstandigheden een representatief voorbeeld mag worden gebruikt, noch waaruit het moet bestaan. In feite kan het JKP altijd worden berekend aan de hand van de hypothesen in artikel 1 bis, lid 7, van Richtlijn 87/102/EEG, zoals vervangen door artikel 12 van dit voorstel voor een richtlijn.

In vergelijking met de afzonderlijke vermelding van de verschillende (jaarlijkse of periodieke) kostenelementen heeft de vermelding van het JKP als voordeel, dat het JKP rekening houdt met de "perioden" tijdens welke de kredietgever betaald moet worden. Het JKP is bijgevolg een indicator bij uitstek voor de kosten die gedurende een gegeven periode zijn verbonden aan de terugbetaling van om het even welke kredietovereenkomst. Bij reclame is het opnemings- of terugbetalingsritme echter niet altijd vooraf bekend. In dat geval moeten hypothesen worden gebruikt. In sommige gevallen, zoals bij voorschotten in rekening-courant, kunnen echter drie of vier hypothesen tegelijk van toepassing zijn, namelijk onmiddellijke opneming, terugbetaling na een jaar en een vaste rentevoet voor de vermelde periode. Dergelijke informatie in audiovisuele reclame verplicht doen vermelden aan de hand van een representatief voorbeeld, zou overdreven zijn. De vermelding van kosten of rentevoet verbieden in gevallen zoals bedoeld in artikel 3 zou al even vreemd zijn.

In artikel 4 van dit voorstel voor een richtlijn wordt een flexibeler oplossing voorgesteld, door te verwijzen naar de bepalingen van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 betreffende misleidende reclame en vergelijkende reclame. Of een reclameboodschap bedrieglijk is, zal dan worden beoordeeld naar gelang van het soort kredietovereenkomst en het feitenmateriaal dat in de reclame wordt vermeld.

Artikel 5 (verbod op de verkoop van krediet- en zekerheidsovereenkomsten buiten verkoopruimten)

Verscheidene lidstaten [14] zijn van mening dat actieve huis-aan-huisverkoop van kredietovereenkomsten niet mogelijk is in het kader van een normale handelsrelatie tussen een kredietverlener of -bemiddelaar en een consument, met name door het effect van huis-aan-huisverkoop op de verbintenissen die de consument aangaat. Actieve huis-aan-huisverkoop van kredietovereenkomst kan immers zware gevolgen hebben voor een consument die, in omstandigheden zoals bedoeld in Richtlijn 85/577/EEG [15] en ondanks de bescherming die deze richtlijn biedt, niet altijd de reële financiële gevolgen van een overeenkomst kan inschatten. Deze gevolgen blijken immers pas bij de eerste betaling ter aflossing van het krediet. Wegens het specifieke karakter van krediet en de financiële gevolgen die eraan verbonden kunnen zijn, wordt een striktere benadering nodig geacht dan in Richtlijn 85/577/EEG. Ongevraagde huis-aan-huisverkoop van kredieten die onder deze richtlijn vallen, moet volledig worden verboden. Het voorgestelde verbod slaat op krediet- en zekerheidsovereenkomsten die worden gesloten onder omstandigheden als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 85/577/EEG, waarbij wordt uitgegaan van de hypothese dat het begrip "handelaar" zowel op kredietgevers als kredietbemiddelaars kan slaan.

[14] Gelijksoortige of vergelijkbare wetgeving in de lidstaten (niet-limitatieve lijst); UK, B, et L; gedeeltelijke wetgeving met betrekking tot bepaalde effecten of situaties van huis-aan-huisverkoop: IRL en NL.

[15] Hof van Justitie. Arrest van 13 december 2001 in zaak C-481/99.

Artikel 6 (wederzijdse en voorafgaande informatieverstrekking en adviesplicht)

Dit artikel regelt de voorafgaande informatieverstrekking aan de consument en de adviesplicht van de kredietgever en de kredietbemiddelaar. [16]

[16] Soortgelijke of vergelijkbare wetgeving in de lidstaten (niet-limitatieve lijst): leden 1 en 2: in een groot deel van de lidstaten, bv. F en B: voorafgaande offerte, NL: prospectus; IRL en L: informatie over de reclame en de werkzaamheden van de kredietverlener; UK: informatieplicht met precisering per soort kredietovereenkomsten, enz.; lid 3: B.

De kredietgever en de eventuele kredietbemiddelaar mogen de consument en de zekerheidssteller alleen om gegevens vragen die, overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 95/46/EEG, toereikend, ter zake doend en niet bovenmatig zijn uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld en verwerkt. De consument en de zekerheidssteller moeten eerlijk antwoorden op de specifieke vragen van de kredietgever en de eventuele kredietbemiddelaar.

De consument moet vóór het sluiten van de kredietovereenkomst de nodige informatie krijgen over de kredietvoorwaarden, de reële kosten van het krediet en zijn verplichtingen. De voorgestelde regels inzake voorafgaande informatieverstrekking zijn grotendeels ontleend aan de aanbeveling van de Commissie van 1 maart 2001 betreffende de voorlichting die kredietgevers die woningkredieten aanbieden in de precontractuele fase aan de consumenten moeten geven [17]. Er moet informatie worden verstrekt over de kenmerken van de kredietovereenkomsten (vaste of variabele rentevoet, voorwaarden waaronder de rentevoet verandert, opnemings- en terugbetalingsvoorwaarden, enz.), en sommige van deze elementen moeten verplicht in de kredietovereenkomst worden vermeld. Bij kredietovereenkomsten op afstand moet de voorafgaande informatie bovendien worden gepresenteerd overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn .../.../EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG.

[17] PB L 69 van 10.3.2001, blz. 25-29.

In de verstrekte informatie moet ook het jaarlijks kostenpercentage worden vermeld. Het in deze informatie vermelde JKP mag slechts verschillen van het uiteindelijke JKP in de kredietovereenkomst voorzover dat laatste gebaseerd is op onderdelen van de overeenkomst die bij het verstrekken van de informatie nog niet bekend kunnen zijn. De consument moet immers ten minste weten dat hypothesen gebruikt zijn en welke hypothesen gebruikt zijn, zodat hij gewaarschuwd is en de onderdelen van het JKP en dus het voorgestelde krediet (op te nemen bedragen, af te lossen bedragen en periodiciteit) kan controleren. Dezelfde redenering geldt voor het totaal percentage van de kredietgever. Los van een dergelijke hypothese een rentevoet of kosten vermelden, wordt als bedrieglijk beschouwd. In die geest moet, bij voorafgaande informatieverstrekking per telefoon over kredietovereenkomsten op afstand, zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, van Richtlijn .../.../EG, informatie worden gegeven over het JKP, het totaal percentage van de kredietgever en de onderdelen daarvan.

Het gebruik van hypothesen is beperkt. In artikel 1 bis, lid 7, van Richtlijn 87/102/EEG zijn reeds strikte voorwaarden opgelegd, en deze worden in dit voorstel voor een richtlijn overgenomen. Zo is hypothese van volledige aflossing na één jaar slechts toegestaan indien uit de bepalingen van de overeenkomst en de betalingswijze niet kan worden opgemaakt dat er een aflossingsschema is.

De kredietverlener en de eventuele kredietbemiddelaar moet ook een algemene adviesplicht worden opgelegd, opdat de consument de beste keus kan maken tussen de soorten krediet die hij gewoonlijk aanbiedt. In dit advies moet met name rekening worden gehouden met het aflossingsvermogen van de consument, het risico, een al dan niet vast aflossingsschema, de mogelijkheden van kredietopneming en het doel van het gevraagde krediet.

Artikel 28 van deze richtlijn betreft niet-geregistreerde kredietbemiddelaars die onder de verantwoordelijkheid van de kredietgever of een erkende kredietbemiddelaar werken. In dit geval moet de kredietbemiddelaar ook informatie en advies verstrekken, maar wel onder de verantwoordelijkheid van de kredietgever of de kredietbemiddelaar. Artikel 6, lid 4, betreft het geval waarin de bemiddelaar een leverancier van goederen of diensten is en slechts een subsidiaire rol speelt bij het aanbieden en afsluiten van de kredietovereenkomst. In dit geval berust de informatie- en adviesplicht volledig bij de kredietgever of de kredietbemiddelaar namens welke de leverancier, eventueel als aanbrenger, bij de sluiting van een kredietovereenkomst bemiddelt.

Artikel 7 (gegevensverzameling en -verwerking)

De zeer persoonlijke informatie die de consument of de zekerheidssteller bij de sluiting, het beheer of de uitvoering van een krediet- of zekerheidsovereenkomst verstrekt, wordt vaak verzameld en verwerkt voor andere doeleinden dan de risicobeoordeling, bijvoorbeeld voor reclame, marketing, offertes voor verzekeringsovereenkomsten, verkoop van deze gegevens aan derden, enz. De toestemming van de consument wordt vaak verkregen aan de hand van een kredietaanvraagformulier of een beding in de krediet- of zekerheidsovereenkomst. Onder deze omstandigheden kan de consument niet echt weigeren, omdat hij dan het risico loopt dat het krediet of de betalingsfaciliteiten hem worden geweigerd. Meestal is de consument zich er niet eens van bewust dat hij met een dergelijk beding heeft ingestemd.

Overeenkomstig dit artikel mag wie bij de onder deze richtlijn vallende transacties bemiddelt, deze informatie alleen verzamelen en verwerken om de financiële situatie en de aflossingscapaciteit van de consument en de eventuele zekerheidssteller te beoordelen. Het gaat dus om een formele verplichting die elk oogmerk van marketing, verhandeling of verkoop van in het kader van deze richtlijn verzamelde persoonlijke gegevens uitsluit. Dit moet zekerheid bieden en vertrouwen wekken in het kader van de verplichting van artikel 6 om, onverminderd de toepassing van Richtlijn 95/46/EG, soms zeer persoonlijke en gevoelige gegevens te verstrekken aan de kredietgever en de kredietbemiddelaar. Dit oogmerk betreft echter eveneens de gegevens die worden verzameld bij het beheer van de krediet- of zekerheidsovereenkomst, alsook bij niet-uitvoering. Het betreft dus niet alleen kredietgevers en kredietbemiddelaars, maar ook informatiekantoren en kredietverzekeraars waarop de kredietgever overeenkomstig artikel 9 een beroep kan doen. De lijst kan worden aangevuld met incassobureaus en, in het algemeen, iedereen die de schuldvordering van de kredietgever overneemt.

Artikel 8 (centrale gegevensbank)

In het algemeen belang moet worden voorkomen dat consumenten of zekerheidsstellers te veel schulden maken. Het opzetten van centrale gegevensbanken kan het schuldenprobleem gedeeltelijk verhelpen. De kredietgever kan ook door civielrechtelijke of handelsrechtelijke sancties aansprakelijk worden gesteld indien hij aan de hand van de verkregen informatie redelijkerwijs beter geen nieuw krediet had toegekend. De lidstaten [18] dienen ten minste centrale gegevensbanken verplicht te stellen met neutrale en betrouwbare negatieve gegevens, waaronder betalingsachterstanden en de identiteitsgegevens van de consumenten en zekerheidsstellers. Deze gegevensbanken moeten het hele land beslaan en voor alle kredietgevers toegankelijk zijn.

[18] Soortgelijke of vergelijkbare wetgeving in de lidstaten (niet-limitatieve lijst): uiteenlopende situatie: NL en B: bijna soortgelijke wetgeving, maar ook met positieve bestanden; D, A en I: positieve bestanden die verder gaan dan de positieve registratie van gegevens over krediet- en zekerheidsovereenkomsten, zonder raadplegingsplicht; F en DK: beperkt tot negatieve lijst, zonder raadplegingsplicht; UK daarentegen: geen centraal bestand, vrijwel onbeperkte vrijheid om private en losse bestanden samen te stellen, zonder gemeenschappelijke criteria en zonder raadplegingsplicht.

Overeenkomstig artikel 8 wordt deze gegevensbank verplicht en wordt een gemeenschappelijk platform voor toegang, verwerking en raadpleging van de gegevens ingesteld.

Overeenkomstig het laatste lid van artikel 8 mogen de lidstaten verder gaan en positieve gegevensbanken opzetten waarin alle kredietverbintenissen van consumenten worden geregistreerd. Daarmee beschikt de kredietgever over een nog krachtiger instrument dan het negatieve bestand, en kan hij nagaan of een consument of een eventuele zekerheidsteller nog andere krediet- of zekerheidsovereenkomsten heeft gesloten die geen aanleiding geven tot geschillen maar waarvan de totale lasten het de consument of de eventuele zekerheidssteller onmogelijk maken om een bijkomend krediet op zich te nemen.

Het begrip "verantwoorde lening" zoals bedoeld in artikel 9 houdt in dat de kredietgever de centrale gegevensbank moet raadplegen alvorens de consument een kredietovereenkomst sluit of een zekerheidssteller zich ertoe verbindt dit krediet af te lossen. Vanzelfsprekend vormt de raadpleging van de centrale gegevensbank voor de kredietgever slechts een nuttige eerste aanwijzing, die moet worden aangevuld met ander stappen zoals beschreven in artikel 9. Voor meer transparantie is het echter nuttig dat de kredietgever de consument desgevraagd het resultaat van de raadpleging van de centrale gegevensbank meedeelt. Zo kan de consument zo nodig eisen dat de beheerder van het bestand de nodige rectificaties aanbrengt.

De gegevensbank mag alleen individueel worden geraadpleegd. De door deze centrale geleverde gegevens mogen alleen worden verwerkt met het oog op de beoordeling van het risico van niet-uitvoering van een krediet- of zekerheidsovereenkomst, niet voor marketing- of verkoopdoeleinden. Persoonlijke gegevens mogen slechts zo lang worden bewaard als voor de risicobeoordeling nodig is en moeten onmiddellijk na de sluiting van de krediet- of zekerheidsovereenkomst of de weigering van de kredietaanvraag worden vernietigd. De beheerder van de centrale gegevensbank kan evenwel een bewijs van de raadpleging bijhouden en het aan de betrokkene of de rechtbank meedelen, bijvoorbeeld indien de kredietgever uit hoofde van de bepalingen inzake "verantwoorde leningen" ter verantwoording wordt geroepen.

Artikel 9 (verantwoorde lening)

In sommige lidstaten [19] moeten kredietgevers regels inzake zorgvuldigheid of goed beheer naleven. In dit artikel wordt op Europees niveau een soortgelijk beginsel ingevoerd, niet alleen in het belang van de consumenten en de zekerheidsstellers, maar ook van de kredietgevers. Deze laatste riskeren immers dat de solvabiliteit van hun klanten vermindert indien deze met concurrenten bijkomende kredietovereenkomsten afsluiten onder omstandigheden die het aflossingsvermogen van de consument of de zekerheidssteller in gevaar brengen.

[19] Gelijksoortige of vergelijkbare wetgeving in de lidstaten (niet-limitatieve lijst); NL, B; voor zekerheidsstellers: F en S.

Het beginsel van "verantwoorde lening" houdt een inspanningsverbintenis in. Zo moet de kredietgever centrale gegevensbanken raadplegen, de antwoorden van de consument of de zekerheidssteller onderzoeken, om een zekerheidsstelling vragen, de door bemiddelaars verstrekte gegevens controleren en een aangepaste soort krediet aanbieden. Het gaat niet om een resultaatsverbintenis (bijvoorbeeld het al dan niet in gebreke blijven van de consument). Dergelijke zorgvuldigheidsregels vereisen overigens een beoordeling van de feiten, per geval, bij voorkeur door het gerecht. Het onderzoek van de afbetalingscapaciteit van de consument door de kredietgever is echter niet neutraal, aangezien hij contractuele verplichtingen heeft. Er is dus een verband tussen de sluiting van de kredietovereenkomst en dit voorafgaande onderzoek.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan het feit dat de consument voorzichtig moet zijn wanneer hij een krediet aanvraagt en dat hij zijn contactuele verplichtingen moet nakomen.

Artikel 10 (in krediet- en zekerheidsovereenkomsten te vermelden informatie)

In artikel 4, lid 2, van Richtlijn 87/102/EEG wordt slechts een minimum aan verplichte vermeldingen in de kredietovereenkomst opgelegd. In lid 3 van dit artikel wordt verwezen naar bijlage I van de richtlijn, waarin een lijst is opgenomen van de "essentiële" voorwaarden die de lidstaten verplicht in de schriftelijke overeenkomst kunnen doen vermelden. Dit heeft tot gevolg gehad dat bijna alle lidstaten de vorm en de inhoud van kredietovereenkomsten in het algemeen en sommige kredietovereenkomsten in het bijzonder op zeer verschillende wijzen hebben gereglementeerd.

Artikel 10, lid 1, betreft zowel krediet- als zekerheidsovereenkomsten. Het is van belang dat alle partijen een exemplaar van de kredietovereenkomst krijgen, ook de kredietbemiddelaar. Deze is geen "partij" in de strikte zin, maar heeft er belang bij, van de overeenkomst op de hoogte te zijn, met name wat zijn vergoeding betreft. Zowel de kredietovereenkomst als de zekerheidsovereenkomst moeten een beding betreffende de eventuele buitengerechtelijke procedures bevatten.

In artikel 10 van deze richtlijn wordt een volledige lijst van verplicht te vermelden gegevens voorgesteld, die grotendeels is overgenomen uit artikel 6. In de kredietovereenkomst is een minimum aan informatie nodig, maar deze moet ook relevant, duidelijk en correct zijn en overeenstemmen met wat vóór de sluiting van de overeenkomst is meegedeeld. De algemene voorwaarden, met name van het functioneren van een rekening of de aanpassing van een rentevoet, maken noodzakelijk deel uit van de kredietovereenkomst.

Het totale bedrag van het krediet moet steeds worden vermeld (aangezien geen enkele kredietgever onbeperkt krediet verleent) en mag niet worden gewijzigd zonder nieuwe overeenkomst (schuldvernieuwing). De woorden "eventuele" en "eventueel" in de bijlage bij artikel 4 van Richtlijn 87/102/EEG worden dus geschrapt. Sommige kredietgevers stellen tussentijdse plafonds vast en verhogen (of verlagen) deze plafonds (of drempels) eenzijdig al naar gelang de consument zijn lening regelmatig aflost of van zijn kredietlijn gebruik maakt, al naar gelang het krediet rendabel is, al naar gelang de nationale rentevoeten veranderen, enz.

Indien een van beide partijen het totale kredietbedrag (het plafond) wil verhogen, moet hij om een nieuwe kredietovereenkomst vragen en moet de kredietgever opnieuw zijn solvabiliteit controleren. Dit houdt in dat "tussentijdse plafonds" niet (meer) zijn toegestaan.

De vermelding van het "opgenomen bedrag" in de kredietovereenkomst heeft geen zin en is niet aangehouden. In vergelijking met artikel 6 van deze richtlijn is echter bijkomende informatie noodzakelijk, namelijk het aflossingsplan, het gefinancierde voorwerp in het geval van een "bestemmingskrediet", het eventuele contant te betalen voorschot in het geval van verkoop op afbetaling, de rentevoeten en kosten in geval van niet-uitvoering van de kredietovereenkomst, enz.

Ook zekerheidsovereenkomsten moeten een minimum aan informatie bevatten, namelijk het "gegarandeerde bedrag" en de kosten die verbonden zijn aan de niet-uitvoering van de zekerheidsovereenkomst, die verschillen van die van de kredietovereenkomst. De kosten voor het sluiten van de zekerheidsovereenkomst worden meestal aan de consument aangerekend en moeten dus in het jaarlijks kostenpercentage worden opgenomen. Zelfs indien ze rechtstreeks aan de zekerheidssteller worden aangerekend, heeft deze uit hoofde van het nationale recht van alle lidstaten het recht deze kosten op de consument te verhalen, zodat de betaling van deze schuld ook in de totale kosten van het krediet moet worden opgenomen.

Artikel 11 (herroepingsrecht)

De bedenktijd en het herroepingsrecht zijn klassieke wijzen [20] waarop de consument zich van een verbintenis kan vrijmaken en op zijn beslissing kan terugkomen indien hij onder druk van de verkoper niet vrij en weloverwogen heeft ingestemd. In dit artikel wordt een mogelijkheid tot herroeping voorgesteld onder soortgelijke omstandigheden als in de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van [...] betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG. De Commissie heeft voor deze benadering gekozen om de regels voor de toepassing van het herroepingsrecht op soortgelijke gebieden op elkaar af te stemmen. De Commissie is zich ervan bewust dat in andere richtlijnen inzake consumentenrecht voor andere oplossingen is gekozen. Zoals aangekondigd in haar "strategie voor het consumentenbeleid 2002-2006" overweegt de Commissie later, in het kader van de follow-up van haar mededeling over Europees verbintenissenrecht, een herziening door te voeren.

[20] Bijna alle lidstaten hebben een soortgelijk systeem. Soortgelijke of vergelijkbare wetgeving in de lidstaten (niet-limitatieve lijst): B: termijn van 7 werkdagen; F: 7 dagen; IRL: 10 kalenderdagen; L: alleen voor kredietovereenkomsten met een leverancier, termijn van 2 dagen; UK: "afkoelingsperiode" met verschillende toepassingen; D, A: "herroepingsrecht".

Het artikel belet geen onmiddellijke kredietopneming. In dat geval kan de kredietgever van de consument die van zijn herroepingsrecht gebruik maakt, een schadeloosstelling eisen die overeenkomt met het opgenomen bedrag vermenigvuldigd met het jaarlijks kostenpercentage, vanaf de datum van opneming tot de datum van terugbetaling of teruggave van de goederen. Deze schadeloosstelling zal voor kleine kredieten verwaarloosbaar zijn, maar helpt ten minste misbruiken en speculatie op grotere sommen voorkomen. Bovendien moet de consument de uit hoofde van de kredietovereenkomst ontvangen goederen aan de kredietgever terugbezorgen, voorzover de terbeschikkingstelling van de goederen in de kredietovereenkomst wordt geregeld. Indien er een juridisch verschil is tussen de kredietovereenkomst en de koopovereenkomst, moet de consument de koopovereenkomst nakomen, tenzij deze is gesloten onder een ontbindend beding dat aan de effectieve sluiting van de kredietovereenkomst verbonden is.

Artikel 12 (jaarlijks kostenpercentage)

Artikel 12 regelt de berekening van het jaarlijks kostenpercentage. Het vervangt artikel 1 bis van Richtlijn 87/102/EEG, zoals ingevoegd bij Richtlijn 90/88/EEG, en vult het aan.

De formule van het jaarlijks kostenpercentage (zie bijlage I) blijft behouden maar naar aanleiding van de nieuwe definities in dit voorstel voor een richtlijn wordt een andere terminologie gebruikt. Voor de afrondingen en het begrip "jaar" wordt een volledige harmonisatie voorgesteld; alleen de methode van fracties van jaren blijft behouden. In bijlage II worden verscheidene voorbeelden gegeven die alle kredietovereenkomsten betreffen.

De totale kosten van het krediet omvatten alle kosten, waaronder debetrente en andere vergoedingen, commissielonen, belastingen en overige kosten, die de consument voor het krediet moet betalen, hetzij aan de kredietgever, of aan de kredietbemiddelaar, of aan de bevoegde overheid die belastingen heft, of aan om het even welke derde persoon die na bemiddeling of afsluiting van een krediet- of zekerheidsovereenkomst aanspraak kan maken op betaling.

Twee uitzonderingen, die reeds bij Richtlijn 90/88/EEG waren ingevoerd, blijven behouden, namelijk kosten verbonden aan niet-uitvoering en kosten die zowel bij aankoop op krediet als bij contante betaling moeten worden betaald. Er wordt toelichting gegeven bij bepaalde "dragers" van kredietovereenkomsten, zoals kaarten en rekeningen. De kosten van deze dragers moeten in de totale kosten van het krediet en dus in het JKP worden opgenomen, tenzij de kredietgever duidelijk de kosten van kredietverrichtingen en andere betaalverrichtingen met deze dragers heeft vastgesteld.

Het is duidelijk dat een verzekering die de aflossing van het krediet waarborgt, het risico voor de kredietgever vermindert en dat de premie in dit geval als een onderdeel van de kosten van het krediet moet worden beschouwd. In artikel 1 bis, uitzondering v), van Richtlijn 87/102/EEG wordt voor bepaalde soorten verzekeringen met dit beginsel rekening gehouden. Sommige lidstaten [21] hebben de "keuzevrijheid" uitgebreid tot andere soorten verzekeringsovereenkomsten of hebben het begrip "totale kosten van het krediet" uitgebreid tot alle soorten verplichte verzekeringen, waarvan de premie verplicht in het JKP moet worden verrekend. Deze landen hebben vastgesteld dat de consument in de praktijk geen keuzevrijheid heeft en dat de kredietgever er voorzichtigheidshalve of vanwege commercieel gewin de voorkeur aan geeft om een verzekering af te sluiten, ook al heeft de consument daar aanvankelijk niet om verzocht. Ze hadden echter moeite om te bewijzen dat verzekeringen en zekerheden als waarborg voor de terugbetaling van het krediet "verplicht" zijn, wat het criterium is om ze in de grondslag op te nemen. Dit voorstel voor een richtlijn heeft tot doel om een einde te maken aan deze discussie en alle verzekeringspremies automatisch op te nemen in de totale kosten van het krediet indien de verzekering wordt afgesloten bij het sluiten van de kredietovereenkomst.

[21] Gelijksoortige of vergelijkbare wetgeving in de lidstaten (niet-limitatieve lijst): in B, ES, F, NL, A en S wordt een ruimere grondslag gebruikt dan in de richtlijn; in B, DK, ES, F, NL, A, SV en UK wordt een oplossing sui generis gebruikt of worden verzekeringskosten meegerekend.

De opbrengst van overlijdens-, invaliditeits-, ziekte- en werkloosheidsverzekeringen, de vervroegde aflossing van het kapitaal, de herbeleggingsvergoeding en de reserveringscommissie moeten daarentegen niet in het JKP worden opgenomen. Voor de betaling van deze bedragen is namelijk in de kredietovereenkomst geen precieze datum vastgesteld en de consument is in principe niet noodzakelijk van plan deze verrichtingen uit te voeren.

De opbrengst van een levensverzekering die de aflossing van het kapitaal bij afloop van de kredietovereenkomst moet garanderen, vormt echter een verplichting binnen een overeengekomen termijn en op een overeengekomen datum, zelfs indien de voorwaarden in een bijgevoegde overeenkomst worden vermeld.

Zo nodig moet bij de berekening van het jaarlijks kostenpercentage worden uitgegaan van bepaalde hypothesen zoals bedoeld in de leden 3, 4 en 5. Deze hypothesen moeten aan de consument worden meegedeeld telkens wanneer ze voor een berekening worden gebruikt. Ze mogen slechts worden gebruikt indien de elementen voor de berekening nog niet bekend waren wanneer de reclame werd gemaakt of de informatie werd verstrekt, of indien ze niet kunnen worden afgeleid uit de bepalingen van de overeenkomst en de wijze waarop het toegestane krediet wordt betaald.

De hypothese dat geen maximaal kredietbedrag is vastgesteld (artikel 1 bis, lid 7, eerste streepje, van Richtlijn 87/102/EEG) wordt niet meer aangehouden. Overeenkomstig dit voorstel voor een richtlijn moet immers steeds een maximaal kredietbedrag bestaan en vermeld worden. Daarentegen is een hypothese ingevoerd voor kredietopnemingen. Indien de consument om het even wanneer om het even welk bedrag aan krediet mag opnemen (binnen de grenzen van de kredietovereenkomst) kan de kredietgever immers niet van tevoren met deze elementen rekening houden bij het berekenen van het JKP. Daarom moet worden uitgegaan van de veronderstelling dat het totale kredietbedrag onmiddellijk volledig wordt opgenomen, zodat dit soort kredietovereenkomst vergelijkbaar wordt met klassieke leningen.

Artikel 6 betreft het speciale geval van leasing. Dit soort overeenkomst omvat meestal parameters aan de hand waarvan kan worden berekend welke restwaarde de consument voor het gefinancierde moet betalen wanneer hij de koopoptie uitoefent. Er zijn twee mogelijkheden: ofwel kan dit bedrag aan de hand van de kredietovereenkomst van tevoren tot op de laatste eurocent worden berekend en wordt aan de hand daarvan het jaarlijks kostenpercentage berekend, ofwel worden in de overeenkomst parameters gebruikt die alleen een berekening achteraf mogelijk maken; in het laatste geval wordt uitgegaan van de hypothese van een lineaire afschrijving van het goed.

Ten slotte worden in bijlage III een formule en voorbeelden gegeven om het effect van een verplichte en voorafgaande belegging op het jaarlijks kostenpercentage te berekenen.

Artikel 13 (totaal percentage van de kredietgever)

Het totale percentage van de kredietgever is het percentage dat de kredietgever aanrekent voor zijn "kredietdienst", exclusief eventuele kosten die door derden worden aangerekend. Het wordt berekend op dezelfde wijze als het JKP, maar de grondslag wordt beperkt tot de kosten die door de kredietgever worden aangerekend. Deze kosten omvatten met name de debetrente, de dossierkosten, de beheerskosten, de kredietverzekeringspremies en de verzekeringspremies die de consument bij de sluiting van de kredietovereenkomst moet betalen, indien de kredietgever de verzekering oplegt en de verzekeraar kiest. Dat wil zeggen dat de verzekeringspremies niet in de grondslag worden opgenomen indien de verzekering (net zoals andere bijkomende diensten) facultatief is. Ook kosten van zekerheden, notariskosten, belastingen, registratiekosten, enz. worden niet in de grondslag opgenomen.

Artikel 14 (debetrentevoet)

In artikel 2, onder k), wordt de debetrentevoet gedefinieerd als een rentevoet, exclusief alle andere kosten. In dit voorstel voor een richtlijn worden vooral regels voor de variabiliteit van de debetrentevoet vastgesteld. In de kredietovereenkomst moet worden vermeld gedurende welke periodes de debetrentevoet mag variëren. De index of referentierentevoet mag vrij worden gekozen, voorzover objectieve en duidelijke regels worden toegepast die onafhankelijk zijn van de wil van de betrokken partijen.

Alleen de rentevoet mag variëren, alle andere kosten niet. Het lijkt onmogelijk dat de kosten van de sluiting of het beheer van de kredietovereenkomst (commissies, zegels, portokosten) kunnen variëren, laat staan dalen. Alleen de waarde van het geld kan immers mettertijd veranderen. Daarom is een variabel lastenpercentage niet toegestaan. De prijs van een dienst of een goed is immers vooraf vastgesteld en over termijnen gespreid. De eventuele kosten van de herfinanciering van deze transactie zijn reeds in dit lastenpercentage begrepen en kunnen dus niet meer variëren.

De consument moet van alle wijzigingen van de rentevoet in kennis worden gesteld, bijvoorbeeld door een rekeningafschrift. Aan de hand van het nieuwe jaarlijkse kostenpercentage kan de consument nagaan of zijn krediet, na toepassing van de variabiliteitsregels, niet te duur is in vergelijking met de marktrente.

Artikel 15 (oneerlijke bedingen)

De lijst in dit artikel moet worden beschouwd als een "zwarte lijst" van bedingen die niet in een krediet- of zekerheidsovereenkomst mogen voorkomen. Het gaat niet om een speciale lijst die in de plaats komt van de (grijze) lijst of de algemene bepaling van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen. Daarom wordt vermeld dat het artikel van toepassing is "onverminderd de toepassing van Richtlijn 93/13/EEG op de hele overeenkomst".

Overeenkomstig punt a) is het verboden geleende middelen op te eisen of te reserveren als pand, deposito of waarborg, om aandelen van een waarborg- of financieringsmaatschappij te kopen, enz. Door dit soort praktijken zou de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar immers twee maal winst maken.

Punt b) betreft het samen aanbieden van een kredietovereenkomst en een andere overeenkomst, gewoonlijk voor bijbehorende dienstverlening (verzekering, onderhoud, rekening-courant, enz.), waarbij de consument niet vrij is om deze dienstverlening te weigeren of een andere dienstverlener te kiezen. Indien de consument geen keuzevrijheid heeft, moeten de daaraan verbonden kosten in de totale kosten van het krediet worden opgenomen.

Punt c) houdt in dat het JKP alleen afhankelijk van een variabele rentevoet kan worden gewijzigd, met uitsluiting van alle andere kosten. Het is immers ondenkbaar dat porto-, dossier-, rekeningafschrift- en beheerskosten enz. kunnen variëren. Voor een eenzijdige verhoging van de kosten moet een nieuwe kredietovereenkomst worden gesloten.

Punt d) verbiedt variabiliteitsvoorwaarden die oneerlijk zijn ten opzichte van de consument, bijvoorbeeld verschillende berekeningen voor stijgende en dalende rentevoeten, rentevoeten of indexen die niet neutraal zijn of eenzijdig van de wil van de kredietgever afhangen, enz.

Het verbod onder punt e) betreft een praktijk die erin bestaat eerst een aanlokkelijke rentevoet of een rentevoet met korting aan te bieden en vervolgens een hogere basisrentevoet te gebruiken om de variabiliteit te berekenen. De aangegeven rentevoet moet de basisrentevoet zijn en de korting moet afzonderlijk worden vermeld.

Punt f) betreft zogenaamde "ballonleningen". Overeenkomsten met dit soort aflossingsschema, waarbij de laatste aflossing (de restwaarde) vrij groot is, wordt met name verdeeld door "captive" maatschappijen die de consument aan zich willen binden, en met name aan hun automerk. Deze overeenkomsten leiden vaak tot een herfinanciering of de teruggave van het gefinancierde goed als voorschot op een tweede auto, met een nieuwe kredietovereenkomst. Deze werkwijze is dubieus, aangezien de uiteindelijke financiële last de consument ervan kan weerhouden om van merk te veranderen.

Artikel 16 (vervroegde aflossing)

Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 87/102/EEG heeft de consument het recht om "vervroegd aan zijn verplichtingen uit hoofde van een kredietovereenkomst te voldoen". Dit recht is afgezwakt voorzover het artikel bepaalt dat "de consument overeenkomstig de door de lidstaten vastgestelde bepalingen recht [heeft] op een billijke vermindering van de totale kosten van het krediet". De kredietgever mag dus een - billijke - herbeleggingsvergoeding vragen om zijn kosten en het verlies van zijn investering te compenseren.

Verscheidene lidstaten hebben deze vergoeding nader omschreven of zelfs verboden. [22] Gezien de mogelijkheden om kapitaal opnieuw op de internationale kapitaalmarkten te beleggen, valt een vergoeding of een financiële compensatie vandaag de dag immers moeilijk te rechtvaardigen. In de eerste plaats wordt daarom voorgesteld om het recht op vervroegde aflossing (gedeeltelijk of volledig) te bevestigen.

[22] Gelijksoortige of vergelijkbare wetgeving in de lidstaten (niet-limitatieve lijst): (1) beperkingen inzake de berekening en het bedrag van de vergoeding: IRL, NL, B, L, UK; (2) verbod: F.

Om een evenwicht tussen de voordelen voor de consument en de nadelen voor de kredietgever (beheer van de vroegtijdige aflossingen en herbelegging van het ontvangen kapitaal) tot stand te brengen, wordt overwogen om de kredietgever alleen een herbeleggingsvergoeding toe te kennen indien deze objectief en billijk is en op grond van actuariële beginselen berekend is. Met andere woorden, de gebruikte methode moet objectief zijn en er moet automatisch blijken in welke gevallen geen vergoeding wordt toegekend, met name in geval van stijgende rentevoeten, waarbij de vergoeding negatief moet zijn en in feite winst uitmaakt voor de consument. Om met beide patijen rekening te houden, wordt het beginsel van "actuariële billijkheid" volledig in acht genomen.

Er wordt echter voorgesteld om de consument vrij te stellen van het betalen van een vergoeding indien de voorwaarden van de kredietovereenkomst geen vergoeding rechtvaardigen:

- Onder a) wordt voorzien in een uitzondering voor kredietovereenkomsten met variabele rentevoet. De kosten van vervroegde aflossing worden in dit geval immers grotendeels doorberekend in de rentevoet. De variabiliteit van de rentevoet moet echter wel op perioden van minder dan een jaar slaan;

- Onder b) wordt voorzien in een uitzondering voor kredietovereenkomsten die door een verzekering gedekt zijn. Geen van de betrokken partijen heeft er belang bij om het krediet aan te houden. De uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst betaalde bedragen moeten het immers mogelijk maken om de kredietovereenkomst stop te zetten;

- Punt c) betreft kredieten zonder kapitaalaflossing, zoals voorschotten in rekening-courant en alle kredietvormen waarbij de rente achteraf wordt berekend naar gelang van de duur van de opnemingen. Wanneer niet "op afbetaling" of in termijnen moet worden afgelost, is er trouwens geen "vervroegde" aflossing". Punt c) is niet van toepassing op kredietovereenkomsten met reconstitutie van het kapitaal zoals bedoeld in artikel 20 omdat daarbij speciale aflossingstechnieken bij afloop van de periode en speciale berekeningswijzen (in plaats van rente) worden gebruikt.

Artikel 17 (overdracht van rechten)

Dit artikel komt overeen met artikel 9 van Richtlijn 87/102/EEG. De enige wijzigingen in de tekst zijn de nieuwe definities en een betere bescherming van de zekerheidssteller. "Nieuwe houder" betekent iemand die de rechten van de kredietgever heeft overgenomen, in het bijzonder een kredietverzekeraar, een incassobureau, een herdisconterings- of effectiseringsmaatschappij, enz., ongeacht de toegepaste juridische constructie (schuldoverdracht, subrogatie, delegatie, enz.).

Artikel 18 (verbod op het gebruik van wisselbrieven en andere stukken)

Dit artikel vervangt artikel 10 van Richtlijn 87/102/EEG. Het gebruik van wisselbrieven, orderbriefjes en cheques als betaalmiddel of persoonlijke zekerheid wordt volledig verboden.

Artikel 19 (hoofdelijke aansprakelijkheid)

Dit artikel komt vervangt artikel 11 van Richtlijn 87/102/EEG. Artikel 11 vond zijn oorsprong in een begrip van de "common law", de zogenaamde "joint and several liability" (hoofdelijke aansprakelijkheid), d.w.z. de aansprakelijkheid van verscheidene personen die samen en individueel een verplichting moeten nakomen. De uiteindelijk in artikel 11 gebruikte formulering ("ondergeschikte aansprakelijkheid") is een compromis dat inhoudt dat de "consument" van de kredietgever de betaling van een bedrag kan verlangen indien zijn eis tegen de leverancier gerechtvaardigd is en deze laatste niet betaalt. In sommige lidstaten heeft de loutere omzetting van artikel 11 tot een ondoeltreffende wetgeving geleid. Andere lidstaten zijn verder gegaan en hebben met name de notie van een exclusieve band tussen kredietgever en leverancier geschrapt. [23]

[23] Gelijksoortige of vergelijkbare wetgeving in de lidstaten (niet-limitatieve lijst): UK heeft een systeem van "zuivere" hoofdelijke en ondeelbare aansprakelijkheid, zonder exclusieve band maar met een drempel en een plafond. Andere lidstaten, zoals F en D, hebben "autonome" systemen ontwikkeld. B, IRL, F en L hebben geen drempel. NL heeft een lagere drempel.

Het is wenselijk om de consument het recht te geven, rechtstreekse stappen te ondernemen tegen de kredietgever wanneer deze er in commercieel opzicht bij gebaat is om met verscheidene leveranciers te werken en over een commercieel verhaalmiddel tegen hen beschikt. Indien de kredietgever nauwe commerciële banden heeft met de leverancier van de goederen of diensten, dient de schade, ingeval de consument ondeugdelijke goederen of diensten, slechts een deel van de bestelde goederen of diensten of in het geheel niets ontvangt, niet door hemzelf maar door de kredietgever en de leverancier gedragen te worden. De consument moet gerechtelijke stappen kunnen ondernemen tegen één van beiden of tegen beiden om het bedrag aan geleden schade vergoed te krijgen.

Indien de kredietgever en de leverancier van goederen of diensten samenwerken op de markt, wordt daarom voorgesteld om volledig voor de oplossing van hoofdelijke aansprakelijkheid te kiezen. Het gaat dus om het geval waarin een leverancier als kredietbemiddelaar optreedt, ook al is het als nevenactiviteit. In dit geval kan worden verondersteld dat er een voorafgaand akkoord met de kredietgever is en dat deze laatste een effectieve controle uitoefent, zodat de bewijslast niet bij de consument ligt. Dit geval betreft niet alleen toegewezen krediet in de enge zin, maar ook alle vormen van kredietopening of debetrekening die de leverancier de consument bij een eerste aankoop aanbiedt. Er zij aan herinnerd dat dit in voorstel voor een richtlijn wordt bepaald dat de identiteit van de kredietbemiddelaar in de kredietovereenkomst moet worden vermeld.

Artikel 20 (kredietovereenkomst met reconstitutie van het kapitaal)

Sinds enkele jaren is het aanbod uitgebreid met nieuwe soorten hypotheekkredieten die hetzij met een levensverzekering, hetzij met beleggingsfondsen gepaard gaan. Deze zijn in het Verenigd Koninkrijk bekend als "endowment mortgages". Tot voor kort werden enkele klassieke levensverzekeringen gebruikt om het kredietbedrag terug te betalen. De nieuwe techniek, waarbij een fonds gebruikt wordt, houdt echter risico's in voor de consument. Net zoals bij beleggingsfondsen of beleggingen in aandelen hangt het opgebouwde kapitaal immers af van de ontwikkeling van de financiële markten. Het is dus mogelijk dat het kapitaal bij afloop van de kredietovereenkomst niet groot genoeg is om het krediet af te lossen, wat ontoelaatbaar is voor een product dat aan het grote publiek wordt aangeboden. Dit is trouwens al gebeurd op de Britse markt, met betalingsmoeilijkheden voor de consumenten als gevolg. Het is daarom aangewezen dat de kredietgever ingeval het kapitaal niet kan worden gereconstitueerd, op een of andere wijze de aflossing van het kapitaal op zich neemt, zo nodig door een aanvullende verzekering. Dit wordt geregeld in de leden 1 en 2.

Lid 3 bevat speciale regels voor de berekening van het JKP en het totaal percentage van de kredietgever. Alle kosten die de consument betaald voor de kredietovereenkomst zelf en de aanvullende overeenkomst inzake de opbouw van een vermogen, moeten in het JKP worden opgenomen.

Artikel 21 (kredietovereenkomst in de vorm van een voorschot in rekening-courant of een debetrekening)

In dit artikel wordt een gestandaardiseerde methode voorgesteld voor de informatieverstrekking gedurende de uitvoering van de kredietovereenkomst. Zo kan de consument zijn kredietopnemingen, de toegepaste debetrentevoet, de aangerekende kosten, enz. controleren, met name bij kredietovereenkomsten die samenhangen met een rekening waarvan de debetrentevoet achteraf berekend wordt.

Artikel 22 (kredietovereenkomst voor onbepaalde tijd)

In dit artikel wordt voorgesteld om de consument - en de kredietgever - het recht te geven om de kredietovereenkomst met een opzegtermijn van drie maanden op te zeggen. Een opzegtermijn van drie maanden werd geacht een minimum te zijn om de consument in de gelegenheid te stellen, het opgenomen krediet volledig af te lossen. De consument behoudt het recht om een schadevergoeding te eisen indien de opzegging door de kredietgever hem schade berokkent.

Artikel 23 (uitvoering van de zekerheidsovereenkomst)

Het eerste lid verbiedt zekerheidsovereenkomsten die betrekking hebben op kredietovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Een zekerheidssteller heeft immers vaak maar een in de tijd begrensd zicht op de solvabiliteit van de consument. Hem een "levenslange" zekerheid vragen, staat in geen verhouding tot zijn belangen; hij riskeert er zich door in schulden te steken.

Het tweede en derde lid beperken het verhaal op de zekerheidssteller. In deze richtlijn wordt vooral de nadruk gelegd op de risicobeoordeling met betrekking tot de consument. De solvabiliteit en de risicobeoordeling met betrekking tot de zekerheidssteller zijn van ondergeschikt belang.

Er wordt voorgesteld dat de kredietgever zich pas na een "wachttijd" tot de zekerheidssteller mag wenden. De kredietgever moet de zekerheidssteller - op tijd - op de hoogte brengen als de consument in gebreke blijft, zodat deze de nodige maatregelen kan treffen om de schuldsituatie van de consument niet te verergeren.

Ten slotte wordt voorgesteld dat het door de zekerheid gegarandeerde bedrag slechts betrekking mag hebben op het totale bedrag van het krediet dat de consument nog verschuldigd is, alsook de achterstallige rente en kosten, exclusief alle vormen van boetes of kosten van niet-uitvoering die de consument worden aangerekend. Indien de zekerheidssteller onmiddellijk aan zijn verplichtingen voldoet, kunnen deze door de consument verschuldigde kosten tot dit bedrag beperkt blijven. Het zou immers niet normaal zijn dat de zekerheidssteller opdraait voor bijkomende boetes die het gevolg zijn van de niet-uitvoering door de consument. Indien echter de zekerheidssteller zijn eigen verplichtingen niet tijdig nakomt, kan de kredietgever hem naar gelang van het gegarandeerde en achterstallige bedrag moratoire interesten en bijkomende boetes aanrekenen.

Artikel 24 (ingebrekestelling en invorderbaarheid)

Lid 1, onder a), van dit artikel vormt de rode draad van alle artikelen van het hoofdstuk "Niet-uitvoering van overeenkomsten". Het gaat om het evenredigheidsbeginsel bij het incasseren van schulden die voortvloeien uit een krediet- of zekerheidsovereenkomst.

Lid 1, onder b), heeft tot doel te voorkomen dat de consument of de zekerheidssteller onmiddellijk het totale bedrag van het krediet moet terugbetalen, zonder dat hem eerst wordt gevraagd om een eventuele achterstallige betaling in te halen of een minnelijke schikking te treffen met het oog op een herschikking van zijn schuld. Het is absoluut noodzakelijk dat de lidstaten de betrokken partijen aanmoedigen om buiten het gerecht om tot een schikking te komen.

Lid 2 bevat twee uitzonderingen op dit beginsel: manifeste fraude en vervreemding van het gefinancierde goed, die met fraude gelijkgesteld moet worden indien de consument vooraf naar behoren is ingelicht over de eigendomsrechten of het voorrecht van de kredietgever. Wanneer de consument weggaat zonder adres na te laten of naar het buitenland vertrekt, is dat op zich geen voldoende reden om geen ingebrekestelling te sturen. Gevallen van ziekenhuisopname, langdurige plaatsing in een instelling, administratieve vergissingen van de gemeente, problemen met de post, enz. zijn immers mogelijk.

Lid 1, onder c), betreft de opschorting van toekomstige kredietopnemingen door de kredietgever. De kredietgever kan deze maatregel noodzakelijk achten om fraude te voorkomen of om te voorkomen dat een consument die andere kredieten verzwegen heeft of tegen wie een faillissementsprocedure loopt, zich verder in schulden steekt. De kredietgever moet de consument wel op de hoogte stellen en zijn besluit motiveren, zodat de consument het zo nodig bij de bevoegde rechtbank kan aanvechten.

Lid 1, onder d), regelt de mededeling van afrekeningen.

Artikel 25 (overschrijding van het totale kredietbedrag en stilzwijgend toegestane debetstand)

In deze richtlijn wordt ervan uitgegaan dat in geval van overschrijding vooraf een kredietovereenkomst is gesloten. Een overschrijding of debetstand zonder voorafgaande overeenkomst is in tegenspraak met de algemene beginselen van zorgvuldigheid en informatieverstrekking in deze richtlijn. In tegenstelling tot de bepalingen van artikel 6 van Richtlijn 87/102/EEG moeten de aangerekende kosten en rentevoeten in de kredietovereenkomst worden vermeld.

Lid 1 betreft toegestane overschrijdingen. Stilzwijgende debetstanden worden daarmee gelijkgesteld. De voorwaarden zijn dezelfde als in de kredietovereenkomst, met name wat betreft de debetrentevoet en de kosten, behalve wat betreft het totale kredietbedrag dat tijdelijk wordt overschreden.

Lid 2 betreft niet-toegestane overschrijdingen. De extra kosten moeten overeenkomstig artikel 10 in de kredietovereenkomst worden vermeld aan de hand van een overzicht van de kosten die niet in de berekening van het jaarlijks kostenpercentage zijn opgenomen, maar die de consument onder bepaalde omstandigheden op zich moet nemen.

In beide gevallen moet de consument van het bedrag van de overschrijding en de betreffende voorwaarden op de hoogte worden gebracht. De overschrijding moet binnen drie maanden worden geregulariseerd, hetzij door een nieuwe kredietovereenkomst met vermelding van een hoger totaal kredietbedrag, hetzij door een terugkeer naar de "normale" situatie, hetzij door een andere opzeggingsprocedure of een tijdelijke opschorting van de opnemingen.

Artikel 26 (terugneming van goederen)

Overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 87/102/EEG is gerechtelijke controle op de terugneming van goederen mogelijk, maar niet verplicht. Wanneer de consument zich bereid toont om zijn schuld af te lossen, moet de mogelijkheid om de gefinancierde goederen terug te nemen, aan gerechtelijk controle onderworpen worden. Een dergelijke controle is voorgesteld in het verslag over de werking van Richtlijn 87/102/EEG [24]. Hoewel de situatie kan verschillen naar gelang van de gebruikte juridische constructie (verkoop op afbetaling, lening met voorbehoud van eigendomsrecht en subrogatie in de rechten van de verkoper, leasing, enz.) en de daaruit voortvloeiende burgerlijke en gerechtelijke procedures, wordt voorgesteld om artikel 7 aan te vullen met bepalingen uit hoofde waarvan voor alle kredietovereenkomsten beroep wordt gedaan op een derde persoon [25] wanneer de handelswaarde van het goed en het economisch belang van de kredietgever manifest aan belang hebben ingeboet ten opzichte van de belangen van de consument, en deze niet heeft ingestemd met de terugneming van het gefinancierde goed.

[24] Zie het Verslag over de werking van Richtlijn 87/102 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet - COM(95) 117 def. van 11.5.1995, punt 184 - 188. Beknopt verslag van de reacties en commentaren - COM(97) 465 def. van 24.9.1997, nr. II.5.

[25] Gelijksoortige of vergelijkbare wetgeving in de lidstaten (niet-limitatieve lijst): B, IRL, NL, L, UK.

Artikel 27 (incasso)

Het artikel betreft iedereen die met de uitvoering van een kredietovereenkomst belast is, d.w.z. kredietgevers, kredietverzekeraars, incassobureaus, enz., met uitzondering van personen die schulden incasseren in het kader van een gerechtelijke procedure of die inbeslagnemingsprocedures inleiden, met name gerechtsdeurwaarders. Het is niet de bedoeling om het beroep van "incassobureau" of "schuldbemiddelaar" te reglementeren, maar om bepaalde praktijken in het kader van de niet-uitvoering van een kredietovereenkomst te verbieden.

Lid 1 bevestigt een beginsel van artikel 10, namelijk dat de kosten van de niet-uitvoering in de krediet- of zekerheidsovereenkomst moeten worden vastgesteld. De incasseerder mag bijgevolg niet méér aanrekenen dan in de overeenkomst is vastgesteld.

In lid 2 worden ongeoorloofde praktijken opgesomd:

- het gebruik van enveloppen met vermeldingen of afkortingen die de indruk wekken dat het gaat om een brief van een officiële instantie, zoals het gerecht of een schuldbemiddelingsinstantie;

- brieven waarin de consument of de zekerheidssteller met inbeslagneming of strafrechtelijke vervolging wordt bedreigd terwijl dergelijke stappen niet mogelijk zijn;

- incassering waarbij de terugnemingsprocedure van artikel 26 niet wordt nageleefd of waarbij extra kosten worden aangerekend die niet in de kredietovereenkomst worden vermeld;

- praktijken die als een inbreuk op het privéleven kunnen worden beschouwd, zoals de consument of de zekerheidssteller lastigvallen indien de schuld wordt betwist of niet meer bestaat, hem indirect lastigvallen door contact op te nemen met zijn buren, familie of werkgever, enz. Het "benaderen" zoals bedoeld onder f) houdt vragen over soortgelijke persoonsgegevens als bedoeld in artikel 7, en met name de "solvabiliteit" van de consument, in. Publieke informatie, zoals adresveranderingen, valt daar in principe niet onder.

Artikel 28 (registratie van kredietgevers en kredietbemiddelaars)

Dit artikel vervangt artikel 12 van Richtlijn 87/102/EEG en vult het aan. Er wordt voorgesteld om de drie opties van artikel 12, lid 1 [26], tegelijk verplicht te maken. Een striktere controle op kredietgevers en tussenpersonen houdt in dat deze worden geregistreerd, dat controles worden verricht, dat hun registratie zo nodig kan worden opgeschort of ingetrokken, en dat eventuele klachten bekend zijn. Overeenkomstig dit artikel moeten kredietgevers en kredietbemiddelaars zich dus door een instelling of officiële instantie laten registreren. Deze oefent toezicht over hen uit en ziet met name toe op de naleving van de betreffende bepalingen van deze richtlijn.

[26] Gelijksoortige of vergelijkbare wetgeving in de lidstaten (niet-limitatieve lijst): IRL, UK en B passen de drie opties tegelijk toe; NL heeft een systeem van vergunningen en controle op kredietgevers en hun distributiekanalen, en heeft een afzonderlijke wet op financiële tussenpersonen.

Een groot probleem is de informatie die "verkopers" aan de consument moeten verstrekken. Verkopers hebben namelijk vaak niet de nodige basiskennis om financiële producten te verkopen. Ook de controle en de voorschriften inzake de kwaliteit van de informatie die deze mensen verstrekken en hun bekwaamheid om krediet te verdelen, zijn in de lidstaten vaak ontoereikend. Daarom wordt voorgesteld om verkopers als kredietbemiddelaars te beschouwen en hen, net als de kredietgevers die hen als verkoopskanaal voor kredietovereenkomsten gebruiken, aansprakelijk te stellen voor de voorafgaande informatieverstrekking en de adviesplicht zoals bedoeld in artikel 6 van deze richtlijn. Deze voorschriften gelden ook voor zelfstandige "gevolmachtigde agenten". Een verkoper mag ook zonder rechtstreekse controle door een kredietgever werken, maar moet dan wel erkend zijn.

Net zoals in Richtlijn 87/102/EEG zijn er uitzonderingen voor kredietgevers en kredietbemiddelaars die moeten worden beschouwd als kredietinstellingen in de zin van artikel 1, onder 1, van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen.

Artikel 29 (verplichtingen van kredietbemiddelaars)

In dit artikel worden specifieke maatregelen getroffen ten opzichte van kredietbemiddelaars.

De bepaling onder a) betreft de identificatie van de kredietbemiddelaar. De consument moet correcte informatie krijgen over de aard en de omvang van de volmacht van de kredietbemiddelaar en zijn eventuele exclusieve samenwerking met de kredietgever, opdat de consument de kredietbemiddelaar niet met een kredietgever verwart.

De bepaling onder b) moet voorkomen dat de kredietbemiddelaar de consument ertoe aanzet om meer te lenen dan hij kan terugbetalen of zijn schulden op een nadelige wijze laat hergroeperen, met name door tegelijk twee of drie kredietaanvragen in te dienen bij verschillende kredietgevers. Elke aanvraag betreft dan een klein bedrag dat op zich aanvaardbaar is voor elk van de kredietgevers. Geen enkele kredietgever zou echter het totale aangevraagde kredietbedrag willen financieren. Daarom moeten de kredietgevers op de hoogte gebracht worden. Onder b) wordt daarom voorgesteld dat de kredietbemiddelaar alle kredietgevers met wie hij van tevoren contact heeft opgenomen voor een offerte of een kredietovereenkomst, moet informeren en het totale bedrag van het gevraagde krediet moet vermelden.

Onder c) wordt een reglementering voor de vergoeding van de tussenpersoon voorgesteld. Er zij eraan herinnerd dat de commissies van de kredietbemiddelaar in het JKP moeten worden opgenomen. Wanneer een consument om een krediet of om informatie vraagt, mag de kredietbemiddelaar hem niet rechtstreeks een vergoeding aanrekenen, tenzij tegelijk aan drie voorwaarden wordt voldaan:

- de kredietgever moet door een vermelding van het bedrag van de vergoeding in de kredietovereenkomst op de hoogte worden gebracht;

- indien de kredietbemiddelaar door de kredietgever wordt betaald, mag hij geen commissie van de consument ontvangen;

- de kredietovereenkomst moet worden gesloten.

Artikel 30 (maximale harmonisatie en dwingende aard van de bepalingen van de richtlijn)

In lid 1 wordt het beginsel van totale harmonisatie bevestigd. Tenzij anders wordt bepaald, mogen de lidstaten voor de bij deze richtlijn gereglementeerde onderwerpen geen andere bepalingen vaststellen. In artikel 33 wordt in een dergelijke uitzondering voorzien voor de bewijslast, en in artikel 8, lid 4, voor het opzetten van een centrale gegevensbank. De nationale bepalingen betreffende maximale jaarlijkse kostenpercentages en andere wijzen van vaststelling of beoordeling van maximale percentages of woekerrente mogen blijven bestaan, aangezien deze onderwerpen niet bij deze richtlijn worden gereglementeerd.

Lid 2 vervangt artikel 14, lid 1, van Richtlijn 87/102/EEG; het begrip "zekerheidssteller" wordt toegevoegd.

In lid 3 wordt artikel 14, lid 2, overgenomen, maar er wordt een ander voorbeeld gebruikt. Het oorspronkelijke voorbeeld betrof de verdeling van het totale kredietbedrag over verschillende overeenkomsten voor een lager bedrag, die niet onder de richtlijn zouden vallen. In dit voorstel voor een richtlijn wordt wat betreft het toepassingsgebied niet meer naar drempelbedragen verwezen. Het is echter van belang om te voorkomen dat de uitzonderingen in artikel 3, met name die voor woningkrediet en huurovereenkomsten, worden misbruikt en dat in deze overeenkomsten verrichtingen worden opgenomen die onder deze richtlijn vallen. Indien een consument bijvoorbeeld uit hoofde van zijn woningkrediet krediet wil opnemen of in het kader van zijn huurovereenkomst over een stilzwijgende koopoptie beschikt, en hij met deze opneming de aankoop van een auto wil financieren, is de richtlijn van toepassing. De lidstaten wordt verzocht dergelijke omzeiling te voorkomen.

In de leden 4 en 5 wordt de dwingende aard van de bepalingen van de richtlijn verduidelijkt. Overeenkomstig lid 4 kan de consument geen afstand doen van de rechten die hem bij deze richtlijn zijn toegekend.

Lid 5 moet garanderen dat de rechten die bij deze richtlijn aan de consument zijn toegekend, hem niet kunnen worden ontzegd doordat de wetgeving van een derde land op de krediet- of zekerheidsovereenkomst van toepassing is. Wil deze regel van toepassing zijn, dan moet er echter wel een nauwe band bestaan tussen de overeenkomst en het grondgebied van een of meer lidstaten. Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen, Richtlijn 97/7/EG betreffende op afstand gesloten overeenkomsten en de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van {...} betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG, bevatten soortgelijke en identiek geformuleerde bepalingen.

Artikel 31 (sancties)

Het nieuwe artikel 31 van dit voorstel voor een richtlijn bepaalt dat de lidstaten de nodige sancties kunnen treffen indien de betrokkenen zich niet aan de nationale voorschriften tot omzetting van deze richtlijn houden. Daarbij wordt met name aan het verlies van de rente en/of boetes en de intrekking van de erkenning of vergunning gedacht.

Artikel 32 (buitengerechtelijk verhaal)

Artikel 32 heeft tot doel, de buitengerechtelijke beslechting van grensoverschrijdende geschillen te bevorderen. De lidstaten wordt verzocht om de samenwerking tussen de instanties voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting te bevorderen. Een mogelijke samenwerkingsmaatregel bestaat erin, de consument in de gelegenheid te stellen om zich tot de instantie voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting van zijn lidstaat te wenden. Deze neemt dan contact op met de tegenhanger in de lidstaat van de leverancier, zodat de consument zijn geschil niet zelf in een andere lidstaat aanhangig moet maken. Artikel 32 is in dezelfde bewoordingen geformuleerd als de bepalingen van andere richtlijnen, zoals artikel 14 van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van {...} betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG, waarin het beginsel van buitengerechtelijke geschillenbeslechting in het belang van alle partijen wordt aangemoedigd.

Artikel 33 (bewijslast)

Het nieuwe artikel 33 is in dezelfde bewoordingen geformuleerd als de bepalingen van Richtlijn 97/7/EG en artikel 15 van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van {...} betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG. Deze verduidelijkingen zijn onder meer nodig om het begrip "kredietbemiddelaar" te verduidelijken. Er wordt verondersteld dat de activiteiten van de kredietbemiddelaar betaald worden en de lidstaten mogen bepalen dat de consument dit niet hoeft te bewijzen.

Artikel 34 (lopende overeenkomsten)

In dit artikel wordt een overgangsregeling vastgesteld om te voorkomen dat deze richtlijn van toepassing zou zijn op lopende overeenkomsten, met name kredietovereenkomsten op lange termijn en voor onbepaalde tijd. Hoewel het niet mogelijk is om met terugwerkende kracht vermeldingen in de kredietovereenkomst verplicht te maken of voorschriften inzake aansprakelijkheid of voorafgaande informatieverstrekking vast te stellen, kunnen en moeten een groot deel van de maatregelen op lopende kredietovereenkomst worden toegepast, met name wat betreft de informatie die aan de consument en de zekerheidssteller moet worden verstrekt tijdens de uitvoering en in geval van niet-uitvoering van de krediet- of zekerheidsovereenkomst.

Artikel 36 (intrekking)

Artikel 36 bevat formele bepalingen tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG, zoals gewijzigd bij de Richtlijnen 90/88/EEG en 98/7/EG, aangezien deze richtlijn die vervangt.

Artikelen 35, 37 en 38 (omzetting, inwerkingtreding, adressaten)

Deze artikelen bevatten standaardbepalingen en -formules en behoeven geen commentaar.

2002/0222 (COD)

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkrediet

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie [27],

[27] PB C van, blz. .

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [28],

[28] PB C van, blz. .

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [29],

[29] PB C van, blz. .

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Commissie heeft in 1995 een verslag uitgebracht [30] over de werking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet [31], aan de hand waarvan zij de betrokken partijen uitgebreid heeft geraadpleegd. In 1997 heeft zij een beknopt verslag van de reacties op het verslag van 1995 [32] gepresenteerd. In 1996 is een tweede verslag [33] gepresenteerd over de werking van Richtlijn 90/88/EEG tot wijziging van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet [34].

[30] COM(95) 117 def.

[31] PB L 42 van 12.2.1987, blz. 48. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/7/EG (PB L 101 van 1.4.1998, blz. 17).

[32] COM(97) 465 def.

[33] COM(96) 79 def.

[34] PB L 61 van 10.3.1990, blz. 14.

(2) Uit deze verslagen en raadplegingen blijkt dat de wetgevingen van de lidstaten inzake kredietverlening aan natuurlijke personen in het algemeen en consumptief krediet in het bijzonder nog sterk uiteenlopen. Uit een analyse van de nationale teksten tot omzetting van Richtlijn 87/102/EEG blijkt namelijk dat de lidstaten van mening waren dat de richtlijn onvoldoende bescherming bood. In hun omzettingswetgeving hebben zij dan ook rekening gehouden met andere soorten krediet of nieuwe kredietovereenkomsten die niet in de richtlijnen worden vermeld. Het is bijgevolg raadzaam te anticiperen op de herziening van de nationale wetgeving die in verscheidene lidstaten wordt overwogen, en een geharmoniseerd communautair kader te scheppen.

(3) De feitelijke situatie die uit deze uiteenlopende nationale wetgevingen resulteert, brengt enerzijds concurrentievervalsing tussen kredietgevers in de Gemeenschap met zich, en beperkt anderzijds de mogelijkheden voor de consument om in andere lidstaten krediet te krijgen. Deze concurrentievervalsing en beperkingen beïnvloeden op hun beurt de omvang en de aard van de grensoverschrijdende vraag naar krediet, wat ook de vraag naar goederen en diensten kan beïnvloeden. De verschillen in wetgeving en praktijk hebben ook tot gevolg dat de consument niet in alle lidstaten dezelfde bescherming geniet.

(4) Gedurende de laatste jaren hebben de soorten krediet die de consumenten aangeboden krijgen en gebruiken, een hele ontwikkeling doorgemaakt. Er zijn nieuwe kredietinstrumenten verschenen, die steeds meer worden gebruikt. Het is daarom aan te bevelen om de bestaande bepalingen aan te passen, te wijzigen en aan te vullen, en het toepassingsgebied uit te breiden.

(5) De totstandbrenging van een transparantere en efficiëntere interne kredietmarkt moet worden bevorderd. Het is van belang dat deze markt de consument een zodanige bescherming biedt dat het vrije verkeer van het aanbod van krediet voor zowel kredietgevers als kredietnemers optimaal functioneert. Deze doelstelling houdt in dat moet worden gestreefd naar een maximale harmonisatie die waarborgt dat de belangen van alle consumenten in de Gemeenschap optimaal worden beschermd en dat zij evenveel informatie krijgen.

(6) Rekening houdend met de toenemende verscheidenheid van het kredietaanbod en de kredietaanbieders is het aan te bevelen om iedereen die een kredietgever de identiteitsgegevens van een consument levert en tegen betaling (in welke vorm dan ook) een kredietovereenkomst helpt af te sluiten, als een kredietbemiddelaar te beschouwen. Advocaten, notarissen en financiële adviseurs moeten echter in principe niet als kredietbemiddelaars worden beschouwd wanneer een consument hun advies vraagt over de strekking van een kredietovereenkomst of indien zij een overeenkomst helpen opstellen of waarmerken, mits hun rol beperkt blijft tot het geven van juridisch advies en zij hun cliënten niet naar bepaalde kredietgevers doorverwijzen.

(7) Kredietovereenkomsten betreffende de verlening van een krediet voor de aankoop of de verbouwing van een onroerend goed dienen buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn te blijven. Dit soort krediet heeft immers een specifiek karakter en wordt vermeld in de aanbeveling van de Commissie van 1 maart 2001 betreffende de voorlichting die kredietgevers die woningkredieten aanbieden in de precontractuele fase aan de consumenten moeten geven [35].

[35] PB L 69 van 10.3.2001, blz. 25.

(8) Rekening houdend met de risico's voor hun economische belangen, vereist de situatie van natuurlijke personen die een zekerheid stellen, specifieke bepalingen die eenzelfde niveau van informatieverstrekking en bescherming garanderen als voor consumenten.

(9) Wanneer in reclame of in een reclameaanbod voor een kredietovereenkomst een cijfer, kosten of een rentevoet worden vermeld, moet Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 [36] betreffende misleidende reclame en vergelijkende reclame de nodige bescherming bieden. Dit cijfer, deze kosten of deze rentevoet moeten namelijk vergezeld gaan van berekeningselementen aan de hand waarvan de consument deze cijfergegevens kan afwegen tegen het geheel van de verplichtingen die de kredietovereenkomst voor hem inhoudt.

[36] PB L 250 van 19.9.1984, blz. 17. Gewijzigd bij Richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 290 van 23.10.1997, blz. 18).

(10) Om de consument een echte bescherming te bieden, moet ongevraagde huis-aan-huisverkoop van krediet strenger worden aangepakt dan is bepaald in Richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten [37].

[37] PB L 372 van 31.12.1985, blz. 31.

(11) De bepalingen van deze richtlijn moeten onverminderd Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens [38] worden toegepast. In sommige gevallen dient evenwel een geschikt kader voor de verzameling en verwerking van de nodige persoonsgegevens voor de beoordeling van het kredietrisico te worden overwogen.

[38] PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(12) Uit de ervaring en de praktijk blijkt dat adequate en betrouwbare gegevens over eventuele betaalmoeilijkheden van belang zijn om het kredietrisico voor zowel de kredietgever als de consument te helpen verminderen. De lidstaten moeten daarom op hun grondgebied een publieke of private centrale gegevensbank beheren, eventueel in de vorm van een netwerk van gegevensbanken. Daarin moeten consumenten en zekerheidsstellers die betalingsproblemen hebben gehad, worden geregistreerd. Met het oog op meer efficiëntie moeten kredietgevers worden verplicht om deze centrale gegevensbank te raadplegen alvorens zij de consument of de zekerheidssteller een verbintenis laten aangaan. Om geen concurrentievervalsing tussen kredietgevers te veroorzaken, moeten personen of bedrijven toegang krijgen tot de centrale gegevensbank van een andere lidstaat onder dezelfde voorwaarden als personen of bedrijven uit deze lidstaat, hetzij rechtstreeks, hetzij via de centrale gegevensbank van zijn eigen lidstaat.

(13) Om de vertrouwelijkheid van de informatie en de bescherming van persoonlijke gegevens te garanderen, is het van belang dat de verzamelde gegevens alleen voor de beoordeling van het risico van niet-uitvoering door de consument of de zekerheidssteller mogen worden gebruikt. Ook verdere verwerking of verder gebruik van via de centrale gegevensbank verkregen gegevens moet worden verboden. Om elk risico te voorkomen, moeten de gegevens na de sluiting van de kredietovereenkomst of na weigering van de kredietaanvraag onmiddellijk worden vernietigd.

(14) Opdat de consument met kennis van zaken kan beslissen, moet hij vóór de sluiting van de kredietovereenkomst de nodige informatie krijgen over de kredietvoorwaarden, de kosten van het krediet en zijn verplichtingen. Om voor volledige transparantie te zorgen en het aanbod vergelijkbaar te maken, moet deze informatie met name het jaarlijks kostenpercentage van het krediet (aan de hand van een representatief voorbeeld) en het totale percentage van de kredietgever omvatten.

(15) Aangezien kredietinstrumenten zowel technisch als juridisch ingewikkeld kunnen zijn, dient de kredietbemiddelaar en de kredietgever een algemene adviesplicht te worden opgelegd, zodat de consument met kennis van zaken tussen de aangeboden soorten krediet kan kiezen. Overeenkomstig het beginsel van "verantwoorde lening" moet de kredietgever ook nagaan of de consument en de eventuele zekerheidssteller in staat zijn om nieuwe verbintenissen na te komen.

(16) In sommige gevallen kunnen de voorwaarden van een kredietovereenkomst nadelig zijn voor de consument. Om de consument beter te beschermen, moeten voor alle vormen van krediet bepaalde voorwaarden worden opgelegd. De informatie die vóór de sluiting van de kredietovereenkomst is verstrekt, moet in de kredietovereenkomst worden bevestigd en aangevuld, eventueel door een aflossingstabel en de vermelding van de kosten van niet-uitvoering.

(17) Omdat in krediet- en zekerheidsovereenkomsten specifieke bedingen worden gebruikt, dient, onverminderd de toepassing van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten [39] op de gehele overeenkomst, te worden verduidelijkt welke bedingen als oneerlijk worden beschouwd.

[39] PB L 95 van 21.4.1993, blz. 29.

(18) Om de regels voor de uitoefening van het herroepingsrecht op soortgelijke gebieden op elkaar af te stemmen, moet in een herroepingsrecht zonder sancties en zonder opgave van redenen worden voorzien, onder soortgelijke voorwaarden als in de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van {...} betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG [40].

[40] PB L [...] van [...], blz. [...].

(19) Om de totstandbrenging en de werking van de interne markt te bevorderen en de consumenten in de hele Gemeenschap een optimale bescherming te bieden, dient de berekeningswijze van het jaarlijks kostenpercentage te worden verfijnd en dient te worden vastgesteld welke onderdelen van de totale kosten van het krediet in de berekening moeten worden opgenomen. Het jaarlijks kostenpercentage is immers een vergelijkingspunt aan de hand waarvan de consument het effect in de tijd en de ruimte van de verplichtingen die uit het sluiten van een kredietovereenkomst voortvloeien, kan meten en vergelijken. De totale kosten van het krediet moeten derhalve alle kosten omvatten die de consument voor het krediet moet betalen, hetzij aan de kredietgever, of aan de kredietbemiddelaar, of aan een andere derde persoon. Ook indien de consument bij het sluiten van de kredietovereenkomst vrijwillig een verzekering afsluit, moeten de daaraan verbonden kosten in de totale kosten van het krediet worden opgenomen.

(20) De consument dient ook, in de vorm van een totaal percentage van de kredietgever, informatie te ontvangen over de bedragen die de kredietgever aanrekent, exclusief bedragen die aan derden moeten worden betaald. Aan de hand van dit percentage kan de consument voor de verschillende producten die door de kredietgever en op de markt worden aangeboden, vergelijken welke kosten de kredietgever aanrekent.

(21) De consument moet de mogelijkheid krijgen om vervroegd aan zijn verplichtingen te voldoen. Zowel in geval van gedeeltelijke als volledige vervroegde aflossing mag de kredietgever slechts een billijke en objectieve vergoeding vragen indien de vervroegde aflossing voor hem een aanzienlijk economisch verlies met zich meebrengt.

(22) Indien een leverancier van met een kredietovereenkomst gekochte goederen of diensten als een kredietbemiddelaar kan worden beschouwd, moet de consument naast zijn normale, contractuele rechten ten opzichte van een leverancier van de goederen of diensten, ook rechten hebben ten opzichte van de kredietgever.

(23) De overdracht van de rechten van de kredietgever uit hoofde van een kredietovereenkomst mag de positie van de consument of de zekerheidssteller niet verzwakken. Om dezelfde reden moet een kredietgever die een kredietovereenkomst met reconstitutie van het kapitaal aanbiedt, het risico op zich nemen indien de reconstituerende derde in gebreke blijft.

(24) Er dienen gemeenschappelijke regels te worden vastgesteld voor de maatregelen bij niet-uitvoering van kredietovereenkomst. Met name sommige duidelijk bovenmatige incassopraktijken moeten als onwettig worden beschouwd.

(25) Om voor transparantie en stabiliteit op de markt te zorgen, is het van belang dat de lidstaten de nodige maatregelen vaststellen om enerzijds personen die krediet aanbieden of bij het sluiten van kredietovereenkomsten bemiddelen, te registreren, en anderzijds controle of toezicht uit te oefenen op kredietgevers en kredietbemiddelaars en consumenten in staat te stellen klachten in te dienen over kredietovereenkomsten of kredietvoorwaarden.

(26) Om de belangen van de consument en de zekerheidssteller blijvend te beschermen, mag in krediet- en zekerheidsovereenkomsten niet in hun nadeel worden afgeweken van bepalingen die uitvoering geven aan of overeenstemmen met deze richtlijn.

(27) Deze richtlijn is opgesteld met inachtneming van de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd. Ook de regels inzake de bescherming van persoonlijke gegevens, eigendom, niet-discriminatie, bescherming van het gezinsleven en consumentenbescherming worden, overeenkomstig de artikelen 8, 17, 21, 33 en 38 van het handvest, volledig in acht genomen.

(28) Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van regels tot harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkrediet, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en dus beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag, de nodige maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel vervatte evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(29) De lidstaten moeten vaststellen welke sancties op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen van toepassing zijn, en moeten deze toepassen. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(30) Richtlijn 87/102/EEG dient ingetrokken en vervangen te worden,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Hoofdstuk I: Doel, definities en toepassingsgebied

Artikel 1 Doel

Deze richtlijn heeft tot doel om de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkredietovereenkomsten en door consumenten gesloten zekerheidsovereenkomsten te harmoniseren.

Artikel 2 Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "consument": een natuurlijk persoon die wat betreft de transacties die onder deze richtlijn vallen, handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten;

b) "kredietgever": een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten krediet verleent of toezegt;

c) "kredietovereenkomst": een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere, soortgelijke betalingsfaciliteit. Overeenkomsten voor doorlopende (private of publieke) dienstverlening waarbij de consument, zolang de diensten worden verleend, het recht heeft om de kosten daarvan in termijnen te betalen, vormen geen kredietovereenkomsten in de zin van deze richtlijn;

d) "kredietbemiddelaar": een natuurlijk persoon of rechtspersoon die gebruikelijk en tegen vergoeding een activiteit uitoefent die erin bestaat, kredietovereenkomsten te presenteren of aan te bieden, andere voorbereidende werkzaamheden met het oog op het sluiten van kredietovereenkomsten te verrichten, en kredietovereenkomsten te sluiten; de betaling kan bestaan uit geld of een ander overeengekomen economisch voordeel;

e) "zekerheidsovereenkomst": een bijkomende overeenkomst waarbij een zekerheidssteller de uitvoering van om het even welke vorm van aan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon verleend krediet garandeert of toezegt te garanderen;

f) "zekerheidssteller: een consument die een zekerheidsovereenkomst sluit;

g) "totale kosten van het krediet voor de consument": alle kosten, met inbegrip van debetrente en andere vergoedingen, commissielonen, belastingen en kosten van welke aard ook, die de consument voor het krediet moet betalen;

h) "jaarlijks kostenpercentage": de totale kosten van het krediet voor de consument, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het totale bedrag van het verleende krediet;

i) "door de kredietgever ontvangen bedragen": het geheel van de verplichte kosten die aan de kredietovereenkomst verbonden zijn en die de consument aan de kredietgever betaalt;

j) "totaal percentage van de kredietgever": de door de kredietgever ontvangen bedragen, uitgedrukt in een jaarlijks percentage van het totale kredietbedrag;

k) "debetrentevoet": de rentevoet die voor een gegeven periode op het opgenomen kredietbedrag wordt toegepast, uitgedrukt in een periodiek percentage;

l) "restwaarde": de koopprijs van het gefinancierde goed bij uitoefening van de koopoptie of eigendomsoverdracht;

m) "kredietopneming": een kredietbedrag dat aan de consument ter beschikking wordt gesteld in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere, soortgelijke betalingsfaciliteit;

n) "totaal kredietbedrag": het plafond of de som van alle kredietopnemingen die kunnen worden toegestaan;

o) "duurzame drager": een instrument waarmee de consument naar hem persoonlijk gestuurde informatie kan opslaan, gedurende de nodige tijd kan raadplegen en op identieke wijze kan kopiëren;

p) "reconstituerende derde": een natuurlijk persoon of rechtspersoon (iemand anders dan de kredietgever of de consument) die zich er, door een bij de kredietovereenkomst gevoegde overeenkomst, tegenover de consument en eventueel tegenover de kredietgever toe verbindt om het uit hoofde van deze kredietovereenkomst af te lossen kapitaal te reconstitueren.

Artikel 3 Toepassingsgebied

1. Deze richtlijn is van toepassing op kredietovereenkomsten en zekerheidsovereenkomsten.

2. Deze richtlijn is niet van toepassing op de volgende kredietovereenkomsten en de eventuele daaraan verbonden zekerheidsovereenkomsten:

a) kredietovereenkomsten betreffende de verlening van een krediet voor de aankoop of verbouwing van een onroerend goed waarvan de consument de eigenaar is of dat hij wil kopen, die gewaarborgd zijn door een hypotheek op een onroerend goed of door een in een lidstaat gebruikelijke zekerheid;

b) huurovereenkomsten waarbij geen eigendomsoverdracht aan de huurder of zijn rechthebbenden mogelijk is;

c) kredietovereenkomsten waarbij de consument binnen een termijn van maximaal drie maanden het krediet in één keer moet terugbetalen, zonder rente of andere kosten;

d) kredietovereenkomst die aan de volgende voorwaarden voldoen:

i) ze worden als nevenactiviteit toegekend, dat wil zeggen buiten de voornaamste beroeps- of bedrijfsactiviteit van de kredietgever;

ii) ze worden toegekend tegen een jaarlijks kostenpercentage dat lager is dan gebruikelijk op de markt;

iii) ze worden niet aan het algemene publiek aangeboden;

e) kredietovereenkomsten die worden gesloten met een investeringsmaatschappij zoals bedoeld in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad [41] waarbij een investeerder transacties kan verrichten met een of meer van de in deel B van de bijlage bij die richtlijn vermelde instrumenten en waarbij de maatschappij die het krediet verleent, bij deze transactie bemiddelt [42].

[41] PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27.

[42] PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27.

Hoofdstuk II: Informatieverstrekking en voorbereiding van de sluiting van de overeenkomst

Artikel 4 Reclame

Onverminderd Richtlijn 84/450/EEG moeten reclame en in verkoopruimten aangekondigde aanbiedingen die informatie over kredietovereenkomsten (en met name over de debetrentevoet, het totale percentage van de kredietgever en het jaarlijks kostenpercentage) bevatten, duidelijk en begrijpelijk zijn, en moet het beginsel van goede trouw in handelsovereenkomsten in acht worden genomen. De commerciële aard van deze informatie moet ondubbelzinnig blijken.

Artikel 5 Verbod op de verkoop van krediet- en zekerheidsovereenkomsten buiten verkoopruimten

De verkoop van krediet- of zekerheidsovereenkomsten buiten verkoopruimten in de omstandigheden zoals bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 85/577/EEG is verboden.

Artikel 6 Wederzijdse en voorafgaande informatieverstrekking en adviesplicht

1. Onverminderd de toepassing van Richtlijn 95/46/EG, en met name artikel 6 daarvan, mogen de kredietgever en de eventuele kredietbemiddelaar de consument die om een kredietovereenkomst vraagt en de eventuele zekerheidssteller alleen om adequate, relevante en niet bovenmatige gegevens vragen om hun financiële situatie en hun aflossingscapaciteit te beoordelen.

De consument en de zekerheidssteller moeten op correcte en volledige wijze op dergelijk verzoek om informatie antwoorden.

2. De kredietgever en de eventuele kredietbemiddelaar verstrekken de consument op correcte en volledige wijze alle nodige informatie over de overwogen kredietovereenkomst. De consument heeft het recht om deze informatie vóór de sluiting van de kredietovereenkomst op papier of op een andere duurzame drager te krijgen.

Onverminderd artikel 5 van Richtlijn .../.../EG [betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG] moet de informatie een beknopte en duidelijke beschrijving van het product en de voordelen en eventuele nadelen daarvan omvatten. De verstrekte informatie moet met name het volgende betreffen:

a) de gevraagde zekerheden en verzekeringen;

b) de duur van de kredietovereenkomst;

c) het bedrag, het aantal en de periodiciteit van de te verrichten betalingen;

d) de recurrente en niet-recurrente kosten, met inbegrip van de niet-recurrente extra kosten die de consument bij het sluiten van een kredietovereenkomst moet betalen, met name belastingen, administratiekosten, juridische honoraria en expertisekosten voor onroerend goed;

e) het totale kredietbedrag en de voorwaarden voor kredietopneming;

f) in voorkomend geval, de contante prijs van het gefinancierde goed of de gefinancierde dienst, het te betalen voorschot en de restwaarde;

g) in voorkomend geval, de debetrentevoet, de voorwaarden die daarop van toepassing zijn, de index of referentierentevoet die betrekking heeft op de aanvankelijke debetrentevoet, en de perioden, voorwaarden en wijze van variatie;

h) het jaarlijks kostenpercentage en het totale percentage van de kredietgever, aan de hand van een representatief voorbeeld en met vermelding van alle gebruikte financiële gegevens en hypothesen;

i) de termijn voor de uitoefening van het herroepingsrecht.

In de gevallen zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, van Richtlijn .../.../EG [betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG] moet de informatie ten minste de onder c), e) en h) van dit lid vermelde gegevens omvatten.

3. Uit de kredietovereenkomsten die zij gewoonlijk aanbieden of waarbij zij gewoonlijk bemiddelen, kiezen de kredietgever en de eventuele kredietbemiddelaar de meest gepaste soort krediet en het meest gepaste kredietbedrag, rekening houdend met de financiële situatie van de consument, de risico's en voordelen die aan het voorgestelde product verbonden zijn, en het doel van het krediet.

4. De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op leveranciers van goederen of diensten die als kredietbemiddelaar slechts een subsidiaire rol spelen.

Hoofdstuk III: Bescherming van het privéleven

Artikel 7 Gegevensverzameling en -verwerking

De persoonsgegevens die in het kader van de sluiting of het beheer van de overeenkomsten waarop deze richtlijn van toepassing is, van consumenten, zekerheidsstellers of andere personen zijn verkregen, met name de in artikel 6, lid 1, bedoelde gegevens, mogen alleen worden verwerkt voor de beoordeling van hun financiële situatie en hun aflossingscapaciteit.

Artikel 8 Centrale gegevensbank

1. Onverminderd de toepassing van Richtlijn 95/46/EG beheren de lidstaten op hun grondgebied een centrale gegevensbank waarin consumenten en zekerheidsstellers die betalingsproblemen hebben gehad, worden geregistreerd. Deze gegevensbank mag eventueel uit een netwerk van gegevensbanken bestaan.

Kredietgevers moeten de centrale gegevensbank raadplegen alvorens de consument of de zekerheidssteller een verbintenis aangaat, binnen de grenzen zoals bedoeld in artikel 9.

Het resultaat van deze raadpleging wordt op verzoek dadelijk en gratis aan de consument of de zekerheidssteller meegedeeld.

2. De centrale gegevensbank van een andere lidstaat moet onder dezelfde voorwaarden toegankelijk zijn als voor bedrijven of personen uit deze lidstaat, hetzij rechtstreeks, hetzij via de centrale gegevensbank van de eigen lidstaat.

3. De uit hoofde van lid 1 verkregen persoonsgegevens mogen alleen worden verwerkt voor de beoordeling van de financiële situatie en de aflossingscapaciteit van de consument en de zekerheidssteller. Na de sluiting van de krediet- of zekerheidsovereenkomst of na weigering van de kredietaanvraag of de aangeboden zekerheid door de kredietgever worden bovengenoemde gegevens onmiddellijk vernietigd.

4. In de centrale gegevensbank zoals bedoeld in lid 1 mogen ook krediet- en zekerheidsovereenkomsten worden geregistreerd.

Hoofdstuk IV: Sluiting van krediet- en zekerheidsovereenkomsten

Artikel 9 Verantwoorde lening

Wanneer de kredietgever een krediet- of zekerheidsovereenkomst sluit of het totale kredietbedrag of het gewaarborgde bedrag verhoogt, wordt hij geacht vooraf, met alle middelen waarover hij beschikt, te hebben nagegaan dat de consument en de eventuele zekerheidssteller redelijkerwijs in staat zullen zijn om hun verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst na te komen.

Artikel 10 In krediet- en zekerheidsovereenkomsten te vermelden informatie

1. Krediet- en zekerheidsovereenkomsten worden op papier of op een andere duurzame drager opgesteld.

Alle contractanten, met inbegrip van de zekerheidssteller en de kredietbemiddelaar, krijgen een exemplaar van de kredietovereenkomst. De zekerheidssteller ontvangt een exemplaar van de zekerheidsovereenkomst.

In de overeenkomsten wordt vermeld of de contracterende consument toegang heeft tot buitengerechtelijke klachten- en verhaalprocedures en zo ja, op welke wijze.

2. In de kredietovereenkomst wordt het volgende vermeld:

a) de identiteits- en adresgegevens van de contractanten en van de betrokken kredietbemiddelaar;

b) de in artikel 6, lid 2, vermelde gegevens. Het jaarlijks kostenpercentage en het totale percentage van de kredietgever worden bij de sluiting van de kredietovereenkomst berekend aan de hand van alle financiële gegevens en hypothesen die op de overeenkomst van toepassing zijn;

c) in geval van aflossing van het kapitaal, een overzicht van de te betalen bedragen en de betalingsperioden en -voorwaarden, in de vorm van een aflossingstabel.

d) indien kosten en interesten worden betaald zonder aflossing van het kapitaal, een overzicht van de betalingsperioden en -voorwaarden voor de debetrente en de recurrente en niet-recurrente bijkomende kosten;

e) een overzicht van de kostenelementen die niet in het jaarlijks kostenpercentage zijn opgenomen, maar die de consument onder bepaalde omstandigheden moet betalen, met name reserveringscommissies, kosten van niet-toegestane overschrijding van het totale kredietbedrag en kosten van niet-uitvoering, alsook een lijst van bovengenoemde omstandigheden;

f) in voorkomend geval, het gefinancierde goed of de gefinancierde dienst;

g) het recht van vervroegde aflossing en de procedure die de consument moet volgen om van dit recht gebruik te maken;

h) de procedure die moet worden gevolgd om van het herroepingsrecht gebruik te maken.

In de onder c) bedoelde tabel wordt elke periodieke betaling uitgesplitst in afgelost kapitaal, op basis van de debetrentevoet berekende rente en, in voorkomend geval, bijkomende kosten.

Indien, in het geval zoals bedoeld onder c), een nieuwe kredietopneming slechts na goedkeuring door de kredietgever mogelijk is, moet de kredietgever zijn besluit op papier of op een andere duurzame drager aan de consument mededelen en ter beschikking stellen, met vermelding van de gewijzigde gegevens zoals bedoeld in dit lid.

Indien het bedrag van de onder e) bedoelde elementen nauwkeurig bekend is, wordt het vermeld. Zo niet moeten deze kostenelementen ten minste uit de kredietovereenkomst af te leiden zijn, met name door vermelding van een aan een referentie-index verbonden percentage, een berekeningswijze of een zo realistisch mogelijke schatting. In dat geval deelt de kredietgever de specificatie van deze kosten dadelijk en uiterlijk op het moment waarop ze worden toegepast, op papier of op een andere duurzame drager mede aan de consument.

3. In de zekerheidsovereenkomst worden het maximale gewaarborgde bedrag en de kosten van niet-uitvoering zoals bedoeld in lid 2, onder e), van dit artikel vermeld.

Artikel 11 Herroepingsrecht

1. De consument beschikt over een termijn van veertien kalenderdagen om zijn goedkeuring van de kredietovereenkomst zonder opgave van redenen te herroepen.

Deze termijn begint op de dag waarop een exemplaar van de gesloten kredietovereenkomst aan de consument wordt bezorgd.

2. De consument moet de herroeping vóór de afloop van de in lid 1 bedoelde termijn en overeenkomstig de nationale wetgeving inzake bewijsvoering aan de kredietgever mededelen. De termijn wordt geacht te zijn nageleefd indien de kennisgeving, op papier of op een andere duurzame drager waarover de kredietgever beschikt en waartoe hij toegang heeft, vóór het verstrijken van de termijn is verzonden.

3. Wanneer de consument van zijn herroepingrecht gebruik maakt, moet hij gelijktijdig de bedragen die hij uit hoofde van de kredietovereenkomst heeft ontvangen of de goederen die hij aldus heeft verkregen (voorzover de terbeschikkingstelling van de goederen in de kredietovereenkomst wordt geregeld), aan de kredietgever terugbezorgen. De consument moet de aan de hand van het overeengekomen jaarlijks kostenpercentage berekende debetrente over de periode van kredietopneming betalen. Voor de herroeping mogen geen andere vergoedingen worden aangerekend. Eventuele voorschotten die de consument uit hoofde van de kredietovereenkomst heeft betaald, moeten dadelijk aan de consument worden terugbetaald.

4. De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op kredietovereenkomsten die gepaard gaan met een hypotheek of een soortgelijke zekerheid, noch op woningkredietovereenkomsten, noch op kredietovereenkomsten die zijn opgezegd uit hoofde van:

a) artikel 6 van Richtlijn .../2002/EG [betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG];

b) artikel 6, lid 4, van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad [43];

[43] PB L 144 van 4.6.1997, blz. 19.

c) artikel 7 van Richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en de Raad [44];

[44] PB L 280 van 29.10.1994, blz. 83.

Hoofdstuk V: Jaarlijks kostenpercentage en debetrentevoet

Artikel 12 Jaarlijks kostenpercentage

1. Het jaarlijks kostenpercentage maakt de contante waarden van alle tussen de kredietgever en de consument overeengekomen of overeen te komen verbintenissen (kredietopnemingen, aflossingen en kosten) op jaarbasis gelijk en wordt berekend volgens de wiskundige formule van bijlage I.

In bijlage II worden ter indicatie verscheidene berekeningsvoorbeelden gegeven.

2. Om het jaarlijkse kostenpercentage te berekenen, bepaalt men de totale kosten van het krediet voor de consument, met uitzondering van kosten die de consument moet betalen wegens niet-naleving van een in de kredietovereenkomst opgenomen verplichting en andere kosten dan de aankoopprijs die de consument bij aankoop van goederen of diensten in elk geval moet betalen, ook indien de aankoop contant wordt betaald.

Kosten voor het beheer van een rekening waarop zowel betalingen als kredietopnemingen worden geboekt, kosten voor het gebruik van een kaart of een ander betaalmiddel waarmee zowel betalingen als kredietopnemingen kunnen worden verricht, en kosten voor betaalverrichtingen in het algemeen worden als kredietkosten beschouwd, behalve indien deze kosten duidelijk en afzonderlijk in de kredietovereenkomst of een andere met de consument gesloten overeenkomst zijn vastgesteld.

Kosten van verzekeringspremies worden in de totale kosten van het krediet opgenomen indien de verzekering bij het sluiten van de kredietovereenkomst wordt afgesloten.

3. Bij de berekening van het jaarlijks kostenpercentage wordt uitgegaan van de hypothese dat de kredietovereenkomst voor de overeengekomen tijdsduur geldt en dat de kredietgever en de consument hun verplichtingen nakomen binnen de overeengekomen termijnen en op de overeengekomen data.

4. Bij kredietovereenkomsten waarin clausules zijn opgenomen op grond waarvan de debetrentevoet die deel uitmaakt van het jaarlijkse kostenpercentage maar bij de berekening daarvan niet kan worden gekwantificeerd, kan worden gewijzigd, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de hypothese dat de rentevoet en de overige kosten vast blijven en tot de afloop van de kredietovereenkomst van toepassing zijn.

5. Zo nodig kan voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage worden uitgegaan van de volgende hypothesen:

a) indien de consument uit hoofde van de kredietovereenkomst vrij kan kiezen hoeveel krediet hij opneemt, wordt verondersteld dat het totale kredietbedrag onmiddellijk volledig wordt opgenomen;

b) indien er geen aflossingsschema is vastgesteld en dit ook niet kan worden afgeleid uit de bepalingen van de overeenkomst en de wijze waarop het verleende krediet wordt betaald, wordt de krediettermijn geacht één jaar te zijn;

c) indien in de kredietovereenkomst verscheidene aflossingsdata worden vermeld, wordt het krediet, tenzij anders wordt bepaald, ter beschikking gesteld en worden de aflossingen verricht op de eerstkomende van deze data;

6. Indien een kredietovereenkomst in de vorm van een huurovereenkomst met koopoptie wordt opgesteld en indien de koopoptie uit hoofde van deze overeenkomst op verschillende tijdstippen kan worden uitgeoefend, wordt het jaarlijks kostenpercentage voor elk van deze tijdstippen berekend.

Indien de restwaarde niet kan worden vastgesteld, wordt het gehuurde goed lineair afgeschreven zodat de waarde ervan na afloop van de normale, in de kredietovereenkomst vastgestelde huurtijd nul bedraagt.

7. Indien uit hoofde van de kredietovereenkomst vóór of bij de sluiting van de overeenkomst een spaartegoed wordt opgebouwd en indien de debetrentevoet naar gelang van dit spaartegoed wordt vastgesteld, wordt het jaarlijks kostenpercentage overeenkomstig bijlage III berekend.

Artikel 13 Totaal percentage van de kredietgever

1. Om het totale percentage van de kredietgever te berekenen, bepaalt men de bedragen die de kredietgever ontvangt, met uitzondering van kosten die de consument moet betalen wegens niet-naleving van een in de kredietovereenkomst opgenomen verplichting en andere kosten dan de aankoopprijs die de consument bij aankoop van goederen of diensten in elk geval moet betalen, ook indien de aankoop contant wordt betaald.

2. Kosten voor het beheer van een rekening waarop zowel betalingen als kredietopnemingen worden geboekt, kosten voor het gebruik van een kaart of een ander betaalmiddel waarmee zowel betalingen als kredietopnemingen kunnen worden verricht, en kosten voor betaalverrichtingen in het algemeen worden als door de kredietgever ontvangen bedragen beschouwd, behalve indien deze kosten duidelijk en afzonderlijk in de kredietovereenkomst of een andere met de consument gesloten overeenkomst zijn vastgesteld.

3. De volgende door de kredietgever ontvangen bedragen worden niet in de berekening van het totale percentage van de kredietgever opgenomen:

a) kosten voor bijkomende diensten van de kredietgever of een andere dienstverlener, die de consument vrij kan kiezen;

b) kosten die de consument bij de sluiting van de kredietovereenkomst worden aangerekend door iemand anders dan de kredietgever, met name de notaris, de belastingsdiensten, de kredietbemiddelaar en de hypotheekbewaarder, en in het algemeen kosten die worden aangerekend door de voor registratie en zekerheden bevoegde overheidsdiensten.

4. Het totale percentage van de kredietgever wordt vastgesteld volgens de berekeningswijzen en hypothesen in artikel 12, leden 3 tot en met 7, en de bijlagen I en II.

Artikel 14 Debetrentevoet

1. De debetrentevoet is vast of variabel.

2. Indien een of meer vaste debetrentevoeten zijn vastgesteld, zijn deze van toepassing op de in de kredietovereenkomst vastgestelde periode.

3. De variabele rentevoet mag slechts worden gewijzigd op het einde van de in de kredietovereenkomst overeengekomen en vastgestelde perioden en in dezelfde mate als de overeengekomen index of referentierentevoet.

4. De consument wordt op papier of op een andere duurzame drager van wijzigingen van de debetrentevoet in kennis gesteld.

In deze kennisgeving worden het nieuwe jaarlijkse kostenpercentage, het nieuwe totale percentage van de kredietgever en, in voorkomend geval, de nieuwe aflossingstabel vermeld. Het nieuwe jaarlijkse kostenpercentage en het nieuwe totale percentage van de kredietgever worden overeenkomstig artikel 12, lid 3, berekend.

Hoofdstuk VI: Oneerlijke bedingen

Artikel 15 Oneerlijke bedingen

Onverminderd de toepassing van Richtlijn 93/13/EEG op de gehele kredietovereenkomst, worden bedingen in een krediet- of zekerheidsovereenkomst in de zin van bovengenoemde richtlijn als oneerlijk beschouwd indien zij:

a) de consument als voorwaarde voor kredietopneming verplichten om geleende of toegezegde bedragen geheel of gedeeltelijk in onderpand te geven of ze geheel of gedeeltelijk te gebruiken voor de vorming van een deposito of voor de aankoop van effecten of andere financiële instrumenten, tenzij de consument voor dit onderpand, deze aankoop of dit deposito een rentevoet krijgt die gelijk is aan het overeengekomen jaarlijkse kostenpercentage;

b) de consument bij de sluiting van een kredietovereenkomst verplichten om een andere overeenkomst te sluiten met de kredietgever, de kredietbemiddelaar of een door hen aangewezen derde persoon, tenzij de daaraan verbonden kosten in de totale kosten van het krediet zijn opgenomen;

c) andere contractuele kosten en vergoedingen dan de debetrentevoet doen variëren;

d) regels voor de variabiliteit van de rentevoet invoeren die discriminerend zijn ten opzichte van de consument;

e) de debetrentevoet doen variëren volgens een systeem dat geen betrekking heeft op de aanvankelijke, bij de sluiting van de kredietovereenkomst aangeboden nettodebetrentevoet en dat geen rekening houdt met eventuele kortingen of andere voordelen;

f) de consument verplichten om de restwaarde of, in het algemeen, de laatste aflossing van een kredietovereenkomst ter financiering van de aankoop van een roerend goed of een dienst bij dezelfde kredietgever te herfinancieren.

Hoofdstuk VII: Uitvoering van de kredietovereenkomst

Artikel 16 Vervroegde aflossing

1. De consument heeft het recht om, volledig of gedeeltelijk, vervroegd aan zijn verplichtingen uit hoofde van een kredietovereenkomst te voldoen.

2. De kredietgever mag slechts een vergoeding voor een vervroegde aflossing aanrekenen indien deze objectief en billijk is en op grond van actuariële beginselen berekend is.

Er mag geen vergoeding worden aangerekend:

a) voor kredietovereenkomsten waarbij de periode op grond waarvan de debetrentevoet wordt vastgesteld, minder dan een jaar bedraagt;

b) indien een aflossing is verricht ingevolge een verzekeringsovereenkomst die de aflossing van het krediet waarborgt;

c) voor kredietovereenkomsten waarbij kosten en rente worden betaald zonder aflossing van het kapitaal, met uitzondering van kredietovereenkomsten zoals bedoeld in artikel 20.

Artikel 17 Overdracht van rechten

Wanneer de rechten die een kredietgever uit hoofde van een krediet- of zekerheidsovereenkomst heeft, aan een derde worden overgedragen, kunnen de consument en de eventuele zekerheidssteller jegens de nieuwe houder van de schuldvorderingen uit hoofde van de overeenkomst dezelfde excepties en verweermiddelen doen gelden die hen jegens de oorspronkelijke kredietgever ter beschikking stonden, met inbegrip van schuldvergelijking, mits deze in de betrokken lidstaat is toegestaan.

Artikel 18 Verbod op het gebruik van wisselbrieven en andere stukken

Het is de kredietgever en de houder van de schuldvorderingen uit hoofde van de krediet- of zekerheidsovereenkomst verboden om de consument of de zekerheidssteller te vragen of voor te stellen om de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van bovengenoemde overeenkomst te garanderen met een wisselbrief of een orderbriefje.

Het is ook verboden om hen een cheque te doen tekenen om de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van het verschuldigde bedrag te garanderen.

Artikel 19 Hoofdelijke aansprakelijkheid

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat het bestaan van een kredietovereenkomst op geen enkele wijze afbreuk doet aan de rechten van de consument jegens de leverancier van goederen of diensten die door middel van een dergelijke overeenkomst zijn aangekocht, indien de goederen of diensten niet worden geleverd of om andere redenen niet aan de voorwaarden van de betreffende overeenkomst voldoen.

2. Indien de leverancier van goederen of diensten als kredietbemiddelaar is opgetreden, zijn de kredietgever en de leverancier hoofdelijk verplicht om de consument schadeloos te stellen indien de goederen of de diensten waarvan de aankoop door de kredietovereenkomst is gefinancierd, niet worden geleverd, slechts gedeeltelijk worden geleverd of niet aan de voorwaarden van de betreffende overeenkomst voldoen.

Hoofdstuk VIII: Bijzondere kredietovereenkomsten

Artikel 20 Kredietovereenkomst met reconstitutie van het kapitaal

1. Indien de betalingen door de consument geen overeenkomstige aflossing van het totale kredietbedrag met zich brengen, maar dienen om het kapitaal gedurende de periodes en onder de voorwaarden zoals vastgesteld in de kredietovereenkomst te reconstitueren, moet het kapitaal worden gereconstitueerd door middel van een bij de kredietovereenkomst gevoegde overeenkomst.

2. Deze bijgevoegde overeenkomst moet de aflossing van het totale opgenomen kredietbedrag zonder voorbehoud garanderen. Indien de reconstituerende derde zijn verplichtingen niet nakomt, neemt de kredietgever het risico op zich.

3. De betalingen, premies en recurrente en niet-recurrente kosten die de consument uit hoofde van deze bijgevoegde overeenkomst verschuldigd is, maken, samen met de rente en de kosten van de kredietovereenkomst, de totale kosten van het krediet uit. Het jaarlijks kostenpercentage en het totale percentage van de kredietgever wordt berekend op basis van alle verbintenissen die de consument aangaat.

Artikel 21 Kredietovereenkomst in de vorm van een voorschot in rekening-courant of een debetrekening

Indien een kredietovereenkomst wordt gesloten in de vorm van een voorschot in rekening-courant of een debetrekening, wordt de consument regelmatig van zijn debetstand op de hoogte gebracht door een rekeningafschrift op papier of op een andere duurzame drager. Dit afschrift bevat de volgende informatie:

a) de periode waarop het rekeningafschrift slaat;

b) de opgenomen bedragen en de datum van opneming;

c) in voorkomend geval, het debetsaldo en de datum van het vorige afschrift;

d) de datum en het bedrag van de verschuldigde kosten;

e) de datum en het bedrag van de door de consument verrichte betalingen;

f) de laatste overeengekomen debetrentevoet;

g) het totale bedrag van de verschuldigde rente;

h) in voorkomend geval, het minimaal te betalen bedrag;

i) in voorkomend geval, het nieuwe debetsaldo;

j) het nieuwe totale verschuldigde bedrag, met inbegrip van eventuele moratoire interesten en boetes.

Artikel 22 Kredietovereenkomst voor onbepaalde tijd

Elk van de partijen kan de kredietovereenkomst voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van drie maanden opzeggen door een voorafgaande kennisgeving op papier of op een andere duurzame drager, volgens de in de kredietovereenkomst vermelde procedure en overeenkomstig de nationale wetgeving inzake bewijsvoering.

Hoofdstuk IX: Uitvoering van de zekerheidsovereenkomst

Artikel 23 Uitvoering van de zekerheidsovereenkomst

1. Een zekerheidssteller kan slechts voor een periode van drie jaar een zekerheidsovereenkomst sluiten ter waarborging van de terugbetaling van een kredietovereenkomst voor onbepaalde tijd. Na afloop van deze periode kan de zekerheid alleen met de uitdrukkelijke goedkeuring van de zekerheidssteller worden verlengd.

2. De kredietgever kan de zekerheidssteller slechts rechtstreeks aanspreken indien de consument niet aan zijn aflossingsverplichtingen voldoet en binnen een termijn van drie maanden na de ingebrekestelling nog steeds niet heeft betaald.

3. Het gewaarborgde bedrag mag slechts bestaan uit het nog verschuldigde saldo van het totale kredietbedrag en de achterstallen uit hoofde van de kredietovereenkomst, exclusief andere in de kredietovereenkomst vastgestelde vergoedingen of boetes.

Hoofdstuk X: Niet-uitvoering van de kredietovereenkomst

Artikel 24 Ingebrekestelling en invorderbaarheid

1. De lidstaten zien erop toe dat:

a) kredietgevers, hun gevolmachtigden en iedereen die de nieuwe houder is van schuldvorderingen uit hoofde van een krediet- of zekerheidsovereenkomst, in geval van niet-uitvoering van de overeenkomst geen bovenmatige maatregelen nemen om hun schuldvorderingen te innen;

b) de kredietgever slechts de onmiddellijke terugbetaling van de nog te vervallen bedragen kan eisen of een ontbindende voorwaarde kan aanvoeren na voorafgaande ingebrekestelling waarin de consument of de eventuele zekerheidssteller wordt verzocht om zijn contractuele verplichtingen binnen een redelijke termijn na te komen of om een schuldherschikking te vragen.

c) de kredietgever de kredietopnemingen slechts mag opschorten indien hij zijn besluit motiveert en het onverwijld aan de consument mededeelt;

d) de consument en de zekerheidssteller het recht hebben om in geval van niet-uitvoering van hun verplichtingen of van vervroegde aflossing, desgevraagd dadelijk een gratis en gedetailleerde afrekening te krijgen aan de hand waarvan zij de verschuldigde kosten en rente kunnen controleren.

2. Een ingebrekestelling zoals bedoeld in lid 1, onder b), is niet nodig:

a) in geval van manifeste fraude, aan te tonen door de kredietgever of de nieuwe houder van de schuldvordering;

b) indien de consument het gefinancierde goed vervreemdt alvorens het totale kredietbedrag is afgelost of indien hij het gebruikt voor een doeleinde dat in strijd is met de bedingen van de kredietovereenkomst, indien de kredietgever of de nieuwe houder van de schuldvordering een preferente vordering, een eigendomsrecht of een voorbehoud van eigendomsrecht op het gefinancierde goed heeft, mits de consument daarvan vóór de sluiting van de kredietovereenkomst in kennis gesteld is.

Artikel 25 Overschrijding van het totale kredietbedrag en stilzwijgend toegestane debetstand

1. In geval van toegestane tijdelijke overschrijding van het totale kredietbedrag of stilzwijgend toegestane debetstand deelt de kredietgever dadelijk het bedrag van de overschrijding of de debetstand en de betreffende debetrentevoet op papier of op een andere duurzame drager mede aan de consument. Er mogen geen boetes, kosten of moratoire interesten worden aangerekend.

2. In geval van niet-toegestane overschrijding of debetstand brengt de kredietgever de consument onverwijld op de hoogte en deelt hij hem de betreffende debetrentevoet en kosten of boetes mede.

3. Overschrijdingen of debetstanden zoals bedoeld in dit artikel moeten uiterlijk binnen drie maanden worden geregulariseerd, zo nodig door een nieuwe kredietovereenkomst met een hoger totaal kredietbedrag.

Artikel 26 Terugneming van goederen

Bij kredietovereenkomsten voor de aankoop van goederen stellen de lidstaten vast onder welke voorwaarden goederen mogen worden teruggenomen. Indien de consument geen uitdrukkelijke toestemming geeft wanneer de kredietgever de goederen terugneemt en indien hij reeds een derde van het totale kredietbedrag heeft afgelost, kunnen de gefinancierde goederen alleen via een gerechtelijke procedure worden teruggenomen.

Voorts zien de lidstaten erop toe dat wanneer de kredietgever de goederen terugneemt, de afrekening tussen de partijen zo geschiedt dat de terugneming niet leidt tot een ongerechtvaardigde verrijking.

Artikel 27 Incasso

1. Natuurlijke personen of rechtspersonen die als hoofd- of nevenactiviteit en buiten een gerechtelijke procedure schulden uit hoofde van een krediet- of zekerheidsovereenkomst innen of daarbij bemiddelen, mogen de consument of de zekerheidssteller voor hun optreden geen enkele directe of indirecte betaling of vergoeding van welke aard ook vragen, tenzij deze betaling of vergoeding uitdrukkelijk in de krediet- of zekerheidsovereenkomst is overeengekomen.

2. Bij het incasseren van schulden uit hoofde van een krediet- of zekerheidsovereenkomst zijn de volgende methoden verboden:

a) documenten waarvan de presentatie ten onrechte doet geloven dat het gaat om documenten van een gerechtelijke instantie of een schuldbemiddelingsinstantie;

b) schriftelijke mededelingen die onjuiste informatie over de gevolgen van wanbetaling bevatten;

c) niet-toegestane terugneming van goederen, zonder gerechtelijke procedure of zonder uitdrukkelijke toestemming zoals bedoeld in artikel 26;

d) vermeldingen op enveloppen waaruit blijkt dat de brief incasso van schulden betreft;

e) inning van niet in de krediet- of zekerheidsovereenkomst vastgestelde kosten;

f) benadering van de buren, de familie of de werkgever van de consument of de zekerheidssteller, met name het verstrekken of vragen van informatie over de kredietwaardigheid van de consument of de zekerheidssteller, afgezien van handelingen in het kader van door de lidstaten vastgestelde wettelijke beslagleggingsprocedures;

g) het fysiek of moreel lastigvallen van de consument of de zekerheidssteller;

h) incasso van verjaarde schulden.

Hoofdstuk XI: Registratie en rechtspositie van en toezicht op kredietgevers en kredietbemiddelaars

Artikel 28 Registratie van kredietgevers en kredietbemiddelaars

1. De lidstaten zien erop toe dat kredietgevers en kredietbemiddelaars zich laten registreren.

De verplichting om zich te laten registreren is niet van toepassing op kredietbemiddelaars voor wie een kredietgever of kredietbemiddelaar zich krachtens zijn eigen registratie aansprakelijk stelt. Deze overdracht moet in de verkoopruimte van de van registratie vrijgestelde kredietbemiddelaar worden aangekondigd.

2. De lidstaten:

a) zien erop toe dat een instelling of officiële instantie toezicht houdt op de werkzaamheden van kredietgevers en kredietbemiddelaars;

b) richten instanties op waar klachten kunnen worden ingediend over krediet- en zekerheidsovereenkomsten en de daaraan verbonden voorwaarden en waar consumenten en zekerheidsstellers daarover informatie en advies kunnen inwinnen.

3. De lidstaten mogen bepalen dat registratie zoals bedoeld in lid 1, eerste alinea, van dit artikel niet nodig is indien de kredietgever of de kredietbemiddelaar een kredietinstelling is in de zin van artikel 1, punt 1, van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad [45] en overeenkomstig de bepalingen van die richtlijn is erkend.

[45] PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1.

Indien een kredietgever of kredietbemiddelaar gelijktijdig overeenkomstig lid 1, eerste alinea, is geregistreerd en overeenkomstig Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad is erkend, en indien laatstgenoemde erkenning later wordt ingetrokken, wordt de bevoegde instantie die de kredietgever of kredietbemiddelaar heeft geregistreerd, daarvan in kennis gesteld. Deze instantie besluit hetzij dat de kredietgever of kredietbemiddelaar krediet mag blijven verlenen of bij de verlening van krediet mag blijven bemiddelen, hetzij dat zijn registratie wordt geschrapt.

Artikel 29 Verplichtingen van kredietbemiddelaars

De lidstaten zien erop toe dat de kredietbemiddelaar:

a) in zijn reclame en in voor zijn cliënten bestemde documenten de omvang van zijn volmacht vermeldt, en met name of hij exclusief met één of meer kredietgevers werkt of als onafhankelijk makelaar werkt;

b) alle aangezochte kredietgevers het totale kredietbedrag mededeelt van de andere kredietaanbiedingen die hij gedurende de laatste twee maanden vóór de sluiting van de kredietovereenkomst voor dezelfde consument of zekerheidssteller heeft gevraagd of ontvangen;

c) geen directe of indirecte vergoeding, van welke aard ook, ontvangt van de consument die hem heeft gevraagd te bemiddelen, tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

i) het bedrag van de vergoeding wordt in de kredietovereenkomst vermeld;

ii) de kredietbemiddelaar wordt niet door de kredietgever vergoed;

iii) de kredietovereenkomst waarvoor hij heeft bemiddeld, is rechtsgeldig gesloten.

Hoofdstuk XII: Slotbepalingen

Artikel 30 Volledige harmonisatie en dwingende aard van de bepalingen van de richtlijn

1. De lidstaten mogen geen andere bepalingen vaststellen dan de bepalingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld, behalve wat betreft:

a) de registratie van krediet- en zekerheidsovereenkomsten zoals bedoeld in artikel 8, lid 4;

b) de bepalingen betreffende de bewijslast zoals bedoeld in artikel 33.

2. De lidstaten zien erop toe dat krediet- en zekerheidsovereenkomsten niet ten nadele van de consument en de zekerheidssteller afwijken van de bepalingen van het nationale recht die uitvoering geven aan of overeenstemmen met deze richtlijn.

3. De lidstaten zien er verder op toe dat de bepalingen die zij ter uitvoering van deze richtlijn vaststellen, niet kunnen worden omzeild door overeenkomsten een bijzondere vorm te geven, met name door kredietopnemingen of kredietovereenkomsten die onder deze richtlijn vallen, op te nemen in kredietovereenkomsten die, door de aard of het doel ervan, niet onder deze richtlijn vallen.

4. De consument en de zekerheidssteller kunnen geen afstand doen van de rechten die hun krachtens deze richtlijn worden toegekend.

5. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om erop toe te zien dat, indien de overeenkomst in nauw verband staat met het grondgebied van een of meer lidstaten, de consument en de zekerheidssteller de bescherming van deze richtlijn niet wordt ontzegd doordat de wetgeving van een derde land wordt gekozen om de overeenkomst te regelen.

Artikel 31 Sancties

De lidstaten stellen de sancties vast die op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen van toepassing zijn en treffen alle nodige maatregelen om deze sancties toe te passen. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Indien de kredietgever de bepalingen betreffende verantwoorde leningen niet naleeft, kunnen de sancties er met name in bestaan dat de kredietgever rente en kosten verliest en dat de consument het recht behoudt om het totale kredietbedrag in termijnen af te lossen. De lidstaten delen deze bepalingen uiterlijk op [...] [twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] mede aan de Commissie en delen eventuele latere wijzigingen zo vlug mogelijk mede.

Artikel 32 Buitengerechtelijk verhaal

De lidstaten zien erop toe dat er adequate en efficiënte klachten- en verhaalprocedures worden ingesteld voor de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen betreffende krediet- en zekerheidsovereenkomsten. Eventueel kan daartoe een beroep worden gedaan op bestaande instanties.

De lidstaten sporen de instanties voor de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen ertoe aan, samen te werken om grensoverschrijdende geschillen over krediet- en zekerheidsovereenkomsten op te lossen.

Artikel 33 Bewijslast

De lidstaten mogen bepalen dat de bewijslast betreffende de naleving van de verplichtingen van de kredietgever en de kredietbemiddelaar inzake informatieverstrekking aan de consument, de instemming van de consument met de sluiting en de uitvoering van de overeenkomst, alsook de betaling van de activiteiten van de kredietbemiddelaar, bij de kredietgever of de kredietbemiddelaar kan liggen.

Contractuele bedingen waarbij de bewijslast betreffende de naleving door de kredietgever of de eventuele kredietbemiddelaar van het geheel of een deel van hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn bij de consument of de eventuele zekerheidssteller ligt, zijn oneerlijke bedingen in de zin van Richtlijn 93/13/EEG.

Artikel 34 Lopende overeenkomsten

1. Deze richtlijn is niet van toepassing op krediet- en zekerheidsovereenkomsten die op de datum van inwerkingtreding van de nationale omzettingsmaatregelen reeds lopen, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3 en 22, artikel 23, leden 1 en 2, de artikelen 24 tot en met 27 en de artikelen 30 tot en met 35. Artikel 9 is van toepassing indien het totale kredietbedrag of het gewaarborgde bedrag wordt verhoogd na de inwerkingtreding van de nationale maatregelen tot omzetting van deze richtlijn.

2. Bij krediet- en zekerheidsovereenkomsten die op de datum van inwerkingtreding van de nationale omzettingsmaatregelen reeds lopen, moet de in artikel 10 bedoelde aflossingstabel dadelijk gratis aan de consument worden bezorgd indien zich een van de volgende situaties voordoet:

a) opzegging van de kredietovereenkomst of afloop van de termijn;

b) betalingsachterstand.

3. De lidstaten zien erop toe dat krediet- en zekerheidsovereenkomsten voor onbepaalde duur die op de datum van inwerkingtreding van de nationale omzettingsmaatregelen lopen, uiterlijk op [...] [twee jaar na afloop van de omzettingstermijn] worden vervangen door nieuwe overeenkomsten die in overeenstemming zijn met deze richtlijn.

Artikel 35 Omzetting

De lidstaten stellen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en publiceren deze uiterlijk op [...] [twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn]. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

Zij passen deze bepalingen vanaf [...] [twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] toe.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen vaststellen, wordt daarin of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 36 Intrekking

Richtlijn 87/102/EEG wordt met ingang van [...][datum van afloop van de omzettingsperiode van deze richtlijn] ingetrokken.

Artikel 37 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 38 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

[...] [...]

BIJLAGE I - De basisvergelijking die de gelijkwaardigheid van de kredietopnemingen enerzijds en de aflossingen en betalingen anderzijds weergeeft

De basisvergelijking ter definitie van het jaarlijks kostenpercentage (JKP) geeft de gelijkheid weer tussen de som van de geactualiseerde waarden van de kredietopnemingen enerzijds, en de som van de geactualiseerde waarden van de aflossingen en betalingen anderzijds:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Betekenis van de symbolen:

- X = het JKP;

- m = het volgnummer van de laatste kredietopneming;

- k = het volgnummer van een kredietopneming, waarbij 1 <= k <= m;

- Ck = het bedrag van kredietopneming nummer k;

- tk = het tijdsinterval, uitgedrukt in jaren en fracties van jaren, tussen de datum van de eerste kredietopneming en de datum van elke kredietopneming, waarbij t1 = 0;

- m' = het volgnummer van de laatste aflossing of betaling;

- l = het volgnummer van een aflossing of betaling;

- Dl = het bedrag van een aflossing of betaling;

- sl = het tijdsinterval, uitgedrukt in jaren en fracties van jaren, tussen de datum van de eerste kredietopneming en de datum van elke aflossing of betaling.

Opmerkingen:

a) De door beide partijen op diverse tijdstippen betaalde bedragen zijn niet noodzakelijk gelijk en worden niet noodzakelijk met gelijke tussenpozen betaald.

b) De aanvangsdatum is die van de eerste kredietopneming.

c) Het verschil tussen de data die bij de berekeningsmethoden worden gebruikt, wordt uitgedrukt in jaren of fracties van jaren. Een jaar wordt geacht 365 dagen (voor schrikkeljaren 366 dagen), 52 weken of twaalf gelijke maanden te tellen. Een gelijke maand wordt geacht 30,41666 dagen te tellen (d.w.z. 365/12), zowel voor gewone jaren als schrikkeljaren.

d) De uitkomst van de berekening wordt tot op de eerste decimaal nauwkeurig weergegeven. Als de volgende decimaal groter is dan of gelijk is aan 5, wordt de eerste decimaal met 1 vermeerderd.

e) De vergelijking kan met slechts één sommatie worden herschreven aan de hand van het begrip flux (Ak). De flux is positief of negatief, d.w.z. wordt gedurende de periodes 1 tot en met k respectievelijk betaald of ontvangen, en wordt uitgedrukt in jaren:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

S is het saldo van de geactualiseerde flux en bedraagt nul indien de flux gelijkwaardig is.

f) De lidstaten zorgen ervoor dat de gebruikte berekeningsmethoden hetzelfde resultaat opleveren als de voorbeelden in de bijlagen II en III.

BIJLAGE II - Voorbeelden van berekeningen van het jaarlijks kostenpercentage

Voorafgaande opmerkingen

Tenzij anders aangegeven, wordt bij alle voorbeelden verondersteld dat het totale kredietbedrag in één keer wordt opgenomen en aan de consument ter beschikking wordt gesteld bij het sluiten van de kredietovereenkomst. Zoals reeds vermeld, wordt er namelijk uitgegaan van de hypothese dat indien de consument uit hoofde van de kredietovereenkomst vrij kan kiezen hoeveel krediet hij opneemt, het totale kredietbedrag onmiddellijk volledig wordt opgenomen.

Sommige lidstaten hebben voor een effectief percentage en een overeenkomstige omrekeningsmethode gekozen om de debetrentevoet weer te geven. Op die manier wordt voorkomen dat de termijnen op ontelbare verschillende wijzen worden berekend en dat verschillende "pro rata temporis"-regels worden gebruikt die nog weinig met een lineair tijdsverloop te maken hebben. Andere lidstaten gebruiken een nominale periodieke rente en een proportionele omrekeningsmethode. Deze richtlijn betreft alleen de vermelding van de gebruikte rentevoet; de effectieve percentages worden afzonderlijk van een eventuele reglementering van de debetrentevoeten beschouwd. In de voorbeelden in deze bijlage wordt vermeld welke methode is gebruikt.

Voorbeeld 1

Het totale kredietbedrag (kapitaal) bedraagt EUR 6 000,00. Het wordt afgelost in 4 vaste jaarlijkse termijnen van EUR 1 852,00.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 9,00000 %, d.w.z. een JKP van 9,0 %.

Voorbeeld 2

Het totale kredietbedrag (kapitaal) bedraagt EUR 6 000,00. Het wordt afgelost in 48 vaste maandelijkse termijnen van EUR 149,31.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 9,380593 %, d.w.z. een JKP van 9,4 %.

Voorbeeld 3

Het totale kredietbedrag (kapitaal) bedraagt EUR 6 000,00. Het wordt afgelost in 48 vaste maandelijkse termijnen van EUR 149,31. De dossierkosten bij de ondertekening bedragen EUR 60,00.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 9,954966 %, d.w.z. een JKP van 10 %.

Voorbeeld 4

Het totale kredietbedrag (kapitaal) bedraagt EUR 6 000,00. Het wordt afgelost in 48 vaste maandelijkse termijnen van EUR 149,31. De dossierkosten bij de ondertekening bedragen EUR 60,00 en worden over de termijnen verdeeld. De termijnen bedragen dus (EUR 149,31 + (EUR 60 /48)) = EUR 150,56.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 9,856689 %, d.w.z. een JKP van 9,9 %.

Voorbeeld 5

Het totale kredietbedrag (kapitaal) bedraagt EUR 6 000,00. Het wordt afgelost in 48 vaste maandelijkse termijnen van EUR 149. De dossierkosten bij de ondertekening bedragen EUR 60,00 en de verzekeringspremie EUR 3 per maand. Zoals reeds vermeld, moeten kosten van verzekeringspremies in de totale kosten van het krediet worden opgenomen indien de verzekering bij het sluiten van de kredietovereenkomst wordt afgesloten. De termijnen bedragen dus EUR 152,31.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 11,1070115 %, d.w.z. een JKP van 11,1 %.

Voorbeeld 6

Het totale kredietbedrag van een ballonkredietovereenkomst (aankoopprijs van een te financieren auto) is EUR 6 000,00. Het wordt afgelost in 47 vaste maandelijkse termijnen van EUR 115,02 en een laatste aflossing van EUR 1 915,02, d.i. de restwaarde van 30 % van het kapitaal (ballonovereenkomst). De verzekeringspremie bedraagt EUR 3 per maand. Zoals reeds vermeld, moeten kosten van verzekeringspremies in de totale kosten van het krediet worden opgenomen indien de verzekering bij het sluiten van de kredietovereenkomst wordt afgesloten. De termijnen bedragen dus EUR 118,02 en de laatste betaling EUR 1 918,02.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 9,381567 %, d.w.z. een JKP van 9,4 %.

Voorbeeld 7

Het totale kredietbedrag (kapitaal) bedraagt EUR 6 000,00, de dossierkosten bij inschrijving EUR 60,00. Er zijn twee trapsgewijze termijnen van respectievelijk 22 en 26 maanden. De tweede bedraagt 60 % van de eerste. De respectievelijke maandelijkse termijnen bedragen EUR 186,36 en EUR 111,82.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 10,04089 %, d.w.z. een JKP van 10,0 %.

Voorbeeld 8

Het totale kredietbedrag (kapitaal) bedraagt EUR 6 000,00, de dossierkosten bij inschrijving EUR 60,00. Er zijn twee trapsgewijze termijnen van respectievelijk 22 en 26 maanden. De eerste bedraagt 60 % van de tweede. De respectievelijke maandelijkse termijnen bedragen EUR 112,15 en EUR 186,91.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 9,888383 %, d.w.z. een JKP van 9,9 %.

Voorbeeld 9

Het totale kredietbedrag (prijs van een goed) bedraagt EUR 500,00. Het wordt afgelost in 3 vaste maandelijkse termijnen met een (nominale) debetrentevoet T van 18 %. De dossierkosten van EUR 30,00 worden over de termijnen verdeeld. De termijnen bedragen dus EUR 171,69 + EUR 10,00 kosten = EUR 181,69.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 68,474596 %, d.w.z. een JKP van 68,5 %.

Dit voorbeeld is kenmerkend voor een praktijk die nog steeds in gebruik is bij sommige ondernemingen die in "leverancierskrediet" gespecialiseerd zijn.

Voorbeeld 10

Het totale kredietbedrag (kapitaal) bedraagt EUR 1 000. De aflossingen bedragen hetzij EUR 700,00 na één jaar en EUR 500,00 na twee jaar, hetzij EUR 500,00 na één jaar en EUR 700,00 na twee jaar.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 13,898663 %, d.w.z. een JKP van 13,9 %.

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 12,321446 %, d.w.z. een JKP van 12,3 %.

Uit dit voorbeeld blijkt dat het jaarlijks kostenpercentage van de termijnen afhangt. De vermelding van de totale kosten van het krediet in de voorafgaande informatie of in de kredietovereenkomst biedt dan ook geen meerwaarde voor de consument. Naar gelang sneller of trager wordt afgelost, komen dezelfde totale kosten (EUR 200) namelijk overeen met twee verschillende JKP's.

Voorbeeld 11

Het totale kredietbedrag bedraagt EUR 6 000. Het wordt afgelost in 4 vaste jaarlijkse termijnen van EUR 1 852,01. De debetrentevoet bedraagt 9 %. Bij de ondertekening moet EUR 60,00 aan kosten worden betaald.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 9,459052 %, d.w.z. een JKP van 9,5 %.

In geval van vervroegde aflossing bedraagt het respectievelijk:

Na één jaar:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

waarbij 6 540 = het verschuldigde bedrag, inclusief rente, vóór de betaling van de eerste termijn volgens de aflossingstabel.

De uitkomst is X = 10,101010 %, d.w.z. een JKP van 10,1%.

Na twee jaar:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

waarbij 5109,91 = het verschuldigde bedrag, inclusief rente, vóór de betaling van de tweede termijn volgens de aflossingstabel.

De uitkomst is X = 9,640069 %, d.w.z. een JKP van 9,6 %.

Na drie jaar:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

waarbij 3551,11 = het verschuldigde bedrag, inclusief rente, vóór de betaling van de derde termijn volgens de aflossingstabel.

De uitkomst is X = 9,505315 %, d.w.z. een JKP van 9,5 %.

Hieruit blijkt dat het JKP gaandeweg afneemt, met name wanneer de kosten bij de ondertekening moeten worden betaald.

Dit voorbeeld is ook van toepassing op hypotheekleningen ter herfinanciering van lopende kredietovereenkomsten, waarvan de kosten (notaris, registratie, belastingen, hypotheekinschrijving) bij het verlijden van de akte moeten worden betaald en waarbij het krediet vanaf de datum van het verlijden van de akte aan de consument ter beschikking wordt gesteld.

Voorbeeld 12

Het totale kredietbedrag bedraagt EUR 6 000. Het wordt afgelost in 48 maandelijkse termijnen van EUR 149,31 (proportioneel berekend). De (nominale) debetrentevoet T bedraagt 9 %. Bij de ondertekening moet EUR 60,00 aan kosten worden betaald.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 9,9954957 %, d.w.z. een JKP van 10 %.

In geval van vervroegde aflossing bedraagt het respectievelijk:

Na één jaar:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

waarbij 4 844,64 = het verschuldigde bedrag, inclusief rente, vóór de betaling van de twaalfde termijn volgens de aflossingstabel.

De uitkomst is X = 10,7 %, d.w.z. een JKP van 10 %.

Na twee jaar:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

waarbij 3 417,58 = het verschuldigde bedrag, inclusief rente, vóór de betaling van de vierentwintigste termijn volgens de aflossingstabel.

De uitkomst is X = 10,136089 %, d.w.z. een JKP van 10,1 %.

Na drie jaar:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

waarbij 1 856,66 = het verschuldigde bedrag, inclusief rente, vóór de betaling van de zesendertigste termijn volgens de aflossingstabel.

De uitkomst is X = 9,991921 %, d.w.z. een JKP van 10 %.

Voorbeeld 13

Het totale kredietbedrag (kapitaal) bedraagt EUR 6 000,00. Het wordt afgelost in 4 vaste jaarlijkse termijnen van EUR 1 852,00. Stel dat de (nominale) debetrentevoet variabel is en na de tweede termijn van 9,00 % stijgt tot 10,00 %. De nieuwe jaarlijkse termijn bedraagt dan EUR 1 877,17. Zoals reeds vermeld, wordt voor de berekening van het JKP uitgegaan van de hypothese dat de debetrentevoet en de andere kosten vast zijn en tot de afloop van de kredietovereenkomst van toepassing blijven. In het eerste voorbeeld bedraagt het JKP 9 %.

In geval van wijziging moet een nieuw JKP worden meegedeeld, dat wordt berekend op grond van de hypothese dat de kredietovereenkomst voor de resterende overeengekomen tijdsduur geldt en dat de kredietgever en de consument hun verplichtingen nakomen binnen de overeengekomen termijnen en op de overeengekomen data.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 9,741569 %, d.w.z. een JKP van 9,7 %.

Voorbeeld 14

Het totale kredietbedrag (kapitaal) bedraagt EUR 6 000,00. Het wordt afgelost in 48 vaste maandelijkse termijnen van EUR 149,31. De dossierkosten bij de ondertekening bedragen EUR 60,00 en de verzekeringspremie EUR 3 per maand. Zoals reeds vermeld, moeten kosten van verzekeringspremies in de totale kosten van het krediet worden opgenomen indien de verzekering bij het sluiten van de kredietovereenkomst wordt afgesloten. De termijnen bedragen dus EUR 152,31. Net zoals in voorbeeld 5 is uitkomst X = 11,1070115 %, d.w.z. een JKP van 11,1 %

Stel dat de (nominale) debetrentevoet variabel is en na de zeventiende termijn stijgt tot 10 %. In geval van wijziging moet een nieuw JKP worden meegedeeld, dat wordt berekend op grond van de hypothese dat de kredietovereenkomst voor de resterende overeengekomen tijdsduur geldt en dat de kredietgever en de consument hun verplichtingen nakomen binnen de overeengekomen termijnen en op de overeengekomen data.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 11,542740 %, d.w.z. een JKP van 11,5 %.

Voorbeeld 15

Voor een auto met een waarde van EUR 15 000,00 wordt een "leasing"-kredietovereenkomst gesloten. Deze wordt afgelost in 48 maandelijkse termijnen van EUR 350. De eerste termijn moet bij het ter beschikking stellen van de auto worden betaald. Na 48 maanden kan de koopoptie worden uitgeoefend door het betalen van de restwaarde van EUR 1 250.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 9,541856 %, d.w.z. een JKP van 9,5 %.

Voorbeeld 16

Voor een goed met een waarde van EUR 2 500 wordt een kredietovereenkomst van het type "financiering", "leverancierskrediet" of "verkoop op afbetaling" gesloten. In de kredietovereenkomst wordt voorzien in een voorschot van EUR 500 en 24 maandelijkse termijnen van EUR 100. De eerste termijn moet uiterlijk 20 dagen na het ter beschikking stellen van het goed worden betaald.

In dit soort gevallen maakt het voorschot nooit deel uit van de financiering.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 20,395287 %, d.w.z. een JKP van 20,4 %.

Voorbeeld 17

Het totale kredietbedrag van een kredietovereenkomst van het type "kredietopening voor bepaalde tijd" van 6 maanden bedraagt EUR 2 500. Overeenkomstig de kredietovereenkomst worden de totale kosten van het krediet elke maand betaald en wordt het totale kredietbedrag na afloop van de overeenkomst afgelost. De jaarlijkse (effectieve) debetrentevoet bedraagt 8 % en de kosten bedragen 0,25 % per maand. Zoals reeds vermeld, wordt uitgegaan van de hypothese dat het krediet onmiddellijk volledig wordt opgenomen.

De maandelijks te betalen debetrente wordt berekend aan de hand van een equivalente maandelijkse rentevoet:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 11,263633 %, d.w.z. een JKP van 11,3 %.

Voorbeeld 18

Het totale kredietbedrag van een kredietovereenkomst van het type "kredietopening voor onbepaalde tijd" bedraagt EUR 2 500. Overeenkomstig de overeenkomst moet halfjaarlijks ten minste 25 % van het debetsaldo aan kapitaal en debetrente worden betaald, met een minimum van EUR 25. De (effectieve) jaarlijkse debetrentevoet bedraagt 12 %. Bij de ondertekening moet EUR 50 aan dossierkosten worden betaald.

De overeenkomstige maandelijkse rentevoet bedraagt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

d.w.z. 5,83 %.

De 19 halfjaarlijks te betalen bedragen (Dl) kunnen worden berekend aan de hand van een aflossingstabel waarbij D1 = 661,44; D2 = 525; D3 = 416,71; D4 = 330,75; D5 = 262,52; D6 = 208,37; D7 = 165,39; D8 = 208,37; D9 = 104,20; D10 = 82,70; D11 = 65,64; D12 = 52,1; D13 = 41,36; D14 = 32,82; D15 = 25; D16 = 25; D17 = 25; D18 = 25; D19 = 15,28.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 13,151744 %, d.w.z. een JKP van 13,2 %.

Voorbeeld 19

Het totale kredietbedrag van een kredietovereenkomst van het type "kredietopening voor onbepaalde tijd" bedraagt EUR 700. Het krediet kan worden opgenomen met een kredietkaart. Overeenkomstig de overeenkomst moet maandelijks ten minste 5 % van het debetsaldo aan kapitaal en debetrente worden betaald, met een minimale maandelijkse termijn (a) van EUR 25. De jaarlijkse kosten voor de kaart bedragen EUR 20. De (effectieve) jaarlijkse debetrentevoet bedraagt 0 % voor de eerste termijn en 12 % voor de volgende termijnen.

De 31 maandelijks te betalen bedragen (D l) kunnen worden berekend aan de hand van een aflossingstabel waarbij D1 = 55,00; D2 = 33,57; D3 = 32,19; D4 = 30,87; D5 = 29,61; D6 = 28,39; D7 = 27,23; D8 = 26,11; D9 = 25,04; D10 t.e.m. D12 = 25,00; D13 = 45; D14 t.e.m. D24 = 25,00; D25 = 45; D26 t.e.m. D30 = 25,00; D31 = 2,25.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 18,470574 %, d.w.z. een JKP van 18,5 %.

Voorbeeld 20

Het totale bedrag van een kredietopening in de vorm van een voorschot in rekening-courant voor onbepaalde tijd bedraagt EUR 2 500. In de kredietovereenkomst wordt niet bepaald hoe het kapitaal moet worden afgelost, maar de totale kosten van het krediet moeten maandelijks worden betaald. De (effectieve) jaarlijkse debetrentevoet bedraagt 8 %. De maandelijkse kosten bedragen EUR 2,50.

Er wordt uitgegaan van de hypothese dat het krediet volledig wordt opgenomen en na een jaar wordt afgelost.

Eerst wordt de theoretische maandelijkse termijn aan rente en kosten (a) berekend:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

,

vervolgens:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 9,295804 %, d.w.z. een JKP van 9,3 %.

BIJLAGE III - Berekening van het jaarlijks kostenpercentage wanneer in de kredietovereenkomst wordt bepaald dat vooraf of gelijktijdig een bepaald bedrag moet worden gespaard en de debetrentevoet naar gelang van dit spaarbedrag wordt vastgesteld

Betekenis van de symbolen:

- C = kapitaal;

- N = looptijd in jaren;

- T = jaarlijkse debetrentevoet;

- A = jaarlijkse termijn;

- F = periodiciteit;

- n = looptijd in periodes;

- t = periodieke debetrentevoet;

- a = periodieke termijn;

- M = spaarperiode.

1. Gemengde kredietovereenkomst met (verplicht) voorafgaand sparen

Voorbeeld 1

Voor de verlening van een krediet C van EUR 6 000 over een periode N van 4 jaar moet vooraf over een periode M van 2 jaar een bedrag gelijk aan de helft van het krediet, d.w.z. EUR 3 000, worden gespaard. Het laatste spaarbedrag bedraagt EUR 125 en moet één maand vóór de kredietopneming worden gestort. Voor dit spaarbedrag wordt geen spaarrente betaald, maar de debetrente T van het krediet bedraagt slechts 6 %, terwijl de marktrente eerder 9 % bedraagt.

Het maandelijkse spaarbedrag e bedraagt EUR 125,00, de maandelijkse termijn a bedraagt EUR 140,91 en het JKP, exclusief het spaarbedrag, bedraagt 6,17 %, afgerond 6,2 %.

De vergelijking om het jaarlijks kostenpercentage van de hele transactie te vinden wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Om de vergelijking (met een iteratieve methode) op te lossen stelt men X1 = 0,062 en berekent men de waarde van het eerste lid : 170,5,

vervolgens stelt men X2 = 0,063 en berekent men de waarde van het eerste lid: 163,3

enz.

vervolgens stelt men X26 = 0,087 en berekent men de waarde van het eerste lid: 6,0

vervolgens stelt men X27 = 0,088 en berekent men de waarde van het eerste lid: 0,1

vervolgens stelt men X28 = 0,089 en berekent men de waarde van het eerste lid: -5,7.

De uitkomst is X = 8,802245 %, afgerond 8,8 %. Dit cijfer moet aan de consument worden meegedeeld als het JKP van de kredietovereenkomst met voorafgaand sparen.

Voorbeeld 2

Voor de verlening van een krediet C van EUR 6 000 over een periode N van 4 jaar moet vooraf over een periode M van 2 jaar een bedrag gelijk aan de helft van het krediet, d.w.z. EUR 3 000, worden gespaard. Het laatste spaarbedrag bedraagt EUR 125 en moet één maand vóór de kredietopneming worden gestort. Op het spaarbedrag is een spaarrentevoet S van 3 % van toepassing. De debetrente T van het krediet bedraagt slechts 6 %, terwijl de marktrente eerder 9 % bedraagt.

Het maandelijkse spaarbedrag e bedraagt EUR 125,00, de maandelijkse termijn a bedraagt EUR 140,91 en het JKP, exclusief het spaarbedrag, bedraagt 6,17 %, afgerond 6,2 %.

M', de geactualiseerde toekomstige waarde van M, wordt als volgt berekend:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

waarbij

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

en n = 24 maanden

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

en

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

waarbij t0 = het moment waarop het krediet wordt opgenomen.

De vergelijking om het jaarlijks kostenpercentage van de hele transactie te vinden wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Ook in dit geval wordt de vergelijking met een iteratieve methode opgelost. De uitkomst is X = 7,484710 %, d.w.z. een JKP van 7,5 %.

2. Gemengde overeenkomst met gelijktijdig sparen

2.1. Gemengde kredietovereenkomst waarbij het sparen niet verplicht is (voorschotten in rekening-courant)

Zie bijlage II, voorbeeld 20. Het spaarbedrag wordt niet meegerekend in het JKP.

2.2. Kredietovereenkomst met een gemengde levensverzekering

Het gaat om overeenkomsten van het "endowment"-type zoals bedoeld in artikel 20 van deze richtlijn, waarbij overeenkomstig de overeenkomst wordt gespaard.

Het totale kredietbedrag bedraagt EUR 6 000,00 en wordt in vier jaarlijkse termijnen afgelost aan een debetrentevoet van 9,00 %, maar in termijnen in fine. We veronderstellen dat de fondsbeheerder aan het einde van elk van de eerste 3 jaren EUR 1 200,00 heeft gestort en dat dit spaarbedrag 4,00 % oplevert. Op de vervaldag bedraagt het saldo van deze rekening EUR 3895,76. Er moet dus EUR 2104,24 worden bijgelegd. Voor een kapitaal van EUR 6 000,00 zijn er dus drie jaarlijkse termijnen van EUR 1740,00 en één van EUR 2644,24.

De vergelijking wordt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Of:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De uitkomst is X = 10,955466 %, d.w.z. een JKP van 10,96 %.

FINANCIEEL MEMORANDUM

Beleidsgebied: Gezondheid en consumentenbescherming

Activiteit: Consumentenbescherming

Benaming van de actie: Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkrediet

1. BEGROTINGSONDERDELEN + OMSCHRIJVING

2. ALGEMENE CIJFERS

2.1 Totale toewijzing voor de actie (deel B): 0 miljoen euro aan vastleggingskredieten (VK)

2.2 Duur:

Vanaf 2003: de voorgestelde richtlijn vervangt Richtlijn 87/102/EEG. Het beheer valt onder de dagelijkse werkzaamheden.

2.3 Meerjarenraming van de uitgaven:

a) Tijdschema vastleggingskredieten/betalingskredieten (financiering uit de begroting) (cf. punt 6.1.1)

in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) Technische en administratieve bijstand en ondersteuningsuitgaven (cf. punt 6.1.2)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

c) Financiële gevolgen in verband met de personele middelen en andere huishoudelijke uitgaven (cf. punten 7.2 en 7.3)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.4 Verenigbaarheid met de financiële programmering en de financiële vooruitzichten

Voorstel verenigbaar met de bestaande financiële programmering.

2.5 Financiële gevolgen voor de ontvangsten [46]

[46] Voor nadere informatie, zie de bijgevoegde toelichting.

Geen financiële gevolgen.

3. BEGROTINGSKENMERKEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. RECHTSGRONDSLAG

Artikel 95 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

5. BESCHRIJVING EN MOTIVERING

5.1 Noodzaak van het communautaire optreden [47]

[47] Voor nadere informatie, zie de bijgevoegde toelichting.

5.1.1 Doelstellingen

De wetgeving van de lidstaten inzake consumentenkrediet harmoniseren.

5.1.2 Genomen maatregelen in verband met de evaluatie vooraf

De bevoegde diensten van de Commissie hebben op 8 juni 2001 een discussienota uitgebracht over de wijziging van Richtlijn 87/102/EEG inzake consumentenkrediet. Deze nota is aan de lidstaten, consumentenorganisaties, deskundigen en beroepsorganisaties toegezonden. Op drie verschillende hoorzittingen op 4, 5 en 9 juli konden zij hun eerste opmerkingen en antwoorden geven. Het voorstel voor een richtlijn is naar aanleiding van deze reacties aangepast.

5.1.3 Genomen maatregelen na de evaluatie achteraf

Niet van toepassing.

5.2 Voorgenomen acties en wijze van financiering uit de begroting

Geen specifieke acties gepland.

5.3 Uitvoering

De Commissie ziet toe op de omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving door de lidstaten. De lidstaten moeten de desbetreffende wetgeving mededelen aan de Commissie.

6. FINANCIËLE GEVOLGEN

Geen financiële gevolgen.

6.1 Totale financiële gevolgen voor deel B (voor de gehele programmeringsperiode)

6.1.1 Financiering

VK in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6.2 Berekening van de kosten per overwogen maatregel in deel B (voor de gehele programmeringsperiode) [48]

[48] Voor nadere informatie, zie de bijgevoegde toelichting.

VK in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7. GEVOLGEN VOOR HET PERSONEELSBESTAND EN DE HUISHOUDELIJKE UITGAVEN

7.1 Gevolgen voor de personele middelen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7.2 Algemene financiële gevolgen in verband met de personele middelen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende 12 maanden. .

7.3 Andere huishoudelijke uitgaven die uit de actie voortvloeien

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende 12 maanden.

(1)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

8. TOEZICHT EN EVALUATIE

Er zijn geen financiële gevolgen. De actie maakt deel uit van de dagelijkse werkzaamheden, het toezicht en de evaluatie dus ook.

8.1 Follow-up

8.2 Procedure en tijdschema van de voorgeschreven evaluatie

9. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

EFFECTBEOORDELINGSFORMULIER EFFECT VAN HET VOORSTEL OP HET BEDRIJFSLEVEN, MET NAME OP HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF (MKB)

Titel van het voorstel

Voorstel voor een richtlijn betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkrediet.

Het voorstel

1. Waarom is, gelet op het subsidiariteitsbeginsel, communautaire wetgeving op dit gebied noodzakelijk en wat zijn de voornaamste doelstellingen-

1.2. De doelstellingen van de richtlijn met betrekking tot communautaire verplichtingen

Door middel van Richtlijn 87/102/EEG inzake het consumentenkrediet, gewijzigd in 1990 en 1998 en gebaseerd op een voorstel van de Commissie uit 1979, is een communautair kader voor het consumentenkrediet vastgesteld om bij te dragen tot de totstandbrenging van een gemeenschappelijke kredietmarkt en gemeenschappelijke minimumvoorschriften inzake consumentenbescherming in te voeren.

Globaal gezien dient eerst te worden opgemerkt dat het begrip "consumentenkrediet" sinds de periode waarin de huidige wetgeving is opgesteld, een aanzienlijke ontwikkeling heeft ondergaan. In de jaren zestig en zeventig leefde men in een "cash society", een "maatschappij van muntstukken en biljetten", waarin krediet een beperkte rol speelde en voornamelijk op twee producten was gebaseerd, enerzijds verkoop op afbetaling of leasing ter financiering van de aankoop van roerende goederen, en anderzijds de klassieke lening in de vorm van een persoonlijke lening.

Vandaag de dag wordt de consument krediet aangeboden in de vorm van een groot aantal financiële instrumenten en houdt krediet de economie draaiende. 50 à 75% van de consumenten maakt momenteel gebruik van consumentenkrediet om bijvoorbeeld de aankoop van een auto of andere goederen of diensten te financieren. 30% van de consumenten beschikt over een rekening-courantkrediet. Dit laatste instrument werd in de jaren zeventig niet gebruikt voor consumptief krediet. Het kredietaanbod wordt trouwens steeds groter. Tussen 1993 en 2000 bedroeg de groei van het consumentenkrediet tussen 129% (Italië) en 22% (België).

Het is dan ook normaal dat de lidstaten van mening waren dat de richtlijnen van 1987 en 1990 onvoldoende bescherming boden en bij de omzetting ervan in hun wetgeving ook rekening hebben gehouden met andere soorten krediet en/of nieuwe kredietovereenkomsten die niet in de richtlijnen worden vermeld. Een herziening van Richtlijn 87/102/EEG blijkt dan ook noodzakelijk. Deze herziening biedt nieuwe mogelijkheden, zowel voor de consumentenbelangen als de totstandbrenging van een interne markt. Deze ontwikkeling leidt tot concurrentievervalsing tussen kredietverleners op de interne markt en beperkt voor de consument de mogelijkheden om in andere lidstaten krediet te krijgen. Deze concurrentievervalsing en beperkingen beïnvloeden ook de omvang en de aard van het aangevraagde krediet, alsook de aankoop van goederen en diensten. De verschillen in wetgeving en bank- en financiële praktijk hebben ook tot gevolg dat de consument op het gebied van consumentenkrediet niet in alle lidstaten dezelfde bescherming geniet.

Daarom is het aan te bevelen om het huidige juridische kader te wijzigen, zodat de consumenten en het bedrijfsleven optimaal profijt kunnen trekken van de interne markt.

Daarom is bij de herziening van Richtlijn 87/102/EEG het volgende vereist:

- een aanpassing aan de nieuwe krediettechnieken;

- een nieuw evenwicht tussen de rechten en plichten van consumenten en kredietgevers;

- een hoog niveau van consumentenbescherming in het kader van een gemeenschappelijke regelgeving die het bedrijfsleven goede perspectieven biedt.

Om deze doelstellingen te verwezenlijken, moeten de volgende zes richtsnoeren worden gevolgd:

(1) het toepassingsgebied van de richtlijn moet opnieuw worden omschreven om deze aan de nieuwe omstandigheden op de markt aan te passen en om een duidelijker scheidingslijn te trekken tussen consumentenkrediet en woningkrediet;

(2) er moeten nieuwe maatregelen worden ingevoerd, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met kredietgevers, maar ook met kredietbemiddelaars;

(3) de kredietgever moet over een gestructureerd informatiekader kunnen beschikken om zijn risico's beter te kunnen inschatten;

(4) ook de consument en de eventuele zekerheidsstellers moeten uitgebreidere informatie krijgen;

(5) de verantwoordelijkheden moeten evenwichtiger worden verdeeld tussen de consumenten en de betrokken actoren van de kredietsector;

(6) de regels en gebruiken in verband met de afwikkeling van betalingsproblemen door de betrokken actoren van de kredietsector, moeten worden verbeterd, zowel ten behoeve van de consument als de kredietgever.

2.1. De maatregel valt onder de bevoegdheid van de Gemeenschap

Door een harmoniseringsmaatregel in het kader van de totstandbrenging van de interne markt draagt deze actie bij aan de verwezenlijking van de doelstelling van consumentenbescherming. Daarom is artikel 95 als rechtsgrond gekozen. Bijgevolg wordt het voorstel van de Commissie volgens de medebeslissingsprocedure van artikel 251 van het Verdrag voor goedkeuring ingediend bij de Raad en het Europees Parlement. Overeenkomstig artikel 95 moet het Economisch en Sociaal Comité worden geraadpleegd.

Overeenkomstig de minimumbepaling van artikel 15 van Richtlijn 87/102/EEG hebben de lidstaten, teneinde hun consumenten te beschermen, voor de meeste aspecten van consumentenkrediet meer gedetailleerde, duidelijkere en striktere bepalingen vastgesteld dan die van de richtlijn. Door deze verschillen kan het moeilijker worden om grensoverschrijdende overeenkomsten te sluiten, wat in het nadeel van zowel de consumenten als de kredietgevers is.

Er zij op gewezen dat het toepassingsgebied van de nationale wetten tot omzetting van Richtlijn 87/102/EEG in het algemeen ruimer is dan dat van de richtlijn, maar ook verschilt naar gelang van de lidstaat. Zo regelt de wetgeving inzake consumentenkrediet in sommige lidstaten bijvoorbeeld ook leasing met koopoptie aan particulieren of zelfs de "loutere" verhuur van goederen aan particulieren, terwijl dit soort overeenkomsten in andere lidstaten niet tot het toepassingsgebied behoort.

De nationale wetgevingen voorzien ook in een verschillende berekeningswijze van de rente en de kosten naar gelang van het type kredietovereenkomst en de lidstaat. Daarom is bij Richtlijn 87/102/EEG, zoals gewijzigd bij de Richtlijnen 90/88/EEG en 98/7/EG, een jaarlijks kostenpercentage ingevoerd, dat alle rente en kosten omvat die de consument moet betalen en dat het makkelijk maakt om deze te vergelijken. Bij de invoering van het JKP zijn overigens herhaaldelijk problemen opgedoken: enerzijds de berekeningswijze van de termijnen en de afrondingen en anderzijds de vaststelling van de in aanmerking te nemen kosten (de "grondslag"). Om te kunnen garanderen dat het JKP in de hele Europese Gemeenschap betrouwbaar en bruikbaar is, moeten de lidstaten het op dezelfde wijze berekenen en op dezelfde wijze alle aan de kredietovereenkomst verbonden kosten in aanmerking nemen. Ondanks de wijzigingen van Richtlijn 98/7/EG is dit echter nog steeds niet het geval.

Er kunnen zich bijvoorbeeld problemen voordoen bij het leveren van het bewijs van de "dwingende" aard van verzekeringen en zekerheden die de aflossing van het krediet te garanderen (waarbij deze dwingende aard het criterium vormt om de kosten ervan in de berekeningsbasis op te nemen). Dit heeft sommige lidstaten ertoe gebracht om deze kwestie met gebruikmaking van de minimumclausule te reglementeren. Het heeft overigens geen zin (meer) om bepaalde kosten niet onder de richtlijn te laten vallen; veel lidstaten hebben deze kosten dan ook in de nationale "grondslag" opgenomen. Ten slotte is de richtlijn op sommige punten niet duidelijk genoeg, bijvoorbeeld wat betreft de invloed van commissielonen voor bemiddelaars en belastingen op de toekenning of de uitvoering van kredietovereenkomsten. Naargelang een lidstaat de "grondslag" beperkt of ruim definieert, kan dit tot een verschil van tientallen percenten leiden.

Dit voorstel voor een richtlijn omvat een herziening van zowel de berekeningswijze als de opname of uitsluiting van bepaalde kosten op grond van de economische verantwoording ervan, zodat zo weinig mogelijk kostenelementen van het krediet worden uitgesloten en de berekening zo duidelijk mogelijk is. Dit moet leiden tot meer overeenstemming tussen de nationale "grondslagen" en meer eenvormigheid bij de berekening.

Deze maatregelen om de kosten beter vergelijkbaar te maken, kunnen alleen op Europees niveau worden genomen. Ze kunnen slechts voldoende effect hebben indien de richtlijn van toepassing is op alle kredietovereenkomsten die aan consumenten worden aangeboden.

De lidstaten hebben verschillende procedures en termijnen voor de bedenktijd en de herroeping of annulering van de kredietovereenkomst. Deze verschillende termijnen en procedures vormen verschillende stelsels voor kredietgevers die in andere lidstaten krediet willen aanbieden. Zo bedraagt de bedenktijd 3 dagen in Luxemburg en 7 in België, mag de overeenkomst in Frankrijk niet worden uitgevoerd tijdens de herroepingstermijn, moeten de termijnen en procedures in de kredietovereenkomst worden vermeld, enz. De uiteenlopende wettelijke voorwaarden waaronder een kredietovereenkomst mag worden opgesteld, verkocht en opgezegd, kunnen een hinderpaal vormen of ten minste tot concurrentievervalsing leiden.

In sommige lidstaten is huis-aan-huisverkoop van kredietovereenkomsten verboden, in andere lidstaten is er een herroepingstermijn of zijn specifieke maatregelen tegen agressieve verkooptechnieken getroffen. Wat in de ene lidstaat volkomen wettelijk is, kan in een andere lidstaat strafbaar zijn. Een kredietgever die in een lidstaat met strenge wettelijke voorwaarden werkt, kan in een lidstaat met minder strikte voorwaarden zijn diensten gemakkelijker aanbieden en heeft zo een gunstiger concurrentiepositie.

Bij niet-uitvoering van krediet- of zekerheidsovereenkomsten wordt een kredietgever met verschillende ingebrekestellingsprocedures en -termijnen geconfronteerd naar gelang van de lidstaat waar de consument woont. De wetgeving inzake de wachttijd vóór de executie met betrekking tot consumenten en zekerheidsstellers, alsook inzake de terugneming van goederen, verschilt aanzienlijk naar gelang van de lidstaat. Langere termijnen en speciale procedures kunnen voor de kredietgever bijkomende kosten en een risico van niet-uitvoering inhouden. Dit kan een concurrentienadeel zijn ten opzichte van een kredietgever die geen dergelijke kosten heeft of onder minder strikte voorwaarden werkt, maar die dezelfde consument een krediet kan aanbieden.

Maatregelen om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, worden overeenkomstig artikel 153, lid 1 en lid 3, onder a), juncto artikel 95 van het Verdrag vastgesteld. Deze beschermingsmaatregelen hebben een drieledig doel:

- beschermingsmaatregelen invoeren om het vertrouwen van de consumenten in de - nationale of grensoverschrijdende - markt te vergroten;

- een voldoende gedetailleerd regelgevend kader vaststellen zodat de lidstaten ermee akkoord gaan om geen bijkomende beschermingsmaatregelen meer te treffen;

- door deze twee initiatieven de voorwaarden scheppen voor de totstandbrenging van een interne markt die zowel kredietgevers als consumenten ten goede komt.

In die zin vormt deze richtlijn een stimulans om een minnelijke schikking te treffen alvorens een incassoprocedure in te leiden. Deze incassoprocedure moet overeenstemmen met wat contractueel is overeengekomen, bij de betaling van achterstallen of bij een schikking over de terugneming van de gefinancierde goederen moet met de belangen van zowel de kredietgever als de consument rekening worden gehouden en de consument moet zo nodig een andere kredietgever kunnen kiezen zonder afschrikkende schadeloosstellingen te moeten betalen.

1.3. Het meest geschikte instrument om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken

Om de materiële verschillen tussen de nationale wetgevingen te overbruggen, moet dwingende regelgeving worden gebruikt, in dit geval een richtlijn. Met de voorgestelde maatregelen wordt beoogd om aan de behoeften van de interne markt te beantwoorden door voor alle actoren (kredietgevers, kredietbemiddelaars, enz.) gemeenschappelijke en geharmoniseerde regels vast te stellen. Dankzij deze gemeenschappelijke en geharmoniseerde regels zullen kredietgevers hun diensten gemakkelijker kunnen aanbieden en zullen consumenten een optimale bescherming genieten.

Er is overwogen om deze gelijkvormige wetgeving vast te stellen in de vorm van een verordening die, zonder omzetting in nationaal recht, rechtstreeks van toepassing zou zijn in de lidstaten, maar dat idee is niet aangehouden. Een richtlijn biedt de lidstaten de mogelijkheid om de geldende wetgeving tot omzetting van Richtlijn 87/102/EEG aan te passen. Bij het opstellen van dit voorstel voor een richtlijn heeft de Commissie ernaar gestreefd, een evenwicht tot stand te brengen tussen een uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn tot alle soorten krediet- en zekerheidsovereenkomsten enerzijds, en de wil om het effect van deze herziening op de wetgeving van de lidstaten te beperken anderzijds. Rekening houdend met de nieuwe harmoniseringsbenadering en de vele wezenlijke wijzigingen vervangt de voorgestelde nieuwe richtlijn Richtlijn 87/102/EEG en worden de richtlijnen 90/88/EEG en 98/7/EG ingetrokken.

Effect op het bedrijfsleven

2. Op wie is het voorstel van invloed-

Het betreft vooral de financiële sector en, wat bemiddeling betreft, ook voor een deel de distributiesector. Binnen deze sectoren gaat het zowel om grote als kleine bedrijven. In de voorgestelde richtlijn worden gemeenschappelijke en geharmoniseerde regels vastgesteld voor iedereen die bij de toekenning en het beheer van consumentenkrediet betrokken is:

* voor banken en financieringsinstellingen (kredietgevers) gaat het vooral om bepalingen betreffende de toekenning van krediet en de opstelling van de overeenkomst;

* voor kredietmakelaars, gevolmachtigde agenten, leveranciers van goederen en diensten (kredietbemiddelaars) worden bij de richtlijn gemeenschappelijke en flexibele registratieregels vastgesteld waardoor de regels die momenteel in bepaalde lidstaten van toepassing zijn, lichter worden en geharmoniseerd worden;

* voor incassobureaus, kredietverzekeraars, inlichtingenbureaus en centrale gegevensbanken met persoonsgegevens over kredietovereenkomsten en betalingsproblemen wordt een duidelijk en geharmoniseerd kader ingesteld voor het beheer van krediet- en zekerheidsovereenkomsten en de eventuele niet-uitvoering ervan;

In elk geval worden "gelijke spelregels" met een hoog kwaliteitsniveau vastgesteld waardoor meer concurrentiemogelijkheden ontstaan, wat zowel de consumenten als het bedrijfsleven (ook nieuwkomers) ten goede komt. Door de algemene aard van deze regels zijn ze niet-discriminerend ten opzichte van deze categorieën personen.

3. Wat moeten de bedrijven doen om aan de voorgestelde wetgeving te voldoen-

In het algemeen zullen bedrijven profijt trekken van het feit dat met de voorgestelde richtlijn een geharmoniseerd kader voor alle soorten consumentenkrediet wordt ingevoerd. Momenteel zijn de regels voor sommige soorten krediet geharmoniseerd en voor andere niet. Bovendien verschilt de situatie naar gelang van de lidstaat. Het geharmoniseerde kader van deze richtlijn verbetert dit. Zo moeten kredietgevers en kredietbemiddelaars hun IT- en commercieel beheer, alsook hun folders en kredietovereenkomsten aanpassen aan de regels inzake te vermelden gegevens (zoals de geharmoniseerde herroepingstermijn), vervroegde aflossing, variabele rentevoeten en rekeningafschriften. De voorgestelde harmonisatie houdt echter ook een vereenvoudiging van de regels en procedures in, wat het bedrijfsleven ten goede komt. Overigens kan deze aanpassing over verscheidene jaren gepland en uitgevoerd worden.

Kortom, voor het midden- en kleinbedrijf wegen de voordelen ruimschoots op tegen de nadelen.

Er zij met name op de volgende punten gewezen:

- Kredietgevers en kredietbemiddelaars moeten hun risicobeheer aanpassen, ook wat zekerheidsovereenkomsten betreft. Ze krijgen een grotere aansprakelijkheid door de adviesplicht en, wat kredietgevers betreft, ook door de vereiste van "verantwoorde lening" en het risico van medeaansprakelijkheid indien er een nauwe commerciële band bestaat tussen de kredietgever en de leverancier van goederen of diensten. Dit brengt echter eerder een andere benadering met zich dan meetbare kosten. Deze worden overigens gecompenseerd door de toenemende mogelijkheden die meer vertrouwen bij de consumenten en eerlijker concurrentie met zich brengen.

- Overeenkomstig artikel 5 zal een benadering "bij verrassing" van de consumenten niet meer mogelijk zijn. Sommige kredietgevers en kredietbemiddelaars zullen hun marketingmethoden dan ook moeten aanpassen. Dat geldt ook voor de verwerking van persoonsgegevens, waarvoor de consument of de zekerheidssteller uitdrukkelijk hun toestemming moeten geven. Ook hier is een dergelijke sanering in het voordeel van de hele beroepsgroep.

- Door het opzetten van centrale gegevensbanken (overeenkomstig artikel 8) worden kredietgevers in sommige lidstaten rechtstreeks verplicht om de gegevensbank voor alle kredietaanbiedingen te raadplegen en indirect verplicht om gegevens te leveren. Indien er geen regels zijn, houdt dat echter niet in dat er geen kosten van risicobeoordeling zijn; het globale effect zal dus neutraal zijn. In landen waar dergelijke verplichtingen al bestaan, blijken de raadplegingskosten overigens marginaal te zijn (tussen EUR 0,02 en 0,10 per raadpleging).

- Kredietgevers en hun rechthebbenden (kredietverzekeraars en incassobureaus) moeten hun geschillenbeheer aanpassen aan de procedures voor ingebrekestelling, terugneming van gefinancierde goederen, opschorting van kredietopnemingen, opzegging van kredietovereenkomsten, mededeling van nog openstaande bedragen en het aanspreken van de zekerheidssteller, overeenkomstig de artikelen 23, 24, 26 en 27. De invoering van gemeenschappelijke regels weegt echter ruimschoots op tegen de (eventuele) marginale stijging van de huidige kosten.

- Overeenkomstig artikel 28 moeten bepaalde kredietgevers en/of kredietbemiddelaars in sommige lidstaten voortaan worden geregistreerd (en kan hun "registratie" worden ingetrokken), en zijn zij voortaan aansprakelijk voor de handelswijze van kredietbemiddelaars die in hun door de bevoegde autoriteiten "geregistreerde" distributiekanaal werken. Hierbij wordt echter een gemeenschappelijk kader ingevoerd dat in sommige gevallen lichter zal zijn dan het huidige nationale kader.

- Overeenkomstig artikel 29 wordt de betaling van commissies aan kredietbemiddelaars meegedeeld en bij de kredietgever gecentraliseerd. Daardoor krijgt de kredietgever meer controle in geval van misbruik door de bemiddelaar en kunnen alle kosten gemakkelijker in het JKP worden opgenomen. Dit zal voor meer transparantie zorgen, wat zowel de consumenten als het bedrijfsleven (wat de concurrentievoorwaarden betreft) ten goede komt.

- Kredietgevers moeten alle lopende kredietovereenkomsten herzien, met name wat bepaalde aspecten van uitvoering en niet-uitvoering betreft, en moeten kredietovereenkomsten voor onbepaalde tijd binnen een termijn van twee jaar vervangen. Dit is een meerjarenproject om een gemeenschappelijk kader te scheppen.

4. Welke economische gevolgen zal het voorstel waarschijnlijk hebben-

Door de versterking van het harmonisatiekader zal het voorstel het vrije verkeer van financiële diensten in verband met de toekenning en het beheer van "retail credit" bevorderen en doen toenemen. Dit voordeel weegt ontegenzeglijk op tegen de weinige negatieve gevolgen van meer verplichtingen voor kredietgevers en kredietbemiddelaars. Het voorstel zal in principe geen gevolgen hebben voor de werkgelegenheid, de investeringen en de oprichting van nieuwe bedrijven.

In het kader van de voorgestelde harmonisatie zullen bepaalde regels inzake informatieverstrekking en bescherming in de lidstaten als bovenmatig en te specifiek, en dus als onhoudbaar worden beschouwd. De nationale gegevensbestanden zullen beter toegankelijk zijn voor kredietgevers uit andere lidstaten. Kredietverlening op afstand, met name via elektronische weg, zal veiliger zijn. Prijzen en tarieven zullen transparanter worden, met name door de vermelding van het jaarlijks kostenpercentage, en kredietaanbiedingen zullen door standaardisatie beter vergelijkbaar worden. Kortom, verscheidene belemmeringen voor de totstandkoming van een interne markt zullen verdwijnen. Dankzij dit voorstel zullen bedrijven gemakkelijker en goedkoper kredietdiensten kunnen aanbieden in alle lidstaten.

5. Bevat het voorstel maatregelen om rekening te houden met de bijzondere situatie van het midden- en kleinbedrijf (minder zware of andere eisen, enz.)-

Ja, voorzover deze bedrijven gelijkgeschakeld kunnen worden met leveranciers van goederen of diensten die als kredietbemiddelaar slechts een subsidiaire rol spelen. Voor deze categorie personen gelden "lichtere" regels inzake adviesplicht en registratie bij de bevoegde autoriteiten.

Raadpleging

6. Geeft een overzicht van de organisaties die over het voorstel zijn geraadpleegd en zet hun standpunten in grote lijnen uiteen.

Vooraf is een raadplegingsprocedure georganiseerd. De bevoegde diensten van de Commissie hebben op 8 juni 2001 een discussienota uitgebracht over de wijziging van Richtlijn 87/102/EEG inzake consumentenkrediet. Deze nota, die op de website van het betrokken directoraat-generaal is gepubliceerd, is aan de lidstaten, consumentenorganisaties, deskundigen en beroepsorganisaties toegezonden. Tijdens drie verschillende hoorzittingen op 4, 5 en 9 juli konden zij hun eerste opmerkingen en antwoorden geven.

Op elke hoorzitting zijn zeven forumdiscussies gehouden over zeven onderwerpen, namelijk het nut van een herziening in het algemeen en de zes onderwerpen van de discussienota. De deelnemers werd verzocht verdere opmerkingen tegen 30 september 2001 mee te delen aan de hand van een vragenlijst. In totaal zijn 60 schriftelijke bijdragen ontvangen, waaronder 18 van de lidstaten, 12 van consumentenorganisaties en onafhankelijke deskundigen en 30 van het bedrijfsleven.

In de bijdragen van het bedrijfsleven kwamen vooral twee onderwerpen aan bod:

- de kostenelementen die in de berekening van het JKP worden opgenomen (de "grondslag"). Het bedrijfsleven is van mening dat de consument uit het JKP moet kunnen opmaken wat hij voor het krediet op zich betaalt. Doel van het JKP is echter niet de door de kredietgever vastgestelde prijs te meten, maar na te gaan hoeveel de consument "effectief" voor het aangeboden krediet moet betalen. De benadering van dit voorstel voor een richtlijn beantwoordt aan deze twee doelstellingen, aangezien naast het JKP ook een "totaal percentage van de kredietgever" wordt ingevoerd;

- het evenwicht tussen de verantwoordelijkheden van kredietgevers en consumenten werd betwist, met name wat het begrip "verantwoorde lening" in artikel 9 betreft. Het voorstel geeft het bedrijfsleven echter meer mogelijkheden om toegang te krijgen tot de gegevens van consumenten, wat een betere risicobeoordeling mogelijk maakt. Dat weegt op tegen de nieuwe verantwoordelijkheden die het bedrijfsleven worden opgelegd.

In het algemeen kan worden opgemerkt dat de discussienota zowel bij de vertegenwoordigers van de lidstaten als bij de vertegenwoordigers van de consumenten positief onthaald is. Sommige vertegenwoordigers van beroepsorganisaties betwistten de noodzaak van een hervorming van het vastgoed- en woningkrediet, met name in het licht van de akkoorden om de vrijwillige gedragscode van 5 maart 2001 inzake voorafgaande informatieverstrekking bij woningkredietovereenkomsten om te zetten. In de ontwerp-richtlijn is met deze opmerkingen rekening gehouden; woningkrediet is namelijk buiten het toepassingsgebied van de richtlijn gehouden.

Een overgrote meerderheid van de deelnemers heeft zich voor een echte herziening van de richtlijn uitgesproken en stemt in principe in met een maximale harmonisatie die de consument een optimale bescherming biedt. Er waren opmerkingen over de noodzaak, de haalbaarheid en de mate van harmonisatie van sommige in de discussienota voorgestelde aspecten, maar de grote lijnen werden in het algemeen geaccepteerd.

Verscheidene vertegenwoordigers van het bedrijfsleven wensten ook overlapping met andere (voorstellen voor) richtlijnen - verkoop op afstand, financiële diensten op afstand, buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten - te voorkomen en wensten eenvormige en geharmoniseerde communautaire teksten. In dit voorstel wordt met deze wensen rekening gehouden; de bepalingen zijn namelijk in overeenstemming met die van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van [...] betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van Richtlijn 90/619/EEG van de Raad en de Richtlijnen 97/7/EG en 98/27/EG. De Commissie heeft voor deze benadering gekozen om de regels voor de toepassing van het herroepingsrecht op soortgelijke gebieden op elkaar af te stemmen. De Commissie is zich ervan bewust dat andere richtlijnen inzake consumentenrecht daarvan afwijken. Zoals aangekondigd in haar "strategie voor de consumenten 2002-2006" overweegt de Commissie een herziening naar aanleiding van haar mededeling over het Europees verbintenissenrecht.