MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN AAN HET EUROPEES PARLEMENT betreffende de vaststelling van een communautair actieplan voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid /* COM/2002/0535 final */
NL || COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 09.10.2002 COM(2002) 535 definitief MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD
EN AAN HET EUROPEES PARLEMENT betreffende de vaststelling van een
communautair actieplan voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van
visbestanden in de Middellandse Zee in het kader van het gemeenschappelijk
visserijbeleid 1. Inleiding.......................................................................................................................... 4 1.1. De visserijactiviteit in de
Middellandse Zee...................................................................... 4 1.2. De mediterrane specificiteit............................................................................................. 4 1.2.1. Relatieve omvang van de nationale
t.o.v. internationale wateren........................................ 5 1.2.2. Gezamenlijke bestanden en
visserijtakken........................................................................ 5 1.2.3. Algemene kenmerken van de
visserijactiviteiten............................................................... 5 1.2.4. Beschikbaarheid van wetenschappelijke
informatie.......................................................... 6 1.2.5. Concurrentie met andere activiteiten................................................................................ 7 1.3. Toestand van de bestanden............................................................................................. 7 1.4. Milieuaspecten................................................................................................................ 9 1.5. Toepassing van het GVB in de
Middellandse Zee.......................................................... 10 2. Doelstellingen............................................................................................................... 10 2.1. Leiderschap van de Gemeenschap................................................................................ 10 2.2. Beheer op het passende niveau..................................................................................... 11 2.3. Integratie van milieuoverwegingen in
het visserijbeheer................................................... 12 2.4. Voortbouwen op de ervaring........................................................................................ 13 2.5. Betere rechtshandhaving............................................................................................... 13 2.6. Geïntegreerde toepassing van diverse
beheersmaatregelen............................................. 13 2.7. Erkenning van het sociaal belang van
de visserij............................................................. 14 2.8. De internationale dimensie:
multilateraal beheer en samenwerking................................... 14 3. Vereiste acties op communautair
niveau......................................................................... 15 3.1. Gecoördineerde aanpak inzake de
jurisdictie over wateren............................................ 15 3.2. Beheer van de visserij-inspanning.................................................................................. 16 3.3. Vangstbeperkingen....................................................................................................... 18 3.4. Verbetering van de vangstmethoden in
het belang van de instandhouding........................ 18 3.4.1. Herziening van de geldende technische
maatregelen voor visserijtakken van communautair belang 18 3.4.2. Teruggooi..................................................................................................................... 21 3.4.3. Milieuaspecten.............................................................................................................. 21 3.5. Controle en rechtshandhaving........................................................................................ 22 3.6. Verbetering van de wetenschappelijke
kennis................................................................ 23 3.7. Transparantie en betrokkenheid van
de belanghebbenden.............................................. 24 3.8. Verband met andere onderdelen van
het GVB............................................................... 24 4. Op internationaal niveau vereiste
acties.......................................................................... 25 4.1. Samenwerking met multilaterale
visserijorganisaties........................................................ 25 4.2. Harmonisatie van maatregelen in het
Middellandse‑Zeegebied........................................ 27 4.3. Samenwerking tussen staten en
visserijsectoren............................................................. 27 5. Actieplan: acties en tijdschema...................................................................................... 28 BIJLAGE 1 Cijfers
betreffende de vloten van de lidstaten in de Middellandse Zee 31 BIJLAGE II
Productietendensen voor enkele van de belangrijkste soorten, soortengroepen en
FAO‑statistieken.............................................................................................. 32 BIJLAGE III Enkele
gezamenlijke bestanden en visserijtakken.......................... 35 BIJLAGE IV Voorlopige niet-volledige lijst van
visserijtakken die door maatregelen voor beheersing van de visserij-inspanning
zouden kunnen worden getroffen..................................... 40
1.
Inleiding
1.1.
De visserijactiviteit in de Middellandse Zee
De visserij in de Middellandse Zee is een
belangrijke en essentiële sector van de communautaire visserij. De mediterrane
vloot van de Gemeenschap vertegenwoordigt ongeveer 22 % van de totale communautaire
vloot qua tonnage en 34 % qua motorvermogen. In eenheden vertegenwoordigt ze
ongeveer 46 % van het totale aantal communautaire vissersvaartuigen. De
vissersvaartuigen in de Middellandse Zee zijn gemiddeld kleiner dan in de rest
van de Gemeenschap. Meer dan 32.950 vaartuigen, d.i. ongeveer 80 % van de
vaartuigen in de Middellandse Zee, zijn minder dan 12 meter lang, hetgeen de
Middellandse‑Zeevloot haar karakter van kleinschalige
"ambachtelijke" visserij verleent, hoewel een groot percentage van de
vangsten wordt gerealiseerd door grotere, niet-artisanale vaartuigen. Meer
bijzonderheden over de Middellandse‑Zeevloten van de lidstaten zijn
opgenomen in bijlage 1. Het aandeel van de aanvoer in de Middellandse Zee
vertegenwoordigt qua omvang slechts ongeveer 12 % van de totale aanvoer in de
Gemeenschap. De economische waarde van de aangevoerde visserijproducten is
echter veel groter. Deze situatie is te verklaren door het feit dat het
merendeel van de in het Middellandse‑Zeegebied aangevoerde visserijproducten,
zelfs de kleinere visjes, wordt gebruikt voor menselijke consumptie en dus een
hogere marktwaarde heeft. In 1997 verschafte de visserijsector in de vier
aan de Middellandse Zee grenzende lidstaten werk aan meer dan 106.000 mensen,
waaronder ook deeltijdse vissers, d.i. 42 % van het totaalaantal
arbeidsplaatsen in de visvangstsector in de Gemeenschap[1]. Er is bezorgdheid uitgesproken over de schijnbare
wanverhouding tussen het aanzienlijk sociaal en economisch belang van de
Middellandse‑Zeevisserij en de aandacht die eraan wordt besteed in het
kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
1.2.
De mediterrane specificiteit
De Middellandse Zee en de visserij die erin
plaatsvindt onderscheiden zich door een aantal specifieke kenmerken die
belangrijke implicaties hebben voor het instandhoudingsbeleid als onderdeel van
het gemeenschappelijk visserijbeleid. Deze kenmerken omvatten: de relatieve
omvang van de nationale wateren in vergelijking met de internationale,
grensoverschrijdende gezamenlijke bestanden, algemene kenmerken van de
visserijactiviteiten, beschikbaarheid van wetenschappelijke informatie en een
aantal andere aspecten, bijvoorbeeld sportvisserij. Sommige van deze kenmerken
vindt men ook buiten het Middellandse‑Zeegebied, maar in minder sterke
mate.
1.2.1.
Relatieve omvang van de
nationale t.o.v. internationale wateren
Het continentaal plat in het Middellandse‑Zeebekken
is meestal smal en de visgronden liggen meestal dicht bij de kust, binnen de
territoriale wateren. Dit feit, in combinatie met diverse politieke
overwegingen, zou kunnen verklaren waarom tot dusver in de Middellandse Zee nog
geen exclusieve economische zones (EEZ) zijn ingesteld. Er zijn alleen, in
sommige gevallen, visserijbeschermingsgebieden ingesteld (Spanje: 49 mijl en
mediaanlijnen) of exclusieve visserijzones zoals rond Malta (25 mijl). De
uitgestrektheid van de wateren onder nationale jurisdictie in vergelijking met
de internationale wateren is dus geringer dan elders in de Gemeenschap.
1.2.2.
Gezamenlijke bestanden en visserijtakken
Wegens de beperkte omvang van de nationale wateren
en de meestal korte visserijreizen, vaak slechts één of twee dagen, zijn er
weinig overlappende visserijactiviteiten tussen de vloten van de lidstaten
onderling en die van lidstaten en derde landen. Multinationale vloten die in
hetzelfde gebied vissen zijn eerder een uitzondering dan de regel. De visie inzake gezamenlijke bestanden en
visserijtakken verandert echter snel. Dit is zowel een gevolg van duidelijker
wetenschappelijke adviezen als van de ontwikkeling van nieuwe visserijtakken
die ook buiten de nationale wateren actief zijn. Het aantal gezamenlijke
visserijtakken is toegenomen in verschillende gebieden, zoals de Zee van
Alboran, de Golfe du Lion, de Noordelijke Tyrreense Zee, de Adriatische Zee, de
Ionische Zee, de Egeïsche Zee, de Straat van Sicilië en de Golf van Gabes.
Afgezien van de over grote afstanden trekkende soorten, die in het gehele
Middellandse‑Zeebekken voorkomen, is zowel in het kader van de GFCM[2] als van de subregionale
programma's van de FAO[3]
een minimumlijst van gezamenlijke bestanden opgesteld. De lijst zou kunnen
worden uitgebreid om er in de toekomst andere soorten en andere visserijtakken
in op te nemen. Het aantal gezamenlijke visserijtakken dat nu reeds als
dusdanig is erkend, rechtvaardigt echter gemeenschappelijke maatregelen voor
deze visserijtakken, zowel op communautair als op internationaal niveau.
1.2.3.
Algemene kenmerken van de visserijactiviteiten
De meeste vissersvaartuigen in de Middellandse Zee
zijn, zoals gezegd, artisanaal qua grootte (meer dan 80 % van de
vaartuigen is kleiner dan 12 m) en, bijgevolg, ook qua arbeids- en
kapitaalinvesteringen. Vele visserijbedrijven zijn dan ook klein en vissen in
de kustwateren in de loop van het jaar op verschillende soorten in verschillende
periodes. Er zijn bovendien veel semi-professionele en deeltijdse vissers in de
Middellandse Zee en de bedrijfsstructuur verschilt dan ook van die in de andere
gebieden van de Gemeenschap. In het algemeen liggen zowel de vangstpercentages
als de totale dagelijkse vangsten per vaartuig vrij laag in vergelijking met
die van de visserij in gebieden buiten de Middellandse Zee. De economische
waarde van de vangst wordt evenwel niet uitsluitend bepaald door de totale
hoeveelheid die wordt aangevoerd, maar ook door de diversiteit van de vangsten;
kleine hoeveelheden zeer waardevolle kleine vissen met een korte levensduur
kunnen namelijk een hogere prijs voor de totale vangst opleveren. Zelfs indien
men rekening houdt met de veranderingen in de vangstcapaciteit, zijn de
vangstpercentages voor demersale soorten in het algemeen toch nog lager dan in
het verleden, hoewel de huidige aanvoer van demersale vis het gevolg is van een
grotere visserij-inspanning die wordt uitgeoefend door meestal
overgekapitaliseerde vloten. Technologische interacties, d.i.
verschillende vistuigen om dezelfde soort te vangen, zijn vrij frequent en
kunnen zich voordoen bij kleinschalige ambachtelijke visserijtakken (visserij
op jonge sardines/ansjovis, paairijpe heek, mul, rode zeebrasem, gewone zeekat,
andere koppotigen, garnalen, tonijn), bodemtrawlers en ander gesleept vistuig
(visserij op heek, mul, rode zeebrasem, zeebaars, goudbrasem, gewone zeebrasem,
andere soorten zeebrasem, tong, rog, makreel, horsmakreel, Atlantische
horsmakreel, sardines, ansjovis, gewone zeekat, andere koppotigen, garnalen) en
pelagische trawlers en zegenvissers (visserij op sardines/ansjovis, koppotigen,
makreel, horsmakreel, Atlantische horsmakreel, zeebaars en zeebrasem, tonijn
enz.). Er zijn vele kleine aanvoerplaatsen, verspreid
over duizenden kilometers kustlijn, vaak zonder een marktplaats, hetgeen de
controle en de rechtshandhaving bemoeilijkt. Aangezien de visgronden meestal vrij dicht bij de
kust liggen, waar de biodiversiteit aan bodemvissen het grootst is, is er een
scherpe concurrentie tussen de vissers; bovendien hebben de
visserijactiviteiten een grote invloed op bentische kustmilieus die, op hun
beurt, essentiële vishabitats vormen.
1.2.4.
Beschikbaarheid van wetenschappelijke informatie
Een groot deel van de visgronden bevindt zich nog
steeds in nationale wateren. Daardoor is men gaan denken dat beheersmaatregelen
afzonderlijk kunnen worden toegepast en zijn de nationale autoriteiten de
beheersproblemen gaan zien in een sterk vernauwd geografisch perspectief. Dit feit, in combinatie met de neiging van de
wetenschappelijke gemeenschap om de voorkeur te geven aan het onderzoek inzake
mariene ecologie en biologie, heeft geleid tot een discontinuïteit tussen het
wetenschappelijk onderzoek en de beheersmaatregelen. De aanbevelingen van het
wetenschappelijk onderzoek zijn doorgaans in het visserijbeheer slechts
mondjesmaat toegepast en de beheersaanpak, zoals bijvoorbeeld de regeling tot
beperking van de visserij-inspanning, was meestal niet gebaseerd op
wetenschappelijke adviezen. Hoewel er veel wetenschappelijk onderzoek is
gedaan en veel wetenschappelijke kennis beschikbaar is over de visserij en de
visbestanden in de Middellandse Zee, is er geen overkoepelend wetenschappelijk
forum dat een rol zou kunnen spelen die vergelijkbaar is met de taak van de
ICES[4] wordt gespeeld in andere
wateren van de Gemeenschap, ten einde wetenschappelijke activiteiten en
resultaten te coördineren en te bevorderen, en wetenschappelijke adviezen te
analyseren en een zodanig vorm te geven dat zij als basis voor het
visserijbeheer kunnen dienen. Met de oprichting van het Wetenschappelijk
Adviescomité (WAC) van de GFCM in 1999 is deze leemte opgevuld. Er is echter
nog veel werk voor de boeg en de Gemeenschap zal het WAC daarbij helpen.
1.2.5.
Concurrentie met andere
activiteiten
De kustgebieden van de Middellandse Zee staan,
wellicht meer dan in andere gebieden van de Gemeenschap, bloot aan een zeer
hoge druk van het toerisme en bijgevolg ook aan een grote concurrentie tussen
de verschillende activiteiten in die gebieden. Het feit dat bepaalde visserijtakken op
gezamenlijke bestanden vissen in de kustwateren en de seizoengebonden trek van
bepaalde over grote afstanden trekkende soorten naar de kustwateren leiden tot
interactie en concurrentie tussen de beroepsvissers en de vrijetijdsvissers.
Deze laatsten hebben soms een grote invloed op het gebruik van de bestanden, en
nemen soms meer dan 10 % van de totale vangst voor hun rekening. Daarom
moet ook voldoende rekening worden gehouden met de sportvisserij en de
deeltijdse visserij, vooral voor de vangst van gezamenlijke bestanden of
wanneer deze concurreren met de commerciële visserij, waarvoor strengere
beheersregels gelden.
1.3.
Toestand van de bestanden
Voor de meeste mediterrane visbestanden, zowel de
demersale, de kleine pelagische als de over grote afstanden trekkende soorten,
is er sinds lang sprake van overbevissing. Wat de over grote afstanden trekkende soorten
betreft, heeft de ICCAT[5]
in het verleden een bestandsopname van het oostelijke blauwvintonijnbestand
opgemaakt, waaruit bleek dat dit bestand sterk overbevist was. Hoewel de
degelijkheid van deze evaluaties kan worden betwist, als gevolg van de
onzekerheid wegens het ontbreken van essentiële gegevens, lijdt het nauwelijks
twijfel dat het bestand overbevist wordt. Het aantal blauwvintonijnen dat in de
Middellandse Zee wordt gevangen en in kooien wordt gehouden voor
kweekdoeleinden, vaak buiten het kader van de gereguleerde en gemelde vangsten
om, doet ook ernstige vragen rijzen. Aangenomen wordt dat deze activiteit de
druk op de bestanden verhoogt[6].
Een dergelijk vermoeden van overbevissing bestaat ook voor zwaardvis in de
Middellandse Zee, waar er bewijzen zijn van een exploitatiepatroon dat leidt
tot de aanwezigheid in de vangsten van grote hoeveelheden juvenielen en
exemplaren van minder dan een jaar. Er moet een grote inspanning worden
geleverd voor het verzamelen van de vereiste gegevens, om een duidelijk beeld
te krijgen van de status van de voornaamste bestanden, hoewel de thans
beschikbare gegevens een bijzonder negatieve indruk geven. De vangststatistieken voor demersale en kleine
pelagische soorten geven in de jaren 90 een negatieve tendens te zien voor de
meeste soorten of groepen van soorten (zie bijlage 2). De dagelijkse
vangstcijfers per vaartuig zijn scherp gedaald in vergelijking met die van
enkele tientallen jaren geleden, niettegenstaande het feit dat het
motorvermogen en de doeltreffendheid van de vissersvaartuigen de jongste jaren
zijn toegenomen. Ook de kwaliteit van de vangst, zowel qua soorten als qua
groottesamenstelling, is mettertijd veranderd. In verschillende gebieden en
visserijtakken zijn langlevende soorten en grotere vissen praktisch verdwenen
uit de vangsten van demersale vissen. De onlangs in het kader van de GFCM en de ICCAT
uitgevoerde evaluaties van de demersale, de kleine en de grote pelagische
visserij, bevestigen dat verschillende visbestanden overbevist zijn, dat de
sterfte van jonge vissen moet worden beperkt en dat de huidige
visserij-inspanning voor bepaalde overbeviste bestanden gemiddeld met ongeveer
15-30 % moet worden verminderd. Hoewel voor verschillende bestanden de
overbevissing vaststaat, is slechts in weinig gevallen wetenschappelijk
aangetoond dat een bestand met instorting bedreigd wordt. Ansjovis langs de
noordelijke Spaanse kust, zeebrasem in de Zee van Alboran en heek in de Golfe
du Lion zijn echter wel in dat geval. Dat de mediterrane visserij op lange
termijn steeds weer heropleeft en tot dusver nog geen opvallende instortingen
van doelsoorten heeft gekend, behalve voor ansjovis in het midden van de jaren
80, wordt gewoonlijk verklaard dat het feit dat een deel van de volwassen
vissen zeer waarschijnlijk steeds onbereikbaar zijn gebleven voor de
trawlervisserij met kleinmazige netten. Dit kenmerk van de mediterrane
visserij, dat verband houdt met de toegepaste visserijmethodes, de kenmerken
van vistuig en vaartuigen en de aanwezigheid van een aantal voor de
trawlervisserij ongeschikte bodems, heeft geleid tot het ontstaan van
ruimtelijke/tijdelijke enclaves binnen het normale verspreidingsgebied van
verscheidene soorten, waardoor een deel van het bestand kan overleven tot het
paairijp is en instorting van het bestand wordt voorkomen. In het laatste decennium is deze situatie echter
snel veranderd, door de steeds grotere doeltreffendheid van de vangstmethodes,
zowel qua motorvermogen als qua omvang van het vistuig, een groter gebruik van
betere elektronische positiebepalingsystemen en, vooral, de ontwikkeling van
vaste vistuigen waarmee wordt gevist op kuitrijpe vissen van diverse
langlevende soorten in gebieden waar vroeger niet met de trawl kon worden
gevist. Bovendien is door de algemeen verspreide trawlervisserij in
kustgebieden het "schuilplaats"-effect afgebrokkeld, als gevolg van
de gebrekkige toepassing van de huidige regeling die het gebruik van gesleept
vistuig op een diepte van meer dan 50 meter of op een afstand van de kust van
meer dan 3 zeemijl, indien de diepte kleiner is dan 50 meter, beperkt. Daaruit blijkt duidelijk dat beheersmaatregelen
moeten worden vastgesteld om de exploitatie terug te brengen tot een duurzaam
niveau en om te voorkomen dat bestanden krimpen tot beneden de biologisch
veilige grenzen. Het huidige niveau van visserij-inspanning en het
gebruik van kleinmazige gesleepte vistuigen, in combinatie met het gebruik van
een verscheidenheid van vistuigen waarmee de vis in alle stadia van zijn leven
kan worden bevist, zijn onverenigbaar met een duurzame en rendabele visserij.
1.4.
Milieuaspecten
De visgronden in de Middellandse Zee liggen
meestal vrij dicht bij de kust, waar de grootste biodiversiteit te vinden is,
en er is een groeiende bezorgdheid over het effect van de visserij, zowel op de
habitats als op de niet-commerciële visserijhulpbronnen. Afgezien van de wettelijke verplichtingen inzake
milieubescherming, is er duidelijk belangstelling voor een verantwoorde
visserij, teneinde de instandhouding, niet alleen van de doelsoorten, maar ook
van soorten die tot hetzelfde ecosysteem als de doelsoort behoren of ermee
verwant zijn of ervan afhankelijk zijn, te garanderen. Deze aanpak is van
essentieel belang om de biodiversiteit en de integriteit van de mariene
ecosystemen en daardoor ook de productiekenmerken van de essentiële vishabitats
te vrijwaren, hetgeen een gunstig effect zal hebben op de visbestanden en op de
visserij. De voornaamste bedreigingen van de
visserijactiviteit voor het milieu in de Middellandse Zee kunnen in twee grote
groepen worden verdeeld: schade aan de biodiversiteit en schade aan de
habitats. Tot de eerste groep behoort het grootschalige
gebruik van kleinmazig vistuig en de overdreven visserij op commerciële
soorten. Wat de andere communautaire visserijtakken betreft, wordt aangenomen
dat indien de visserij op commerciële soorten zou worden verminderd tot duurzame
niveaus, dit ook een gunstig effect op het milieu zou hebben. Hoe dan ook, de
duurzaamheid van de commerciële visbestanden garandeert niet noodzakelijk de
duurzaamheid van de biodiversiteit in de ruime betekenis van het woord, en
daarom zullen ook steeds milieumaatregelen nodig zijn. Thans zijn veel
niet-doelsoorten, met name zoogdieren, vogels en reptielen, bedreigd. In
sommige gevallen komt de grootste bedreiging van andere activiteiten dan
visserij, bijvoorbeeld de inkrimping van broedplaatsen voor zeeschildpadden en
vogels, maar de visserij kan het gevaar voor deze populaties nog vergroten. Het algemeen verspreide gebruik van dreggen en
bodemtrawlers, vaak uitgerust met wekkerkettingen of netvrijwarende
voorzieningen, wordt beschouwd als een van de voornaamste oorzaken voor de
achteruitgang van zowel ondiepe weiden van mariene fanerogamen als de bentische
gemeenschappen in rotsachtige gebieden. Agressieve visserijtechnieken zoals het gebruik
van het St. Andreaskruis voor het winnen van rode koraal (Corallium rubrum)
of de visserij op Europese zeedadels (Lithophaga lithophaga) en pholades
(Pholas dactylus) door de door deze tweekleppigen bewoonde rotsen te
vernielen, zijn reeds lang verboden, maar er zijn aanwijzingen dat dit verbod
niet goed wordt nageleefd. Bovendien zijn er aanwijzingen dat in de visserij
nog steeds illegaal gebruik wordt gemaakt van springstoffen en gif. Op regionaal en internationaal niveau kunnen hier
beknopt nog enkele ontwikkelingen op het gebied van de milieubescherming ten behoeve
van de visserij worden vermeld. Enerzijds heeft de GFCM milieubescherming als
een van zijn hoofddoelstellingen en is een subcomité van het Wetenschappelijk
Adviescomité van de GFCM ingesteld dat zich zal bezighouden met
milieuproblemen. De ICCAT van haar kant steeds meer inspanningen om
milieubescherming in haar aanbevelingen voor het beheer op te nemen. Anderzijds
hebben milieuovereenkomsten zoals het Verdrag van Barcelona en het Verdrag van
Bern ook implicaties voor de bescherming van het milieu tegen de visserij in de
Middellandse Zee.
1.5.
Toepassing van het GVB in de Middellandse Zee
In het kader van het gemeenschappelijk
visserijbeleid (GVB) zijn het structuur- en marktbeleid in de Middellandse Zee
op dezelfde wijze toegepast als in andere delen van de Gemeenschap. Dat geldt
ook voor het beleid inzake controle, hoewel sommige onderdelen van het
controlebeleid in de Middellandse Zee vertraging hebben opgelopen. Het
instandhoudingsbeleid daarentegen is traditioneel op een andere manier
toegepast dan in andere gebieden. Zo is, bijvoorbeeld, in het Middellandse‑Zeebekken
het belangrijkste instandhoudingsinstrument, namelijk de regeling inzake de
totaal toegestane vangsten (TAC's) en de quota, niet toegepast. Pas sinds 1998
is voor de Middellandse Zee een regeling ingevoerd voor één visbestand:
blauwvintonijn. Voorts zijn bepaalde delen van het GVB, zoals het logboek, in
de Middellandse‑Zeeregio later ingevoerd dan in het Atlantische Gebied. Dat is vooral een gevolg van het vorenvermelde
specifieke karakter van de Middellandse Zee, maar in bepaalde gevallen is deze
specificiteit een voorwendsel geweest om maatregelen, die er even belangrijk en
noodzakelijk waren als in andere delen van de Gemeenschap, niet toe te passen.
Het is duidelijk dat de inzet van de Gemeenschap voor een regulering van de
visserij in de Middellandse Zee niet minder groot is dan voor de visserij in
andere gebieden. De regeling voor de visserij in de Middellandse Zee zou
dezelfde aandacht en voorkeurbehandeling moeten krijgen als die in andere
gebieden van de Gemeenschap, desnoods met bepaalde specifieke instrumenten
indien deze nodig blijken.
2.
Doelstellingen
De doelstellingen van het gemeenschappelijk
visserijbeleid zijn dezelfde in de Middellandse Zee als in de andere wateren
van de Gemeenschap, namelijk zorgen voor een exploitatie van de levende
rijkdommen van de zee die duurzame milieu-, economische en sociale voorwaarden
garandeert. Afgezien van de algemene doelstellingen van het
toekomstige gemeenschappelijke visserijbeleid zijn er echter een aantal
specifieke doelstellingen voor een duurzaam beheer van de visserij in de
Middellandse Zee.
2.1.
Leiderschap van de Gemeenschap
De Gemeenschap moet het voortouw blijven nemen in
de tenuitvoerlegging van een doeltreffend instandhoudings- en beheerssysteem
voor de visserij in de Middellandse Zee. De Gemeenschap moet zich blijven
inzetten voor de ontwikkeling van het visserijbeheer in het kader van de GFCM,
maar ze zou tegelijk op communautair niveau moeten optreden zonder te wachten
op de besluiten van de GFCM, indien blijkt dat dat nodig is. Leiderschap
betekent niet dat de Gemeenschap alleen moet handelen. Ze moet met derde landen
samenwerken, maar daartoe zal de Gemeenschap technische bijstand moeten
verlenen en financiële middelen moeten verstrekken aan de niet-EU-landen rond
de Middellandse Zee, met name via bestaande bilaterale en regionale
samenwerkingsprogramma's tussen de Gemeenschap en de lidstaten enerzijds en
deze landen anderzijds.
2.2.
Beheer op het passende niveau
De
relatieve belangrijkheid en invloed van de kustvisserij in de Middellandse Zee
zijn veel groter dan in de andere kustgebieden van de Gemeenschap. Het is
noodzakelijk opnieuw te bekijken op welk niveau de diverse activiteiten moeten
worden geregeld: plaatselijk/nationaal of communautair/internationaal. De
kustvisserijactiviteiten zouden misschien beter kunnen worden beheerd op
plaatselijk of nationaal niveau, aangezien de plaatselijke autoriteiten dichter
bij de problemen staan en snel kunnen optreden in samenwerking met de plaatselijke
vissersorganisaties. Indien de vissersorganisaties echter niet overtuigd zijn
van de noodzaak van een verantwoorde visserij, zou deze nabijheid het risico
kunnen vergroten dat een biologisch duurzame visserij niet langer de hoogste
prioriteit krijgt, maar de plaats moet ruimen voor sociaal-economische
overwegingen. Een communautair optreden zal noodzakelijk en wenselijk zijn
wanneer en waar de visserij uit het oogpunt van instandhouding, milieu of
markt, een transnationele dimensie heeft, hetgeen het geval is in de
Atlantische Oceaan. De Gemeenschap moet duidelijk bepalen voor welke
visserijtakken dit geldt en moet de communautaire maatregelen daarop
concentreren. Voor de visbestanden in de kustgebieden moet de Gemeenschap het
beheer weliswaar overlaten aan de lidstaat, maar moet zij gemeenschappelijke
normen vaststellen voor de instandhouding en de milieubescherming. Er dient op gewezen dat het aantal visserijtakken
waarvan bekend is dat ze grensoverschrijdende of gezamenlijke bestanden
bevissen, toeneemt, zowel omdat de vispatronen veranderen als omdat meer bekend
is over de visserijactiviteiten (zie bijlage 3), terwijl er nog steeds
talrijke kleinschalige kustvisserijactiviteiten zijn. Er kunnen drie categorieën visserijtakken worden
onderscheiden, met een verschillende mate van communautaire betrokkenheid: 1. De
visserij op over grote afstanden trekkende vis. Deze visserij moet worden
beheerd op communautair niveau, met name in het kader van de relevante
regionale visserijorganisaties, namelijk de Internationale Commissie voor de
Instandhouding van Atlantische Tonijn (ICCAT) en de Algemene Visserijraad voor
de Middellandse Zee (GFCM); de Gemeenschap zal zich actief inzetten voor het
multilateraal beheer van deze bestanden dat, indien nodig, vangstbeperkingen,
technische maatregelen en beperkingen van de visserij-inspanning zal omvatten
(zie bijlage 3). 2. Visserij
op gezamenlijke demersale en kleine pelagische bestanden of in gezamenlijk
beheerde gebieden (b.v. de Zee van Alboran, de kust van Valencia, de
Golfe du Lion, de Ligurische Zee, Tyrreense Zee, de zeeën van Corsica en
Sardinië, Adriatische Zee, Ionische Zee, Egeïsche Zee, Straat van Sicilië)
waarbij twee of meer landen betrokken zijn. Hiervoor zou een
communautaire/internationale kaderregeling moeten worden ingesteld die onder
meer beperkingen van de visserij-inspanning, technische maatregelen en,
zonodig, vangstbeperkingen omvat. Deze regeling zou kunnen worden vastgesteld
op het niveau van de GFCM en op subregionaal niveau worden toegepast op basis
van aanbevelingen van het Wetenschappelijk Adviescomité (WAC). Het WAC heeft
tot dusver slechts tien bestanden in deze categorie ingedeeld en haar diensten
aanbevolen meer gezamenlijke bestanden aan te wijzen. Er kunnen andere
gezamenlijke bestanden en visserijtakken worden opgenomen, ook op basis van de
werkzaamheden in het kader van de subregionale programma's van de FAO. Er is
momenteel nog niet voldoende wetenschappelijke informatie beschikbaar om de
gemeenschappelijke bestanden in bepaalde gebieden nauwkeurig te kunnen
identificeren, hoewel indirecte gegevens en de geografische nabijheid
vermoedelijke gemeenschappelijke bestanden zouden kunnen suggereren. Een meer
uitgebreide lijst is opgenomen in bijlage 3. 3. Visserij
op bestanden die vooral voorkomen in nationale wateren en slechts door één
lidstaat worden bevist. Deze zouden verder op nationaal niveau moeten
worden beheerd, op voorwaarde dat er geen significante bijvangsten van
visbestanden van de categorieën 1 of 2 hierboven worden gevangen.
2.3.
Integratie van
milieuoverwegingen in het visserijbeheer
Krachtens de algemene verbintenis van de
Gemeenschap om milieubeschermingseisen te integreren in het gemeenschapsbeleid,
die is vastgelegd in artikel 6 van het Verdrag tot oprichting van de Europese
Gemeenschap, is de Gemeenschap ertoe gehouden passende maatregelen te treffen
om de habitats en de soorten te beschermen tegen de negatieve effecten van de
visserij. De integratie van milieubeschermingseisen in het
GVB en de middelen om dit te bereiken zijn beschreven in Mededeling
COM(2002)186 van de Commissie tot vaststelling van een actieplan van de
Gemeenschap om milieubeschermingseisen in het gemeenschappelijk visserijbeleid
te integreren. Het is de bedoeling dat dit actieplan wordt toegepast op alle
communautaire visserijtakken, met inbegrip van die van de Middellandse Zee. Wat de bijvangst van beschermde soorten betreft,
moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de weinige resterende populaties
van monniksrobben. De bescherming van schildpadden en zeevogels tegen de
beugvisserij kan in sommige gevallen ook bijzondere aandacht vereisen. De
bijvangst van walvisachtigen zal minder belangrijk zijn na het recente verbod
op drijfnetten, hoewel maatregelen op internationaal niveau nuttig zouden zijn om
de bescherming uit te breiden tot alle takken van de visserij in de
Middellandse Zee. De interactie tussen walvisachtigen en visserijactiviteiten
is, afgezien van het bijvangstverschijnsel, een steeds groter probleem, dat
meer aandacht verdient. Wat de schade aan habitats betreft, dienen in het
bijzonder zeegrasbedden (fanerogamen zoals Posidonia sp., Zoostera
spp. en Cymodocea sp.), steekmosselbedden, witte diepwaterkoralen
en levensgemeenschappen van harde bodems in kustgebieden, ongeacht de diepte,
te worden beschermd tegen de gevolgen van de trawlervisserij, het gebruik van
dreggen en soortgelijke activiteiten. Het effect van de visserij met dreggen op
tweekleppigen moet ook worden beperkt, omdat het de capaciteit van zachte
bodems om de diversiteit van de benthos in stand te houden, kan verminderen. De keerzijde van de medaille is de invloed van
milieurisico's op de visserij. Hoewel deze risico's niet kunnen worden geregeld
in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, vormen ze toch een
probleem en moeten oplossingen worden gezocht. Een van de meest opvallende
problemen is de periodieke ‑ zij het niet volledig
voorspelbare ‑ verschijning van slijmerig algenschuim dat aan het
vistuig plakt en het onbruikbaar maakt. Dit verschijnsel, dat vermoedelijk
verband houdt met de eutrofiëring als gevolg van een overmatige toevoer van
nitraten en fosfor, kan grote verliezen voor de visserij met zich brengen. Het
zou dienstig zijn dat de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, de
oorzaken van dit verschijnsel trachten te vinden en passende
aansprakelijkheids- en compensatieregelingen vaststellen. Goede betrekkingen tussen de voor
milieubescherming bevoegde autoriteiten en de visserijautoriteiten zijn een
noodzaak, zowel op nationaal al op communautair niveau, teneinde op deze twee
terreinen doeltreffend en synergetisch te kunnen optreden. De Commissie werkt
momenteel aan een algemene strategie voor de bescherming van het mariene milieu
die als leidraad voor deze samenwerking zal dienen.
2.4.
Voortbouwen op de ervaring
In het Middellandse‑Zeegebied zijn er
verscheidene goede beheersmaatregelen van kracht, inzonderheid voor het beheer
van de visserij-inspanning, die in overleg tussen de visserijorganisaties zijn
vastgesteld of verplicht zijn gesteld bij regionale of nationale maatregelen.
De maatregelen inzake de controle op de visdagen en/of de uren buiten de haven
zijn voldoende bekend. De beperking van de dagelijkse aanvoer per vaartuig is
een ander voorbeeld van een op plaatselijk niveau overeengekomen maatregel.
Sommige van deze regelingen zijn door de vissers algemeen aanvaard. De
Gemeenschap zal voortbouwen op de ervaring die met deze maatregelen is
opgedaan, met name in het kader van de overlegprocedure in de toekomstige
regionale adviescomités.
2.5.
Betere rechtshandhaving
De rechtshandhaving in de visserijgebieden van de
Gemeenschap is verre van volmaakt. In het toekomstige GVB moet voor de
Middellandse Zee, evenals voor de andere visserijgebieden, een verbintenis tot
verbetering van de controle en de rechtshandhaving worden opgenomen. Om te garanderen dat deze verbintenis ook wordt
nagekomen, moet ze de instemming hebben van de vissersorganisaties en de andere
belanghebbenden. Daarom is het van bijzonder belang dat de bijdrage van de
vissers aan de opstelling van dit beleid wordt verbeterd om te garanderen dat
de beheersmaatregelen beter worden begrepen en opgevolgd.
2.6.
Geïntegreerde toepassing van diverse
beheersmaatregelen
De complexiteit van de mediterrane visserij, zowel
qua soortenrijkdom als qua diversiteit van het vistuig en van de vismethodes,
en de economische structuur ervan, stellen de vissers in staat zich soepel en
snel aan te passen aan en te reageren op ongewenste effecten van externe
factoren, waaronder ook beheersmaatregelen. Er is dus een globale en coherente beheersaanpak
nodig waarin de verschillende beschikbare instrumenten geïntegreerd zullen
worden toegepast. Sommige maatregelen kunnen worden gecombineerd om elkaar
wederzijds te versterken en de visserijregeling meer flexibiliteit te geven. In dit systeem van geïntegreerde regelgeving
kunnen bepaalde maatregelen met hetzelfde doel elkaar overlappen. Indien het
primaire beheerssysteem, bijvoorbeeld de controle op de visserij‑inspanning,
om een of andere reden niet het beoogde resultaat heeft, zou een tweede
beheersniveau als vangnet moeten fungeren. Dit secundaire niveau kan een
vangstbeperking of een bepaalde technische maatregel zoals een gesloten
gebied/seizoen zijn of een combinatie van andere technische maatregelen en
kenmerken van visserijmethodes en/of vistuig die een volledige exploitatie van
de verschillende demografische componenten van een bestand kunnen voorkomen.
2.7.
Erkenning van het sociaal belang van de visserij
De gemiddelde ouderdom van de vissersvaartuigen in
de Middellandse Zee ligt vrij hoog, tussen 23 (Griekenland) en 29 jaar
(Spanje). Dat maakt dat de arbeids- en levensomstandigheden en de sanitaire en
veiligheidsvoorwaarden aan boord verre van optimaal zijn. Het heeft bovendien
tot gevolg dat de vloot minder goed is uitgerust om de vangst te behandelen
zoals het hoort en de problemen in verband met afval, lawaai en olievervuiling
op te lossen. Ook het feit dat de visserij, die traditioneel ook
werkgelegenheid oplevert in van de visserij afhankelijke gebieden, geen
jongeren meer aantrekt, is steeds meer reden tot bezorgdheid. Dit tekort aan
jonge vissers, in combinatie met verlies aan werkgelegenheid voor oudere
vissers, in gebieden met geen of weinig alternatieve werkgelegenheid, zal tot
sociale problemen leiden. Deze tendens zal ook de overdracht van met de
visserij verband houdend cultureel erfgoed ongunstig beïnvloeden. De Commissie is van oordeel dat deze tendensen
slechts kunnen worden gekeerd door een overgang naar een duurzame visserij,
waarin niet alleen de visbestanden beter in stand worden gehouden, maar ook de
visserijbedrijven winstgevender en economisch levensvatbaar zijn. In de "roadmap" betreffende de
hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2002)181 def.) zijn
maatregelen opgenomen om de sociale gevolgen van de toepassing van de
hervorming in het Middellandse Zeegebied op te vangen.
2.8.
De internationale dimensie: multilateraal beheer en
samenwerking
Gezien de oppervlakte van de internationale
wateren in de Middellandse Zee is een degelijk visserijbeheer alleen mogelijk
via internationale samenwerking, althans voor de visserij op over grote
afstanden trekkende visbestanden. Deze taak is moeilijker in de Middellandse
Zee dan in de andere wateren van de Gemeenschap, omdat er rond de Middellandse
Zee een aantal niet-EU-landen liggen met weinig middelen en/of een zwakke
traditie op het gebied van visserijbeheer; zij zijn niet of slechts zeer weinig
vertrouwd met multilateraal visserijbeheer. De toekomstige ontwikkeling van het
visserijbeheer van de Gemeenschap zou derhalve kunnen worden bemoeilijkt
doordat andere landen uit de regio voor een andere aanpak kiezen. De
ontwikkeling van een multilaterale dimensie voor het visserijbeheer in deze
regio zal derhalve een belangrijke mate van samenwerking vereisen, die erop
gericht moet zijn om het voor niet-EG-landen gemakkelijker te maken meer
aandacht te besteden aan het visserijbeheer. Dit is duidelijk een gebied waar het beginsel van
communautair leiderschap bijzonder belangrijk is. Een dergelijke samenwerking
zal technische bijstand en financiële middelen van de Gemeenschap voor
niet-EU-landen vereisen en moet zo veel mogelijk worden ondersteund op grond
van bestaande steunregelingen van de Gemeenschap en de lidstaten. Bovendien moeten initiatieven worden genomen om de
samenwerking tussen het visserijbedrijfsleven in de Gemeenschap en in de
niet-EU-landen te bevorderen en te vergemakkelijken, zowel in de sector
visserij als in die van de aquacultuur.
3.
Vereiste acties op communautair niveau
Op basis van de in bovenstaande alinea's
beschreven richtsnoeren en doelstellingen, is de Commissie van oordeel dat een
aantal acties op communautair niveau moet worden genomen om de doelstellingen
van het gemeenschappelijk visserijbeleid te verwezenlijken in de Middellandse
Zee. In dit actieplan zijn de volgende specifieke actieterreinen op
communautair niveau opgenomen, die hierna worden beschreven: - een gecoördineerde aanpak
inzake de jurisdictie over maritieme wateren, - vermindering van de totale
visserijdruk, - toepassing van vangstbeperkingen
waar dit mogelijk is, - verbetering van het
huidige exploitatiepatroon en vermindering van de nadelige gevolgen voor de
bestanden en het milieu, - verbetering van de
controle en de rechtshandhaving, - versterking van de
wetenschappelijke structuren en verbetering van de wetenschappelijke kennis, - grotere betrokkenheid van
de belanghebbenden bij het overleg. Tenslotte wordt ook gewezen op de verbanden met
andere aspecten van het GVB dan het instandhoudingsbeleid.
3.1.
Gecoördineerde aanpak inzake de jurisdictie over
wateren
De
situatie inzake de afbakening van EEZ's of visserijbeschermingszones (VBZ's) in
de Middellandse Zee verschilt momenteel sterk van het ene land tot het andere.
Een lidstaat (Spanje) heeft een visserijbeschermingszone van 49 mijl ingesteld,
een kandidaatland voor toetreding (Malta) heeft sinds 1971 een exclusieve
visserijzone van 25 mijl afgekondigd. Frankrijk en Italië hebben
territoriale wateren ingesteld van 12 mijl en Griekenland heeft
territoriale wateren van 6 mijl. De invoering van VBZ's die zich uitstrekken tot
200 zeemijl vanaf de basislijnen, zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren
tot een verbetering van het visserijbeheer, aangezien ongeveer 95 % van de
vangsten van de Gemeenschap in de Middellandse Zee wordt gevangen binnen een
afstand van 50 mijl van de kust. Deze VBZ's zouden ongetwijfeld de
controle en de bestrijding van illegale, niet‑aangegeven en niet‑gereglementeerde
visserij (IUU‑visserij) vergemakkelijken. De instelling van VBZ's zou
echter veel doeltreffender zijn indien ze zou gebeuren in overleg tussen alle
betrokken landen. Een gemeenschappelijke aanpak inzake VBZ's door de lidstaten
en, achteraf, door alle landen in de regio zou dan ook wenselijk zijn. Er dient op te worden gewezen dat, in tegenstelling
tot de EEZ's, de VBZ's uitsluitend betrekking hebben op de jurisdictie over
visserijhulpbronnen. De VBZ's hebben geen gevolgen voor de jurisdictie op
andere terreinen (minerale hulpbronnen, navigatierechten, enz.). Door de
instelling van een VBZ kan een hele reeks maatregelen worden vastgesteld die de
vrije toegang van vissersvaartuigen uit derde landen beperken. Deze zones
kunnen ook alleen worden ingesteld met het oog op de controle van vreemde
vaartuigen. Een eventuele gezamenlijke invoering van VBZ's
heeft zowel voor- als nadelen. Voordelen zijn met name: –
de mogelijkheid visserijbeheersmaatregelen toe te
passen in een veel uitgestrekter gebied; –
een aanzienlijke verbetering van de controle en de
rechtshandhaving; –
de uitsluiting van, of althans, de controle op
bepaalde vloten (uit het Verre Oosten) die momenteel in de internationale
wateren van de Middellandse Zee vissen; –
een betere bestrijding van de IUU‑visserij. Nadelen zijn met name: –
het risico voor verlies van toegang tot bepaalde
visserijgronden voor vaartuigen uit de Gemeenschap, indien niet-EU-landen,
zoals Kroatië en Tunesië, het voorbeeld van de Gemeenschap volgen (dit probleem
kan eventueel worden opgelost door de vaststelling van bilaterale
visserijovereenkomsten); –
aanzienlijke politieke moeilijkheden in bepaalde
gebieden; –
moeilijkheden om mediaanlijnen vast te stellen in
de kleinere mediterrane gebieden. De Commissie is van oordeel dat een initiatief op
dit gebied zou moeten bestaan uit het uitnodigen van de lidstaten, waarmee
onderhandeld wordt, om op communautair niveau te onderzoeken of een
communautaire aanpak van dit probleem wenselijk is en of de invoering van VBZ's
een beperking van de toegang voor derde landen zou moeten omvatten of slechts
in de eerste plaats bedoeld zou moeten zijn om de visserijactiviteit te
controleren. Aan dit debat zouden ook de betrokken kandidaat-lidstaten kunnen
deelnemen. Indien dit debat uitmondt in een duidelijk
communautair standpunt ter zake, zou de volgende stap kunnen bestaan in het
organiseren van een conferentie van de kuststaten van de Middellandse Zee,
teneinde te onderzoeken of een voor het gehele Middellandse‑Zeegebied
geldende gemeenschappelijke aanpak mogelijk is.
3.2.
Beheer van de visserij-inspanning
Uit hetgeen tot nu toe over de toestand van de
visserijhulpmiddelen is gezegd, blijkt een ruime consensus over de noodzaak de
visserijsterfte aanzienlijk te verminderen. Wegens de grote verscheidenheid van de vangsten
van vele visserijtakken, de technologische interacties en de talrijke,
verspreid liggende aanvoerplaatsen zijn aanpak en beheersmaatregelen die
slechts op één soort zijn gericht, zoals de huidige TAC- en
quotabeheerssystemen, vaak niet geschikt zijn voor de visserijtakken in de
Middellandse Zee. De enige uitzonderingen hierop zijn de over grote afstanden
trekkende soorten en, misschien, enkele kleine pelagische bestanden en enkele
bestanden van schaaldieren (zie punt 4.3 hierna). Maatregelen voor een - permanente of tijdelijke -
beperking van en controle op de visserij-inspanning moeten een van de
basisinstrumenten voor het beheer van de visserij in de Middellandse Zee zijn.
In de meeste gevallen lijkt er geen andere mogelijkheid dan een beperking op de
toegang tot de visserij in te voeren of uit te breiden, in combinatie met een
passende regeling van vergunningen, met een inkrimping van de vloot en een
beperking van de vistijden. Door deze maatregelen zullen vooral de
visserijtakken die vissen op gezamenlijke of grensoverschrijdende bestanden
worden getroffen. Een voorlopige, niet‑exhaustieve lijst van deze
visserijtakken is opgenomen in bijlage 4. Er dient op te worden gewezen dat de werkzaamheden
die momenteel plaatsvinden in het kader van de GFCM, vooral op initiatief van
de Gemeenschap, gericht zijn op het evalueren van de visserij-inspanning op de
verschillende mediterrane bestanden. In de GFCM wordt erkend dat de toepassing
van de TAC-aanpak vrijwel onuitvoerbaar is in multispecies visserijtakken. Voor het beheer van de visserij-inspanning zou
zoveel mogelijk rekening moeten worden gehouden met voorstellen, aanbevelingen
en adviezen van de GFCM en met de mediterrane geografische deelgebieden zoals
die momenteel door het Wetenschappelijk Adviescomité van de GFCM zijn
afgebakend. De voorstellen van de GFCM voor visserijbeheer via de vaststelling
van beheersgebieden en operationele eenheden stemt meestendeels overeen met de
in dit punt verdedigde aanpak. Voor het beheer van de visserij-inspanning moet
worden uitgegaan van de op plaatselijk of nationaal niveau opgedane ervaring,
met de toepassing van eenvoudige regels zoals een maximumaantal toegestane
visdagen per jaar, de korte week, een vangstverbod op nationale feestdagen en
de vaststelling van een maximumperiode gedurende dewelke een vaartuig per dag
buiten de haven mag blijven of, voor visreizen die meer dan een dag duren,
beperkingen op het aantal uren dat per dag mag worden gevist. Het onlangs
ingevoerde satellietvolgsysteem (VMS) en de uitbreiding ervan tot vaartuigen
met een lengte over alles van minder dan 24 m zullen bijdragen tot een
correcte uitvoering van het visserij-inspanningsbeheer. De visserij-inspanning moet zó worden bepaald dat
ze verenigbaar is met de duurzame exploitatie van de betrokken groepen van
bestanden. Dit kan in bepaalde visserijtakken met zich brengen dat naast het
brutotonnage en het motorvermogen ook andere inspanningscriteria moeten worden
gedefinieerd, zoals de lengte over alles en het vistuig. De lidstaten zullen de
nodige vrijheid krijgen voor de tenuitvoerlegging van deze
inspanningsbeperkingen (beperking van het aantal dagen op zee, aantal
vaartuigen, maximale lengte over alles van de vissersvaartuigen, enz.). Daartoe
is het van essentieel belang te weten wie wat vangt en waar, en volgens welke
methode. Daartoe moet er meer overeenstemming zijn tussen de
visserijactiviteit, de segmentering van de vloot, de kenmerken van de
vaartuigen, het vaarbewijs, de visvergunning en de visdocumenten. In sommige gevallen moeten in de regelingen voor
de beperking van de visserij-inspanning op communautair niveau ook de
afmetingen van het vistuig worden verwerkt, voorzover deze invloed hebben op de
visserij-inspanning.
3.3.
Vangstbeperkingen
Hoewel in sommige gebieden reeds vangstbeperkingen
zijn ingevoerd, vooral om economische redenen en met het oog op de controle van
de marktprijzen, hebben sommige kenmerken van de mediterrane visserij, zoals
gezegd, tot gevolg dat het beheer door middel van vangstbeperkingen en quota in
dit gebied minder doeltreffend is. Hoewel het belangrijkste beheersinstrument
dat in de Middellandse Zee moet worden ingevoerd, het beheer van de
visserij-inspanning op communautair niveau is, kan de toepassing van totaal
toegestane vangsten (TAC's) in sommige gevallen toch een passend instrument
zijn. Naast blauwvintonijn, momenteel het enige bestand waarvoor een TAC- en
quotabeheer geldt, zullen ook voor bepaalde andere bestanden TAC's en quota
worden ingevoerd zodra het desbetreffende wetenschappelijk advies beschikbaar
is: - Mediterrane zwaardvis is
een voor de hand liggende kandidaat voor toekomstige TAC's en quota, die moeten
worden vastgesteld in het kader van de ICCAT en de GFCM. - De visserij op andere over
grote afstanden trekkende soorten, zoals witte tonijn, sommige soorten kleine
tonijn, en zelfs dolfijnen (Coryphaena spp.) kan op middellange termijn
worden geregeld via TAC's en quota die worden vastgesteld in de passende
multilaterale instanties. Voor de over grote afstanden trekkende vissoorten
moet de nadruk worden gelegd op samenwerking met de bestaande multilaterale
visserijorganisaties. - Sommige bestanden van
kleine pelagische soorten (sardines, ansjovis) en van schaaldieren (b.v.
langoustines en rode garnalen) kunnen ook worden beheerd in het kader van een
TAC- en quotaregeling, aangezien deze bestanden zeer gericht worden bevist en
de betrokken soorten het grootste deel van de vangst uitmaken. In dat verband dient ook te worden
gewezen op de internationale verbintenissen en verantwoordelijkheden van de
Europese Gemeenschap voor de inachtneming van en de rechtshandhaving in verband
met de internationale TAC's. Voor de recreatievisserij op visbestanden waarvoor
een quotaregeling geldt, zouden ook quota en een controle- en meldingsregeling
moeten worden ingesteld en in het algemeen zouden voor de recreatievisserij
dezelfde beperkingen moeten gelden als voor de commerciële visserij.
3.4.
Verbetering van de vangstmethoden in het belang van
de instandhouding
3.4.1.
Herziening van de geldende technische maatregelen
voor visserijtakken van communautair belang
Afgezien van de beperkingen van de visserij-instensiteit,
op basis van inspannings- of vangstbeperkingen, dient ook een regeling te
worden getroffen voor de manier waarop de visserij wordt beoefend, om het
mogelijk te maken de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid in
de Middellandse Zee te verwezenlijken. Verordening nr. 1626/94 is een belangrijke eerste
stap geweest in de richting van de harmonisatie van de door de lidstaten in de
Middellandse Zee toegepaste technische maatregelen. Deze verordening is echter
verouderd en moet worden herzien op basis van de in dit document vastgelegde
beginselen en doelstellingen. Conform het in punt 2.2 beschreven beginsel
zal de toepassing van technische maatregelen op zuivere kustvisserijtakken,
waarbij geen vis van gezamenlijke of grensoverschrijdende bestanden wordt
gevangen, onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen; in deze
gevallen zal de Gemeenschap alleen normen vaststellen voor de instandhouding
van bestanden en van het milieu. Deze normen kunnen de vorm hebben van
bepalingen tot vaststelling van de te verwezenlijken doelstellingen en de te
vermijden visserijpraktijken. De lidstaten moeten zich bij het nationaal beheer
van deze visserijtakken aan deze normen houden. Technische maatregelen voor visserijtakken met een
transnationale dimensie zullen worden vastgesteld en geharmoniseerd op
communautair niveau. Deze visserijtakken moeten worden bepaald aan de hand van
de volgende criteria: 1. Instandhoudingsoverwegingen:
Technische instandhoudingsmaatregelen voor op communautair niveau beheerde
visserijtakken, d.w.z. visserijtakken waarvoor inspanningsbeperkingen en/of
TAC's dienstig geacht worden, overeenkomstig de in de punten 4.2 en 4.3
omschreven beginselen. 2. Milieuoverwegingen:
Technische maatregelen om transnationale milieuproblemen op te lossen, zoals
bijvangsten van migrerende of over grote afstanden trekkende niet‑doelsoorten,
alsmede de bescherming van essentiële vishabitats in kustgebieden en op onder
water gelegen rotsformaties in open zee. 3. Marktoverwegingen:
Minimummaten bij aanvoer, voor de belangrijkste soorten. Deze maten bij aanvoer
moeten gelden ongeacht of de betrokken visserijtak op communautair of op
natoinaal niveau wordt beheerd, teneinde distorsies van de gemeenschappelijke
markt voor visserijproducten te voorkomen. In dit stadium is de Commissie van oordeel dat,
volgens de bovenvermelde criteria, de voornaamste actieterreinen voor de
technische maatregelen de volgende zijn: 1. Het voornaamste doel van
de technische instandhoudingsmaatregelen zal zijn het exploitatiepatroon
van commerciële soorten zoveel mogelijk te verbeteren, teneinde de
selectiviteit te vergroten en minder jonge vis te vangen. Daartoe zullen
diverse maatregelen moeten worden genomen: - Voor bodemtrawlers en
ander gesleept vistuig: een algemene herziening van de technische voorwaarden
voor een verbetering van de selectiviteit, rekening houdende met de diversiteit
van de gevangen soorten. Gezien de gemengde visserij en de kleine afmetingen
van sommige mediterrane soorten, zelfs wanneer ze volgroeid zijn, is het
duidelijk dat een algemene vergroting van de maaswijdte van 40 mm, althans
op korte termijn, tot aanzienlijke economische verliezen zou leiden en derhalve
ook moeilijk te realiseren is. Daarom moet bijzondere aandacht worden geschonken
aan een verbetering van het ontwerp van het vistuig (vensters,
selectie/separatorpanelen, verdelingsverhouding tussen kuil en tunnel, enz.) en
de vorm van de mazen en aan de voorzieningen die aan gesleept vistuig mogen
worden bevestigd. - Vistuigspecificaties,
bijvoorbeeld de verdelingsverhoudingen en de minimale maaswijdten, voor
schakels en kieuwnetten, maten van haken voor beuglijnen en eventueel andere
maatregelen voor andere vistuigen. Ook moeten maatregelen worden vastgesteld
betreffende de aantallen en de totale lengte van deze vistuigen, in samenhang
met het beheer van de visserij-inspanning als bedoeld in punt 4.2 hierboven. - De instelling van zoveel
mogelijk gesloten gebieden/seizoenen ter bevordering van de overlevingskansen
van concentraties jonge vis of paaibestanden. 2. Wat de technische
maatregelen ten behoeve van het milieu betreft, zal de nieuwe verordening
maatregelen omvatten om de in punt 4.4.3 hierna vermelde ideeën ten uitvoer te
leggen, met inbegrip van maatregelen om de bijvangst van niet-doelsoorten te
verminderen en de eventuele vaststelling van reservaten om essentiële
vishabitats te beschermen (gebieden waar niet mag worden gevist). 3. De minimale
aanvoermaten moeten worden herzien op basis van de volgende overwegingen: - de noodzaak om zoveel
mogelijk rekening te houden met de selectiviteit van het vistuig dat voor het
vangen van de betrokken soort mag worden gebruikt; - voor soorten die zowel in
de Middellandse Zee als in de Atlantische Oceaan voorkomen, moeten de minimale
aanvoermaten zoveel mogelijk worden geharmoniseerd. In sommige gevallen kan een
verschil in de biologische ontwikkeling van de soort een verschil in de
minimale aanvoermaten rechtvaardigen. Het is daarom belangrijk om er door een
passende etikettering voor te zorgen dat het vangstgebied van de producten
ondubbelzinnig wordt aangegeven. Voor de visserijtakken die door de lidstaten
zullen worden beheerd, moet de nieuwe verordening betreffende technische
maatregelen minimumeisen voor de lidstaten omvatten om de duurzame exploitatie
van de betrokken bestanden, de instandhouding van essentiële bentische
gemeenschappen alsmede de volledige naleving van de communautaire wetgeving
inzake milieubescherming te garanderen. De lidstaten zouden bij de Commissie
periodiek verslag moeten uitbrengen over de maatregelen die in het kader van
het beheer op nationaal niveau zijn getroffen en de resultaten die zijn
bereikt. Gezien het groot aantal recreatievissers en het
type en de afmetingen van het gebruikte vistuig is het wenselijk deze sector
ook op te nemen in het visserijbeheer, zowel met het oog op de instandhouding
als voor de rechtvaardige toepassing van de beheersvoorschriften. De afwijkingen in Verordening nr. 1626/94
zullen door de Commissie worden herzien in het licht van het principe van
"management by exception". Na deze evaluatie zal de Commissie
voorstellen welke afwijkingen moeten worden behouden op communautair niveau en
over welke afwijkingen de lidstaten kunnen beslissen. Het verbod op bepaald
vistuig en visserijmethoden, zoals strandzegens moet worden beschouwd als een
"acquis" en moet worden gehandhaafd, tenzij uit meer recente
wetenschappelijke adviezen zou blijken dat dit niet nodig is. De lidstaten
zullen echter de mogelijkheid krijgen om, binnen de bovenvermelde algemene
voorwaarden, te beslissen of bepaalde soorten vistuig kunnen worden toegestaan,
voorzover deze worden gebruikt voor de bevissing van andere dan gezamenlijke of
grensoverschrijdende kustgebieden.
3.4.2.
Teruggooi
De teruggooi vormt een groot
probleem, zowel wegens de geringe selectiviteit van kleinmazig vistuig als
wegens het gebrek aan overeenstemming tussen de wettige maaswijdte en de
minimale aanvoermaat. Volgens ramingen van de voorbije jaren bestaat 50 %
van de weer overboord gezette biomassa uit eetbare soorten met handelswaarde.
Bovendien wordt gemiddeld meer dan 60 % van alle gevangen soorten, zowel
van de commerciële als van de niet-commerciële soorten, teruggegooid. Ramingen
voor de Egeïsche Zee en het Griekse deel van de Ionische Zee geven aan dat van
de met een bodemtrawl gevangen vis tussen 39 en 49 % wordt teruggegooid.
Van alle met bodemtrawls gevangen vis wordt jaarlijks 13.000 à 22.000 ton
teruggegooid, d.w.z. ongeveer 12 % van de totale aanvoer. Het probleem van de teruggooi moet
derhalve ook in de Middellandse Zee grondig worden bestudeerd op basis van de
meest recente wetenschappelijke gegevens. Mogelijke oplossingen voor het
probleem zullen worden behandeld in het Actieplan van de Commissie over de
teruggooi.
3.4.3.
Milieuaspecten
Zowel de strategie van de Gemeenschap om
milieubeschermingseisen te integreren in het GVB als het actieplan inzake
biodiversiteit zijn even belangrijk voor de Middellandse Zee als voor de andere
wateren van de Gemeenschap. Dit aspect zou echter van bijzondere betekenis
kunnen zijn in de kustgebieden van de Middellandse Zee die dichtbevolkt zijn en
die reeds zeer intens worden benut: toerisme, aquacultuur, kustvisserij,
sportvisserij, industrie, enz. Daarom is een geïntegreerd beheer van de kustzone
absoluut noodzakelijk. Hoewel het in punt 2.2 beschreven beginsel in het
algemeen een directe tussenkomst van de Gemeenschap op dit gebied uitsluit,
moeten toch hoge milieukwaliteitsnormen worden vastgesteld die voor de gehele
Gemeenschap gelden. Het feit dat de visserij niet alleen invloed heeft op het
milieu maar ook zelf wordt beïnvloed door andere menselijke activiteiten zoals
zandwinning en vervuiling, vooral in de kustgebieden, maakt een dergelijke
aanpak des te noodzakelijker. Bijzondere aandacht moet gaan naar een vermindering
van de eventuele toevallige vangsten van beschermde soorten en naar de
tenuitvoerlegging van de actieplannen van de Gemeenschap voor kraakbeenvissen
en vogels, zoals voorgeschreven door het Internationaal Actieplan van de FAO. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de
controle, de kenmerken van het vistuig en, misschien, aan een eventueel verbod
op het gebruik van gesleept vistuig op harde bodems (bijvoorbeeld gebieden vóór
de kust met rotsachtige ondergrond, onder water gelegen rotsformaties in open
zee, wit diepzeekoraal, enz.) ongeacht de diepte en de afstand van de kust. Vissersvaartuigen kunnen direct of indirect
bijdragen tot de vervuiling van het mariene milieu, door het storten van
huishoudelijk afval in zee, het tanken van brandstoffen en stookolie en,
tenslotte, de re-suspensie van vervuilende stoffen die waren afgezet in de
zeebodem langs de kust. Er moeten maatregelen worden getroffen om de
visserijsector in staat te stellen aan zijn verplichtingen inzake de
inachtneming van kwaliteitsnormen voor lucht en water te voldoen en, vooral, om
de mechanische verstoring van sedimenten en het vrijkomen van ingesloten
vervuilende stoffen te voorkomen.
3.5.
Controle en rechtshandhaving
De controle op de visserij in de Middellandse Zee
vereist een grondige kennis van de lokale visserijtakken en een hoge mate van
samenwerking tussen vissers op plaatselijk, nationaal en internationaal niveau. Er zijn vele aanvoerplaatsen, verspreid langsheen
een zeer lange kustlijn en een aantal eilanden, en de vangsten worden voor het
merendeel afgezet door rechtstreekse verkoop, d.w.z. zonder op een markt te
komen. Toch moet de controle op de
communautaire visserijactiviteiten in de Middellandse Zee gebaseerd worden op
soortgelijke principes en maatregelen als die welke gelden in andere
visserijgebieden, zij het aangepast aan de plaatselijke omstandigheden. Ze
moeten ook steeds kunnen worden aangepast aan de ontwikkeling van de visserij
en van de beheersvoorschriften. Normaal moet de Gemeenschap de doelstellingen van
de controle bepalen en ook de richtlijnen om deze te bereiken, en zijn de
lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering ervan in overeenstemming met de
plaatselijke omstandigheden. De gemeenschappelijke bepalingen moeten de plaats
van de eerste verkoop aangeven en moeten ook gelden voor soortgelijke
ingevoerde producten. Voor bepaalde visserijtakken kunnen echter meer
specifieke controleprogramma’s worden vastgesteld. Het gebruik van het VMS‑systeem voor het
toezicht op de visserij‑inspanning blijkt geschikt voor bepaalde vloten
en visserijtakken; uitbreiding ervan tot vaartuigen met een lengte over alles
van meer dan 10 meter, zoals reeds door de Commissie is voorgesteld in het
kader van de hervorming van het GVB, is ook van belang voor de Middellandse
Zee. Voorts is ook het huidige logboeksysteem aan een herziening toe. Om de controle en de rechtshandhaving te kunnen
verbeteren, moeten de kenmerken van het vaartuig, de visvergunningen en de
visdocumenten beter met elkaar in overeenstemming zijn; zo zouden met name
vissersvaartuigen die niet over de vereiste uitrusting en apparatuur beschikken
om met een bepaald vistuig te vissen op hun vergunning geen toelating mogen
hebben om dat specifieke vistuig te gebruiken. In bepaalde visserijtakken zou
de één‑net‑regel nuttig kunnen zijn. Bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de
invoering van een controle- en meldingskader voor de recreatievisserij die
gericht is op gezamenlijke en grensoverschrijdende bestanden of die concurreert
met de commerciële visserij waarvoor strikte technische regels gelden. Op internationaal niveau moet de Gemeenschap,
zelfs indien de visserijjurisdictie wordt uitgebreid, ernaar streven: – de rol van de GFCM te versterken, ten einde een
harmonisatie van de controlevoorschriften voor de visserij in een multilateraal
kader te bevorderen. Eén van de doelstellingen van de Gemeenschap op korte tot
middellange termijn is op het niveau van de GFCM een in gemeenschappelijk
overleg vastgestelde regeling voor de controle op over grote afstanden trekkende
vis in te voeren, – de regionale samenwerking inzake met bepaalde
niet‑EU‑landen gedeelde visserijhulpmiddelen (in de Adriatische
Zee, de Egeïsche Zee, de Straat van Sicilië en de Zee van Alboran) te
ontwikkelen, – de IUU‑visserij te bestrijden.
3.6.
Verbetering van de wetenschappelijke kennis
Om rationele besluitvormingsprocedures te
ondersteunen is het nodig een kwalitatief hoogstaande visserijwetenschap in
stand te houden en verder te ontwikkelen. Hoewel de verbetering van de
wetenschappelijke adviesverstrekking wordt behandeld in een afzonderlijke
Mededeling van de Commissie, is het toch nuttig in het specifieke kader van de
Middellandse‑Zeevisserij bepaalde aspecten speciaal te belichten. Dank zij verschillende door de Gemeenschap en door
de lidstaten gefinancierde onderzoeksprojecten die in de voorbije twaalf jaar
in de Middellandse Zee zijn uitgevoerd, is de kennis over de visserij en de
visserijhulpbronnen enorm toegenomen. Bovendien hebben deze
onderzoeksactiviteiten de samenwerking tussen de verschillende
onderzoeksinstellingen bevorderd, het geografische onderzoeksgebied uitgebreid
en vooral geleid tot het ontstaan van een wetenschappelijk netwerk tussen de
wetenschappers in het Middellandse‑Zeegebied. Het nieuwe Communautair kader voor het verzamelen
van gegevens, dat is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1543/2000 van de
Raad, zal leiden tot aanzienlijke verbeteringen van de beschikbaarheid van
wetenschappelijke gegevens over de visserijhulpbronnen en de communautaire
visserij in de Middellandse Zee. Dit zal hopelijk positieve gevolgen hebben
voor het gehele proces van de wetenschappelijke adviesverstrekking. In 2004, na
twee volledige jaren van toepassing, kan de verordening betreffende de
verzameling van gegevens worden herzien en aangepast aan de behoeften van de
wetenschappelijke gemeenschap en van de visserij in het Middellandse‑Zeegebied. De wetenschappelijke en technische literatuur over
de visserij en de toestand van de bestanden is echter nog steeds erg
versnipperd. Bovendien is ze vaak in een formaat dat nog niet geschikt is om
als advies te dienen voor afdwingbare visserijbeheersmaatregelen op
communautair niveau. Voor de problemen in verband met de visserij die
overwegend van communautair belang zijn, zou het Wetenschappelijk, technisch en
economisch comité voor de visserij van de Commissie (WTECV) een belangrijke rol
kunnen spelen om deze leemte op te vullen en de vereiste wetenschappelijke
adviezen te verstrekken. Daartoe is reeds een specifieke subgroep van de WTECV,
namelijk de SGMED, opgericht. De organisatie van de WTECV moet worden
versterkt, zowel qua personele middelen als qua financiële en technische
ondersteuning. Dit punt wordt behandeld in een afzonderlijke mededeling van de
Commissie over de verbetering van de wetenschappelijke adviesverstrekking voor
het visserijbeheer. Het wetenschappelijk onderzoek moet steun krijgen
voor het opzetten van een adequaat bewakingssysteem, zowel via directe als via
indirecte toezichtsmethoden. Bovendien moet het tot stand brengen van een passend
voorzorgskader dat zowel doelstellingen als uiterste referentiepunten aangeeft
en waarin de vereiste vangstvoorschriften zijn opgenomen, ook op
meerjarenbasis, worden gestimuleerd.
3.7.
Transparantie en betrokkenheid van de
belanghebbenden
De oprichting van een Regionale Adviesraad voor de
Middellandse Zee, waarin is voorzien in de nieuwe kaderverordening, zou een
belangrijk middel moeten zijn om de belanghebbenden sterker te betrekken bij de
ontwikkeling van het visserijbeleid voor dit gebied. In het Middellandse‑Zeegebied
is echter nog meer nodig. In het Middellandse‑Zeegebied bestaat er
geen traditie van een internationaal visserijbeheer. De invoering van een
volledig uitgebouwd instandhoudingsbeleid vereist ook de actieve betrokkenheid
en deelname van de belanghebbenden, inzonderheid van de vissers zelf, aan het
overleg. Ondanks het bestaan van belangrijke beroepsverenigingen in de
betrokken lidstaten nemen de vissers minder vaak deel aan internationale
forums. Zoals hierboven is aangegeven met betrekking tot het beginsel
“voortbouwen op de ervaring” (zie punt 2.4) is er veel te winnen door de
betrokkenheid van de belanghebbenden in deze regio te verbeteren. Op internationaal niveau kan de oprichting van één
vissersvereniging voor het gehele Middellandse‑Zeegebied de noodzakelijke
stimulans vormen om de samenwerking inzake en de belangstelling voor
beheersproblemen te vergroten. Het samenbrengen van vissers op internationaal
niveau kan een soortgelijk proces op nationaal niveau in de hand werken en dit
zou vooral gunstig kunnen doorwerken in de niet‑EU‑landen waar de
vissers nog niet zijn georganiseerd, en zo bijdragen tot het ontstaan van een
verantwoorde visserij in het hele Middellandse‑Zeegebied. De Commissie
stelt voor daarover in de loop van 2003 een conferentie te organiseren.
3.8.
Verband met andere onderdelen van het GVB
Het Actieplan voor de Middellandse Zee zal ook
invloed hebben op andere onderdelen van het GVB: - Structuurbeleid. De uitvoering van een beheersregeling
voor de beperking van de visserij‑inspanning zal belangrijke gevolgen
hebben voor de visserijsector, waarbij de economische gevolgen op korte termijn
ten dele kunnen worden opgevangen door het FIOV. Tevens moet steun uit het FIOV
bijdragen tot de aanpassing van de visserij‑inspanning en de capaciteit
aan het biologisch potentieel van de betrokken groepen van bestanden. Bovendien
moet het structuurbeleid ook bijdragen tot de concentratie van de
marktstructuur voor de eerste verkoop, d.w.z. dat het aantal aanvoerplaatsen
moet worden verminderd om aldus de afzet te verbeteren. Daardoor zou de
plaatselijke productie kunnen worden gekanaliseerd en geconcentreerd op de
geografisch meest geschikte plaatsen, hetgeen voor de vissers het voordeel zou
hebben dat ze een grotere controle krijgen over en nauwer betrokken zijn bij de
prijsvorming op de markt. Het zou tevens bijzonder nuttig zijn voor andere
beheersaspecten, vooral dan voor het verzamelen van gegevens en voor een betere
controle op de aanvoer. - Markten. Bij
de bepaling van de minimale aanvoermaten moet rekening worden gehouden met de
noodzaak om zoveel mogelijk vergelijkbare voorwaarden vast te stellen voor de
verschillende gebieden van de Gemeenschap. Anders zouden kleinere minimale
aanvoermaten in bepaalde gebieden de instandhoudingsinspanningen in andere
delen van de Gemeenschap kunnen ondermijnen. - Bepaalde
aquacultuuractiviteiten, zoals het mesten van tonijn, zijn een nieuwe
vorm van exploitatie van het wilde blauwvintonijnbestand. Deze activiteit moet
derhalve in de eerste plaats worden gezien als een probleem van visserijbeheer.
Deze praktijk, die zich de laatste jaren in de Middellandse‑Zeelanden
(zowel lidstaten van de EU als derde landen) sterk heeft ontwikkeld, is
momenteel niet onder controle en heeft aanleiding gegeven tot een aantal
problemen, waarop door een gemengde werkgroep van de ICCAT en de GFCM de
aandacht is gevestigd. De Gemeenschap moet, met name in het kader van
internationale organisaties, maatregelen voorstellen om ervoor te zorgen dat
deze activiteit op zodanige wijze wordt ontwikkeld dat de visserijdruk op het
wilde bestand, inzonderheid op jonge vissen, niet toeneemt en dat het mariene
milieu niet wordt aangetast. Daartoe zullen maatregelen nodig zijn om de
controle en het verzamelen van statistische gegevens te verbeteren, en het
lijkt ook dienstig om zowel het aantal als de grootte van de voor de mesterij
gebruikte tonijn te beperken. De sociale gevolgen van de toepassing van de
hervorming in het Middellandse Zeegebied zullen geneutraliseerd worden door
toepassing van de maatregelen zoals vermeld in de Mededeling van de Commissie
betreffende de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid
(COM(2002)181 def.).
4.
Op internationaal niveau vereiste acties
4.1.
Samenwerking met multilaterale visserijorganisaties
De twee regionale visserijorganisaties voor het
Middellandse‑Zeegebied (ICCAT en GFCM) kennen een verschillende mate van
ontwikkeling en activiteit. ICCAT speelt een essentiële rol in het beheer van
over grote afstanden trekkende soorten in de regio en moet dat ook in de
toekomst blijven doen. De EG is bij deze organisatie betrokken op beheers- en
wetenschappelijk niveau, en zij heeft het voortouw genomen om werkzaamheden
betreffende de invoering van een controle- en rechtshandhavingsregeling binnen
deze organisatie te bespoedigen. De GFCM, die het meest geschikte forum voor het
beheer van demersale en kleine pelagische visbestanden in de Middellandse Zee
is, heeft de jongste jaren veel vooruitgang geboekt, vooral dank zij
initiatieven van de Commissie en van de lidstaten. Deze verbeteringen zouden
echter niet mogelijk zijn geweest zonder de bereidwilligheid en de actieve
bijdrage van verscheidene wetenschappers uit het mediterrane gebied. Bij haar toetreding tot de organisatie in 1997
heeft de Gemeenschap actie ondernomen om de werking van de GFCM te versterken
door wijzigingen in het GFCM‑Verdrag in te voeren teneinde de
werkomgeving te moderniseren en de Raad om te vormen tot een operationele in
plaats van een adviserende organisatie. De jongste jaren heeft het Wetenschappelijk
adviescomité (WAC) van de GFCM zijn werkzaamheden steeds verder uitgebreid en
het heeft, na een oorspronkelijke installatieperiode, op de laatste plenaire
zitting van de GFCM een aantal beheersaanbevelingen voor specifieke bestanden (ansjovis,
heek, mul, rode garnalen) voorgelegd. Een andere belangrijke ontwikkeling, die het
resultaat was van gezamenlijke werkzaamheden van de onderafdelingen van de WAC
en de regionale programma’s van de FAO, was de voorlopige afbakening van
geografische gebieden in de Middellandse Zee om zo te komen tot een
gemeenschappelijke afbakening van beheersgebieden. De WAC heeft bovendien tot
dusver 13 gezamenlijke bestanden in de Middellandse Zee voorgesteld die
gemeenschappelijk zouden kunnen worden beheerd en in het kader van de regionale
programma’s van de FAO zijn nog enkele extra gezamenlijke bestanden voorgesteld
(zie bijlage 3). De Gemeenschap moet haar volledige steun toezeggen
voor de door de WAC voorgestelde en door de plenaire zitting van de GFCM in september 2001
goedgekeurde uitvoering van het MedFISIS‑project, dat tot doel heeft een
regionaal systeem voor statistieken en informatie over de visserij in te
stellen met het oog op de vorming van een door het secretariaat van de GFCM te
beheren gemeenschappelijke database van visserijstatistieken. De voornaamste
hinderpaal in de GFCM is momenteel van financiële aard, omdat de eigen
begroting nog niet is bekrachtigd door het vereiste aantal partijen. Op dit
punt moet de Commissie blijven ijveren voor een snelle uitvoering. Zodra haar eigen begroting is goedgekeurd, zal de
GFCM de nodige onafhankelijkheid hebben en dat zou dan het geschikte moment
zijn voor een politiek initiatief om de multilaterale samenwerking op te
voeren. Op de internationale conferenties van Kreta in 1994 en Venetië in 1996
is de aanzet gegeven om de samenwerking bij het visserijbeheer in de regio te
versterken en is ook een belangrijke bijdrage geleverd aan de gelijktijdige
versterking van de GFCM via een herziening van het verdrag. Een nieuwe multilaterale conferentie met de
vaststelling van een nieuwe Algemene Verklaring kan uit algemeen politiek
oogpunt nuttig zijn, maar zal weinig bijdragen tot het beheersproces in de
Middellandse Zee. Daarom moet een multilaterale conferentie op ministerniveau
met een duidelijk omschreven agenda worden georganiseerd. Een dergelijke
conferentie kan worden georganiseerd onder de auspiciën van de GFCM, met twee
punten op de agenda: (a) controle en rechtshandhaving en bestrijding
van IUU‑visserij, en (b) verbetering van de wetenschappelijke basis
voor het beheer, met nadruk op de steun aan niet‑EU‑partijen om
actiever deel te nemen aan de wetenschappelijke adviesverstrekking en het
beheer. Wat het wetenschappelijk onderzoek in het algemeen
betreft, zijn de meeste resultaten van de onderzoeksprojecten van de jongste
jaren nuttig gebleken voor de wetenschappelijke werkzaamheden in het kader van
de wetenschappelijke instellingen van de regionale visserijorganisaties (RVO’s)
en van de subregionale projecten van de FAO[7].
De Gemeenschap moet echter nog initiatieven nemen om de door de mediterrane
RVO’s uitgevoerde wetenschappelijke werkzaamheden te steunen en de rol van deze
RVO’s om de uitvoering van wetenschappelijke en technische activiteiten door
hun leden te bevorderen, te versterken. De versnippering van die
wetenschappelijke informatie en het ontbreken van één enkel wetenschappelijk
forum waar de mediterrane problemen op passende wijze kunnen worden aangepakt,
heeft tot dusver de wetenschappelijke adviesverstrekking door de mediterrane
wetenschappelijke gemeenschap verzwakt en minder bruikbaar gemaakt voor
beheersdoeleinden.
4.2.
Harmonisatie van maatregelen in het Middellandse‑Zeegebied
Hoewel de Gemeenschap het initiatief moet nemen
inzake het visserijbeheer, ongeacht of andere landen uit de regio haar volgen
of niet, is het duidelijk dat er belangstelling is voor een harmonisatie van de
in de regio toegepaste beheersmaatregelen. De Gemeenschap moet de discussie
over en de vaststelling van beheersmaatregelen voor het gehele Middellandse‑Zeegebied
voortzetten, inzonderheid in het kader van de GFCM, om ervoor te zorgen dat het
initiatief van de Gemeenschap en het beleid van de andere landen van het
Middellandse‑Zeegebied zoveel mogelijk op elkaar zijn afgestemd.
4.3.
Samenwerking tussen staten en visserijsectoren
Het Middellandse‑Zeegebied wordt gekenmerkt
door een groot aantal kuststaten met onvoldoende traditie en middelen voor een
goed visserijbeheer. Een multilateraal visserijbeleid voor deze regio moet
gebaseerd zijn op een actief samenwerkingsbeleid. Deze samenwerking moet er
vooral op gericht zijn de kuststaten beter in staat te stellen hun
internationale verplichtingen na te komen. Daartoe kunnen onder meer acties
worden gevoerd op het gebied van het verzamelen van gegevens, fundamenteel
onderzoek en toezicht en controle op de visserijactiviteiten. De huidige ervaring inzake samenwerking op
subregionaal niveau is zeer bemoedigend. De deelnemers hebben hun respectieve
coördinatie met volledige uitwisseling van informatie en deelneming aan de drie
projecten verbeterd. De Gemeenschap zou het initiatief kunnen nemen om in het
oostelijk deel van de Middellandse Zee een soortgelijke actie op te zetten,
zodat voor het gehele gebied subregionale acties van toepassing zijn, aangezien
die de beste basis vormen voor de werkzaamheden van het wetenschappelijk comité
van de GFCM. Deze acties zijn tijdelijk, zodat het voornaamste
problemen erin bestaat ervoor te zorgen dat de resultaten niet verloren gaan;
daartoe moet een zeer strikte coördinatie tussen deze projecten en het
wetenschappelijk comité van de GFCM worden gestimuleerd, zodat de bereikte
resultaten, met name inzake coördinatie van het onderzoek, verzameling van
gegevens en databases, alsnog nuttig kunnen worden aangewend. De Gemeenschap moet zich derhalve inzetten voor de
ontwikkeling van een samenwerkingsprogramma dat het hele Middellandse‑Zeegebied
bestrijkt, waarbij zij zoveel mogelijk gebruik moet maken van de bestaande
financiële kaders. Het programma zou een oplossing moeten aanreiken voor de
permanente verzameling van gegevens, voor wetenschappelijk onderzoek en voor
het leveren van cijfermateriaal voor de opstelling van wetenschappelijke
adviezen ten behoeve van de visserij. Een dergelijk programma moet voortbouwen
op bestaande subregionale projecten, maar moet het hele Middellandse‑Zeegebied
bestrijken en permanent zijn. Bovendien moeten initiatieven worden genomen om de
samenwerking tussen de visserijsectoren van de Gemeenschap en die van derde
landen zowel op het gebied van de vangsten als van de visteelt, te bevorderen
en te vergemakkelijken.
5.
Actieplan: acties en tijdschema
Voor de acties in het kader van dit actieplan
moeten de belanghebbenden, de wetenschappelijke gemeenschap en de nationale
overheden zo ruim mogelijk worden geraadpleegd vanaf het beginstadium. Op deze
manier moet het mogelijk zijn van gedachten te wisselen, te discussiëren en tot
een eindbeslissing te komen in het kader van het Adviescomité voor de visserij
en de aquacultuur (ACVA), het Wetenschappelijk en technisch comité voor de
visserij en de Raad. Het actieplan wordt ingediend als relevant
prioritair initiatief voor de komende drie jaar. Punt || Acties || Opmerkingen || Tijdschema 3.1 || Gecoördineerde aanpak inzake de jurisdictie over wateren || Debat tussen de betrokken lidstaten || ad hoc-vergaderingen || 2003 Multilateraal initiatief || Conferentie op ministerniveau || 2003 3.2 || Vermindering van de totale visserijdruk: regeling voor de visserij‑inspanning en vlootbeleid || Wetgeving tot vaststelling van het algemene kader voor het beheer van de communautaire visserijcapaciteit || Nieuwe verordening betreffende het beleid voor de communautaire vloot || Tegen eind 2002 Wetgeving tot vaststelling van de visserij-inspanningsregeling voor de Middellandse Zee || Nieuwe verordening tot vaststelling van een maximum voor het aantal visdagen per jaar, het aantal uren buiten de haven, enz. || Tegen eind 2003 Specifieke bepalingen in het kader van de herziening van de verordening technische maatregelen, om de visserij-inspanning te verminderen (zie 3.4) || Afmetingen van het vistuig; maximum aantal vistuigen per vaartuig, gesloten seizoen || Tegen midden 2003 3.3 || Vangstbeperkingen || Nieuwe TAC’s en quota || || Zodra weten-schappelijke adviezen beschikbaar zijn 3.4 || Verbetering vangstmetho-den in het belang van de instandhouding || Herziening van technische maatregelen: Verordening nr. 1626/94 van de Raad || Maaswijdten, maasvorm, optuiging van vistuig, selectieve voorzieningen, minimale aanvoermaten, gesloten gebieden en tijden, toegestane vistuigen, maximumgrootte van vistuigen || Tegen midden 2003 Nieuwe reeks technische maat-regelen, specifiek gericht op een vermindering van de teruggooi in communautaire wateren || - Mededeling inzake teruggooi - Wijziging van de bestaande wetgeving || - Derde kwar-taal 2002 - Vanaf 2003 Acties in het kader van de integratie van milieubescher-mingseisen in het GVB || - Mededeling met een actieplan inzake de integratie van milieu-beschermingseisen in het gemeen-schappelijk visserijbeleid || - Tweede kwar-taal 2002 Herziening van de afwijkingen die eind 2002 aflopen || || Tegen eind 2002 4.5 || Verbetering van de controle en de rechtshandhaving || Nieuwe specifieke wetgeving betreffende de controle op com-munautair niveau || || Tegen eind 2002 Controle op de visvangst op de volle zee en door niet-mediterrane vlaggenstaten || Ad hoc-conferentie van alle staten waarvan de vloten in de Middellandse Zee vissen || 2003 Programma betreffende speci-fieke controlecampagnes voor de Middellandse Zee || || 2002 Voorstel inzake de voorbereiding van een internationale controle-regeling in de GFCM || || 2004 4.6 || Verbetering van de wetenschappelijke kennis || Verzameling van biologische, inspannings- en economische gegevens en onderzoeksresultaten || Herziening van de verordening van de Commissie tot uitvoering van Verordening nr. 1543/2000 van de Raad || Eind 2003 Verbetering van de organisatie van het WTECV || - Mededeling over wetenschap-pelijke adviesverstrekking - Herziening van het besluit van de Commissie tot oprichting van het WTECV, door er ook een financiële bepaling in op te nemen || - Derde kwar-taal 2002 - Eerste kwar-taal 2003 Verbetering van de wetenschap-pelijke basis voor het beheer in het kader van de GFCM || Multilaterale conferentie || 2003 4.7 || Transparantie en mede-zeggenschap van de belang-hebbenden || Rechtsgrond in de nieuwe kaderwetgeving van het GVB, tot instelling van communautaire regionale adviescomités || Nieuwe basisverordening || 2002 Initiatieven voor de oprichting van een supranationale coördi-natie‑eenheid voor vissersvere-nigingen in het Middellandse-Zeegebied bevorderen || Vertegenwoordigers van deze supranationale visserijvereniging mogen als waarnemers deelnemen aan de vergaderingen van de RVO’s || 2002 en 2003 Conferentie van mediterrane vissersverenigingen || || 2003 Regionale workshops || || 2002 en totdat RAR voor Middellandse Zee in functie is 5.1-5.3 || Versterking van de multilaterale samenwerking || Versterking en ondersteuning van de regionale visserijorganisaties, inclusief wetenschappelijke werk-zaamheden || || Permanent Multilaterale conferentie in het kader van de GFCM || - Controle en rechtshandhaving - Wetenschappelijke adviesver-strekking || 2003 Steun voor de huidige subre-gionale projecten van de FAO || - COPEMED, ADRIAMED, MEDSUDMED - initiatieven voor een mogelijk programma in het oostelijk deel van de Middellandse Zee || - 2003-2007 - 2004-2005 Voortzetting van de subregionale projecten van de FAO || Follow-up om de continuïteit van de projecten te verzekeren || Zodra de hui-dige projecten zijn afgelopen BIJLAGE 1
Cijfers betreffende de
vloten van de lidstaten in de Middellandse Zee Lid-staat || Aantal vaartuigen || Procentueel aandeel van EG-vloot (aantal vaartuigen) || Procentueel aandeel van EG-vloot (capaciteit) || Aantal vaartuigen met een lengte van minder dan 12 m || Procentueel aandeel van vaartuigen met een lengte van minder dan 12 m in de totale mediterrane vloot van de lidstaat GR || 20.157 || 22,1% || GT/BRT: 5,5% kW: 8,5% || 18.837 || 93,5% I || 16.384 || 17,9% || GT/BRT: 11% kW: 17,8% || 11.412 || 69,7% F || 1.658 || 1,8% || GT/BRT: 1.0% kW: 2,1% || 1.442 || 87% E || 4.155 || 4,5% || GT/BRT: 4.9% kW: 5,1% || 2.251 || 54,2% Totaal || 42.354 || || || 33.954 || 80,2% (Bron:
EG-vlootregister juli 2002) BIJLAGE II
Productietendensen voor enkele van de belangrijkste soorten, soortengroepen en
FAO‑statistieken BIJLAGE III Enkele gezamenlijke bestanden en visserijtakken Bij de opstelling van de tabel is rekening
gehouden met de beraadslagingen in het kader van RVO's, subregionale
programma's van de FAO en andere informatiebronnen Gewone naam || Wetenschappelijke naam || Gebied || Enkele geïnteres-seerde landen || Visserijtakken || Enkele verwante soorten* Witte tonijn || Thunnus alalunga || Gehele Middel-landse Zee || Verscheidene landen || Ringzegen, drijvende beug || zwaardvis en andere over grote afstanden trekkende soorten Ansjovis || Engraulis encrasicholus || Adriatische Zee || Albanië, Kroatië, Fed. Rep. Joegoslavië, Italië, Slovenië || || sardines, sprot, horsmakreel, Middellandsezee-horsmakreel, blauwe wijting, rode pijlinktvis, gewone pijlinktvis Golfe du Lion || Spanje, Frankrijk Egeïsche zee || Griekenland, Turkije Zeebrasem || Pagellus bogaraveo || Zee van Alboran || Spanje, Marokko || Bodemtrawl, vaste vistuigen || blauwkeeltje Blauwvintonijn || Thunnus thynnus || Gehele Middel-landse Zee || Verscheidene landen || Ringzegen, drijvende beuglijnen || andere over grote afstanden trekkende soorten Blauwe wijting || Micromesistous poutassou || Adriatische Zee || Albanië, Kroatië, Italië, Fed. Rep. Joegoslavië, || Bodemtrawl, ringzegen || Europese heek, gaffelkabeljauw, zeeduivel, zonnevis, makreel, mediterrane dwergbolk, conger, horsmakreel, blauwkeeltje, wijting, kleine gevlekte hondshaai, roze diepzeegarnaal, langoustines, rode pijlinktvis, kleine octopus Rode zeebrasem || Pagellus erythrinus || Tyrreense Zee, Zee van Corsica en van Sardinië || Frankrijk, Italië || Bodemtrawl, vaste vistuigen || heek, zeebarbeel, rode poon, kleine octopus, muskusoctopus, zeekat, bidsprinkhaangarnalen Adriatische zee || Albanië, Kroatië, Italië, Joegoslavië, Slovenië Gewone naam || Wetenschappelijke naam || Gebied || Enkele geïnteres-seerde landen || Visserijtakken || Enkele verwante soorten* Gewone langoest || Palinurus elephas || Tyrreense Zee, Zee van Corsica en van Sardinië || Frankrijk, Italië || Vaste vistuigen, korven || conger, vleten en roggen, gewone achtarmige inktvissen, zeebrasems, Atlantische wrakbaars, zaagbaarzen, rode poon Roze diepzeegarnaal || Parapenaeus longirostris || Adriatische Zee || Albanië, Kroatië, Fed. Rep. Joegoslavië, Italië || Bodemtrawl || Europese heek, zeeduivel, makreel, Mediterrane dwergbolk, blauwe wijting, horsmakreel, zonnevis, rode poon Straat van Sicilië || Italië, Libië, Malta en Tunesië, Dolfijnvissen || Coryphaena spp. || Gehele Middel-landse Zee || Verscheidene landen || FAD's en ringzegen || andere over grote afstanden trekkenden soorten, Atlantische wrakbaars Paling || Anguilla anguilla || Gehele Middel-landse Zee || Verscheidene landen || fuiken, korven, vaste vistuigen || Europese heek || Merluccius merluccius || Adriatische Zee || Albanië, Kroatië, Fed. Rep. Joegoslavië, Italië, Slovenië || Bodemtrawl, vaste vistuigen, beuglijnen || mul, bot, zeeduivel, zonnevis, makreel, mediterrane dwergbolk, blauwe wijting, gaffelkabeljauw, wijting, conger, zilveren haarstaart, kleingevlekte hondshaai, roze diepzeegarnaal, langoustines, rode pijlinktvis, zeekat, gewone octopus, blauwkeeltje, muskusoctopus, kleine octopus, Atlanische wrakbaars, rode poon Egeïsche Zee || Griekenland, Turkije Golfe du Lion || Spanje, Frankrijk Straat van Sicilië || Italië, Libië, Malta, Tunesië, Tyrreense Zee, Zee van Corsica en van Sardinië || Frankrijk, Italië || Gewone naam || Wetenschappelijke naam || Gebied || Enkele geïnteres-seerde landen || Visserijtakken || Enkele verwante soorten Bot || Platichthys flesus italicus || Adriatische Zee || Kroatië, Italië, Slovenië || Bodemtrawl, "rapido"-dreggen || andere platvissen en bentische organismen, mul, heek Sint-Jacobsschelp || Pecten jacobeus || Adriatische Zee || Kroatië, Italië, Slovenië, || Dreggen, bodemtrawl || bot en andere platvissen Grote plagische kraakbeenvissen || Isurus oxyrhinchus, Lamna nasus, Prionace glauca, etc. || Gehele Middel-landse Zee || Verscheidene landen || Beuglijnen, gewone lijnen, vaste vistuigen, ringzegen || andere over grote afstanden trekkende soorten Langoustines || Nephrops norvegicuss || Adriatische Zee || Albanië, Kroatië, Italië, Fed. Rep. Joegoslavië, || Bodemtrawl || Europese heek, gaffelkabeljauw, zeeduivel, zonnevis, kleingevlekte hondshaai, conger, blauwe wijting, roze diepzeegarnaal, rode pijlinktvis, blauwkeeltje, Atlantische wrakbaars Straat van Sicilië || Italië, Libië, Malta, Tunesië Tyrrheense zee, Corsicaanse zee, Sardijnse zee || Frankrijk, Italië Mul || Mullus barbatus || Adriatische Zee || Albanië, Kroatië, Fed. Rep. Joegoslavië, Italië, Slovenië, || Bodemtrawl, vaste vistuigen || tong, rode zeebrasem, zeebrasem, zeebaars, makreel, bot, Middellandsezee-horsmakreel, doornhaai, zeeduivel, gladde haai, zeekat, muskusoctopus, kleine octopus, gewone pijlinktvis, gewone octopus, bidsprinkhaangarnalen, rode poon Mul || Mullus barbatus Mullus surmuletus || Tyrreense Zee, Zee van Corsica en Zee van Sardinië || Frankrijk, Italië || Bodemtrawl, vaste vistuigen || tong, rode zeebrasem, zeebrasem, zeebaars, makreel, Middellandsezee-horsmakreel, doornhaai, zeeduivel, gladde haai, zeekat, muskusoctopus, kleine octopus, gewone pijlinktvis, gewone octopus, rode poon Gewone naam || Wetenschappelijke naam || Gebied || Enkele geïnteres-seerde landen || Visserijtakken || Enkele verwante soorten Rode garnalen || Aristeus antennatus Aristeomorpha foliacea || Zee van Alboran || Marokko, Spanje || Bodemtrawl, korven || heek, zeeduivel, conger, gaffelkabeljauw, Spaanse hondshaai, zilveren haarstaart, koppotigen, langoustines, blauwkeeltje, Atlantische wrakbaars Ionische Zee || Griekenland, Italië, niet-EU-landen Straat van Sicilië || Italië, Libië, Malta, Spanje en Tunesië, Tyrreense Zee, Zee van Corsica en van Sardinië || Frankrijk, Italië, Spanje Sardines || Sardina pilchardus || Adriatische Zee || Albanië, Kroatië, Fed. Rep. Joegoslavië, Italië, Slovenië, || || Ansjovis, sprot, horsmakreel, Middellandsezee- horsmakreel, makreel, blauwe wijting, rode pijlinktvis, gewone pijlinktvis Golf de Lion || Spanje, Frankrijk Egeïsche zee || Griekenland, Turkije Zeebrasems || Verschillende soorten || Tyrreense Zee, Zee van Corsica en van Sardinië || Frankrijk, Italië || Bodemtrawl, andere gesleepte vistuigen, staande vistuigen, beuglijnen || Schorpioenvissen, zeebaars, pikarellen, gewone octopus, Atlantische wrakbaars, zaagbaarzen, rode poon, gewone langoest Sprot || Sprattus sprattus || Adriatische Zee || Kroatië, Italië, Slovenië || Pelagische trawl, bodemtrawler || Ansjovis, horsmakreel, Middellandsezee-horsmakreel, makreel, rode pijlinktvis, gewone pijlinktvis Steuren || Acipenser spp. Huso huso || Adriatische, Ionische en Egeïsche Zee || Albanië, Kroatië, Fed. Rep. Joegoslavië, Griekenland, Italië, Slovenië, Turkije, || Bodemtrawl, staande vistuigen, beuglijnen || Gewone naam || Wetenschappelijke naam || Gebied || Enkele geïnteres-seerde landen || Visserijtakken || Enkele verwante soorten Zwaardvis || Xiphias gladius || Gehele Middel-landse Zee || Verscheidene landen || Drijvende beuglijnen || andere over grote afstanden trekkende soorten * De vissoorten zijn niet in volgorde van
belangrijkheid opgesomd en niet alle soorten zijn in alle vermelde gebieden
aanwezig. BIJLAGE IV
Voorlopige niet-volledige lijst van visserijtakken die door maatregelen voor
beheersing van de visserij-inspanning zouden kunnen worden getroffen 1. Bodemtrawlers die vissen
op een mengsel van soorten 2. Bodemtrawlers die vissen
op diepwaterschaaldieren 3. Gesleept vistuig voor de
visserij op bepaalde soorten (Aphia minuta, jonge sardines, enz.) 4. Hoog-openende
bodemtrawlers en pelagische trawlers die vissen op demersale en bentopelagische
soorten 5. Pelagische trawlers die
vissen op kleine pelagische soorten 6. Ringzegenvaartuigen die
vissen op kleine pelagische soorten 7. Ringzegenvaartuigen die
vissen op over grote afstanden trekkende soorten 8. Visserij op heek met
kieuwnetten en beuglijnen 9. Visserij op zeebrasem
en/of andere hermafrodiete soorten met beuglijnen en vaste warnetten 10. Visserij op over grote
afstanden trekkende soorten met beuglijnen 11. Visserij op
Sint-Jacobsschelpen met dreggen 12. Visserij op andere
gezamenlijke bestanden met vaste vistuigen [1] Bron: "Regional socio-economic studies on
employment and the level of dependency on fishing" (1999). [2] Algemene Visserijraad voor de Middellandse Zee. [3] COPEMED, ADRIAMED en MEDSUMED. [4] Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee. [5] Internationale Commissie voor de Instandhouding van
Atlantische Tonijn. [6] Zie rapport van de zesde GFCM-ICCAT-vergadering over de
bestanden van grote pelagische vissen in de Middellandse Zee, deel 5, blz. 13,
betreffende de potentiële beheerseffecten van het afmesten van blauwvintonijn:
"Algemene stijging van de visserij-inspanning op pelagische soorten en, in
de nabije toekomst, waarschijnlijke toename van kleine tot middelgrote
blauwvintonijn. [7] ADRIAMED, COPEMED, MEDSUDMED