52001PC0139

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake milieubescherming door het strafrecht /* COM/2001/0139 def. - COD 2001/0076 */

Publicatieblad Nr. 180 E van 26/06/2001 blz. 0238 - 0243


Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake milieubescherming door het strafrecht

(ingediend door de Commissie)

TOELICHTING

1. Motivering:

Teneinde een hoog niveau van bescherming van het milieu te verzekeren (artikel 174, lid 2, EGV) moet het groeiende probleem van de milieucriminaliteit worden aangepakt.

De Commissie heeft een groot aantal richtlijnen goedgekeurd ter bescherming van het milieu. De lidstaten moeten deze omzetten en uitvoeren. Ingevolge artikel 10 van het EGV moeten zij voorts zo nodig doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties treffen om het Gemeenschapsrecht te handhaven [1].

[1] Zie bijvoorbeeld Hof van Justitie, Zaken C-186/98, Nunes-De Matos, Jurispr. 1999, I-4883, en C-77/97, Unilever, Jurispr. 1999, I-431. Zie ook de Mededeling van de Commissie van 3 mei 1995 over de rol van strafmaatregelen bij de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake de interne markt (COM(95)162 def.) en de Resolutie van de Raad van 29 juni 1995 betreffende de uniforme en daadwerkelijke toepasing van het Gemeenschapsrecht en sancties van toepassing op inbreuken op het Gemeenschapsrecht (PB C 188/1 van 22.7.1995). De Commissie heeft er vervolgens naar gestreefd te bewerkstelligen dat waar nodig bepalingen inzake passende sancties in de communautaire maatregelen worden opgenomen.

Uit de ervaring is gebleken dat de op het ogenblik door de lidstaten gehanteerde sancties niet steeds volstaan om een volledige conformiteit met het Gemeenschapsrecht te bewerkstelligen. Niet alle lidstaten voorzien in strafrechtelijke sancties tegen de meest ernstige inbreuken op de bepalingen van het Gemeenschapsrecht ter bescherming van het milieu. Er zijn nog steeds vele vormen van ernstige overtreding van het Gemeenschaprecht op het gebied van de milieubescherming waarop geen voldoende afschrikkende en doeltreffende straffen staan.

Hoewel het Gemeenschaprecht in bepaalde gevallen de lidstaten reeds kan verplichten om te voorzien in strafrechtelijke sancties uit hoofde van artikel 10 EGV, is er op het ogenblik nog geen communautaire bepaling die dit soort sancties uitdrukkelijk voorschrijft. Bijgevolg is er niet alleen een gebrek aan rechtszekerheid in verband met de verplichting van de lidstaten om te voorzien in strafrechtelijke sancties, maar is er evenmin sprake van een minimumnorm of een acquis communautaire ten aanzien van misdrijven ten nadele van het milieu.

In vele gevallen zullen enkel strafrechtelijke sancties een voldoende afschrikkende werking hebben. In de eerste plaats is het opleggen van strafrechtelijke sancties een vorm van sociale afkeuring van een kwalitatief andere orde dan administratieve sancties of een civielrechtelijke vergoedingsregeling. Strafrechtelijke sancties spreken duidelijke taal ten opzichte van overtreders en zij hebben een veel groter afschrikkend effect. Zo kan bijvoorbeeld de afschrikkende werking van administratieve of andere financiële sancties ontbreken wanneer de overtreders in het geheel niet of juist zeer financieel draagkrachtig zijn.

In de tweede plaats zijn de middelen waarover in het kader van de strafrechtelijke vervolging en strafrechtelijk onderzoek (en de bijstand tussen lidstaten) kan worden beschikt krachtiger dan de instrumenten van het bestuurs- en burgerlijke recht en kunnen zij het onderzoek dus doeltreffender maken. Voorts is er de bijkomende garantie van onpartijdigheid van de instanties die het onderzoek verrichten, omdat andere dan de administratieve instanties die exploitatie- of lozingsvergunningen hebben afgegeven bij het strafrechtelijk onderzoek zullen zijn betrokken.

Er moet bijgevolg een minimumnorm worden vastgesteld wat betreft de bestanddelen van strafbare feiten die een inbreuk vormen op het Gemeenschapsrecht ter bescherming van het milieu. Met het oog op een betere en geharmoniseerde toepassing ervan in alle lidstaten verdient het de voorkeur op communautair in plaats van op nationaal op te treden (artikel 5, lid 2, EGV).

2. De rechtsgrond

De Europese Raad te Tampere van 15 en 16 oktober 1999 verzocht om inspanningen om tot gemeenschappelijke definities, strafbaarstelling en straffen te komen, waarbij men zich in eerste instantie op een beperkt aantal sectoren van bijzondere betekenis zou moeten richten, waaronder de milieucriminaliteit.

De Raad Justitie en Binnenlandse zaken kwam op 28 september 2000 overeen dat een dergelijk acquis inzake milieuovertredingen tot stand diende te worden gebracht. Op 7 juli 2000 [2] bracht het Europees Parlement een gunstig advies uit betreffende een initiatief van het Koninkrijk Denemarken met het oog op een kaderbesluit inzake ernstige milieucriminaliteit [3].

[2] EP document nr. A5-0178/2000.

[3] PB C 39/4 van 11.2.2000.

Het vraagstuk van de passende rechtsgrond is intensief besproken binnen de werkgroep van de Raad betreffende het substantiële strafrecht en het op grond van artikel 36 van het EU-Verdrag opgerichte coördinatiecomité. Aangezien deze aangelegenheid zowel de milieubescherming als de justitiële samenwerking in strafzaken betreft, moest worden uitgemaakt of de behandeling ervan onder de bepalingen van het EG- of van het EU-Verdrag zou vallen.

Zoals uiteengezet in het werkdocument van de Commissiediensten van 7.2.2001 [4] gaat de Commissie ervan uit dat een acquis communautaire inzake milieucriminaliteit in het kader van het Gemeenschapsrecht moet en kan worden vastgesteld. Dit geldt in het bijzonder voor de definitie van de vormen van verontreiniging die onderworpen zijn aan strafrechtelijke sancties en voor de algemene verplichting van de lidstaten om te voorzien in dergelijke sancties. Deze aangelegenheden vallen overeenkomstig artikel 175 van het EG-Verdrag onder de bevoegdheid van de Gemeenschap aangezien zij de bescherming van het milieu betreffen. In de artikelen 47 en 29 van het EU-Verdrag wordt duidelijk de voorrang gegeven aan het Gemeenschapsrecht. Bijgevolg is er geen aanleiding voor een instrument uit hoofde van artikel 34 van het EU-Verdrag.

[4] SEC(2001)227.

3. Voornaamste inhoud van de artikelen van het voorstel

a) Oogmerk en draagwijdte van de toepassing (artikelen 1 en 3)

De voorgestelde ontwerprichtlijn geldt enkel voor activiteiten waarmee de bepalingen van het Gemeenschapsrecht ter bescherming van het milieu en/of de door de lidstaten getroffen regelingen ter uitvoering daarvan worden overtreden. Definities van elementen van strafbare dienen bijgevolg te worden gezien in het licht van de overeenkomstige definities in het bestaande Gemeenschapsrecht. Zo verwijst bijvoorbeeld de term "lozing van afgewerkte olie" naar Richtlijn 75/439/EEG inzake de verwijdering van afgewerkte olie [5].

[5] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 23. Zie met name de artikelen 1 en 4 van deze richtlijn.

Het voorstel betreft niet alle onder het Gemeenschaprecht vallende activiteiten maar enkel ernstige vormen van verontreiniging die kunnen worden toegeschreven aan natuurlijke of rechtspersonen. Zo zou de richtlijn bijvoorbeeld niet gelden voor verontreiniging veroorzaakt door diffuse bronnen, hoewel deze grotendeels valt onder de communautaire bepalingen waarbij kwaliteitsdoelstellingen worden vastgesteld.

b) Strafbare feiten (artikel 3)

Overeenkomstig het beginsel dat het optreden van de Gemeenschap niet verder mag gaan dan hetgeen nodig is om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken (artikel 5, lid 3, EGV) betreft het voorstel verontreinigende activiteiten die in het algemeen significante milieuaantasting of aanzienlijke schade aan het milieu veroorzaken of kunnen veroorzaken. Wanneer er sprake is van opzet of grove nalatigheid moeten de betrokken activiteiten strafbaar worden gesteld.

In artikel 3 wordt een aantal gevallen genoemd van niet-nakoming van verplichtingen uit hoofde van de communautaire milieuwetgeving en/of de nationale wettelijke bepalingen waarbij deze wetgeving in de nationale rechtsorde worden overgebracht. Enkel die gevallen zijn geselecteerd welke een ernstige aantasting van het milieu inhouden. Het feit dat deze activiteiten nog steeds voorkomen in delen van de Gemeenschap is een duidelijke aanwijzing dat de bestaande sancties niet steeds de nodige afschrikkende werking hebben.

Met het oog op de rechtszekerheid is in de bijlage bij de voorgestelde richtlijn een volledige lijst opgenomen van de communautaire bepalingen waarbij de in artikel 3 beschreven activiteiten worden verboden. Ten aanzien van al deze gevallen wordt geoordeeld dat er ten minste strafrechtelijke sancties noodzakelijk zijn om een voldoende afschrikkende werking in de gehele Gemeenschap te bewerkstelligen. Met het oog op deze richtlijn zal iedere toekomstige wijziging van de in de bijlage genoemde richtlijnen automatisch ook voor deze richtlijn gelden. Wat betreft de toekomstige communautaire wetgeving zal in elke tekst worden vastgesteld in hoeverre er in strafrechtelijke sancties moet worden voorzien.

Sommige van de in artikel 3 genoemde activiteiten zijn als zodanig verboden krachtens de verschillende communautaire wettelijke bepalingen, ongeacht of er in een gegeven geval sprake is van een concrete schadelijke invloed op het milieu. Volgens het Gemeenschapsrecht zijn dergelijke activiteiten schadelijk of bijzonder gevaarlijk voor het milieu. Daarom dienen deze activiteiten eveneens als strafbare feiten te worden beschouwd, aangezien de gevaren voor het milieu zijn gelegen in de activiteit als zodanig, onafhankelijk van de eventuele schade die wordt aangericht.

Aan de toepassing van de communautaire milieuwetgeving, die grotendeels aan de bron ligt van het milieurecht van de lidstaten, wordt in de gehele Gemeenschap grote zorg besteed. De milieusector is de eerste die op communautair niveau wordt gecontroleerd op overtredingen in de praktijk. De Commissie zal nagaan of er een juridisch instrument tot stand kan worden gebracht op grond waarvan strafrechtelijke sancties kunnen worden getroffen ten aanzien van onwettige activiteiten in verband met kernmaterialen. Deze aangelegenheid zal wellicht moeten worden geregeld in het kader van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

c) Sancties, medeplichtigheid en uitlokking (artikel 4)

Overeenkomstig het evenredigheids- en subsidiariteitsbeginsel worden in deze richtlijn geen vraagstukken geregeld die verband houden met strafrechtelijk onderzoek en vervolging, noch vraagstukken in verband met strafvordering. Het is aan de rechterlijke instanties in de lidstaten om te beslissen of de in artikel 3 genoemde strafbare feiten in alle gevallen moeten worden vervolgd, dan wel of er kan worden afgezien van strafrechtelijke sancties in minder ernstige gevallen, wanneer het effect op het milieu onbeduidend is.

Wat betreft natuurlijke personen zou de richtlijn de lidstaten verplichten te voorzien in doeltreffende, afschrikkende en evenredige strafrechtelijke sancties op de genoemde inbreuken op het Gemeenschapsrecht. Teneinde het milieu doeltreffend te beschermen is het van belang ook de deelneming (medeplichtigheid en uitlokking) aan de in artikel 3 omschreven delicten strafbaar te stellen. In ernstige gevallen zouden de lidstaten moeten voorzien in de mogelijkheid van gevangenisstraf. In dat verband zouden zij een zekere discretionaire bevoegdheid hebben ten aanzien van het vaststellen van dergelijke ernstige gevallen.

Wat betreft rechtspersonen is het van wezenlijk belang voor een doeltreffende handhaving van de communautaire milieuwetgeving dat zij aansprakelijk kunnen worden gesteld en dat er tegen hen in de gehele Gemeenschap sancties kunnen worden getroffen. Het is echter mogelijk dat het voor sommige lidstaten moeilijk is om zonder fundamentele wijzigingen in hun nationale rechtsstelsels te voorzien in strafrechtelijke sancties tegen rechtspersonen. De lidstaten zouden bijgevolg kunnen voorzien in andere dan strafrechtelijke sancties, mits deze doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Zo zouden zij bijvoorbeeld buiten de strafrechtelijke sfeer geldboetes, plaatsing onder toezicht van de rechter, rechterlijke bevelen tot ontbinding of uitsluiting van het voordeel van een gunstige regeling van de overheid of van overheidssteun kunnen opleggen.

4. Aard van de voorgestelde richtlijn

Het voorstel behelst een minimumnorm inzake milieubescherming door het strafrecht. Krachtens artikel 176 van het EGV staat het de lidstaten vrij verdergaande beschermingsmaatregelen te handhaven en te treffen. Zo kunnen zij bijvoorbeeld bijkomende strafbare feiten en/of bijkomende soorten sancties of straffen vaststellen. In dat verband zouden zij er bijvoorbeeld in kunnen voorzien natuurlijke personen te verbieden een activiteit uit te oefenen waarvoor een vergunning of goedkeuring van de overheid nodig is, dan wel een vennootschap of stichting op te richten, te beheren of te leiden.

5. Mogelijke aanvullende maatregelen krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie

Afgezien van de bepalingen van deze richtlijn zou het nodig kunnen zijn in het kader van het EU-Verdrag verdere stappen te ondernemen met het oog op verbetering van de justitiële samenwerking. Op basis van het huidige overleg in de Raad naar aanleiding van het initiatief van het Koninkrijk Denemarken kan worden overwogen eveneens een kaderbesluit op grond van artikel 34, lid 2, onder b), van het EU-Verdrag vast te stellen. Dit zou betrekking kunnen hebben op de strafrechtspraak, maatregelen tot wederzijdse uitlevering en/of coördinatie van vervolgingen en onderzoeking.

Ten aanzien van de bestanddelen van strafbare feiten zou in een kaderbesluit kunnen worden verwezen naar de bijgaande communautaire richtlijn. In het licht van artikel 31, onder e), van het EU-Verdrag en van het actieplan van de Raad en de Commissie inzake de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid van 1998 [6] zou in een dergelijk instrument bijzondere nadruk kunnen worden gelegd op de georganiseerde misdaad en/of het terrorisme.

[6] PB C 19 van 23.1.1999, punt 46.

2001/0076 (COD)

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende milieubescherming door het strafrecht

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie [7],

[7] PB C [...], [...], blz. [...].

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [8],

[8] PB C [...], [...], blz.. [...].

Gezien het advies van het Comité van de Regio's [9],

[9] PB C [...], [...], blz. [...].

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [10],

[10] PB C [...], [...], blz. [...].

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Ingevolge artikel 174, lid 2, van het Verdrag streeft de Gemeenschap in haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming.

(2) De Gemeenschap is bezorgd over de toeneming van het aantal milieudelicten en de gevolgen daarvan, die zich in toenemende mate uitstrekken over de grenzen van de staten waar de misdrijven worden gepleegd. Dergelijke misdrijven vormen een bedreiging op voor het milieu en dienen derhalve op passende wijze te worden bestreden.

(3) Activiteiten waardoor inbreuk wordt gemaakt op het Gemeenschapsrecht en/of de door de lidstaten getroffen bepalingen ter uitvoering daarvan dienen in de gehele Gemeenschap te worden onderworpen aan doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties op nationaal niveau.

(4) Uit de ervaring is gebleken dat de bestaande stelsels van sancties niet volstaan om een volledige naleving van het Gemeenschapsrecht te verzekeren. Deze naleving kan en dient te worden afgedwongen door middel van strafrechtelijke sancties, die een vorm van sociale afkeuring vertegenwoordigen van een kwalitatief andere orde dan administratieve sancties of een civielrechtelijke vergoedingsregeling.

(5) Gemeenschappelijke bepalingen inzake strafrechtelijke sancties zouden het mogelijk maken doeltreffender methoden inzake onderzoek en bijstand binnen en tussen de lidstaten toe te passen dan die welke in het kader van de administratieve samenwerking mogelijk zijn.

(6) Doordat het opleggen van sancties wordt opgedragen aan rechterlijke in plaats van aan administratieve instanties wordt de verantwoordelijkheid voor het onderzoek en de controle op de naleving van de milieubepalingen toegewezen aan autoriteiten die onafhankelijk zijn van die welke exploitatie- en lozingsvergunningen afgeven.

(7) Teneinde een doeltreffende bescherming van het milieu te verzekeren, is er in het bijzonder behoefte aan afschrikkende sancties op activiteiten die in het algemeen significante aantasting van het milieu veroorzaken of kunnen veroorzaken.

(8) Deze activiteiten dienen daarom in de gehele Gemeenschap strafbaar te worden gesteld voor zover zij opzettelijk of uit grove nalatigheid worden begaan en zij dienen te worden onderworpen aan strafrechterlijke sancties en in ernstige gevallen aan vrijheidsstraffen.

(9) Medeplichtigheid aan en uitlokking tot dergelijke activiteiten dient eveneens strafbaar te worden gesteld om tot doeltreffende bescherming van het milieu te komen. Dit geldt eveneens voor niet-nakoming van een wettelijke verplichting om te handelen, omdat zulks hetzelfde effect kan hebben als actieve handelingen en daarom dient te worden onderworpen aan overeenkomstige sancties.

(10) Ook rechtspersonen dienen in de gehele Gemeenschap te worden onderworpen aan doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties omdat inbreuken op het Gemeenschapsrecht in vele gevallen worden gepleegd in het belang of ten gunste van rechtspersonen.

(11) De lidstaten dienen de Commissie van zodanige informatie betreffende de tenuitvoerlegging van deze richtlijn te voorzien dat zij in staat is het effect ervan te evalueren.

(12) In deze richtlijn worden de grondrechten en beginselen geëerbiedigd zoals deze met name worden erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 - Doel

Het doel van deze richtlijn is een doeltreffender toepassing van het Gemeenschapsrecht op het gebied van de milieubescherming te verzekeren door voor de gehele Gemeenschap minimumnormen inzake strafbare feiten vast te stellen.

Artikel 2 - Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

(a) "rechtspersoon": ieder lichaam dat deze rechtspositie uit hoofde van de toepasselijke nationale wetgeving geniet, behalve staten en andere publiekrechtelijke lichamen die handelen in de uitoefening van hun soevereine rechten, evenals openbare internationale organisaties;

(b) "activiteiten": zowel actieve handelingen als het nalaten te handelen, voor zover er een wettelijke verplichting geldt om te handelen.

Artikel 3 - Strafbare feiten

De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende activiteiten als strafbare feiten worden aangemerkt wanneer zij opzettelijk of uit grove nalatigheid worden verricht, in zoverre zij een overtreding inhouden van de in de bijlage vermelde bepalingen van het Gemeenschapsrecht ter bescherming van het milieu en/of de bepalingen die de lidstaten hebben getroffen teneinde het Gemeenschapsrecht terzake toe te passen:

(a) de lozing van koolwaterstoffen, afgewerkte olie of zuiveringsslib in water;

(b) de lozing, emissie of introductie van een hoeveelheid stoffen in de lucht, de bodem of het water en de behandeling, de verwijdering, de opslag, het vervoer, de uitvoer of invoer van gevaarlijke afvalstoffen;

(c) de lozing van afval op of in de bodem of in het water, inclusief de exploitatie van een stortplaats;

(d) het bezitten, vangen, beschadigen, doden van of handelen in beschermde in het wild levende dier- en plantensoorten of delen daarvan;

(e) de significante aantasting van een beschermde habitat;

(f) handel in ozonafbrekende stoffen;

(g) de exploitatie van een installatie waarin een gevaarlijke activiteit plaatsvindt of waarin gevaarlijke stoffen of preparaten worden opgeslagen of gebruikt.

Artikel 4 - Sancties

De lidstaten zorgen ervoor dat op de in artikel 3 genoemde misdrijven en op de medeplichtigheid aan of uitlokking van deze misdrijven doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen worden gesteld.

a) Ten aanzien van natuurlijke personen voorzien de lidstaten in strafrechtelijke sancties, welke in ernstige gevallen kunnen gaan tot vrijheidsstraffen.

b) Ten aanzien van natuurlijke en rechtspersonen voorzien de lidstaten in voorkomend geval in geldboetes, uitsluiting van het voordeel van een gunstige regeling van de overheid of van overheidssteun, tijdelijk of blijvend verbod om commerciële activiteiten uit te oefenen, plaatsing onder toezicht van de rechter of rechterlijke bevelen tot ontbinding .

Artikel 5 - Verslagen

Om de drie jaar brengen de lidstaten aan de Commissie verslag uit betreffende de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Op basis van deze verslagen dient de Commissie een communautair verslag in bij het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 6 - Omzetting

(1) De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [1 september 2003] aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

(2) Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

(3) De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 7 - Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 8 - Geadresseerden

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, [...]

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

[...] [...]

BIJLAGE Overzicht van de communautaire bepalingen ter bescherming van het milieu waarnaar in artikel 3 wordt verwezen [11]

[11] In de hieronder genoemde bepalingen zijn de wijzigingen tot 1 maart 2001 opgenomen.

Richtlijn 70/220/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door gassen afkomstig van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen [12];

[12] PB 1970, L 76, blz.1

Richtlijn 72/306/EEG van de Raad van 2 augustus 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen [13];

[13] PB 1972, L 190, blz.1

Richtlijn 75/439/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie [14];

[14] PB 1975, L 194, blz.23

Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen [15];

[15] PB 1975, L 194, blz.39

Richtlijn 76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd [16];

[16] PB 1976, L 129, blz.23

Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten [17];

[17] PB 1976, L 262, blz.201

Richtlijn 77/537/EEG van de Raad van 28 juni 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de maatregelen die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen [18];

[18] PB 1977, L 220, blz.38

Richtlijn 78/176/EEG van de Raad van 20 februari 1978 betreffende de afvalstoffen afkomstig van de titaandioxyde-industrie [19];

[19] PB 1978, L 54, blz.19

Richtlijn 79/117/EEG van de Raad van 21 december 1978 houdende verbod van het op de markt brengen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen bevattende bepaalde actieve stoffen [20];

[20] PB 1979, L 33, blz.36

Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand [21];

[21] PB 1979, L 103, blz.1

Richtlijn 80/68/EEG van de Raad van 17 december 1979 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen [22];

[22] PB 1980, L 20, blz.43

Verordening (EEG) nr. 348/81 van de Raad van 20 januari 1981 betreffende een gemeenschappelijke regeling die van toepassing is op de invoer van producten afkomstig van walvisachtigen [23];

[23] PB 1981, L 39, blz.1

Richtlijn 82/176/EEG van de Raad van 22 maart 1982 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van de sector elektrolyse van alkalichloriden [24];

[24] PB 1982, L 81, blz.29

Richtlijn 83/129/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de invoer in de lidstaten van huiden van bepaalde zeehondenjongen en daarvan vervaardigde producten [25];

[25] PB 1983, L 91, blz.30

Richtlijn 83/513/EEG van de Raad van 26 september 1983 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van cadmium [26];

[26] PB 1983, L 291, blz.1

Richtlijn 84/156/EEG van de Raad van 8 maart 1984 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van andere sectoren dan de elektrolyse van alkalichloriden [27];

[27] PB 1984, L 74, blz.49

Richtlijn 84/360/EEG van de Raad van 28 juni 1984 betreffende de bestrijding van door industriële inrichtingen veroorzaakte luchtverontreiniging [28];

[28] PB 1984, L 188, blz.20

Richtlijn 84/491/EEG van de Raad van 9 oktober 1984 betreffende de grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor de lozing van hexachloorcyclohexaan [29];

[29] PB 1994, L 274, blz.11

Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw [30];

[30] PB 1986, L 181, blz.6

Richtlijn 86/280/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van bepaalde onder lijst I van de bijlage van Richtlijn 76/464/EEG vallende gevaarlijke stoffen [31];

[31] PB 1986, L 181, blz.16

Richtlijn 88/77/EEG van de Raad van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van gasvormige verontreinigingen door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen [32];

[32] PB 1988, L 36, blz.33

Richtlijn 88/609/EEG van de Raad van 24 november 1988 inzake beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties [33];

[33] PB 1988, L 336, blz.1

Richtlijn 89/369/EEG van de Raad van 8 juni 1989 ter voorkoming van door nieuwe installaties voor de verbranding van stedelijk afval veroorzaakte luchtverontreiniging [34];

[34] PB 1989, L 163, blz.32

Richtlijn 89/429/EEG van de Raad van 21 juni 1989 ter vermindering van door bestaande installaties voor de verbranding van stedelijk afval veroorzaakte luchtverontreiniging [35];

[35] PB 1989, L 203, blz.50

Richtlijn 90/219/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen [36];

[36] PB 1990, L 117, blz.1

Richtlijn 90/220/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu [37];

[37] PB 1990, L 117, blz.15

Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater [38];

[38] PB 1991, L 135, blz.40

Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen [39];

[39] PB 1991, L 377, blz.20

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna [40];

[40] PB 1992, L 206, blz.7

Richtlijn 92/112/EEG van de Raad van 15 december 1992 tot vaststelling van de procedure voor de harmonisatie van de programma's tot vermindering en uiteindelijk algehele opheffing van de verontreiniging door afval van de titaandioxide-industrie [41];

[41] PB 1992, L 409, blz.11

Verordening (EEG) 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap [42];

[42] PB 1993, L 30, blz.1

Richtlijn 93/76/EEG van de Raad van 13 september 1993 tot beperking van kooldioxide-emissies door verbetering van de energie-efficiëntie (SAVE) [43];

[43] PB 1993, L 237, blz.28

Richtlijn 94/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen en tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG [44];

[44] PB 1994, L 100, blz.42

Richtlijn 94/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations [45];

[45] PB 1994, L 365, blz.24

Richtlijn 94/67/EG van de Raad van 16 december 1994 betreffende de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen [46];

[46] PB 1997, L 365, blz.34

Richtlijn 95/21/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de lidstaten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole) [47];

[47] PB 1995, L 157, blz.1

Richtlijn 96/59/EG van de Raad van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's) [48];

[48] PB 1996, L 243, blz.31

Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging [49];

[49] PB 1996, L 257, blz.26

Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken [50];

[50] PB 1997, L 10, blz.13

Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1997 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines [51];

[51] PB 1997, L 59, blz.1

Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer [52];

[52] PB 1997, L 61, blz.1

Richtlijn 98/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen en tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad [53];

[53] PB 1998, L 350, blz.1

Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad [54];

[54] PB 1998, L 350, blz.58

Richtlijn 99/13/EG van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties [55];

[55] PB 1999, L 85, blz.1

Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen [56];

[56] PB 1999, L 182, blz.1

Richtlijn 1999/32/EG van 26 april 1999 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG [57];

[57] PB 1999, L 121, blz.13

Richtlijn 1999/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking en tot wijziging van Richtlijn 88/77/EEG van de Raad [58];

[58] PB 2000, L 44, blz.1

Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken [59];

[59] PB 2000, L 269, blz.34

Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen [60];

[60] PB 2000, L 332, blz.81

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid [61];

[61] PB 2000, L 327, blz.1

Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen [62] .

[62] PB 2000, L 244, blz.1