52000DC0812

Verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's - Evaluatieverslag over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 94/11/EG -etikettering van de in de belangrijkste onderdelen van voor de verbruiker bestemd schoeisel gebruikte materialen /* COM/2000/0812 def. */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Evaluatieverslag over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 94/11/EG - etikettering van de in de belangrijkste onderdelen van voor de verbruiker bestemd schoeisel gebruikte materialen

INHOUDSOPGAVE

1. INLEIDING

1.1. De opstelling van het verslag

1.2. Historisch overzicht

2. TOEPASSING VAN RICHTLIJN 94/11/EG

2.1. Toepassingsgebied

2.2. Definitie van schoeisel

2.3. Etiketteringsvereisten - materialen en onderdelen van schoeisel

2.4. Etiketteringsvereisten - Overige informatie

2.5. Verplichtingen van de verantwoordelijken

2.6. Toezicht op de naleving van de bepalingen

2.6.1. Verantwoordelijke instanties

2.6.2. Sancties

2.7. Het in de handel brengen - Verbod of belemmeringen

2.8. Aanvullende informatie

3. CONCLUSIES

1. INLEIDING

1.1. De opstelling van het verslag

In Richtlijn 94/11/EG van 23 maart 1994 worden de verplichtingen van de lidstaten vastgesteld wat betreft de tenuitvoerlegging van de procedures voor de etikettering van de in de belangrijkste onderdelen van voor de verbruiker bestemd schoeisel gebruikte materialen.

Volgens artikel 6, lid 4, van Richtlijn 94/11/EG moet de Commissie, drie jaar nadat deze richtlijn van toepassing is geworden, aan de Raad een evaluatieverslag voorleggen waarin rekening wordt gehouden met de problemen van de bedrijven bij de uitvoering van de bijlagen van deze richtlijn, en moet zij in voorkomend geval passende voorstellen tot herziening indienen. De lidstaten moeten de bepalingen van deze richtlijn uiterlijk op 23 maart 1996 toepassen.

In dit verslag wordt de tenuitvoerlegging van de richtlijn in de lidstaten beoordeeld en wordt aandacht besteed aan alle bedenkingen en opmerkingen van de lidstaten en de verschillende marktdeelnemers (bedrijfstakorganisaties, consumenten enz.).

De twee belangrijkste informatiebronnen waarop dit verslag is gebaseerd, zijn enerzijds de gegevens die de lidstaten hebben verstrekt naar aanleiding van een brief van de Commissie en anderzijds een vragenlijst over de kwalitatieve aspecten van de uitvoering van de richtlijn op nationaal niveau, die naar de bedrijfstakorganisaties uit de schoeiselindustrie en de consumentenverenigingen werd gestuurd.

Dit initiatief kon op heel wat medewerking van de Europese industrie rekenen, maar de respons van de consumentenverenigingen was laag, kennelijk omdat er geen enquête over het consumentengedrag ten aanzien van etikettering werd gehouden.

Het doel van dit verslag is een algemeen overzicht van de toepassing van de richtlijn te geven, rekening houdend met de moeilijkheden waarmee de marktdeelnemers werden geconfronteerd bij de uitvoering van deze bepalingen. In het verslag wordt niet nagegaan of de nationale maatregelen in overeenstemming met de richtlijn zijn.

1.2. Historisch overzicht

Meer dan acht jaar werd er op communautair niveau gediscussieerd over het proces dat geleid heeft tot de goedkeuring van communautaire wetgeving over de etikettering van de in de belangrijkste onderdelen van voor de verbruiker bestemd schoeisel gebruikte materialen (Richtlijn 94/11/EG van 23 maart 1994). Oorspronkelijk bestonden er verschillende particuliere etiketteringssystemen in de lidstaten (vrijwillige etikettering met symbolen die door beroepsorganisaties uit de sector waren opgesteld). Vervolgens hebben de overheden van sommige landen wetgevende maatregelen goedgekeurd om de sector te reglementeren. De regelgeving van het land van oorsprong was bepalend om te weten of het schoeisel aan etiketteringsvereisten moest voldoen en zo ja, aan welke. Deze situatie kon aanleiding geven tot een toename van de kosten en tot handelsbelemmeringen binnen de Gemeenschap. Om dit probleem op te lossen hebben verscheidene lidstaten en de desbetreffende sector aangedrongen op een harmoniserende richtlijn, wat uiteindelijk is uitgemond in de goedkeuring van Richtlijn 94/11/EG.

De Commissie was van oordeel dat de verschillen tussen de nationale wetgevingen op dit vlak aanleiding konden geven tot handelsbelemmeringen die niet konden worden opgelost door de toepassing van artikel 30 (of artikel 28) en volgende van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (vrij verkeer van goederen), noch door de onderlinge erkenning tussen de lidstaten van de bestaande wetgeving, noch door de vrijwillige harmonisering door de sector zelf. Er waren ad-hocmaatregelen van afgeleid recht nodig ter aanvulling van het in het Verdrag vastgestelde recht op vrij verkeer.

2. TOEPASSING VAN RICHTLIJN 94/11/EG

In Richtlijn 94/11/EG van 23 maart 1994 worden de basisvoorwaarden voor het vrij verkeer van schoeisel vastgesteld. Hoewel in de richtlijn een aantal eisen worden vermeld die in alle nationale omzettingsmaatregelen moeten worden opgenomen, met name de artikelen 1 en 4 (etiketteringsvereisten), mogen de lidstaten de verplichtingen van bovengenoemde richtlijn aanvullen met andere tekstuele informatie (artikel 5) en in het kader van hun nationale wetgeving de nodige maatregelen treffen als de etiketteringsvoorschiften niet worden nageleefd (artikel 2).

Alle lidstaten hebben de omzettingsmaatregelen van de richtlijn bekendgemaakt. De Commissie heeft nochtans een inbreukprocedure geopend tegen België, Frankrijk, Ierland, Spanje en Luxemburg wegens laattijdige omzetting. Deze zaken werden echter geklasseerd zodra de genoemde lidstaten voldaan hadden aan de bepalingen van de richtlijn.

2.1. Toepassingsgebied

Aangezien deze richtlijn in de eerste plaats tot doel heeft de consumenten betere informatie en een grotere transparantie te bieden, in het kader van de harmonieuze werking van de interne markt, wordt het toepassingsgebied in artikel 1, lid 1, eerste paragraaf gedefinieerd als "voor verkoop aan de verbruiker bestemd schoeisel".

Van deze richtlijn zijn echter uitgesloten: gebruikte tweedehandsschoenen, veiligheidsschoenen die onder Richtlijn 89/686/EEG betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen vallen, schoeisel dat valt onder Richtlijn 76/769/EEG inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten en speelgoedschoeisel.

Bijlage II omvat een niet-exhaustieve lijst van producten die onder deze richtlijn vallen. Overeenkomstig de laatste alinea van deze bijlage mogen de producten van hoofdstuk 64 van de gecombineerde nomenclatuur ("GN") in de regel worden geacht tot het toepassingsgebied van deze richtlijn te behoren.

De meeste lidstaten hebben artikel 1, lid 1, inclusief bijlage II omgezet door de inhoud ervan letterlijk en ongewijzigd over te nemen. Andere hebben hun wetgeving gewijzigd of aangevuld met nieuwe bepalingen.

In het Verenigd Koninkrijk en Ierland werd alinea ix) van bijlage II "orthopedisch schoeisel" vervangen door "orthopedisch schoeisel dat niet onder de regelgeving van 1994 met betrekking tot medisch materiaal valt", wat ons doeltreffender lijkt. Hoewel orthopedisch schoeisel is opgenomen in de niet-exhaustieve lijst, valt dit schoeisel alsmede delen ervan niet onder hoofdstuk 64 van de gecombineerde nomenclatuur (aantekening 1, onder e)), maar onder post 9021 "orthopedische artikelen en toestellen" [1]. Richtlijn 94/11/EG omvat dus kennelijk alleen orthopedisch schoeisel waarvoor geen medisch voorschrift vereist is.

[1] Verordening (EG) nr. 2204/1999 van de Commissie van 12 oktober 1999 tot wijziging van bijlage I van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief.

Frankrijk heeft elke verwijzing naar hoofdstuk 64 van de GN uit bijlage II geschrapt en Duitsland, Italië en Luxemburg hebben de bijlage helemaal niet omgezet.

In Nederland is bijlage II ten uitvoer gelegd door in artikel 1 van de nationale omzettingsmaatregel te verwijzen naar de in artikel 1, lid 1, van de richtlijn vermelde definitie van "schoeisel".

In het algemeen lijken de meeste lidstaten het toepassingsgebied goed te hebben omgezet. In de gevallen waarin de bijlage niet volledig werd omgezet, bestaan er echter twijfels over het toepassingsgebied, met name wat orthopedisch schoeisel betreft.

2.2. Definitie van schoeisel

Volgens artikel 1, lid 1, tweede alinea van Richtlijn 94/11/EG "wordt verstaan onder 'schoeisel': alle producten, bestemd om de voet te beschermen of te bedekken, met zool, met inbegrip van de in bijlage I genoemde delen die afzonderlijk in de handel worden gebracht.".

Deze definitie van schoeisel wordt in de hele Europese Unie erkend, voorzover de lidstaten een soortgelijke definitie hebben goedgekeurd en aanvaard.

De in artikel 1 genoemde bijlage I omvat de omschrijving van de delen van het schoeisel die moeten worden geïdentificeerd (bovendeel, voering en inlegzool, buitenzool) en de bijbehorende pictogrammen of tekstuele aanduiding. Ze omvat eveneens een omschrijving van de materialen (leder, gecoat leder, natuurlijke textielstoffen en synthetische textielstoffen, al dan niet geweven, overige materialen) en de bijbehorende symbolen.

Deze bijlage is ofwel letterlijk door de lidstaten omgezet, ofwel door de erin vervatte definities in de nationale maatregelen op te nemen. Alleen Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben de vermelding "volnerfleder", die kan worden gebezigd in de in Richtlijn 94/11/EG (artikel 5) bedoelde niet-verplichte aanvullende tekstuele informatie, niet overgenomen.

Er zij op gewezen dat de in bijlage I van Richtlijn 94/11/EG vermelde definitie van "textiel" is overgenomen uit Richtlijn 71/307/EEG van 26 juli 1971 inzake textielbenamingen, zoals herhaaldelijk gewijzigd [2]. Het gebruik van het pictogram "textiel", waarin wordt voorzien door Richtlijn 94/11/EG, lijkt geen problemen te veroorzaken.

[2] Richtlijn 71/307/EG werd meermaals grondig gewijzigd. Ze werd uiteindelijk gecodificeerd als Richtlijn 96/74/EG van 12 december, die op haar beurt werd gewijzigd door Richtlijn 97/37/EG van 19 juni.

In artikel 2, lid 3, van de richtlijn inzake textielbenamingen (96/74/EG) worden "warme voeringen van schoeisel" met textielproducten gelijkgesteld en aan dezelfde bepalingen onderworpen. Dit betekent dat, naast de vereisten van Richtlijn 94/11/EG, ook de generische samenstelling van de isolerende voeringen van het schoeisel steeds moet worden vermeld.

De Europese industrie is van oordeel dat het volstaat het pictogram van het materiaal "textiel", waarin wordt voorzien door Richtlijn 94/11/EG inzake de etikettering van schoeisel, te gebruiken, eventueel aangevuld met informatie overeenkomstig artikel 5 van deze richtlijn. Om een wildgroei van etiketten te vermijden heeft de industrie aan de Commissie gevraagd de nodige wijzigingen van Richtlijn 96/74/EG voor te stellen.

2.3. Etiketteringsvereisten - materialen en onderdelen van schoeisel

Overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder i), moet het etiket informatie bevatten over de drie onderdelen van het schoeisel als omschreven in bijlage I, te weten: het bovendeel, de voering en de inlegzool en de buitenzool.

De samenstelling van het schoeisel wordt (overeenkomstig de bepalingen van artikel 4) weergegeven op basis van hetzij pictogrammen, hetzij een tekst (art. 1, lid 2, onder ii)) voor specifieke materialen als beschreven in bijlage I. Toebehoren en versterkingen worden niet in aanmerking genomen bij de vaststelling van het materiaal van het bovendeel (art. 1, lid 2, onder iii)); voor de buitenzool wordt de classificatie gebaseerd op het volume van de daarin gebruikte materialen (art. 1, lid 2, onder iv)).

De wetgeving van alle lidstaten is quasi identiek aan de richtlijn. In de praktijk zijn er echter verschillen in de wijze waarop artikel 1, lid 2, wordt toegepast, met name wat betreft het gebruik van het pictogram "voering en inlegzool". Volgens de definitie van bijlage I gaat het om "de voering van het bovendeel en de binnenzool die de binnenzijde van het schoeisel vormen". Het gebruik van één pictogram voor de voering en de inlegzool leidt tot problemen bij schoeisel zonder voering.

-Italië en Griekenland interpreteren artikel 1, lid 2, zeer ruim. Beide landen baseren zich op de geest van de richtlijn: de consumenten informeren over de materialen van de belangrijkste onderdelen van het schoeisel. In het geval van schoeisel zonder voering gaan ze uit van het algemene beginsel dat de materialen van de onderdelen die direct in contact komen met de voet, namelijk de onderkant van het bovendeel, moeten worden vermeld.

-Voor de fabrikanten blijft de interpretatie van Italië en Griekenland van praktisch belang omdat zij leidt tot een eenvoudige en duidelijke etikettering die tot doel heeft de consumenten bondig te informeren over de aard van het materiaal waaruit de binnenkant van het schoeisel voor het grootste gedeelte is gemaakt (met of zonder voering).

-Het Verenigd Koninkrijk is van mening dat de consumenten kunnen worden misleid over de "structuur" van het schoeisel indien ook bij schoeisel dat geen afzonderlijke voering heeft naar een voering en binnenzool wordt verwezen. Teneinde een interpretatie volgens de geest van de richtlijn, namelijk het verstrekken van informatie over de materialen aan de binnenkant van het schoeisel (die in contact komen met de voet), te vergemakkelijken, heeft het Verenigd Koninkrijk in zijn brief van 2.7.99 aan de Commissie voorgesteld om in artikel 1, lid twee, onder i) b) "voering en inlegzool" te vervangen door "binnenoppervlak".

-De Franse overheid eist dat expliciet op het (al dan niet lederen) schoeisel zou worden vermeld dat het geen voering heeft. Overeenkomstig artikel 1 van de richtlijn bevat het etiket informatie over de samenstelling van de drie onderdelen van het schoeisel; de richtlijn voorziet niet expliciet in een pictogram om de consument te informeren dat het schoeisel geen voering heeft. Frankrijk eist dan ook dat er een speciaal merkteken op dit schoeisel zou worden aangebracht, hetzij door op het pictogram "niet gevoerd" te vermelden, hetzij door het pictogram te vervangen door de tekst "inlegzool", met vermelding van de samenstelling ervan. Er zij op gewezen dat deze eis niet is opgenomen in het decreet tot omzetting van de richtlijn, maar door de controleïnstantie als richtsnoer aan de fabrikanten is meegedeeld.

De Franse overheid heeft ook melding gemaakt van een ander nadeel van het gebruik van één pictogram. Als de voering en de inlegzool van het schoeisel niet dezelfde samenstelling hebben, kan de consument niet met zekerheid weten op welk van beide de pictogrammen met de gebruikte materialen betrekking hebben. Frankrijk is dan ook van oordeel dat voor de voering en de inlegzool twee verschillende pictogrammen moeten worden gebruikt, maar heeft geen maatregelen in die zin getroffen.

Ingevolge een klacht van de Europese industrie tegen de eis van de Franse overheid om, overeenkomstig de artikelen 3 en 5 van de richtlijn, merktekens met aanvullende informatie aan te brengen op schoeisel zonder voering, heeft de Commissie een onderzoek ingesteld naar de verenigbaarheid van de nationale maatregelen met de bepalingen van Richtlijn 94/11/EG. De Commissie wordt immers geacht in te grijpen als de nationale vereisten de werking van de interne markt belemmeren. Dit dossier is nog steeds niet afgesloten.

Volgens de Franse overheid leidt de toepassing van artikel 1, lid 2, onder i), tot problemen omdat de tekst van de richtlijn niet concreet genoeg is. De Commissie gaat na of deze tekst kan worden verduidelijkt en raadpleegt hiertoe deskundigen uit de lidstaten en de desbetreffende sector.

Gezien de verschillende praktijken in de lidstaten en de klacht van de industrie tegen Frankrijk is het absoluut noodzakelijk een geharmoniseerde aanpak uit te werken en op te volgen teneinde de goede werking van de interne markt te garanderen en belemmeringen van het vrije verkeer van goederen te vermijden.

2.4. Etiketteringsvereisten - Overige informatie

De meeste lidstaten hebben artikel 4, leden 1 tot en met 4, zonder wijzigingen omgezet. In de hele Europese Gemeenschap gelden dan ook gemeenschappelijke regels voor de etikettering van schoeisel (vermelding van het materiaal dat ten minste 80 % van het schoeisel vormt; leesbare, goed bevestigde en begrijpelijke informatie op ten minste een exemplaar van het schoeisel; de etiketten moeten op het schoeisel worden gedrukt, gelijmd, erin geperst of eraan vastgebonden).

Alle lidstaten hebben er in hun omzettingsmaatregelen op toegezien dat de consumenten correct worden geïnformeerd over de betekenis van de pictogrammen en sommige landen vermelden expliciet dat een informatiebord (Italië) of, in supermarkten, meerdere borden (Denemarken) op een zichtbare plaats en in de nabijheid van het schoeisel (Frankrijk, België) moeten worden geplaatst. Griekenland heeft in bijlage III van zijn regelgeving voorschriften voor de kleinhandel in schoeisel en een model van een bord opgenomen.

Ierland merkt op dat gelijmde etiketten (art. 4, lid 3) gemakkelijk loskomen, met name bij het passen van het schoeisel. Dit bemoeilijkt de taak van de kleinhandelaar ervoor te zorgen dat het verkochte schoeisel voorzien is van de passende etikettering zoals voorgeschreven in deze richtlijn. De andere lidstaten hebben kennelijk niet met dit probleem te kampen.

2.5. Verplichtingen van de verantwoordelijken

De meeste lidstaten hebben artikel 4, lid 5, van Richtlijn 94/11/EG letterlijk omgezet.

In de hele Europese Unie is de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde verantwoordelijk voor het leveren van het etiket en voor de juistheid van de informatie daarop. Indien noch de fabrikant, noch diens gemachtigde in de Gemeenschap gevestigd is, berust deze verplichting bij degene die het schoeisel in de Gemeenschap voor het eerst verhandelt. Overeenkomstig hetzelfde artikel moet de detailhandelaar ervoor zorgen dat het verkochte schoeisel voorzien is van de passende etikettering zoals voorgeschreven in deze richtlijn.

In Nederland is de omzetting van artikel 4, lid 5 alleen gebeurd in de vorm van een verwijzing naar artikel 1, lid 1, van de Warenwet, die is opgenomen in de toelichting bij het omzettingsbesluit (Warenwetbesluit etikettering schoeisel ).

2.6. Toezicht op de naleving van de bepalingen

Overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 94/11/EG zijn de lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat het in de Gemeenschap in de handel gebracht schoeisel aan de etiketteringsvoorschriften van deze richtlijn voldoet. Bovendien moet volgens dit artikel "de betrokken lidstaat overeenkomstig zijn nationale recht passende maatregelen nemen" indien schoeisel dat niet aan de etiketteringsvoorschriften voldoet, in de handel wordt gebracht.

Dit artikel laat de lidstaten heel wat speelruimte om de meest doeltreffende wijze van toezicht op het in de handel brengen van schoeisel te kiezen. Dit artikel moet diepgaand bestudeerd en besproken worden want, naar gelang de traditie van de lidstaten, bestaan er aanzienlijke verschillen in de omzetting ervan.

Gezien het voorgaande moet, in het kader van het toezicht op de omzetting, worden nagegaan of de omzettingsmaatregelen de volgende twee elementen bevatten: enerzijds de overheden die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de verplichting ervoor te zorgen dat er geen niet-conform schoeisel op de markt wordt gebracht en anderzijds de repressieve maatregelen, m.a.w. de sancties die worden opgelegd als de fabrikant deze verplichting niet naleeft.

2.6.1 Verantwoordelijke instanties

Bepaalde lidstaten hebben in hun omzettingsbesluit expliciet vermeld welke nationale instanties bevoegd zijn voor het toezicht op de naleving van de etiketteringsvoorschriften voor schoeisel; dit is het geval voor Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Portugal en Italië.

In andere lidstaten wordt de verplichting tot aanstelling van een bevoegde instantie omgezet door naar algemene wetgeving te verwijzen [3]. In deze gevallen is de verwijzing vaak onduidelijk omdat ze geen deel uitmaakt van de wetgevende tekst zelf en de lezer doorverwijst naar diverse andere wetgevende teksten. Dit kan tot gevolg hebben dat het niet duidelijk is welke instantie bevoegd is.

[3] Frankrijk - "Code de la Consommation", met name artikel L-214-1, ter garantie van eerlijke handelspraktijken België - Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met name artikel 14 Oostenrijk - Federale wet inzake oneerlijke concurrentie van 1984, gewijzigd door de wet van 1993 Denemarken - Wet op de handelspraktijken Finland- Wet van 20 januari 1978 inzake consumentenbescherming, hoofdstuk 2, artikel 6 Luxemburg - Gewijzigde wet van 9 augustus 1971 inzake de tenuitvoerlegging en goedkeuring van de besluiten en richtlijnen en de goedkeuring van de verordeningen van de Europese Gemeenschappen betreffende economie, techniek, landbouw, bosbouw, sociale zaken en vervoer Nederland - Richtlijn 94/11/EG wordt ten uitvoer gelegd door het Warenwetbesluit etikettering van schoeisel op te nemen in de Warenwet, die verband houdt met de Wet op de economische delicten Duitsland - "Lebensmittel und Bedarfsgegentändegesetz". Spanje - Wet 26/1984 van 19.7.1984; Besluit 1945/1983 van 22.6.1983 (sancties).

Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, zijn de volgende instanties bevoegd voor het toezicht op de naleving van Richtlijn 94/11/EG:

-België - het Bestuur economische inspectie

-Denemarken - het Nationaal agentschap voor consumentenzaken

-Duitsland - de ministeries van Economische zaken van de deelstaten

-Finland - het Nationaal bureau voor consumentenzaken. Consumentenombudsman

-Frankrijk - het directoraat-generaal Concurrentie, consumentenzaken en fraudebestrijding

-Griekenland - het Directoraat technische controle (ministerie van Ontwikkeling)

-Ierland - het ministerie van Consumentenbescherming

-Italië - het ministerie van Handel en nijverheid, via de provinciale bureaus

-Luxemburg - het bestuur voor concurrentie en consumentenbescherming van het ministerie van Economische zaken

-Nederland - de Gezondheidsinspectie (de overheidsinstelling die bevoegd is voor de toepassing van de wet betreffende de kwaliteit van producten)

-Oostenrijk - de plaatselijke instanties van het ministerie van Economische zaken

-Portugal - de Algemene inspectie van economische activiteiten en de regionale afdelingen van het ministerie van Economische zaken

-Spanje - het ministerie van consumentenzaken van de autonome regio's, gecoördineerd door het ministerie van Consumentenbescherming

-Verenigd Koninkrijk - de lokale overheden ("Maten en gewichten")

-Zweden - het agentschap voor consumentenzaken

2.6.2. Sancties

In Portugal, het Verenigd Koninkrijk en Ierland bevatten de ad-hocomzettingsmaatregelen bijzondere bepalingen inzake de boetes die moeten worden opgelegd bij niet naleving van de etiketteringsvoorschriften.

In Portugal zijn overtredingen van de wetgeving strafbaar met boetes van 25 000 tot 500 000 ESC. Voor rechtspersonen kan deze boete oplopen tot 2 miljoen PTE.

In Ierland bedraagt de boete wegens niet-naleving maximaal 1 500 IEP en in het Verenigd Koninkrijk worden overtredingen van de Britse regelgeving met maximaal 5 000 GBP beboet.

In alle andere lidstaten wordt in de omzettingsmaatregelen verwezen naar algemene wetgeving. Deze verwijzing is meestal onduidelijk omdat ze geen deel uitmaakt van de wetgevende tekst zelf en de lezer wordt doorverwezen naar andere wetgeving. Dit kan onduidelijkheid tot gevolg hebben.

In Frankrijk worden de sancties van het gemeen recht betreffende de markering van industriële producten en voedingsmiddelen toegepast. In geval van bedrog kunnen ze oplopen tot maximaal 250 000 FRF en 2 jaar gevangenis. Bij recidive worden deze straffen verdubbeld.

In Oostenrijk zijn de boetes voor overtredingen van de desbetreffende nationale wetgeving vermeld in de wet inzake oneerlijke concurrentie; ze kunnen oplopen tot 40 000 ATS voor administratieve procedures.

In België zijn de verschillende sancties vastgesteld bij artikel 102 van de wet op de handelspraktijken; de boetes variëren van 250 tot 10 000 BEF.

In Spanje zijn de verschillende boetes vastgesteld bij de wet 26/1984 van 19 juli, het decreet 1945/1983 van 22 juni en in de wetgeving met betrekking tot consumentenzaken van de autonome regio's. Overtredingen worden beboet met straffen tot 1 000 000 ESP in ernstige gevallen.

In Duitsland wordt niet-naleving van de verplichting tot correcte etikettering van schoeisel beschouwd als een administratieve overtreding die kan worden bestraft met een administratieve boete van maximaal 30 000 DEM.

In Luxemburg wordt een sanctie van gemeen recht wegens de niet naleving van de besluiten, richtlijnen en verordeningen van de Europese Gemeenschappen opgelegd. Deze boete kan gaan van 501 tot 1 000 000 BEF.

Als in Nederland de inspectie een overtreding van de Warenwet vaststelt, wordt een schriftelijke waarschuwing naar de marktdeelnemer gestuurd. Als drie maanden later bij een nieuwe inspectie blijkt dat de producten nog steeds niet aan de wetgeving voldoen, wordt een verslag opgesteld voor het openbaar ministerie, dat in de meeste gevallen zal voorstellen de zaak te regelen via een boete. Er zij op gewezen dat elke overtreding een vorm van economische fraude is, die kan worden bestraft met boetes van 500 tot 1 000 000 NLG. Het bedrag van de boete is ook afhankelijk van de gemaakte winst. De rechtbanken worden alleen bij de zaak betrokken als de persoon aan wie de boete werd opgelegd, besluit hiertegen beroep aan te tekenen.

In Zweden, Denemarken en Finland kan "de toezichthoudende instantie een aanmaning of verbod betekenen teneinde de naleving van de bepalingen te garanderen". In het geval van een overtreding gaat de aanmaning of het verbod gepaard met een boete.

In Griekenland worden overtredingen bestraft met boetes die door de rechtbank worden vastgesteld.

In Italië is de in 1994 goedgekeurde wet, waarvan de referentie in de inleiding van het nationale decreet is vermeld, geen omzettingswet maar alleen een uitvoeringswet die een snelle omzetting mogelijk maakt. De situatie met betrekking tot de sancties is dan ook onduidelijk.

Er bestaan grote verschillen tussen de boetes die worden opgelegd wegens niet-naleving van artikel 2. Deze verschillen gaan samen met de verschillen in het strafrecht van de lidstaten. Een harmonisering van de sancties gaat het toepassingsgebied van de richtlijn echter te buiten.

De Commissie is niet bevoegd te bepalen welk type sancties moet worden opgelegd of welke instantie toezicht moet houden op de naleving van de bepalingen van de richtlijn. Alle maatregelen moeten bijdragen tot de verwezenlijking van hetzelfde doel: een doeltreffende bescherming van de consumenten, met inachtneming van het unieke karakter van de interne markt.

2.7. Het in de handel brengen - Verbod of belemmeringen

Overeenkomstig artikel 3 mogen de lidstaten het in de handel brengen van schoeisel dat aan de bepalingen van richtlijn 94/11/EG voldoet, niet verbieden of belemmeren door de toepassing van niet-geharmoniseerde nationale bepalingen voor de etikettering van bepaald schoeisel of van schoeisel in het algemeen.

Er zij echter op gewezen dat belemmeringen ook indirect kunnen worden ingevoerd via andere wetten, die buiten het kader van de omzetting van de richtlijn vallen, of via nationale administratieve praktijken.

Op de datum waarop dit verslag wordt gepresenteerd is de Commissie niet in kennis gesteld van directe belemmeringen in de nationale omzettingsmaatregelen, noch van indirecte belemmeringen in de wetgeving en aanverwante teksten, met uitzondering van de klacht tegen de door Frankrijk vereiste etikettering van niet-gevoerd schoeisel.

2.8. Aanvullende informatie

Overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 94/11/EG kan "de krachtens de onderhavige richtlijn vereiste vermeldingen worden uitgebreid met aanvullende tekstuele informatie die in voorkomend geval op de etikettering wordt aangebracht".

In Frankrijk moet voor controle- en identificatiedoeleinden op het etiket van alle schoeisel hetzij "de naam, de handelsnaam of het merk van de fabrikant", hetzij "de naam of handelsnaam van de verkoper, gevolgd door een gebruikelijke identificatie van de fabrikant of invoerder door het bestuur dat bevoegd is voor fraudebestrijding" worden aangebracht.

In Italië mag de vermelding "zool gemaakt in Italië" op het schoeisel worden aangebracht om de Italiaanse origine van het product te preciseren.

De lidstaten mogen echter, overeenkomstig artikel 3 van de richtlijn, het in de handel brengen van schoeisel dat voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn, niet verbieden of belemmeren.

3. CONCLUSIES

In de zes jaar die sinds de publicatie van Richtlijn 94/11/EG op 23 maart zijn verstreken, is duidelijk geworden dat deze richtlijn de consumenten een voldoende hoog niveau van informatieverstrekking en bescherming biedt en dat ze het vrije verkeer van schoeisel in de volledige Europese Unie mogelijk maakt. In deze periode heeft de Commissie, met uitzondering van de oorspronkelijke inbreukprocedures wegens niet-omzetting van de richtlijn binnen de gestelde termijnen, slechts één klacht wegens niet-naleving ontvangen, met betrekking tot de etikettering van niet-gevoerd schoeisel.

In de meeste lidstaten volgen de nationale omzettingsmaatregelen bijna letterlijk de tekst van Richtlijn 94/11/EG. In het algemeen vinden de lidstaten dat hun nationale wetgeving volstaat om een doeltreffende toepassing van alle aspecten van de richtlijn te garanderen. Vanuit het oogpunt van de fabrikant heeft de harmonisering van de nationale wetgevingen met betrekking tot gemeenschappelijke minimale etiketteringvereisten voor schoeisel geleid tot betere informatie en grotere transparantie voor de consumenten.

De in de richtlijn van 1994 vermelde doelstellingen, namelijk de harmonisering van de regelgevingen inzake schoeisel en het vrije verkeer van deze producten, zijn bereikt. Het is daarom niet gerechtvaardigd wijzigingen van deze richtlijn voor te stellen.