7.6.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 150/226 |
VERORDENING (EU) 2019/877 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 20 mei 2019
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2014 met betrekking tot de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 9 november 2015 publiceerde de Raad voor financiële stabiliteit de "Total Loss-Absorbing Capacity (TLAC) Term Sheet" ("de TLAC-norm"), die in november 2015 door de G20 werd bekrachtigd. Doel van de TLAC-norm is te waarborgen dat mondiaal systeemrelevante banken, die in het regelgevingskader van de Unie mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI's) worden genoemd, over de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit beschikken die nodig is om er mee voor te zorgen dat bij, en onmiddellijk volgend op, een afwikkeling, die instellingen kritieke functies kunnen voortzetten zonder dat het geld van de belastingbetaler (overheidsmiddelen) of de financiële stabiliteit in gevaar komt. In haar mededeling van 24 november 2015, "Naar de voltooiing van de bankenunie", heeft de Commissie toegezegd om tegen eind 2016 met een wetgevingsvoorstel te komen waarmee de TLAC-norm tegen de internationaal overeengekomen termijn van 2019 in Unierecht kan worden omgezet. |
(2) |
Voor de invoering van de TLAC-norm in Unierecht moet rekening worden gehouden met het bestaande instellingspecifieke minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (minimum requirement for own funds and eligible liabilities - "MREL"), dat van toepassing is op alle in de Unie gevestigde kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (instellingen), alsmede op iedere andere in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) bedoelde entiteit, (entiteiten). Aangezien de TLAC-norm en het MREL hetzelfde doel nastreven, namelijk ervoor zorgen dat de in de Unie gevestigde instellingen en entiteiten voldoende verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit hebben, moeten de twee vereisten complementaire elementen van een gemeenschappelijk kader zijn. Het geharmoniseerde minimumniveau van de TLAC-norm voor MSI's ("minimale TLAC-vereiste") moet in de wetgeving van de Unie worden ingevoerd door wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 (5), terwijl de instellingspecifieke verhoging voor MSI's en het instellingspecifieke vereiste voor niet-MSI's, dat het MREL wordt genoemd, moeten worden aangepakt door gerichte wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6). De bepalingen van Verordening (EU) nr. 806/2014, als gewijzigd bij deze verordening, betreffende de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van instellingen en entiteiten moeten op een wijze die in overeenstemming is met die in Verordening (EU) nr. 575/2013 en in Richtlijnen 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (7) en 2014/59/EU worden toegepast. |
(3) |
Het ontbreken van geharmoniseerde regels in de lidstaten die deelnemen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme met betrekking tot de invoering van de TLAC-norm leidt tot extra kosten en rechtsonzekerheid, en bemoeilijkt de toepassing van het bail-in-instrument voor grensoverschrijdende instellingen en entiteiten. Het ontbreken van geharmoniseerde regels van de Unie leidt ook tot vervalsing van de mededinging op de interne markt aangezien de kosten voor instellingen en entiteiten om aan de bestaande vereisten en de TLAC-norm te voldoen, aanzienlijk kunnen verschillen tussen de lidstaten die deelnemen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme. Daarom is het noodzakelijk om deze belemmeringen voor de werking van de interne markt weg te nemen en vervalsing van de mededinging als gevolg van het ontbreken van geharmoniseerde regels met betrekking tot de invoering van de TLAC-norm te vermijden. Bijgevolg is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de passende rechtsgrond voor deze verordening. |
(4) |
Overeenkomstig de TLAC-norm moet Verordening (EU) nr. 806/2014 zowel de afwikkelingsstrategie "Single Point of Entry" ("SPE" – één enkel toegangspunt) als de afwikkelingsstrategie "Multiple Points of Entry" ("MPE" – meerdere toegangspunten) blijven erkennen. Bij de SPE-afwikkelingsstrategie wordt slechts één entiteit van de groep, meestal de moederonderneming, afgewikkeld terwijl andere entiteiten van de groep, meestal operationele dochterondernemingen, niet in afwikkeling worden geplaatst maar hun verliezen en herkapitalisatiebehoeften overdragen aan de af te wikkelen entiteit. Bij de MPE-afwikkelingsstrategie kan meer dan één entiteit van de groep worden afgewikkeld. Een duidelijke identificatie van de af te wikkelen entiteiten, dat wil zeggen de entiteiten waarop afwikkelingsmaatregelen kunnen worden toegepast, tezamen met dochterondernemingen die tot die entiteiten behoren ("af te wikkelen groepen"), is van belang voor een doeltreffende toepassing van de gewenste afwikkelingsstrategie. Die identificatie is ook relevant voor het bepalen van de mate waarin instellingen en entiteiten de regels inzake verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit moeten toepassen. Het is daarom noodzakelijk om de begrippen "af te wikkelen entiteit" en "af te wikkelen groep" te introduceren en Verordening (EU) nr. 806/2014 te wijzigen met betrekking tot de planning van de afwikkeling van een groep om de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad ("de afwikkelingsraad") uitdrukkelijk te verplichten de af te wikkelen entiteiten en af te wikkelen groepen binnen een groep te bepalen en terdege rekening te houden met de gevolgen van een voorgenomen maatregel binnen de groep teneinde doeltreffende afwikkeling van de groep te verzekeren. |
(5) |
De afwikkelingsraad moet ervoor zorgen dat instellingen en entiteiten voldoende verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit hebben om ervoor te zorgen dat de absorptie van verliezen en de herkapitalisatie bij afwikkeling soepel en snel verlopen met minimale gevolgen voor de belastingbetaler en de financiële stabiliteit. Dat moet worden bereikt door instellingen te verplichten een instellingspecifiek MREL na te leven, als bepaald in Verordening (EU) nr. 806/2014. |
(6) |
Om de noemers die de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van instellingen en entiteiten meten, in overeenstemming te brengen met die welke in de TLAC-norm zijn vastgesteld, moet het MREL worden uitgedrukt als een percentage van de totale risicoposten en van de totale blootstellingsmaatstaf van de betrokken instelling of entiteit, en instellingen of entiteiten moeten tegelijkertijd voldoen aan de niveaus die uit de twee berekeningen voortkomen. |
(7) |
Met het oog op een gelijk speelveld voor instellingen en entiteiten die in de Unie zijn gevestigd, ook op mondiaal niveau, moeten de criteria waaraan bail-inbare passiva moeten voldoen om in aanmerking te komen voor het MREL, nauw worden afgestemd op die welke in Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vastgesteld voor het minimale TLAC-vereiste, maar met toepassing van de aanvullende aanpassingen en vereisten die in de onderhavige verordening zijn opgenomen. Met name moeten bepaalde schuldinstrumenten met een verankerd derivaatelement, zoals bepaalde gestructureerde obligaties ("structured notes"), onder bepaalde voorwaarden, in aanmerking komen voor het MREL voor zover zij een op de vervaldag terug te betalen en vooraf bekende vaste of stijgende hoofdsom hebben, terwijl slechts een extra rendement aan dat derivaatelement gekoppeld is en afhankelijk is van de prestaties van een referentieactief. Gelet op die voorwaarden zullen die schuldinstrumenten bij afwikkeling naar verwachting zeer verliesabsorberend en gemakkelijk bail-inbaar zijn. Indien het eigen vermogen waarover instellingen of entiteiten beschikken, de eigenvermogensvereisten overstijgt, mag dit feit op zich niet van invloed zijn op beslissingen betreffende de bepaling van het MREL. Bovendien moeten instellingen en entiteiten aan elk deel van hun MREL kunnen voldoen met eigen vermogen. |
(8) |
De passiva die worden gebruikt om aan het MREL te voldoen omvatten in beginsel alle passiva die voortvloeien uit vorderingen van gewone concurrente schuldeisers (niet-achtergestelde passiva), tenzij ze niet voldoen aan in deze verordening bepaalde specifieke criteria om in aanmerking te komen. Om de afwikkelbaarheid van instellingen en entiteiten te verbeteren door een doeltreffend gebruik van het bail-in-instrument, moet de afwikkelingsraad kunnen eisen dat met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva aan het MREL wordt voldaan, vooral als er duidelijke aanwijzingen zijn dat bij een bail-in betrokken schuldeisers bij afwikkeling waarschijnlijk verliezen zullen lijden die groter zijn dan de verliezen die ze in een normale insolventieprocedure zouden lijden. De afwikkelingsraad moet beoordelen of instellingen en entiteiten ertoe moeten worden verplicht om met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva aan het MREL te voldoen indien de hoeveelheid passiva die van de toepassing van het bail-in-instrument zijn uitgesloten een bepaalde drempel bereikt binnen een categorie passiva die voor het MREL in aanmerking komende passiva omvat. Instellingen en entiteiten moeten met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva aan het MREL voldoen, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat hun schuldeisers bij afwikkeling grotere verliezen zouden lijden dan die welke zij in een normale insolventieprocedure zouden lijden. |
(9) |
Een door de afwikkelingsraad gevraagde achterstelling van schuldinstrumenten voor het MREL mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid om deels met niet-achtergestelde schuldinstrumenten aan het minimale TLAC-vereiste te voldoen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 zoals toegestaan door de TLAC-norm. Ten aanzien van af te wikkelen entiteiten van MSI's, af te wikkelen entiteiten van af te wikkelen groepen met activa boven 100 miljard EUR (top-tier banken), en voor af te wikkelen entiteiten van af te wikkelen groepen met activa onder 100 miljard EUR waarvan de nationale afwikkelingsautoriteit van oordeel is dat zij bij een faillissement waarschijnlijk een systeemrisico opleveren, gelet op het overwicht van deposito's en het ontbreken van schuldinstrumenten in het financieringsmodel, de beperkte toegang tot de kapitaalmarkten voor in aanmerking komende passiva en de mate waarin wordt gesteund op tier 1-kernkapitaal voor het voldoen aan het MREL, moet de afwikkelingsraad kunnen eisen dat aan een deel van het MREL dat gelijk is aan het niveau van verliesabsorptie en herkapitalisatie bedoeld in artikel 27, lid 7, van Verordening (EU) nr. 806/2014 als gewijzigd bij deze verordening wordt voldaan met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva, waaronder eigen vermogen dat is gebruikt om te voldoen aan het in Richtlijn 2013/36/EU bepaalde gecombineerde buffervereiste. |
(10) |
Op verzoek van een af te wikkelen entiteit moet de afwikkelingsraad het deel van MREL dat met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva moet worden voldaan, kunnen verminderen tot een niveau dat overeenkomt met het gedeelte van de vermindering dat toegestaan is op grond van artikel 72 ter, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 in verband met het in die verordening bepaalde TLAC-minimumvereiste. De afwikkelingsraad moet, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, kunnen eisen dat met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva aan het MREL wordt voldaan voor zover het algemeen niveau van de nodige achtergestelde passiva in de vorm van eigenvermogenbestanddelen en in aanmerking komende passivabestanddelen die voortvloeien uit de verplichting van instellingen en entiteiten om te voldoen aan het TLAC-minimumvereiste, het MREL en, indien van toepassing, het gecombineerde buffervereiste overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU als gewijzigd bij deze verordening, het niveau van verliesabsorptie en herkapitalisatie bedoeld in artikel 27, lid 7, van Verordening (EU) nr. 806/2014 of, indien hoger, de formule die wordt beschreven in deze verordening op basis van de prudentiële vereisten van pijler 1 en pijler 2 en het gecombineerde buffervereiste niet overschrijdt. |
(11) |
Voor specifieke top-tier banken moet de afwikkelingsraad, onder door hemzelf te beoordelen voorwaarden, het niveau van het minimumvereiste voor achterstelling beperken tot een bepaalde drempel, mede rekening houdend met het mogelijke risico dat het bedrijfsmodel van die instellingen onevenredig wordt beïnvloed. Die beperking mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid om boven deze grens een achterstellingsvereiste vast te leggen door middel van het vereiste van achterstelling uit hoofde van pijler 2, mede onder de op pijler 2 toepasselijke voorwaarden, op basis van alternatieve criteria, namelijk belemmeringen voor de afwikkelbaarheid, of de haalbaarheid en geloofwaardigheid van de afwikkelingsstrategie, of het risicoprofiel van de instelling. |
(12) |
Het MREL moet instellingen en entiteiten in staat stellen om de verwachte verliezen bij afwikkeling of op het moment van niet-levensvatbaarheid, naargelang het geval, op te vangen, en om na de uitvoering van de in het afwikkelingsplan vastgestelde maatregelen of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep te herkapitaliseren. De afwikkelingsraad moet, op basis van de door hem gekozen afwikkelingsstrategie, het opgelegde niveau van het MREL naar behoren rechtvaardigen en moet dat niveau zonder onnodige vertraging evalueren om rekening te houden met eventuele wijzigingen in het niveau van het in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste. Als zodanig moet het opgelegde niveau van het MREL de som zijn van het bedrag van de bij afwikkeling verwachte verliezen die overeenkomen met de eigenvermogensvereisten van de instelling of entiteit en het herkapitalisatiebedrag dat de instelling of entiteit in staat stelt na afwikkeling of na de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden aan haar eigenvermogensvereisten te voldoen als voorwaarde om haar activiteiten onder de gekozen afwikkelingsstrategie te mogen uitoefenen De afwikkelingsraad moet de herkapitalisatiebedragen naar beneden of naar boven bijstellen voor eventuele wijzigingen die voortvloeien uit de in het afwikkelingsplan beschreven maatregelen. |
(13) |
De afwikkelingsraad moet het herkapitalisatiebedrag kunnen verhogen opdat de markt voldoende vertrouwen heeft in de instelling of entiteit nadat de in het afwikkelingsplan vastgestelde maatregelen zijn uitgevoerd. Het vereiste niveau van de marktvertrouwenbuffer moet de instelling of entiteit in staat stellen om gedurende een passende termijn aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen, zodat de instelling of entiteit onder meer haar kosten in verband met de herstructurering van haar activiteiten na afwikkeling kan dekken en voldoende marktvertrouwen kan behouden. De marktvertrouwenbuffer moet worden vastgesteld onder verwijzing naar een deel van het gecombineerde buffervereiste uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU. De afwikkelingsraad moet het niveau van de marktvertrouwenbuffer naar beneden bijstellen indien een lager niveau volstaat om voldoende marktvertrouwen te waarborgen, of moet dat niveau naar boven bijstellen indien een hoger niveau noodzakelijk is om te verzekeren dat de entiteit, na de in het afwikkelingsplan vastgestelde maatregelen, gedurende een passende termijn aan de voorwaarden voor haar vergunning blijft voldoen en voldoende marktvertrouwen behoudt. |
(14) |
Overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1075 (8) van de Commissie moet de afwikkelingsraad de beleggersbasis van de MREL-instrumenten van een individuele instelling of entiteit onderzoeken. Indien een aanzienlijk deel van de MREL-instrumenten van een instelling wordt aangehouden door niet-professionele beleggers die mogelijkerwijs niet naar behoren werden gewezen op de relevante risico's, zou dit op zich een belemmering voor de afwikkeling kunnen vormen. Daarnaast kunnen, indien een groot deel van de MREL-instrumenten van een instelling of entiteit door andere instellingen of entiteiten wordt aangehouden, de systemische gevolgen van een afschrijving of omzetting een belemmering voor de afwikkelbaarheid vormen. Indien de afwikkelingsraad in de omvang en aard van een bepaalde beleggersbasis een belemmering voor de afwikkelbaarheid vaststelt, moet hij een instelling of entiteit kunnen aanbevelen die belemmering aan te pakken. |
(15) |
Om hun afwikkelbaarheid te verbeteren, moet de afwikkelingsraad MSI's een instellingspecifiek MREL kunnen opleggen naast het in Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde minimale TLAC-vereiste. Dit instellingspecifieke MREL moet worden opgelegd als het minimale TLAC-vereiste niet volstaat om verliezen te absorberen en een MSI te herkapitaliseren onder de gekozen afwikkelingsstrategie. |
(16) |
Bij het bepalen van het niveau van het MREL moet de afwikkelingsraad rekening houden met de systeemrelevantie van een instelling of entiteit en de mogelijke nadelige gevolgen van haar faillissement voor de financiële stabiliteit. De afwikkelingsraad moet rekening houden met de noodzaak van een gelijk speelveld voor de MSI's en andere vergelijkbare systeemrelevante instellingen of entiteiten binnen de deelnemende lidstaten. Bijgevolg mag het MREL van instellingen of entiteiten die geen MSI zijn maar waarvan de systeemrelevantie binnen de deelnemende lidstaten vergelijkbaar is met die van MSI's niet onevenredig afwijken van de hoogte en samenstelling van het voor MSI's algemeen vastgestelde MREL. |
(17) |
Overeenkomstig Verordening nr. 575/2013 moet het MREL voor instellingen of entiteiten die als af te wikkelen entiteiten zijn aangemerkt alleen gelden op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep. Dit betekent dat af te wikkelen entiteiten, om aan het MREL te voldoen, ertoe moeten worden verplicht in aanmerking komende instrumenten en bestanddelen uit te geven aan externe schuldeisers die bij de bail-in betrokken zouden worden mocht de af te wikkelen entiteit in afwikkeling gaan. |
(18) |
Instellingen of entiteiten die geen af te wikkelen entiteiten zijn, moeten op individueel niveau aan het MREL voldoen. Aan de verliesabsorptie- en herkapitalisatiebehoeften van die instellingen of entiteiten moet over het algemeen door hun respectieve af te wikkelen entiteiten worden voldaan via de directe of indirecte verwerving door die af te wikkelen entiteiten van eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva-instrumenten die door die instellingen of entiteiten zijn uitgegeven en door hun afschrijving of omzetting in eigendomsinstrumenten wanneer die instellingen of entiteiten niet langer levensvatbaar zijn. Als zodanig moet het MREL dat van toepassing is op instellingen of entiteiten die geen af te wikkelen entiteiten zijn, worden toegepast samen en in overeenstemming met de vereisten die op af te wikkelen entiteiten van toepassing zijn. Dat moet de afwikkelingsraad toelaten een af te wikkelen groep af te wikkelen zonder bepaalde van haar dochterondernemingen in afwikkeling te plaatsen, waardoor potentieel verstorende effecten op de markt worden vermeden. De toepassing van het MREL op instellingen of entiteiten die geen af te wikkelen entiteiten zijn, moet in overeenstemming zijn met de gekozen afwikkelingsstrategie; ze mag met name de eigendomsrelatie tussen instellingen en hun af te wikkelen groep na herkapitalisatie van die instellingen niet wijzigen. |
(19) |
Indien zowel de af te wikkelen entiteit als de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen in dezelfde lidstaat zijn gevestigd en deel uitmaken van dezelfde af te wikkelen groep, moet de afwikkelingsraad kunnen afzien van de toepassing van het betreffende MREL op die dochterondernemingen die geen af te wikkelen entiteiten zijn, of hen in staat stellen om aan het MREL te voldoen met door garanties gedekte zekerheden tussen de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen die kunnen worden geactiveerd wanneer voldaan is aan de tijdsvoorwaarden die overeenkomen met die welke de afschrijving of omzetting van in aanmerking komende passiva toelaten. De zekerheid ter dekking van de garantie moet zeer liquide zijn en een minimaal markt- en kredietrisico inhouden. |
(20) |
In Verordening (EU) nr. 575/2013 is bepaald dat de bevoegde autoriteiten kredietinstellingen die blijvend bij een centraal orgaan zijn aangesloten ("coöperatieve netwerken"), op grond waarvan zij aan bepaalde specifieke voorwaarden moeten voldoen, kunnen vrijstellen van de toepassing van bepaalde solvabiliteits- en liquiditeitsvereisten. Om rekening te houden met de specifieke kenmerken van dergelijke coöperatieve netwerken, moet de afwikkelingsraad die kredietinstellingen en het centrale orgaan ook kunnen vrijstellen van de toepassing van het MREL onder soortgelijke voorwaarden als die van Verordening (EU) nr. 575/2013 indien de kredietinstellingen en het centrale orgaan in dezelfde lidstaat zijn gevestigd. De afwikkelingsraad moet tevens kredietinstellingen en het centrale orgaan als een geheel kunnen behandelen bij de beoordeling van de afwikkelingsvoorwaarden, afhankelijk van de kenmerken van het solidariteitsmechanisme. De afwikkelingsraad moet de naleving van het externe MREL door de af te wikkelen groep als geheel op verschillende manieren kunnen waarborgen, afhankelijk van de kenmerken van het solidariteitsmechanisme van iedere groep, door telling van de in aanmerking komende passiva van entiteiten, die overeenkomstig het afwikkelingsplan er door de afwikkelingsraad toe worden verplicht instrumenten die in aanmerking komen voor het MREL, buiten de afwikkelingsgroep uit te geven. |
(21) |
De bevoegde autoriteiten, de afwikkelingsautoriteiten en de afwikkelingsraad moeten inbreuken op het minimale TLAC-vereiste en op het MREL op passende wijze aanpakken en verhelpen. Aangezien de niet-naleving van die vereisten een belemmering kan vormen voor de afwikkelbaarheid van de instelling of groep, moeten de bestaande procedures om belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te nemen, worden ingekort om elke niet-naleving van de vereisten doelmatig aan te pakken. De afwikkelingsraad moet instellingen of entiteiten er ook toe kunnen verplichten om de looptijdprofielen van in aanmerking komende instrumenten en bestanddelen te wijzigen en om plannen op te stellen en uit te voeren om opnieuw aan het niveau van die vereisten te voldoen. De afwikkelingsraad moet tevens bepaalde uitkeringen kunnen verbieden indien hij van oordeel is dat een instelling of entiteit niet voldoet aan de gecombineerde buffervereisten van Richtlijn 2013/36/EU wanneer deze naast het MREL in aanmerking worden genomen. |
(22) |
Deze verordening is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, in het bijzonder het recht op eigendom en de vrijheid van ondernemerschap, en moet in overeenstemming met die rechten en beginselen worden toegepast. |
(23) |
Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van eenvormige regels voor het herstel- en afwikkelingskader in de Unie voor instellingen en entiteiten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie deze verordening vaststellen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. |
(24) |
Om voldoende tijd te laten voor de toepassing van deze verordening, moet deze verordening met ingang van 28 december 2020 worden toegepast, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2014
Verordening (EU) nr. 806/2014 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 3 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:
|
2) |
In artikel 7, lid 3, wordt punt d) vervangen door:
|
3) |
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 10 bis Bevoegdheid om bepaalde uitkeringen te verbieden 1. Indien een entiteit zich in een situatie bevindt waarin zij voldoet aan het gecombineerde buffervereiste, wanneer dit vereiste in beschouwing wordt genomen naast elk van de vereisten, bedoeld in artikel 141 bis, lid 1, punten a), b) en c), van Richtlijn 2013/36/EU, maar niet aan het gecombineerde buffervereiste voldoet wanneer het in beschouwing wordt genomen naast de vereisten, bedoeld in de artikelen 12 quinquies en 12 sexies van deze verordening, als berekend overeenkomstig artikel 12 bis, lid 2, punt a), van deze verordening heeft de afwikkelingsraad de bevoegdheid, overeenkomstig de leden 2 en 3 van dit artikel, een entiteit te verbieden uitkeringen voor een bedrag dat hoger is dan het maximaal uitkeerbare bedrag voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva ("M-MDA"), berekend overeenkomstig lid 4 van dit artikel, te verrichten door het stellen van een van de volgende handelingen:
Indien een entiteit zich in de in de eerste alinea genoemde situatie bevindt, stelt zij de nationale afwikkelingsautoriteit en de afwikkelingsraad daarvan onmiddellijk in kennis. 2. In de in lid 1 beschreven situatie beoordeelt de afwikkelingsraad na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval met inbegrip van de ECB, zonder onnodige vertraging of de in lid 1 bedoelde bevoegdheid moet worden uitgeoefend, rekening houdend met elk van de volgende elementen:
Zolang de niet-conformiteit aanhoudt en zolang de entiteit zich in de in lid 1 bedoelde situatie bevindt, beoordeelt de afwikkelingsraad de vraag of hij de in lid 1 bedoelde bevoegdheid zal uitoefenen, minstens om de maand opnieuw. 3. Indien de afwikkelingsraad negen maanden na de kennisgeving van de in lid 1 bedoelde situatie, vaststelt dat de entiteit zich nog steeds in die situatie bevindt, oefent hij na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval met inbegrip van de ECB, de in lid 1 bedoelde bevoegdheid uit, tenzij de afwikkelingsraad, na een beoordeling vaststelt dat aan minstens twee van de volgende voorwaarden is voldaan:
Indien de in de eerste alinea bedoelde uitzondering van toepassing is, stelt de afwikkelingsraad de bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval met inbegrip van de ECB, van zijn besluit in kennis en licht hij zijn beoordeling schriftelijk toe. De afwikkelingsraad herhaalt zijn beoordeling maandelijks teneinde na te gaan of de in de eerste alinea bedoelde uitzondering kan worden toegepast. 4. Het M-MDA wordt berekend door het overeenkomstig lid 5 berekende bedrag te vermenigvuldigen met de overeenkomstig lid 6 bepaalde factor. Het M-MDA wordt verminderd met ieder bedrag dat voortkomt uit elk van de in lid 1, punt a), b) of c), bedoelde maatregelen. 5. Het overeenkomstig lid 4 te vermenigvuldigen bedrag bestaat uit:
6. De in lid 4 bedoelde factor wordt als volgt bepaald:
De ondergrens en de bovengrens van elk kwartiel van het gecombineerde buffervereiste worden als volgt berekend:
waarbij "Qn" = het volgnummer van het betrokken kwartiel.". |
6) |
Artikel 12 wordt vervangen door: "Artikel 12 Minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva 1. De afwikkelingsraad stelt na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, de in de artikelen 12 bis tot en met 12 decies bedoelde vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva vast, onder voorbehoud van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden, waaraan de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen en de in artikel 7, lid 4, punt b), en artikel 7, lid 5, bedoelde entiteiten en groepen, te allen tijde moeten voldoen wanneer de voorwaarden voor de toepassing van deze leden zijn vervuld. 2. De in lid 1 bedoelde entiteiten, met inbegrip van entiteiten die deel uitmaken van groepen, rapporteren de informatie overeenkomstig artikel 45 decies, leden 1, 2 en 4, van Richtlijn 2014/59/EU aan de nationale afwikkelingsautoriteit van de deelnemende lidstaat waar zij gevestigd zijn. De nationale afwikkelingsautoriteit zendt de in de eerste alinea bedoelde informatie zonder onnodige vertraging aan de afwikkelingsraad toe. 3. Bij het opstellen van afwikkelingsplannen overeenkomstig artikel 9 stellen de nationale afwikkelingsautoriteiten, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, de in de artikelen 12 bis tot en met 12 decies bedoelde vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva vast, onder voorbehoud van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden, waaraan de in artikel 7, lid 3, bedoelde entiteiten te allen tijde moeten voldoen. In dit verband is de in artikel 31 vastgestelde procedure van toepassing. 4. De afwikkelingsraad doet elke in lid 1 van dit artikel bedoelde vaststelling parallel met het opstellen en bijhouden van de afwikkelingsplannen overeenkomstig artikel 8. 5. De afwikkelingsraad brengt zijn vaststelling ter kennis van de nationale afwikkelingsautoriteiten. De nationale afwikkelingsautoriteiten voeren de instructies van de afwikkelingsraad uit overeenkomstig artikel 29. De afwikkelingsraad eist dat de nationale afwikkelingsautoriteiten verifiëren en waarborgen dat entiteiten en groepen aan de in lid 1 van dit artikel opgenomen vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva blijven voldoen. 6. De afwikkelingsraad stelt de ECB en de EBA in kennis van de vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva die hij overeenkomstig lid 1 voor elke entiteit en groep heeft vastgesteld. 7. Om de doeltreffende en consequente toepassing van dit artikel te waarborgen, verstrekt de afwikkelingsraad richtsnoeren en instructies aan nationale afwikkelingsautoriteiten met betrekking tot specifieke entiteiten of groepen. Artikel 12 bis Toepassing en berekening van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva 1. De afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten zorgen ervoor dat de in artikel 12, leden 1 en 3, bedoelde entiteiten te allen tijde voldoen aan de vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva zoals voorgeschreven door, en overeenkomstig dit artikel en de artikelen 12 ter tot en met 12 decies. 2. Het in lid 1 van dit artikel bedoelde vereiste wordt overeenkomstig artikel 12 quinquies, lid 3, 4 of 6, naargelang het geval, berekend als het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva en uitgedrukt als percentages van:
Artikel 12 ter Vrijstelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva 1. Niettegenstaande artikel 12 bis stelt de afwikkelingsraad door gedekte obligaties gefinancierde instellingen voor hypothecair krediet die op grond van het nationale recht geen deposito's mogen ontvangen vrij van het in artikel 12 bis, lid 1, vastgestelde vereiste indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
2. Instellingen die van het in artikel 12, lid 1, vastgestelde vereiste zijn vrijgesteld, mogen geen deel uitmaken van de in artikel 12 septies, lid 1, bedoelde consolidatie. Artikel 12 quater In aanmerking komende passiva voor af te wikkelen entiteiten 1. Passiva worden alleen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva van af te wikkelen entiteiten opgenomen als zij aan de voorwaarden in de volgende artikelen van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoen:
In afwijking van de eerste alinea van dit lid, waar in deze verordening naar de vereisten van artikel 92 bis of artikel 92 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt verwezen, omvatten in aanmerking komende passiva voor de toepassing van die artikelen in aanmerking komende passiva zoals gedefinieerd in artikel 72 duodecies van die verordening en zoals bepaald overeenkomstig deel twee, titel I, hoofdstuk 5 bis, van die verordening. 2. Passiva die voortvloeien uit schuldinstrumenten met verankerde derivaten, zoals gestructureerde obligaties ("structured notes"), die voldoen aan de voorwaarden van lid 1, eerste alinea, met uitzondering van artikel 72 bis, lid 2, punt l), van Verordening (EU) nr. 575/2013, worden alleen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva opgenomen indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
In de eerste alinea bedoelde schuldinstrumenten, met inbegrip van de verankerde derivaten daarvan, zijn niet onderworpen aan een verrekeningsovereenkomst en de waardering van dergelijke instrumenten is niet onderworpen aan artikel 49, lid 3, van Richtlijn 2014/59/EU. Van de in de eerste alinea bedoelde passiva wordt alleen het deel dat overeenkomt met de in punt a) van die alinea bedoelde hoofdsom of het in punt b) van die alinea bedoelde vaste of stijgende bedrag opgenomen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva. 3. Passiva die door een in de Unie gevestigde dochteronderneming worden uitgegeven aan een bestaande aandeelhouder die geen deel uitmaakt van dezelfde af te wikkelen groep, en die deel uitmaakt van dezelfde af te wikkelen groep als de af te wikkelen entiteit, worden in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva van die af te wikkelen entiteit opgenomen indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
4. Onverminderd het minimumvereiste in artikel 12 quinquies, lid 4, of artikel 12 sexies, lid 1, punt a), zorgt de afwikkelingsraad ervoor, op eigen initiatief na raadpleging van de nationale afwikkelingsautoriteit of op voorstel van een nationale afwikkelingsautoriteit, dat af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 12 quinquies, lid 4 of lid 5, vallen, aan een deel van het in artikel 12 septies bedoelde vereiste, gelijk aan 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, voldoen met gebruik van eigen vermogen en achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met passiva als bedoeld in lid 3 van dit artikel. De afwikkelingsraad kan toestaan dat af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 12 quinquies, lid 4 of lid 5, vallen, met gebruik van eigen vermogen en achtergestelde in aanmerking komende instrumenten die voldoen aan alle voorwaarden of met passiva als bedoeld in lid 3 van dit artikel, voldoen aan een niveau dat lager ligt dan 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, maar hoger dan het bedrag dat het resultaat is van de formule (1-X1/X2) × 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, mits is voldaan aan alle in artikel 72 ter, lid 3 van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgelegde voorwaarden, waarbij, in het kader van de vermindering die krachtens artikel 72 ter, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 is toegestaan:
Indien de toepassing van de eerste alinea van dit lid voor af te wikkelen entiteiten die onder artikel 12 quinquies, lid 4, vallen, leidt tot een vereiste boven 27 % van het totaal van de risicoposten, beperkt de afwikkelingsraad voor de betrokken af te wikkelen entiteit het deel van het in artikel 12 septies bedoelde vereiste waaraan moet worden voldaan met gebruik van eigen vermogen, met achtergestelde in aanmerking komende instrumenten die voldoen aan alle voorwaarden, of met passiva als bedoeld in lid 3 van dit artikel, tot een bedrag dat gelijk is aan 27 % van het totaal van de risicoposten indien de afwikkelingsraad tot de beoordeling is gekomen dat:
Bij het verrichten van de in de tweede alinea bedoelde beoordeling dient de afwikkelingsraad ook rekening te houden met het risico van onevenredige gevolgen voor het bedrijfsmodel van de betrokken af te wikkelen entiteit. Op af te wikkelen entiteiten die onder artikel 12 quater, lid 5, vallen, is de tweede alinea van dit lid niet van toepassing. 5. Voor af te wikkelen entiteiten die geen MSI's zijn en niet onder artikel 12 quinquies, lid 4 of lid 5, van deze verordening vallen, kan de afwikkelingsraad, ofwel op eigen initiatief na raadpleging van de nationale afwikkelingsautoriteit ofwel op voorstel van een nationale afwikkelingsautoriteit, besluiten dat aan een deel van het in artikel 12 septies bedoelde vereiste, tot het hoogste bedrag van ofwel 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, van de entiteit, ofwel het bedrag dat het resultaat is van de in lid 7 van dit artikel bedoelde formule, moet worden voldaan met gebruik van eigen vermogen en achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met passiva als bedoeld in lid 3 van dit artikel, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Indien de afwikkelingsraad vaststelt dat, binnen een categorie van passiva die in aanmerking komende passiva omvat, het bedrag van de uitgesloten passiva of van passiva waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij worden uitgesloten van de toepassing van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden overeenkomstig artikel 27, lid 3 of lid 5, in totaal meer dan 10 % van die categorie uitmaakt, beoordeelt de afwikkelingsraad het in punt b) van de eerste alinea van dit lid bedoelde risico. 6. Voor de toepassing van de leden 4, 5 en 7 vormen uit derivaten voortvloeiende passiva een onderdeel van de totale passiva op de grond dat salderingsrechten van tegenpartijen volledig worden erkend. Het eigen vermogen van een af te wikkelen entiteit dat wordt gebruikt om te voldoen aan het gecombineerde buffervereiste komt in aanmerking om te voldoen aan het in de leden 4, 5 en 7 bedoelde vereisten. 7. In afwijking van lid 3 van dit artikel kan de afwikkelingsraad besluiten dat af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 12 quinquies, lid 4 of lid 5, vallen, aan het in artikel 12 septies van deze verordening bedoelde vereiste moeten voldoen met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of passiva als bedoeld in lid 3 van dit artikel, voor zover de som van dat eigen vermogen, die instrumenten en passiva uit hoofde van de verplichting van de af te wikkelen entiteit om te voldoen aan het gecombineerde buffervereiste en de vereisten van artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013, artikel 12 quinquies, lid 4, en artikel 12 septies van deze verordening, niet hoger is dan:
8. De afwikkelingsraad kan de in lid 7 van dit artikel bedoelde bevoegdheid uitoefenen ten aanzien van af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 12 quinquies, lid 4 of lid 5, vallen en die aan één van de in de tweede alinea van dit lid vastgelegde voorwaarden voldoen, tot 30 % van het totale aantal van alle af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of die onder artikel 12 quinquies, lid 4 of lid 5, vallen waarvoor de afwikkelingsraad het in artikel 12 septies bedoelde vereiste bepaalt. De voorwaarden worden door de afwikkelingsraad in overweging genomen als volgt:
Voor de toepassing van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde percentages, rondt de afwikkelingsraad het uit de berekening resulterende cijfer af tot het dichtstbijzijnde gehele getal. 9. Na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, neemt de afwikkelingsraad de in de lid 5 of lid 7 bedoelde besluiten. Bij het nemen van die besluiten houdt de afwikkelingsraad tevens rekening met:
Artikel 12 quinquies Vaststelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva 1. Het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste wordt door de afwikkelingsraad na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, vastgesteld op basis van de volgende criteria:
2. Indien in het afwikkelingsplan is bepaald dat afwikkelingsmaatregelen moeten worden genomen of dat de bevoegdheid om relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva af te schrijven of om te zetten overeenkomstig artikel 21 moeten worden uitgeoefend overeenkomstig het relevante scenario bedoeld in artikel 8, lid 6, is het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste gelijk aan een bedrag dat volstaat om te verzekeren dat:
Indien in het afwikkelingsplan is bepaald dat de entiteit in een normale insolventieprocedure of in het kader van andere gelijkwaardige nationale procedures moet worden geliquideerd, beoordeelt de afwikkelingsraad of het gerechtvaardigd is het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste voor die entiteit te beperken zodat dit niet groter is dan een bedrag dat volstaat om verliezen te absorberen overeenkomstig punt a) van de eerste alinea. Bij de beoordeling van de afwikkelingsraad wordt een evaluatie gemaakt van met name de in de vorige alinea bedoelde limiet wat betreft eventuele gevolgen voor de financiële stabiliteit en voor het risico op besmetting van het financiële stelsel. 3. Voor af te wikkelen entiteiten is het in lid 2, eerste alinea, bedoelde bedrag het volgende:
Voor de toepassing van artikel 12 bis, lid 2, punt a) wordt het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt a) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door het totaal van de risicoposten. Voor de toepassing van artikel 12 bis, lid 2, punt b), wordt het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt b) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door de totale blootstellingsmaatstaf. Bij het vaststellen van het in punt b) van de eerste alinea van dit lid bepaalde individuele vereiste, houdt de afwikkelingsraad rekening met de in artikel 27, lid 7, bedoelde voorschriften. Bij het vaststellen van de in de voorgaande alinea's bedoelde herkapitalisatiebedragen,
De afwikkelingsraad kan het in de eerste alinea, punt a), onder ii), bedoelde vereiste verhogen met een passend bedrag dat nodig is om ervoor te zorgen dat de entiteit na de afwikkeling voldoende marktvertrouwen kan behouden gedurende een passende periode van niet langer dan één jaar. Indien de zesde alinea van dit lid van toepassing is, wordt het in die alinea bedoelde bedrag gelijkgesteld met het gecombineerde buffervereiste dat van toepassing moet zijn na de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten, verminderd met het in artikel 128, punt 6), onder a), van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde bedrag. Het in de zesde alinea van dit lid bedoelde bedrag wordt naar beneden bijgesteld indien de afwikkelingsraad na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, vaststelt dat het haalbaar en geloofwaardig is dat een lager bedrag voldoende is om marktvertrouwen te behouden en ervoor te zorgen dat de instelling of de in artikel 12, lid 1, bedoelde entiteit kritieke economische functies blijft vervullen en toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit het Fonds, overeenkomstig artikel 27, lid 7, en artikel 76, lid 3, na uitvoering van de afwikkelingsstrategie. Dat bedrag wordt naar boven bijgesteld indien de afwikkelingsraad na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, vaststelt dat een hoger bedrag noodzakelijk is om voldoende marktvertrouwen te behouden en ervoor te zorgen dat dat de instelling of de in artikel 12, lid 1, bedoelde entiteit zowel kritieke economische functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit het Fonds, overeenkomstig artikel 27, lid 7, en artikel 76, lid 3, gedurende een passende periode van niet langer dan één jaar. 4. Voor af te wikkelen entiteiten die niet zijn onderworpen aan artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 en die deel uitmaken van een af te wikkelen groep waarvan de totale activa meer dan 100 miljard EUR bedragen, is het niveau van het in lid 3 van dit artikel bedoelde vereiste ten minste gelijk aan:
In afwijking van artikel 12 quater voldoen de in de eerste alinea van dit lid bedoelde af te wikkelen entiteiten aan het niveau van het in de eerste alinea van dit lid bedoelde vereiste, dat gelijk is aan 13,5 % indien berekend overeenkomstig artikel 12 bis, lid 2, punt a), en aan 5 % indien berekend overeenkomstig artikel 12 bis, lid 2, punt b), met gebruik van achtergestelde in aanmerking komende instrumenten met passiva als bedoeld in artikel 12 ter, lid 3, van deze verordening. 5. Op verzoek van de nationale afwikkelingsautoriteit van een af te wikkelen entiteit past de afwikkelingsraad de in lid 4 van dit artikel vastgestelde vereisten toe op een af te wikkelen entiteit die niet onder artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 valt en die deel uitmaakt van een af te wikkelen groep waarvan het balanstotaal lager is dan 100 miljard EUR, en waarvan de nationale afwikkelingsautoriteit van oordeel is dat zij bij een falen redelijk waarschijnlijk een systeemrisico vormt. Bij het nemen van een besluit om een verzoek als bedoeld in de eerste alinea van dit lid in te dienen, houdt de nationale afwikkelingsautoriteit rekening met het volgende:
Het ontbreken van een verzoek door de nationale afwikkelingsautoriteit op grond van de eerste alinea van dit lid laat een besluit van de afwikkelingsraad uit hoofde van artikel 12 quater, lid 5, onverlet. 6. Voor entiteiten die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, is het in lid 2, eerste alinea, bedoelde bedrag het volgende:
Voor de toepassing van artikel 12 bis, lid 2, punt a), wordt het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt a) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door het totaal van de risicoposten. Voor de toepassing van artikel 12 bis, lid 2, punt b), wordt het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt b) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door de totale blootstellingsmaatstaf. Bij het vaststellen van het individuele vereiste, bedoeld in punt b) van de eerste alinea van dit lid, houdt de afwikkelingsraad rekening met de in artikel 27, lid 7, bedoelde voorschriften. Bij het vaststellen van de in de voorgaande alinea's bedoelde herkapitalisatiebedragen,
De afwikkelingsraad kan het in dit lid, eerste alinea, punt a), onder ii), bepaalde vereiste, verhogen met een passend bedrag dat nodig is om ervoor te zorgen dat de entiteit, na uitoefening van de bevoegdheid om relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 21 af te schrijven of om te zetten, in staat is voldoende marktvertrouwen behouden gedurende een passende periode van niet langer dan één jaar. Indien de zesde alinea van dit lid van toepassing is, is het in die alinea bedoelde bedrag gelijk aan het gecombineerde buffervereiste dat van toepassing moet zijn na de uitoefening van de in artikel 21 van deze verordening bedoelde bevoegdheid of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep, verminderd met het in artikel 128, lid 6, punt a) van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde bedrag. Het in de zesde alinea van dit lid bedoelde bedrag wordt naar beneden bijgesteld indien de afwikkelingsraad na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, vaststelt dat het haalbaar en geloofwaardig is dat een lager bedrag voldoende is om het marktvertrouwen te waarborgen en ervoor te zorgen dat de instelling of entiteit bedoeld in artikel 12, lid 1, kritieke economische functies blijft vervullen en toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit het Fonds, overeenkomstig artikel 27, lid 7 en artikel 76, lid 3, na de uitoefening van de in artikel 21 bedoelde bevoegdheid of de afwikkeling van de af te wikkelen groep. Dat bedrag wordt naar boven bijgesteld indien de afwikkelingsraad na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, vaststelt dat een hoger bedrag noodzakelijk is om voldoende marktvertrouwen te behouden en ervoor te zorgen dat de instelling of entiteit bedoeld in artikel 12, lid 1, zowel kritieke economische functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit het Fonds, overeenkomstig artikel 27, lid 7, en artikel 76, lid 3, gedurende een passende periode van niet langer dan één jaar. 7. Indien de afwikkelingsraad van oordeel is dat van bepaalde categorieën in aanmerking komende passiva redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij geheel of gedeeltelijk van een bail-in worden uitgesloten op grond van artikel 27, lid 5, of dat zij mogelijk volledig aan een ontvanger worden overgedragen bij een gedeeltelijke overdracht, wordt aan het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste voldaan met gebruik van eigen vermogen of andere in aanmerking komende passiva die volstaan om:
8. Elk besluit van de afwikkelingsraad om op grond van dit artikel een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op te leggen, bevat een motivering van dat besluit, met inbegrip van een volledige beoordeling van de in de leden 2 tot en met 7, van dit artikel bedoelde elementen, en wordt zonder onnodige vertraging geëvalueerd door de afwikkelingsraad om rekening te houden met eventuele veranderingen in het niveau van het in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste. 9. Voor de toepassing van de leden 3 en 6 van dit artikel worden de kapitaalvereisten geïnterpreteerd in overeenstemming met de toepassing door de bevoegde autoriteit van de overgangsbepalingen in deel tien, titel I, hoofdstukken 1, 2 en 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in de bepalingen van de nationale wetgeving waarbij de door die verordening aan de bevoegde autoriteiten verleende opties worden uitgeoefend. Artikel 12 sexies Vaststelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva voor af te wikkelen entiteiten van MSI's en dochterondernemingen van wezenlijk belang van niet-EU MSI's in de Unie 1. Het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste voor een af te wikkelen entiteit die een MSI of een deel van een MSI is, bestaat uit:
2. Het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste voor een dochteronderneming van wezenlijk belang van een niet-EU MSI in de Unie, bestaat uit:
3. De afwikkelingsraad legt een in lid 1, punt b), en lid 2, punt b), bedoeld aanvullend vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva uitsluitend op:
4. Elk besluit van de afwikkelingsraad om op grond van lid 1, punt b), of lid 2, punt b), van dit artikel een aanvullend vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op te leggen worden de redenen voor dat besluit uiteengezet, met inbegrip van een volledige beoordeling van de in lid 3 van dit artikel bedoelde elementen, en het besluit wordt zonder onnodige vertraging door de afwikkelingsraad geëvalueerd om rekening te houden met eventuele wijzigingen in het niveau van het in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste dat van toepassing is op de af te wikkelen groep of dochteronderneming van wezenlijk belang van een niet-EU MSI in de Unie. Artikel 12 septies Toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op af te wikkelen entiteiten 1. Af te wikkelen entiteiten moeten op geconsolideerde basis op het niveau van de af te wikkelen groep voldoen aan de vereisten van de artikelen 12 quater tot en met 12 sexies. 2. De afwikkelingsraad bepaalt, na raadpleging van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, indien die autoriteit niet de afwikkelingsraad is, en van de consoliderende toezichthouder, het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste voor een in een deelnemende lidstaat gevestigde af te wikkelen entiteit op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep op basis van de de artikelen 12 quater, 12 quinquies en 12 sexies vastgelegde vereisten en op basis van de vraag of de in derde landen gevestigde dochterondernemingen van de groep volgens het afwikkelingsplan afzonderlijk moeten worden afgewikkeld. 3. Voor overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt 24 ter), onder b), aangewezen af te wikkelen groepen besluit de afwikkelingsraad, rekening houdend met de kenmerken van het solidariteitsmechanisme en van de voorkeursafwikkelingsstrategie, welke entiteiten in de af te wikkelen groep moeten voldoen aan artikel 12 quinquies, leden 3 en 4, en artikel 12 sexies, lid 1, punt a), om ervoor te zorgen dat de af te wikkelen groep als geheel voldoet aan de leden 1 en 2 van dit artikel en hoe dergelijke entiteiten dat moeten doen overeenkomstig het afwikkelingsplan. Artikel 12 octies Toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op entiteiten die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn 1. Instellingen die dochterondernemingen van een af te wikkelen entiteit of van een entiteit uit een derde land zijn, maar die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn voldoen op individuele basis aan de vereisten van artikel 12 quinquies. De afwikkelingsraad kan na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, besluiten om het in dit artikel neergelegde vereiste toe te passen op een in artikel 2, punt b), bedoelde entiteit die een dochteronderneming van een af te wikkelen entiteit is, maar zelf geen af te wikkelen entiteit is. In afwijking van de eerste alinea van dit lid voldoen EU-moederondernemingen die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn en die dochterondernemingen van entiteiten uit derde landen zijn, op geconsolideerde basis aan de in de artikelen 12 quinquies en 12 sexies neergelegde vereisten. Voor overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt 24 ter, onder b), aangewezen af te wikkelen groepen voldoen kredietinstellingen die blijvend bij een centraal orgaan aangesloten zijn maar zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, centrale organen die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, alsmede alle af te wikkelen entiteiten die niet onder een vereiste uit hoofde van artikel 12 septies, lid 3, vallen, op individuele basis aan artikel 12 quinquies, lid 6. Het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste voor een in dit lid bedoelde entiteit wordt bepaald op basis van de in artikel 12 quinquies neergelegde vereisten. 2. Aan het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste voor in lid 1 van dit artikel bedoelde entiteiten wordt met gebruik van een of meer van het volgende voldaan:
3. De afwikkelingsraad kan toestaan dat volledig of ten dele aan het in artikel 12 bis, lid 1, bedoelde vereiste kan worden voldaan met een door de af te wikkelen entiteit verstrekte garantie die aan de volgende voorwaarden voldoet:
Artikel 12 nonies Ontheffing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva voor entiteiten die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn 1. De afwikkelingsraad kan afzien van de toepassing van artikel 12 octies ten aanzien van een dochteronderneming van een in een deelnemende lidstaat gevestigde af te wikkelen entiteit indien:
2. De afwikkelingsraad kan afzien van de toepassing van artikel 12 octies ten aanzien van een dochteronderneming van een in een deelnemende lidstaat gevestigde af te wikkelen entiteit indien:
Artikel 12 decies Vrijstelling voor centrale organen en kredietinstellingen die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan De afwikkelingsraad kan centrale organen of kredietinstellingen die blijvend bij een centraal orgaan aangesloten zijn, geheel of gedeeltelijk vrijstelling verlenen van de toepassing van artikel 12 octies indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
Artikel 12 undecies Niet-naleving van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva 1. Elke niet-naleving van de minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, bedoeld in artikel 12 septies of artikel 12 octies wordt aangepakt met behulp van ten minste één van het volgende:
Voorts kan de afwikkelingsraad of de ECB beoordelen of de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen, overeenkomstig artikel 18. 2. De afwikkelingsraad, de afwikkelingsautoriteiten en de bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten raadplegen elkaar wanneer zij hun respectieve in lid 1 bedoelde bevoegdheden uitoefenen. Artikel 12 duodecies Overgangsregelingen en regelingen na afwikkeling 1. In afwijking van artikel 12 bis, lid 1, bepalen de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten passende overgangsperioden voor in artikel 12, leden 1 en 3, bedoelde entiteiten om te voldoen aan de vereisten in artikel 12 septies of artikel 12 octies, of aan de vereisten die voortvloeien uit de toepassing van artikel 12 quater, lid 4, 5 of 7, naargelang het geval. Entiteiten voldoen uiterlijk op 1 januari 2024 aan de vereisten in artikel 12 septies of artikel 12 octies, of aan de vereisten die voortvloeien uit de toepassing van artikel 12 quater, lid 4, 5 of 7,. De afwikkelingsraad bepaalt tussentijdse streefniveaus voor de vereisten in artikel 12 septies of artikel 12 octies, of voor de vereisten die voortvloeien uit de toepassing van artikel 12 quater, lid 4, 5 of 7, naargelang het geval, waaraan entiteiten als bedoeld in artikel 12, leden 1 en 3, op 1 januari 2022 moeten voldoen. Het tussentijdse streefniveau zorgt in de regel voor een lineaire opbouw van eigen vermogen en in aanmerking komende passiva en richting het vereiste. De afwikkelingsraad kan, indien naar behoren gerechtvaardigd en passend op basis van de in lid 7 bedoelde criteria, voorzien in een overgangsperiode die na 1 januari 2024 verstrijkt, waarbij rekening wordt gehouden met het volgende:
2. De af te wikkelen entiteiten die onderworpen zijn aan de in artikel 12 quinquies, lid 4 of 5, bedoelde vereisten voldoen uiterlijk op 1 januari 2022 aan het minimumniveau van die vereisten. 3. De minimumniveaus van de in artikel 12 quinquies, leden 4 en 5, bedoelde vereisten zijn niet van toepassing binnen de periode van twee jaar na de datum waarop:
4. De vereisten, bedoeld in artikel 12 quater, leden 4 en 7, alsmede artikel 12 quinquies, leden 4 en 5, naargelang het geval, gelden niet binnen de periode van drie jaar die volgt op de datum waarop de af te wikkelen entiteit of de groep waartoe de af te wikkelen entiteit behoort, als een MSI is aangemerkt, of de datum vanaf welke de af te wikkelen entiteit zich in de in artikel 12 quinquies, lid 4 of lid 5, bedoelde situatie bevindt. 5. In afwijking van artikel 12 bis, lid 1, bepalen de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten een geschikte overgangsperiode om te voldoen aan de vereisten van artikel 12 septies of artikel 12 octies, of een vereiste die voortvloeit uit de toepassing van artikel 12 quater, lid 4, 5 of 7, naargelang het geval, voor entiteiten waarop afwikkelingsinstrumenten of de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid bedoeld in artikel 21 zijn toegepast. 6. Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 5 stellen de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten de entiteit in kennis van een gepland minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva voor elke periode van 12 maanden gedurende de overgangsperiode teneinde een geleidelijke opbouw van haar verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit te faciliteren. Aan het einde van de overgangsperiode is het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva gelijk aan het bedrag, bepaald overeenkomstig artikel 12 quater, leden 4, 5, of 7, artikel 12 quinquies, lid 4 of5, artikel 12 septies of artikel 12 octies, naargelang het geval. 7. Bij het bepalen van de overgangstermijnen houdt de afwikkelingsraad rekening met:
8. Onder voorbehoud van lid 1 is de afwikkelingsraad bevoegd vervolgens de overgangsperiode of een gepland minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva als meegedeeld uit hoofde van lid 6 te herzien. (*1) Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (PB L 168 van 27.6.2002, blz. 43)."." |
7) |
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
|
9) |
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
|
10) |
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
|
11) |
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
|
12) |
In artikel 31, lid 2, worden de woorden "artikel 45, leden 9 tot en met 13" vervangen door de woorden "artikel 45 nonies". |
13) |
In artikel 32, lid 1, wordt het woord "12" vervangen door de woorden "12 tot en met 12 duodecies". |
Artikel 2
Inwerkingtreding
1. Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. Deze verordening is van toepassing met ingang van 28 december 2020.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 mei 2019.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
A. TAJANI
Voor de Raad
De voorzitter
G. CIAMBA
(1) PB C 34 van 31.1.2018, blz. 17.
(2) PB C 209 van 30.6.2017, blz. 36.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 mei 2019.
(4) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
(5) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(6) Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).
(7) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
(8) Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1075 van de Commissie van 23 maart 2016 houdende aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen ter specificatie van de inhoud van herstelplannen, afwikkelingsplannen en groepsafwikkelingsplannen, de minimumcriteria die de bevoegde autoriteiten moeten beoordelen met betrekking tot herstelplannen en groepsherstelplannen, de voorwaarden voor financiële steun binnen de groep, de voorwaarden voor onafhankelijke taxateurs, de contractuele erkenning van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden, de procedures en de inhoud van de kennisgevingsvereisten en van de kennisgeving van opschorting en de operationele werking van de afwikkelingscolleges (PB L 184 van 8.7.2016, blz. 1).