21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/8


RICHTLIJN (EU) 2017/2102 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 november 2017

tot wijziging van Richtlijn 2011/65/EU betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur („EEA”) verzoekt de Commissie na te gaan of het nodig is het toepassingsgebied van die richtlijn te wijzigen ten aanzien van de EEA die eronder vallen, en, indien nodig, een wetgevingsvoorstel betreffende eventuele aanvullende uitsluitingen ten aanzien van die EEA in te dienen.

(2)

Transacties op de secundaire markt voor EEA, die bestaan uit reparatie, vervanging van onderdelen, renovatie en hergebruik, alsook aanpassing (retrofitting), moeten mogelijk worden gemaakt ter bevordering van een circulaire economie in de Unie. Een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu moet worden gewaarborgd, onder meer door de milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing en verwijdering van afgedankte EEA. Onnodige administratieve lasten voor marktdeelnemers moeten worden vermeden. Richtlijn 2011/65/EU staat toe dat EEA die buiten het toepassingsgebied van de vorige Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) viel, maar die niet zou voldoen aan Richtlijn 2011/65/EU, op de markt aangeboden wordt tot 22 juli 2019. Na die datum zijn het voor het eerst in de handel brengen en transacties op de secundaire markt van niet-conforme EEA echter verboden. Een dergelijk verbod van transacties op de secundaire markt is niet in overeenstemming met de algemene beginselen die ten grondslag liggen aan de Uniemaatregelen inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen met betrekking tot producten, en moet derhalve worden geschrapt.

(3)

Bepaalde nicheproductgroepen moeten worden uitgesloten van het toepassingsgebied van Richtlijn 2011/65/EU, aangezien hun opneming verwaarloosbare voordelen voor het milieu of de gezondheid zou opleveren en tot onoplosbare nalevingsproblemen of marktverstoringen zou leiden die niet doeltreffend kunnen worden verholpen door het vrijstellingsmechanisme in die richtlijn.

(4)

Pijpen van orgels worden gemaakt van een specifiek type loodhoudende legering, waarvoor tot nu toe geen alternatief beschikbaar is. De meeste pijporgels bevinden zich eeuwenlang op dezelfde plaats en hun vernieuwingspercentage is verwaarloosbaar. Pijporgels moeten derhalve worden uitgesloten van het toepassingsgebied van Richtlijn 2011/65/EU aangezien hun opneming een te verwaarlozen voordeel zou opleveren met betrekking tot de vervanging van lood.

(5)

Richtlijn 2011/65/EU is niet van toepassing op niet voor de weg bestemde mobiele machines met een interne krachtbron die uitsluitend voor beroepsmatig gebruik beschikbaar wordt gesteld. Voor bepaalde soorten niet voor de weg bestemde mobiele machines worden echter op dezelfde productielijn twee versies geproduceerd, waarbij de krachtbron (intern of extern) het enige verschil is. Die versies moeten in het kader van deze richtlijn op dezelfde wijze worden behandeld. Niet voor de weg bestemde mobiele machines met tractieaandrijving door een externe krachtbron moeten derhalve ook van het toepassingsgebied van Richtlijn 2011/65/EU worden uitgesloten.

(6)

Voor alle relevante EEA-categorieën, zoals beschreven in bijlage I bij Richtlijn 2011/65/EU, moeten de voorwaarden voor de vrijstelling voor hergebruikte reserveonderdelen die zijn herwonnen uit EEA, op duidelijke wijze nader worden vastgelegd. Evenzo moet, aangezien vrijstellingen van de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen een beperkte duur moeten hebben, de maximale geldigheidsduur voor bestaande vrijstellingen op duidelijke wijze nader worden vastgelegd voor alle relevante EEA-categorieën, met inbegrip van categorie 11.

(7)

Wanneer een verlengingsaanvraag voor een vrijstelling wordt ingediend, moet de Commissie uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de bestaande vrijstelling een besluit nemen, tenzij er specifieke omstandigheden zijn die nopen tot een andere termijn. Er is geen termijn aangegeven waarbinnen de Commissie een besluit moet nemen met betrekking tot aanvragen voor nieuwe vrijstellingen. Volgens het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2016 over de uitoefening van de aan de Commissie verleende bevoegdheid tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen op grond van Richtlijn 2011/65/EU, is deze termijn in de praktijk niet haalbaar gebleken vanwege de verscheidene verplichte procedurele stappen die nodig zijn voor de beoordeling van een verlengingsaanvraag voor een vrijstelling. De termijn voegt geen extra waarde toe aan de bestaande onderzoeksprocedure voor de beoordeling van verlengingsaanvragen, maar draagt als gevolg van de onuitvoerbaarheid ervan bij tot onzekerheid voor het bedrijfsleven en andere belanghebbenden. Anderzijds is de bedrijfscontinuïteit gewaarborgd aangezien de marktdeelnemers erop kunnen rekenen dat een bestaande vrijstelling geldig blijft totdat een besluit is genomen over de verlengingsaanvraag. Daarom moet de bepaling betreffende de termijn worden geschrapt. De Commissie dient de aanvrager, de lidstaten en het Europees Parlement echter kort na ontvangst van een aanvraag een tijdschema te verstrekken voor de vaststelling van haar besluit over de aanvraag. Bovendien moet de algemene toetsing van Richtlijn 2011/65/EU die de Commissie uiterlijk op 22 juli 2021 dient uit te voeren, zich mede te richten op het vaststellen van een realistische termijn voor een besluit van de Commissie over de verlengingsaanvraag dat vóór het verstrijken van de relevante vrijstelling valt.

(8)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk bijdragen tot de bescherming van de menselijke gezondheid en de milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing en verwijdering van afgedankte EEA door middel van een beperking van het gebruik van gevaarlijke stoffen in EEA, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt omdat verschillen tussen de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen van de lidstaten kunnen leiden tot handelsbelemmeringen en de mededinging in de Unie kunnen verstoren en derhalve rechtstreekse gevolgen hebben voor de interne markt, maar vanwege de omvang van het probleem en de implicaties voor andere Uniewetgeving betreffende de nuttige toepassing en verwijdering van afval en beleidsgebieden van gemeenschappelijk belang, zoals de bescherming van de volksgezondheid, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te bereiken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2011/65/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt geschrapt;

b)

in lid 4 wordt het volgende punt toegevoegd:

„k)

pijporgels.”.

2)

In artikel 3 wordt punt 28 vervangen door:

„28.   „niet voor de weg bestemde en uitsluitend voor beroepsmatig gebruik beschikbaar gestelde mobiele machine”: een machine met een interne krachtbron of met tractieaandrijving door een externe krachtbron, waarvan de bediening ofwel mobiliteit vereist, ofwel permanente of semipermanente verplaatsing tussen een reeks vaste werklocaties tijdens het werk, en die uitsluitend beschikbaar wordt gesteld voor beroepsmatig gebruik.”.

3)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Lid 1 is van toepassing op medische hulpmiddelen en meet- en regelapparatuur die vanaf 22 juli 2014 in de handel worden gebracht, op medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek die vanaf 22 juli 2016 in de handel worden gebracht, op industriële meet- en regelapparatuur die vanaf 22 juli 2017 in de handel wordt gebracht en op alle andere EEA die buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2002/95/EG viel en vanaf 22 juli 2019 in de handel wordt gebracht.”;

b)

in lid 4 wordt het volgende punt ingevoegd:

„e bis)

alle andere EEA die niet onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2002/95/EG viel en vóór 22 juli 2019 in de handel is gebracht;”;

c)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Mits het hergebruik plaatsvindt in controleerbare, gesloten business-to-business inruilsystemen en de consument in kennis wordt gesteld van het hergebruik van reserveonderdelen, is lid 1 niet van toepassing op hergebruikte reserveonderdelen die:

a)

worden herwonnen uit EEA die vóór 1 juli 2006 op de markt is gebracht en worden gebruikt in EEA die vóór 1 juli 2016 op de markt is gebracht;

b)

worden herwonnen uit medische hulpmiddelen of meet- en regelapparatuur die vóór 22 juli 2014 op de markt zijn gebracht en worden gebruikt in EEA die vóór 22 juli 2024 op de markt is gebracht;

c)

worden herwonnen uit medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek die vóór 22 juli 2016 op de markt zijn gebracht en worden gebruikt in EEA die vóór 22 juli 2026 op de markt is gebracht;

d)

worden herwonnen uit industriële meet- en regelapparatuur die vóór 22 juli 2017 op de markt is gebracht en worden gebruikt in EEA die vóór 22 juli 2027 op de markt is gebracht;

e)

worden herwonnen uit alle overige EEA die buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2002/95/EG viel en die vóór 22 juli 2019 op de markt is gebracht en worden gebruikt in EEA die vóór 22 juli 2029 op de markt is gebracht.”.

4)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Voor de in bijlage III op 21 juli 2011 genoemde vrijstellingen geldt, tenzij een kortere periode staat aangegeven, de volgende verlengbare maximale geldigheidsperiode:

a)

voor de categorieën 1 tot en met 7 en categorie 10 van bijlage I, vijf jaar vanaf 21 juli 2011;

b)

voor de categorieën 8 en 9 van bijlage I, zeven jaar vanaf de in artikel 4, lid 3, vastgelegde relevante data, en

c)

voor categorie 11 van bijlage I, vijf jaar vanaf 22 juli 2019.”;

b)

in lid 4 wordt het volgende punt ingevoegd:

„b bis)

verstrekt de aanvrager, de lidstaten en het Europees Parlement binnen een maand na ontvangst van een aanvraag een tijdschema voor de vaststelling van haar besluit over de aanvraag;”;

c)

in lid 5 wordt de eerste zin van de tweede alinea geschrapt.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 12 juni 2019 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 15 november 2017.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  PB C 345 van 13.10.2017, blz. 110.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 3 oktober 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en het besluit van de Raad van 23 oktober 2017.

(3)  Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88).

(4)  Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 37 van 13.2.2003, blz. 19).