14.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 331/57


BESLUIT (GBVB) 2017/2315 VAN DE RAAD

van 11 december 2017

tot instelling van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en tot opstelling van de lijst van deelnemende lidstaten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 46, lid 2,

Gezien Protocol nr. 10 betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 42 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het voorstel van de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek en de Italiaanse Republiek,

Gezien het advies van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de hoge vertegenwoordiger),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 42, lid 6, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bepaalt dat de lidstaten waarvan de militaire vermogens aan strengere criteria voldoen en die ter zake verdergaande verbintenissen zijn aangegaan met het oog op de uitvoering van de meest veeleisende taken, in het kader van de Unie een permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) instellen.

(2)

De Raad en de hoge vertegenwoordiger hebben op 13 november 2017 overeenkomstig artikel 46, lid 1, VEU van 23 lidstaten, en op 7 december 2017 van nog eens twee lidstaten, een gezamenlijke kennisgeving ontvangen dat al die lidstaten voornemens zijn aan de PESCO deel te nemen op basis van het feit dat zij voldoen aan de bovenstaande voorschriften en dat zij ter zake de verdergaande verbintenissen zijn aangegaan die in de bijlage bij dit besluit staan, en op basis van alle andere elementen in de kennisgeving, met inbegrip van de preambule en de leidende beginselen van de PESCO in bijlage I bij de kennisgeving, waartoe zij zich onverkort blijven verbinden, en tevens artikel 42 VEU indachtig, met inbegrip van artikel 42, lid 7 (1).

(3)

De in de bijlage bij dit besluit vermelde verdergaande verbintenissen komen overeen met de verwezenlijking van de doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 1 van Protocol nr. 10 bij de Verdragen en de verbintenissen bedoeld in artikel 2 van dat protocol.

(4)

Het besluit van lidstaten om deel te nemen aan de PESCO is vrijwillig en doet op zich geen afbreuk aan de nationale soevereiniteit of aan het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten. De bijdragen van de deelnemende lidstaten, waarmee deze de verdergaande verbintenissen in het kader van de PESCO willen nakomen, zullen worden geleverd in overeenstemming met de toepasselijke grondwettelijke bepalingen van die lidstaten.

(5)

Meer gezamenlijke en op samenwerking gerichte projecten voor de ontwikkeling van defensievermogens, is een van de verbintenissen in het kader van de PESCO. Die projecten kunnen worden ondersteund door bijdragen uit de begroting van de Unie, met inachtneming van de Verdragen en in overeenstemming met de relevante instrumenten en programma's van de Unie.

(6)

De deelnemende lidstaten hebben in hun respectieve nationale uitvoeringsplannen hun vermogen tot het nakomen van de verdergaande verbintenissen die zij zijn aangegaan, beschreven.

(7)

Aangezien aan de nodige voorwaarden is voldaan, is het derhalve dienstig dat de Raad een besluit tot instelling van de PESCO vaststelt.

(8)

Elke andere lidstaat die in een later stadium wenst deel te nemen aan de PESCO kan de Raad en de hoge vertegenwoordiger van zijn voornemen om deel te nemen in kennis stellen overeenkomstig artikel 46, lid 3, VEU.

(9)

De hoge vertegenwoordiger zal ten volle worden betrokken bij de werkzaamheden van de PESCO.

(10)

Er moet samenhang zijn tussen acties die worden ondernomen in het kader van de PESCO en andere acties in het kader van het GBVB en andere beleidsterreinen van de Unie. De Raad en, binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden, de HV en de Commissie, dienen samen te werken teneinde in voorkomend geval voor een zo groot mogelijke synergie te zorgen.

(11)

Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat gehecht is aan het VEU en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Europese Unie die gevolgen hebben op defensiegebied. Dit besluit is derhalve niet bindend voor Denemarken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Instelling van permanente gestructureerde samenwerking

Permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) in het kader van de Unie wordt ingesteld tussen de lidstaten waarvan de militaire vermogens voldoen aan strengere criteria als bedoeld in artikel 1 van Protocol nr. 10, en die op dit gebied verdergaande verbintenissen zijn aangegaan als bedoeld in artikel 2 van dat protocol, met het oog op de meest veeleisende missies, en waardoor wordt bijgedragen tot het bereiken van het ambitieniveau van de Unie.

Artikel 2

Deelnemende lidstaten

De lidstaten die aan de PESCO deelnemen zijn:

België,

Bulgarije,

Tsjechië,

Duitsland,

Estland,

Ierland,

Griekenland,

Spanje,

Frankrijk,

Kroatië,

Italië,

Cyprus,

Letland,

Litouwen,

Luxemburg,

Hongarije,

Nederland,

Oostenrijk,

Polen,

Portugal,

Roemenië,

Slovenië,

Slowakije,

Finland,

Zweden.

Artikel 3

Verdergaande verbintenissen overeenkomstig Protocol nr. 10

1.   Voor de verwezenlijking van de doelstellingen in artikel 1 van Protocol nr. 10 en de nakoming van de verbintenissen bedoeld in artikel 2 van dat protocol, leveren de deelnemende lidstaten bijdragen die voldoen aan de in de bijlage vermelde verdergaande verbintenissen die zij zijn aangegaan.

2.   De deelnemende lidstaten evalueren daartoe jaarlijks, en actualiseren voor zover wenselijk, hun nationale uitvoeringsplannen, waarin zij dienen aan te geven hoe zij de verdergaande verbintenissen zullen nakomen, waarbij zij omschrijven hoe zij zullen voldoen aan de bij iedere fase nader te preciseren doelstellingen. De geactualiseerde nationale uitvoeringsplannen worden jaarlijks meegedeeld aan de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en het Europees defensieagentschap (EDA), en worden ter beschikking van alle deelnemende lidstaten gesteld.

Artikel 4

PESCO-bestuur

1.   Het bestuur van de PESCO wordt georganiseerd:

op het niveau van de Raad en;

in het kader van projecten die worden uitgevoerd door groepen van de deelnemende lidstaten die onderling hebben afgesproken zulke projecten uit te voeren.

2.   Overeenkomstig artikel 46, lid 6, VEU neemt de Raad besluiten en doet hij aanbevelingen:

a)

waarbij strategische leiding en sturing voor de PESCO wordt verstrekt;

b)

waarbij de volgorde wordt bepaald voor de nakoming van de in de bijlage vermelde verdergaande verbintenissen tijdens de twee opeenvolgende initiële fasen (de jaren 2018-2020 en 2021-2025) en waarbij aan het begin van elke fase de nader gepreciseerde doelstellingen voor de nakoming van de in de bijlage vermelde verdergaande verbintenissen worden omschreven;

c)

waarbij de in de bijlage vermelde verdergaande verbintenissen indien nodig worden geactualiseerd en verbeterd in het licht van de via de PESCO verwezenlijkte resultaten, teneinde de veranderende veiligheidsomgeving van de Unie te weerspiegelen. Met name worden die besluiten genomen aan het einde van de fasen als bedoeld in lid 2, onder b), op basis van een strategische evaluatie van de PESCO waarbij de nakoming van de verbintenissen wordt beoordeeld.

d)

waarbij de bijdragen van de deelnemende lidstaten om te voldoen aan de overeengekomen verbintenissen worden geëvalueerd volgens het in artikel 6 beschreven mechanisme;

e)

waarbij de lijst van projecten wordt vastgesteld die in het kader van PESCO zullen worden ontwikkeld, en waarin blijk wordt gegeven van steun voor capaciteitsontwikkeling en het verlenen, binnen de grenzen van middelen en vermogens, van aanzienlijke steun voor operaties en missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid.

f)

waarbij een gemeenschappelijke reeks projectgovernanceregels wordt vastgesteld, die de deelnemende lidstaten die aan een afzonderlijk project meedoen, zo nodig voor dat project kunnen aanpassen;

g)

waarbij te gepasten tijde, in overeenstemming met artikel 9, lid 1, de algemene voorwaarden worden vastgesteld op grond waarvan derde landen bij wijze van uitzondering kunnen worden uitgenodigd om deel te nemen aan afzonderlijke projecten; en waarbij, overeenkomstig artikel 9, lid 2, wordt uitgemaakt of een derde staat aan deze voorwaarden voldoet, en

h)

waarbij andere maatregelen worden genomen die nodig zijn voor de verdere uitvoering van dit besluit.

Artikel 5

PESCO-projecten

1.   Op basis van voorstellen van de deelnemende lidstaten die willen meedoen aan een afzonderlijk project, kan de hoge vertegenwoordiger aan de hand van de beoordelingen die zijn verstrekt overeenkomstig artikel 7 een aanbeveling over de vaststelling en evaluatie van PESCO-projecten doen voor besluiten en aanbevelingen van de Raad die, na een militair advies van het Militair Comité van de Europese Unie (EUMC), moeten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder e).

2.   De deelnemende lidstaten die een afzonderlijk project willen voorstellen, brengen de andere deelnemende lidstaten te gepasten tijde op de hoogte vóór ze hun voorstel hebben ingediend, om steun te vergaren en aan de andere deelnemende lidstaten de mogelijkheid te bieden zich aan te sluiten door het voorstel gezamenlijk in te dienen.

De leden van het project zijn de deelnemende lidstaten die het voorstel hebben ingediend. De lijst van de projectleden van elk afzonderlijk project wordt gehecht aan het besluit van de Raad bedoeld in artikel 4, lid 2, onder e).

De deelnemende lidstaten die meedoen aan een project kunnen in onderlinge overeenstemming andere deelnemende lidstaten die later aan dat project willen meedoen, tot het project toelaten.

3.   De deelnemende lidstaten die meedoen aan een project bepalen in onderlinge overeenstemming de regelingen voor, en de reikwijdte van, hun samenwerking, en het beheer van dat project. De deelnemende lidstaten die meedoen aan een project brengen de Raad regelmatig op de hoogte van de ontwikkeling van het project, voor zover wenselijk.

Artikel 6

Regelingen inzake toezicht, beoordeling en rapportage

1.   De Raad ziet in het kader van artikel 46, lid 6, VEU toe op de eenheid, de samenhang en de doeltreffendheid van de PESCO. De hoge vertegenwoordiger draagt ook bij tot het verwezenlijken van die doelstellingen.

2.   De hoge vertegenwoordiger wordt overeenkomstig Protocol nr. 10 ten volle betrokken bij de werkzaamheden in het kader van de PESCO.

3.   De hoge vertegenwoordiger dient jaarlijks een verslag over de PESCO in bij de Raad. Dit verslag wordt gebaseerd op de bijdragen van het EDA, overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder a), en op de bijdragen van de EDEO, overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder a). Het verslag van de hoge vertegenwoordiger beschrijft hoe ver het staat met de uitvoering van de PESCO, met inbegrip van de nakoming, door elke deelnemende lidstaat, van zijn verbintenissen overeenkomstig zijn nationale uitvoeringsplan.

Het EUMC verstrekt het Politiek en Veiligheidscomité militair advies en aanbevelingen met betrekking tot het jaarlijkse beoordelingsproces van de PESCO.

Op basis van het jaarlijkse door de hoge vertegenwoordiger ingediende verslag over de PESCO evalueert de Raad eenmaal per jaar of de deelnemende lidstaten nog steeds voldoen aan de verdergaande verbintenissen bedoeld in artikel 3.

4.   Elk besluit betreffende de schorsing van de deelname van een lidstaat wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 46, lid 4, VEU, en slechts nadat aan de lidstaat een duidelijk omschreven termijn voor individuele raadpleging en reactiemaatregelen is gegeven.

Artikel 7

Ondersteuning door de EDEO en het EDA

1.   Onder de verantwoordelijkheid van de hoge vertegenwoordiger, mede in zijn hoedanigheid van hoofd van het EDA, verzorgen de EDEO, met inbegrip van de Militaire Staf van de EU (EUMS), en het EDA gezamenlijk de nodige secretariaatstaken voor de PESCO die zich niet op het niveau van de Raad bevinden, en stellen daartoe een contactpunt in.

2.   De EDEO, met inbegrip van de EUMS, ondersteunt het functioneren van de PESCO met name door:

a)

bij te dragen aan de beoordeling van de hoge vertegenwoordiger, in zijn jaarlijks verslag over de PESCO, van de bijdragen die de deelnemende lidstaten leveren met betrekking tot operationele aspecten, overeenkomstig artikel 6.

b)

de beoordeling van de in artikel 5 beoogde projectvoorstellen te coördineren, met name op het gebied van beschikbaarheid, interoperabiliteit, flexibiliteit en inzetbaarheid van de troepen. Met name beoordeelt de EDEO, met inbegrip van de EUMS, of een voorgesteld project voldoet aan en bijdraagt tot de operationele behoeften.

3.   Het EDA ondersteunt de PESCO met name door:

a)

bij te dragen aan de beoordeling van de hoge vertegenwoordiger, in zijn jaarlijks verslag over de PESCO, van de bijdragen die de deelnemende lidstaten leveren, overeenkomstig artikel 6, met betrekking tot vermogens, in het bijzonder bijdragen die zijn gedaan overeenkomstig de verdergaande verbintenissen bedoeld in artikel 3.

b)

projecten voor vermogensontwikkeling te faciliteren, in het bijzonder door de beoordeling van de in artikel 5 beoogde projectvoorstellen te coördineren, met name op het gebied van vermogensontwikkeling. In het bijzonder ondersteunt het EDA de lidstaten bij het voorkomen dat er onnodige overlappingen zijn met bestaande initiatieven, ook in andere institutionele contexten.

Artikel 8

Financiering

1.   Administratieve uitgaven van de instellingen van de Unie en de EDEO die voortvloeien uit de uitvoering van dit besluit komen ten laste van de begroting van de Unie. De administratieve uitgaven van het EDA zijn onderworpen aan de relevante financieringsregels voor het EDA overeenkomstig Besluit (GBVB) 2015/1835 van de Raad (2).

2.   De operationele uitgaven die voortvloeien uit de in het kader van de PESCO uitgevoerde projecten worden voornamelijk gedragen door de deelnemende lidstaten die meedoen aan een afzonderlijk project. Voor dergelijke projecten kunnen bijdragen uit de algemene begroting van de Unie worden verstrekt, met inachtneming van de Verdragen en in overeenstemming met de toepasselijke instrumenten van de Unie.

Artikel 9

Derde staten die meedoen aan afzonderlijke projecten

1.   De algemene voorwaarden voor het meedoen van derde staten aan afzonderlijke projecten worden vastgelegd in een besluit van de Raad dat wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 2, en waarin ook een model voor administratieve regelingen met derde staten kan worden opgenomen.

2.   De Raad besluit overeenkomstig artikel 46, lid 6, VEU, of een derde staat die de deelnemende lidstaten die meedoen aan een project wensen uit te nodigen om mee te doen, voldoet aan de voorschriften van het in lid 1 bedoelde besluit.

3.   Nadat overeenkomstig lid 2 een positief besluit is genomen, kunnen de deelnemende lidstaten die meedoen aan een project administratieve regelingen aangaan met de betrokken derde staat, met het oog op het meedoen van die derde staat aan dat project. Die regelingen respecteren de procedures en de autonome besluitvorming van de Unie.

Artikel 10

Veiligheidsvoorschriften

De bepalingen van Besluit 2013/488/EU van de Raad (3) zijn van toepassing in PESCO-verband.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 11 december 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  De kennisgeving wordt samen met dit besluit bekendgemaakt (zie bladzijde 65 van dit Publicatieblad).

(2)  Besluit (GBVB) 2015/1835 van de Raad van 12 oktober 2015 tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap (PB L 266 van 13 oktober 2015, blz. 55).

(3)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


BIJLAGE

Lijst van ambitieuze en verdergaande gemeenschappelijke verbintenissen die door de deelnemende lidstaten zijn aangegaan voor de vijf gebieden die zijn vastgesteld in artikel 2 van Protocol nr. 10

„a)

vanaf de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon samen te werken met het oog op het halen van de overeengekomen streefcijfers betreffende het niveau van de investeringsuitgaven voor militair materieel en die streefcijfers regelmatig opnieuw te bezien in het licht van het veiligheidsklimaat en de internationale verantwoordelijkheden van de Unie.”

Op basis van de in 2007 vastgestelde benchmarks gaan de deelnemende lidstaten de volgende verbintenissen aan:

1.

Regelmatig verhoging van de defensiebegrotingen in reële termen om de afgesproken doelstellingen te halen.

2.

Opeenvolgende verhogingen van de defensie-investeringen op middellange termijn tot 20 % van de totale defensie-uitgaven (collectieve benchmarks) om de leemten in de strategische vermogens op te vullen, door deelname aan projecten inzake defensievermogens in overeenstemming met het vermogensontwikkelingsplan (CDP) en de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie (CARD).

3.

Meer gezamenlijke en „op samenwerking gerichte” strategische projecten inzake defensievermogens. Zulke gemeenschappelijke, op samenwerking gerichte projecten moeten indien nodig en in voorkomend geval worden gesteund via het Europees Defensiefonds.

4.

Verhoging van het aandeel van de uitgaven voor defensieonderzoek en -technologie om uit te komen op bijna 2 % van de totale defensie-uitgaven (collectieve benchmark).

5.

Instelling van een regelmatige evaluatie van deze verbintenissen (met het oog op bekrachtiging door de Raad).

„b)

hun defensie-instrumentarium zoveel mogelijk onderling af te stemmen, met name door de militaire behoeften op geharmoniseerde wijze vast te stellen door hun defensiemiddelen en defensievermogens te poolen en, in voorkomend geval, te specialiseren, alsmede door samenwerking ten aanzien van opleiding en logistiek te stimuleren.”

6.

Spelen van een belangrijke rol bij vermogensontwikkeling binnen de EU, onder meer in CARD-verband, om te zorgen voor de beschikbaarheid van de nodige vermogens voor de verwezenlijking van het ambitieniveau in Europa.

7.

Verbintenis om CARD zoveel mogelijk te steunen, zich rekenschap gevend van de vrijwillige aard van de evaluatie en de individuele beperkingen van de deelnemende lidstaten.

8.

Verbintenis in verband met de intensieve betrokkenheid van een toekomstig Europees Defensiefonds bij multinationale aanbestedingen met vastgestelde toegevoegde waarde voor de EU.

9.

Verbintenis inzake het opstellen van geharmoniseerde eisen voor alle projecten voor vermogensontwikkeling die door de deelnemende lidstaten zijn overeengekomen.

10.

Verbintenis om te overwegen de bestaande vermogens gezamenlijk te gebruiken om de beschikbare middelen te optimaliseren en hun algehele effectiviteit te verbeteren.

11.

Verbintenis om de inspanningen inzake samenwerking op het gebied van cyberdefensie op te voeren, zoals informatie-uitwisseling, opleiding en operationele ondersteuning.

„c)

concrete maatregelen te nemen om de beschikbaarheid, interoperabiliteit, flexibiliteit en inzetbaarheid van hun strijdkrachten te verbeteren, met name door gemeenschappelijke doelstellingen voor het inzetten van strijdkrachten te bepalen, en daarbij eventueel hun nationale besluitvormingsprocedures opnieuw te bezien.”

12.

Met betrekking tot de beschikbaarheid en inzetbaarheid van de troepen verbinden de deelnemende lidstaten zich ertoe:

formaties beschikbaar te stellen die strategisch inzetbaar zijn voor het verwezenlijken van het ambitieniveau van de EU, naast de mogelijke inzet van EU-gevechtstroepen. Deze verbintenis heeft geen betrekking op parate strijdkrachten, een permanente strijdmacht of een stand-by strijdmacht;

een solide instrument (bijv. een databank) te ontwikkelen, dat alleen toegankelijk is voor de deelnemende lidstaten en bijdragende landen om beschikbare en snel inzetbare vermogens in op te nemen, teneinde de opbouw van de troepenmacht te faciliteren en te versnellen;

te streven naar een snelle politieke verbintenis op nationaal niveau, en daarbij eventueel nationale besluitvormingsprocedures opnieuw te bezien;

binnen de grenzen van middelen en vermogens aanzienlijke steun te verlenen voor GVDB-operaties (bijv. EUFOR) en -missies (bijv. EU-opleidingsmissies) — in de vorm van personeel, materieel, opleiding, steun voor oefeningen, infrastructuur of anderszins — waartoe door de Raad unaniem is besloten, zonder vooruit te lopen op beslissingen over bijdragen aan GVDB-operaties en onverminderd eventuele grondwettelijke beperkingen;

aanzienlijk bij te dragen tot EU-gevechtsgroepen, door de bijdragen ten minste vier jaar van tevoren principieel te bevestigen, met een standbyperiode in overeenstemming met het gevechtsgroepenconcept van de EU, de verplichting om oefeningen voor de EU-gevechtsgroepen-strijdkrachtencombinatie uit te voeren (kadernatie) en/of deel te nemen aan deze oefeningen (alle EU-lidstaten die deelnemen aan de EU-gevechtsgroepen);

grensoverschrijdend militair vervoer in Europa te vereenvoudigen en te harmoniseren om een snelle inzet van militair materieel en personeel mogelijk te maken.

13.

Met betrekking tot de interoperabiliteit van de strijdkrachten verbinden de deelnemende lidstaten zich ertoe:

de interoperabiliteit van hun strijdkrachten te verbeteren door:

de verbintenis overeenstemming te bereiken over gemeenschappelijke evaluatie- en valideringscriteria voor de EU-gevechtsgroepen-strijdkrachtencombinatie, in overeenstemming met de NAVO-normen maar met behoud van nationale certificering;

de verbintenis overeenstemming te bereiken over gemeenschappelijke technische en operationele normen voor de strijdkrachten, in het besef dat die moeten zorgen voor interoperabiliteit met de NAVO;

de multinationale structuren te optimaliseren: de deelnemende lidstaten kunnen zich ertoe verbinden zich aan te sluiten bij en een actieve rol spelen in de belangrijkste bestaande en eventuele toekomstige structuren die deelnemen aan het externe optreden van de EU op militair gebied (Eurokorps, Euromarfor, EUROGENDFOR, MCC-E/ATARES/SEOS).

14.

De deelnemende lidstaten zullen naar een ambitieuze aanpak voor gemeenschappelijke financiering van militaire GVDB-operaties en -missies streven, die verder gaat dan wat zal worden gedefinieerd als gemeenschappelijke kosten overeenkomstig het ATHENA-besluit van de Raad.

„d)

samen te werken om ervoor te zorgen dat zij de nodige maatregelen nemen om, onder andere door multinationale benaderingen en onverminderd de verbintenissen dienaangaande in het kader van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, de in het kader van het „vermogensontwikkelingsmechanisme” geconstateerde leemten op te vullen.”

15.

Te helpen bij het wegwerken van tekorten aan vermogens in het kader van het vermogensontwikkelingsplan (CDP) en CARD. Deze vermogensprojecten vergroten de strategische autonomie van Europa en versterken de Europese industriële en technologische defensiebasis (EDTIB).

16.

Een op samenwerking gerichte Europese aanpak als prioriteit te beschouwen om geconstateerde vermogenstekorten op nationaal niveau op te vullen en, als algemene regel, een zuiver nationale aanpak alleen te hanteren indien een dergelijk onderzoek al is uitgevoerd.

17.

Deel te nemen aan ten minste één project in het kader van de PESCO dat vermogens ontwikkelt of verstrekt die door de lidstaten als strategisch belangrijk zijn aangewezen.

„e)

in voorkomend geval samen te werken bij de ontwikkeling van gemeenschappelijke of Europese programma's voor belangrijk materieel in het kader van het Europees Defensieagentschap.”

18.

Verbintenis om het EDA als het Europees forum voor de ontwikkeling van gezamenlijke vermogens te gebruiken de OCCAR als het te verkiezen beheerorgaan voor het op samenwerking gerichte programma te beschouwen.

19.

Ervoor te zorgen dat alle projecten in verband met vermogens onder leiding van de deelnemende lidstaten de Europese defensie-industrie concurrerender maken via een passend industriebeleid waarbij onnodige overlapping wordt voorkomen.

20.

Ervoor te zorgen dat de samenwerkingsprogramma's — die alleen ten goede mogen komen aan begunstigden die aantoonbaar een toegevoegde waarde bieden op het grondgebied van de EU — en de aankoopstrategieën van de deelnemende lidstaten een positief effect hebben op de Europese industriële en technologische defensiebasis.


KENNISGEVING

Inzake permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) aan de raad en de hoge vertegenwoordiger van de unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid

Inleiding

De deelnemende lidstaten,

Memorerend dat de Unie een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voert dat berust op de totstandbrenging van „een steeds toenemende convergentie van het optreden van de lidstaten” (art. 24, lid 2 VEU) en dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) integraal onderdeel is van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid;

Overwegende dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid de Unie voorziet van een operationeel vermogen dat op civiele en militaire middelen steunt, en dat de versterking van het veiligheids- en defensiebeleid van de lidstaten inspanningen zal vergen op het gebied van vermogens;

Tevens herinnerend aan de toezegging van de Europese Unie en haar lidstaten dat zij een op regels gebaseerde wereldorde met multilateralisme als basisbeginsel en de Verenigde Naties als kern zullen propageren;

Verwijzend naar artikel 42, lid 6, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waarin staat dat de lidstaten waarvan de militaire vermogens aan strengere criteria [voldoen] en die ter zake verdergaande verbintenissen zijn aangegaan met het oog op de uitvoering van de meest veeleisende taken, in het kader van de Unie een permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) in[stellen];

Overwegende dat PESCO aanzienlijk zou kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van het ambitieniveau van de EU, ook met het oog op de meest veeleisende missies en operaties, en de ontwikkeling zou kunnen faciliteren van de defensievermogens van de lidstaten door middel van een intensieve betrokkenheid bij multinationale aanbestedingsprojecten en met industriële entiteiten, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, en de Europese defensiesamenwerking zou kunnen versterken, waarbij ten volle gebruik wordt gemaakt van de Verdragen;

Rekening houdend met de doelstellingen van permanente gestructureerde samenwerking en de verbintenissen van de lidstaten om deze te verwezenlijken, zoals vastgelegd in Protocol nr. 10 betreffende de permanente gestructureerde samenwerking en bedoeld in artikel 46 van het VEU;

Er NOTA VAN NEMEND dat de Europese Raad 15 december 2016 tot de slotsom is gekomen dat de Europeanen meer verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun veiligheid en dat, met het oog op versterking van de Europese veiligheid en defensie in een moeilijk geopolitiek klimaat en betere bescherming van de Europese burgers, de Europese Raad heeft onderstreept, onder bevestiging van eerder gemaakte afspraken, dat er meer inspanningen nodig zijn, waaronder het vrijmaken van voldoende extra middelen, rekening houdend met nationale omstandigheden en wettelijke verplichtingen, en voor lidstaten die tevens lid van de NAVO zijn, met relevante NAVO-richtsnoeren betreffende defensie-uitgaven;

Er voorts aan herinnerend dat de Europese Raad ook heeft opgeroepen tot het versterken van de samenwerking om de benodigde vermogens te ontwikkelen en tot het waar nodig beschikbaar stellen daarvan, en dat hij vasthoudt aan zijn standpunt dat de Europese Unie en haar lidstaten een beslissende bijdrage moeten kunnen leveren aan collectieve inspanningen, en tevens autonoom moeten kunnen optreden waar en wanneer nodig en met partners indien mogelijk;

In aanmerking nemend dat de Europese Raad van juni 2017 heeft opgeroepen tot de gezamenlijke ontwikkeling van door de lidstaten gezamenlijk overeengekomen projecten op het gebied van vermogens om de bestaande grote tekorten aan te vullen en de technologieën van de toekomst te ontwikkelen, hetgeen van cruciaal is belang om het in december 2016 door de Europese Raad goedgekeurde ambitieniveau van de EU waar te maken; waren ingenomen met de mededeling van de Commissie over een Europees Defensiefonds, bestaande uit een onderzoeksonderdeel en een vermogensonderdeel; en hebben de lidstaten opgeroepen geschikte projecten op het gebied van vermogens voor het Europees Defensiefonds en voor het industrieel ontwikkelingsprogramma voor Europese defensie in kaart te brengen;

er met name aan herinnerend dat de Europese Raad de hoge vertegenwoordiger heeft verzocht voorstellen in te dienen met betrekking tot elementen en opties voor een inclusieve permanente gestructureerde samenwerking gebaseerd op een modulaire aanpak, en in die voorstellen ook mogelijke projecten te schetsen;

Eraan herinnerend dat de Raad Buitenlandse Zaken op 6 maart 2017 is overeengekomen dat er verder moet worden gewerkt aan een inclusieve permanente gestructureerde samenwerking op basis van een modulaire aanpak, die zou moeten openstaan voor alle lidstaten die bereid zijn de noodzakelijke bindende afspraken te maken en te voldoen aan de criteria, op basis van de artikelen 42, lid 6, en artikel 46 en Protocol nr. 10 van het Verdrag;

Vastbesloten om een nieuw niveau te bereiken in de geleidelijke conceptie van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie als genoemd in artikel 42, lid 2, van het VEU via de instelling van een permanente gestructureerde samenwerking binnen het kader van de Unie; met inachtneming van het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van alle lidstaten;

Herinnerend aan de verplichting, krachtens artikel 42, lid 7 VEU, tot hulp en bijstand;

Eraan herinnerend dat, overeenkomstig artikel 42, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de verbintenissen en de samenwerking op het gebied van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid „in overeenstemming blijven met de in het kader van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie aangegane verbintenissen, die voor de lidstaten die er lid van zijn, de grondslag en het instrument van hun collectieve defensie blijft”;

Benadrukkend dat de Europese Raad op 22/23 juni 2017 overeenstemming heeft bereikt over de noodzaak om een inclusieve en ambitieuze permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) op te zetten die beantwoordt aan de opdracht van de Europese Raad om binnen drie maanden „een gemeenschappelijke lijst van criteria en bindende toezeggingen op te stellen, volledig in overeenstemming met de artikelen 42, lid 6, en artikel 46 van het VEU en Protocol 10 bij het Verdrag — onder meer met het oog op het vervullen van de meest veeleisende taken […], met een precies tijdschema en specifieke toetsingsmechanismen, zodat de lidstaten die daartoe in staat zijn, onverwijld kunnen meedelen dat zij hieraan willen deelnemen”;

DELEN de Raad en de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid MEDE voornemens te zijn om deel te nemen aan permanente gestructureerde samenwerking;

DOEN EEN BEROEP OP de Raad om een besluit vast te stellen tot instelling van permanente gestructureerde samenwerking, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en Protocol 10 bij het Verdrag, en op basis van de in bijlage I beschreven beginselen, de gemeenschappelijke meer bindende verbintenissen van bijlage II alsmede de voorstellen voor bestuur in bijlage III;

ZULLEN, voordat de Raad het besluit tot instelling van PESCO vaststelt, een nationaal uitvoeringsplan indienen waarin zij aangeven hoe zij in staat zijn te voldoen aan de meer bindende verbintenissen die zijn opgenomen in bijlage II.

Gedaan te Brussel, de dertiende november tweeduizend zeventien.

*

Ierland gaf op 7 december 2017 de Raad en de hoge vertegenwoordiger kennis van zijn voornemen om deel te nemen aan PESCO, en sloot zich aan bij deze gezamenlijke kennisgeving.

*

De Portugese Republiek gaf op 7 december 2017 de Raad en de hoge vertegenwoordiger kennis van haar voornemen om deel te nemen aan PESCO, en sloot zich aan bij deze gezamenlijke kennisgeving.

BIJLAGE I — BEGINSELEN VAN PESCO

„Permanente gestructureerde samenwerking” staat in de artikelen 42 en 46 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en Protocol nr. 10 bij het Verdrag. PESCO kan slechts eenmaal worden geactiveerd en wordt ingesteld bij een besluit van de Raad dat met gekwalificeerde meerderheid moet worden vastgesteld, teneinde op defensiegebied alle geïnteresseerde lidstaten samen te brengen „waarvan de militaire vermogens voldoen aan strengere criteria” en die „verdergaande verbintenissen met het oog op de meest veeleisende taken” en operaties zijn aangegaan.

PESCO is een ambitieus, bindend en inclusief Europees wettelijk kader voor investeringen in de veiligheid en defensie van het grondgebied en de burgers van de EU. PESCO biedt alle lidstaten ook een cruciaal politiek kader voor de verbetering van hun respectieve militaire middelen en defensievermogens door middel van goed gecoördineerde initiatieven en concrete projecten op basis van verdergaande verbintenissen. Betere defensievermogens van lidstaten van de EU zullen ook de NAVO ten goede komen. Zij zullen de Europese pijler binnen het bondgenootschap sterker maken en een antwoord vormen op herhaalde verzoeken om een sterkere trans-Atlantische lastenverdeling.

PESCO is een cruciale stap in de richting van versterking van het gemeenschappelijk defensiebeleid. Zij zou onderdeel kunnen zijn van een mogelijke ontwikkeling in de richting van een gemeenschappelijke defensie, mocht de Raad met eenparigheid van stemmen daartoe besluiten (zoals voorzien in artikel 42, lid 2, van het VEU). In een langetermijnvisie van PESCO zou kunnen worden gestreefd naar een samenhangende het gehele spectrum bestrijkende strijdkrachtencombinatie — in complementariteit met de NAVO, die de hoeksteen blijft van collectieve defensie voor zijn leden.

Volgens ons is een inclusieve PESCO het belangrijkste instrument ter bevordering van gemeenschappelijke veiligheid en defensie op een gebied waarop meer samenhang, continuïteit en coördinatie en samenwerking nodig zijn. Europese inspanningen te dien einde moeten gebundeld, gecoördineerd en zinvol zijn en moeten gebaseerd zijn op gezamenlijk overeengekomen politieke richtsnoeren.

PESCO biedt een betrouwbaar en bindend juridisch kader binnen het institutionele kader van de EU. Deelnemende lidstaten zullen hun bindende verbintenissen nakomen en bevestigen dat de instelling en de tenuitvoerlegging van permanente gestructureerde samenwerking zullen geschieden met volledige naleving van de bepalingen van het VEU en de daaraan gehechte protocollen en met inachtneming van de grondwettelijke bepalingen van de lidstaten.

Het bindende karakter van PESCO zal worden gewaarborgd door een jaarlijkse regelmatige beoordeling, uitgevoerd door de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en ondersteund, met name, door het Europees Defensieagentschap (EDA), voor de vermogensontwikkelingsaspecten (met name beschreven in artikel 3 van Protocol nr. 10), en de EDEO, met inbegrip van de Militaire Staf van de EU en de andere GVDB-structuren, voor de operationele aspecten van PESCO. Door middel van PESCO zou de Unie kunnen werken aan een samenhangende het gehele spectrum bestrijkende strijdkrachtencombinatie, aangezien PESCO coördinatie en sturing van bovenaf zou toevoegen aan bestaande of toekomstige structuren en inspanningslijnen van onderop.

PESCO zou de lidstaten mogelijkheden bieden voor verbetering van defensievermogens door deelname aan goed gecoördineerde initiatieven en concrete gemeenschappelijke projecten, eventueel voortbouwend op bestaande regionale clusters. Deelname aan PESCO is vrijwillig en laat de nationale soevereiniteit ongemoeid.

PESCO is als een sterk politiek signaal aan onze burgers en de rest van de wereld: de regeringen van de EU-lidstaten nemen gemeenschappelijke veiligheid en defensie serieus en maken er vorderingen mee. Voor EU-burgers betekent dit meer veiligheid en een duidelijk teken van bereidheid van alle lidstaten om gemeenschappelijke veiligheid en defensie te bevorderen ter verwezenlijking van de doelstellingen van de integrale EU-strategie.

PESCO zal resultaatgericht zijn en zou tastbare vooruitgang mogelijk moeten maken op het niveau van investeringsuitgaven voor militair materieel, vermogensontwikkeling op basis van samenwerking en de beschikbaarheid van inzetbare defensievermogens voor gezamenlijke taken en operaties, geheel volgens het beginsel van één set strijdkrachten. De belangrijkste drijvende kracht achter PESCO-vermogensontwikkeling zal liggen in het verhelpen van de vermogenstekorten die gerelateerd zijn aan het ambitieniveau van de EU en de doelstellingen en prioriteiten van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid.

De „inclusieve” en „modulaire” aard van PESCO, zoals omschreven door de Europese Raad van december 2016, mag er niet toe leiden dat samenwerking naar beneden wordt bijgesteld. De doelstelling van „ambitieuze” PESCO onderstreept de noodzaak dat alle lidstaten die aan PESCO deelnemen voldoen aan een gemeenschappelijke lijst van doelstellingen en verbintenissen. Zoals de Europese Raad van juni 2017 heeft gememoreerd is PESCO „inclusief en ambitieus”.

De hierna volgende lijst van verbintenissen is een hulpmiddel voor het bereiken van het ambitieniveau van de EU zoals gedefinieerd in de conclusies van de Raad van 14 november 2016, bekrachtigd door de Europese Raad van december 2016, en versterkt aldus de strategische autonomie van zowel de Europeanen als de EU.

BIJLAGE II — LIJST VAN AMBITIEUZE EN VERDERGAANDE GEMEENSCHAPPELIJK VERBINTENISSEN OP DE VIJF GEBIEDEN DIE WORDEN GENOEMD IN ARTIKEL 2 VAN PROTOCOL NR. 10

„a)

vanaf de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon samen te werken met het oog op het halen van de overeengekomen streefcijfers betreffende het niveau van de investeringsuitgaven voor militair materieel en die streefcijfers regelmatig opnieuw te bezien in het licht van het veiligheidsklimaat en de internationale verantwoordelijkheden van de Unie.”

Op basis van de in 2007 vastgestelde collectieve benchmarks gaan de deelnemende lidstaten de volgende verbintenissen aan:

1.

Regelmatige verhoging van de defensiebegrotingen in reële termen om de afgesproken doelstellingen te halen.

2.

Opeenvolgende verhogingen van de defensie-investeringen op middellange termijn tot 20 % van de totale defensie-uitgaven (collectieve benchmarks) om de leemten in de strategische vermogens op te vullen, door deelname aan projecten inzake defensievermogens in overeenstemming met het CDP (vermogensontwikkelingsplan) en de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie (CARD).

3.

Meer gezamenlijke en „op samenwerking gerichte” strategische projecten inzake defensievermogens. Zulke gemeenschappelijke, op samenwerking gerichte projecten moeten indien nodig en in voorkomend geval worden gesteund via het Europees Defensiefonds.

4.

Verhoging van het aandeel van de uitgaven voor defensieonderzoek en -technologie om uit te komen op bijna 2 % van de totale defensie-uitgaven (collectieve benchmark).

5.

Instelling van een regelmatige evaluatie van deze verbintenissen (met het oog op bekrachtiging door de Raad).

„b)

hun defensie-instrumentarium zoveel mogelijk onderling af te stemmen, met name door de militaire behoeften op geharmoniseerde wijze vast te stellen door hun defensiemiddelen en defensievermogens te poolen en, in voorkomend geval, te specialiseren, alsmede door samenwerking ten aanzien van opleiding en logistiek te stimuleren.”

6.

Spelen van een belangrijke rol bij ontwikkeling van vermogens binnen de EU, onder meer in CARD-verband, om te zorgen voor de beschikbaarheid van de nodige vermogens voor de verwezenlijking van het ambitieniveau in Europa.

7.

Verbintenis om CARD zoveel mogelijk te steunen, zich rekenschap gevend van de vrijwillige aard van de evaluatie en de individuele beperkingen van deelnemende lidstaten.

8.

Verbintenis in verband met de intensieve betrokkenheid van een toekomstig Europees Defensiefonds bij multinationale aanbestedingen met vastgestelde toegevoegde waarde voor de EU.

9.

Verbintenis inzake het opstellen van geharmoniseerde eisen voor alle projecten voor vermogensontwikkeling die door de deelnemende lidstaten zijn overeengekomen.

10.

Verbintenis om te overwegen de bestaande vermogens gezamenlijk te gebruiken om de beschikbare middelen te optimaliseren en hun algehele effectiviteit te verbeteren.

11.

Verbintenis om de inspanningen inzake samenwerking op het gebied van cyberdefensie op te voeren, zoals informatie-uitwisseling, opleiding en operationele ondersteuning.

„c)

concrete maatregelen te nemen om de beschikbaarheid, interoperabiliteit, flexibiliteit en inzetbaarheid van hun strijdkrachten te verbeteren, met name door gemeenschappelijke doelstellingen voor het inzetten van strijdkrachten te bepalen, en daarbij eventueel hun nationale besluitvormingsprocedures opnieuw te bezien.”

12.

Met betrekking tot de beschikbaarheid en inzetbaarheid van de strijdkrachten verbinden de deelnemende lidstaten zich ertoe:

Formaties beschikbaar te stellen die strategisch inzetbaar zijn voor het verwezenlijken van het ambitieniveau van de EU, naast de mogelijke inzet van EU-gevechtstroepen. Deze verbintenis heeft geen betrekking op parate strijdkrachten, een permanente strijdmacht of een stand-by strijdmacht.

Een solide instrument (bijvoorbeeld een databank) te ontwikkelen, dat alleen toegankelijk is voor de deelnemende lidstaten en bijdragende landen om beschikbare en snel inzetbare vermogens in op te nemen, teneinde de opbouw van de troepenmacht te faciliteren en te versnellen.

Te streven naar een snelle politieke verbintenis op nationaal niveau, en daarbij eventueel nationale besluitvormingsprocedures opnieuw te bezien.

Binnen de grenzen van middelen en vermogens aanzienlijke steun te verlenen voor GVDB-operaties (bv. EUFOR) en -missies (bv. EU-opleidingsmissies) — in de vorm van personeel, materieel, opleiding, steun voor oefeningen, infrastructuur of anderszins — waartoe door de Raad unaniem is besloten, zonder vooruit te lopen op beslissingen over bijdragen aan GVDB-operaties en onverminderd eventuele grondwettelijke beperkingen.

Aanzienlijk bij te dragen tot EU-gevechtsgroepen, door het beginsel van de bijdragen ten minste vier jaar van tevoren te bevestigen, met een standbyperiode in overeenstemming met het gevechtsgroepenconcept van de EU, de verplichting om oefeningen voor de EU-gevechtsgroepen-strijdkrachtencombinatie uit te voeren (kadernatie) en/of deel te nemen aan deze oefeningen (alle EU-lidstaten die deelnemen aan de EU-gevechtsgroepen).

Grensoverschrijdend militair vervoer in Europa te vereenvoudigen en te harmoniseren om een snelle inzet van militair materieel en personeel mogelijk te maken.

13.

Met betrekking tot de interoperabiliteit van de strijdkrachten, verbinden de deelnemende lidstaten zich ertoe:

De interoperabiliteit van hun strijdkrachten te verbeteren door:

de verbintenis overeenstemming te bereiken over gemeenschappelijke evaluatie- en valideringscriteria voor de EU-gevechtsgroepen-strijdkrachtencombinatie, in overeenstemming met de NAVO-normen, maar met behoud van nationale certificering.

de verbintenis overeenstemming te bereiken over gemeenschappelijke technische en operationele normen voor de strijdkrachten, in het besef dat die moeten zorgen voor interoperabiliteit met de NAVO.

de multinationale structuren te optimaliseren: de deelnemende lidstaten kunnen zich ertoe verbinden zich aan te sluiten bij en een actieve rol spelen in de belangrijkste bestaande en eventuele toekomstige structuren die deelnemen aan het externe optreden van de EU op militair gebied (Eurokorps, Euromarfor, EUROGENDFOR, MCC-E/ATARES/SEOS).

14.

De deelnemende lidstaten zullen naar een ambitieuze aanpak voor gemeenschappelijke financiering van militaire GVDB-operaties en -missies streven, die verder gaat dan wat zal worden gedefinieerd als gemeenschappelijke kosten overeenkomstig het ATHENA-besluit van de Raad.

„d)

samen te werken om ervoor te zorgen dat zij de nodige maatregelen nemen om, onder andere door multinationale benaderingen en onverminderd de verbintenissen dienaangaande in het kader van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, de in het kader van het „vermogensontwikkelingsmechanisme” geconstateerde leemten op te vullen.”

15.

Bij te dragen tot het wegwerken van tekorten aan vermogens in het kader van het vermogensontwikkelingsplan (CDP) en CARD. Deze vermogensprojecten zullen de strategische autonomie van Europa vergroten en de Europese industriële en technologische defensiebasis (EDTIB) versterken.

16.

Een op samenwerking gerichte Europese aanpak als prioriteit te beschouwen om geconstateerde vermogenstekorten op nationaal niveau op te vullen en, als algemene regel, een zuiver nationale aanpak alleen te hanteren indien een dergelijk onderzoek al is uitgevoerd.

17.

Deel te nemen aan ten minste één project in het kader van PESCO dat vermogens ontwikkelt of verstrekt die door de lidstaten als strategisch belangrijk zijn aangewezen.

„e)

in voorkomend geval samen te werken bij de ontwikkeling van gemeenschappelijke of Europese programma's voor belangrijk materieel in het kader van het Europees Defensieagentschap.”

18.

Verbintenis om het EDA als het Europees forum voor de ontwikkeling van gezamenlijke vermogens te gebruiken en de OCCAR als het te verkiezen beheersorgaan voor het op samenwerking gerichte programma te beschouwen.

19.

Ervoor te zorgen dat alle projecten in verband met vermogens onder leiding van deelnemende lidstaten de Europese defensie-industrie concurrerender maken via een passend industriebeleid waarbij onnodige overlapping wordt voorkomen.

20.

Ervoor te zorgen dat de samenwerkingsprogramma's — die alleen ten goede mogen komen aan begunstigden die aantoonbaar een toegevoegde waarde bieden op het grondgebied van de EU — en de aankoopstrategieën van de deelnemende lidstaten een positief effect hebben op de Europese industriële en technologische defensiebasis.

BIJLAGE III — BEHEER

1.   De deelnemende lidstaten blijven centraal staan in het besluitvormingsproces, in coördinatie met de hoge vertegenwoordiger

PESCO is een kader dat wordt aangestuurd door de deelnemende lidstaten en hoofdzakelijk onder hun bevoegdheid blijft vallen. Ten behoeve van niet-deelnemende EU-lidstaten wordt gezorgd voor transparantie.

Met het oog op een goede coördinatie van PESCO met het algehele gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), waarvan het integraal deel uitmaakt, wordt de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid volledig betrokken bij de werkzaamheden van PESCO. De hoge vertegenwoordiger is belast met het beheer van de jaarlijkse beoordeling waar de Europese Raad om heeft verzocht en waarvan in deel 4 hierna een beschrijving wordt gegeven. De Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), met inbegrip van de Militaire Staf van de EU (EUMS), en het Europees Defensieagentschap (EDA) verzorgen het secretariaat van PESCO, in nauwe samenwerking met de plaatsvervangend secretaris-generaal voor GVDB en crisisrespons van de EDEO.

In overeenstemming met Protocol (nr. 10), artikel 3, VEU en het Besluit van de Raad tot vaststelling van het Europees Defensieagentschap ondersteunt de EDA de hoge vertegenwoordiger met betrekking tot de vermogensontwikkelingsaspecten van PESCO. De EDEO ondersteunt de hoge vertegenwoordiger, met name wat betreft de operationele aspecten van PESCO, onder meer via de Militaire Staf van de EU en andere GVDB-structuren.

Er zij op gewezen dat overeenkomstig artikel 41, lid 1, VEU „[d]e administratieve uitgaven die voor de instellingen voortvloeien uit de uitvoering van dit hoofdstuk ten laste [komen] van de begroting van de Unie”.

2.   Het beheer omvat twee beheersniveaus met een overkoepelend niveau dat belast is met het handhaven van de samenhang en de ambitie van PESCO, aangevuld met specifieke beheersprocedures voor PESCO-projecten

2.1.   Het overkoepelend niveau is belast met de samenhang en de geloofwaardige uitvoering van PESCO.

Het wordt gebaseerd op bestaande structuren. Wanneer de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie van de EU bijeenkomen in een gezamenlijke zitting van de Raad Buitenlandse Zaken/Defensie (meestal tweemaal per jaar), kunnen zij PESCO-aangelegenheden bespreken. Wanneer de Raad bijeenkomt om PESCO-aangelegenheden te bespreken, zijn de stemrechten voorbehouden voor de vertegenwoordigers van de deelnemende lidstaten. De deelnemende lidstaten kunnen bij die gelegenheid nieuwe projecten aannemen met eenparigheid van stemmen (overeenkomstig artikel 46, lid 6, VEU), beoordelingen van inspanningen van deelnemende lidstaten ontvangen, met name die welke in deel 3 van deze bijlage staan beschreven, en zij kunnen de deelname van een andere lidstaat met gekwalificeerde meerderheid van stemmen bevestigen na raadpleging van de hoge vertegenwoordiger, overeenkomstig artikel 46, lid 3, VEU.

In laatste instantie kan de Raad overgaan tot de schorsing van de deelname van een lidstaat die niet langer aan de criteria voldoet, waarbij vooraf aan die lidstaat een duidelijk omschreven termijn voor individueel overleg en reactiemaatregelen is gegeven, of die niet langer in staat of bereid is te voldoen aan de PESCO-verbintenissen en verplichtingen, overeenkomstig artikel 46, lid 4, VEU.

Bevoegde bestaande voorbereidende instanties van de Raad komen bijeen in „PESCO-samenstelling”, dat wil zeggen dat alle EU-lidstaten aanwezig zijn, maar met de afspraak dat alleen de deelnemende lidstaten stemrecht hebben in de Raad. PVC-vergaderingen in „PESCO-samenstelling” kunnen worden belegd om aangelegenheden van gemeenschappelijk belang onder de deelnemende lidstaten te bespreken, projecten te plannen of te bespreken, of nieuw lidmaatschap van PESCO te bespreken. De werkzaamheden ervan worden ondersteund door PMG-vergaderingen in PESCO-samenstelling. Het Militair Comité van de EU komt eveneens in PESCO-samenstelling bijeen en wordt met name verzocht om militair advies. Voorts kunnen informele vergaderingen met alleen de deelnemende lidstaten worden belegd.

2.2.   Het beheer van projecten

2.2.1.   De toetsing van PESCO-projecten wordt gebaseerd op een beoordeling door de hoge vertegenwoordiger, waarbij een beroep wordt gedaan op de EDEO, met inbegrip van de EUMS, en de EDA; voor de selectie van projecten is een besluit van de Raad vereist

Het staat de deelnemende lidstaten vrij elk project in te dienen dat zij voor PESCO nuttig achten. Zij maken hun voornemen bekend teneinde steun te vergaren en gezamenlijk projecten bij het PESCO-secretariaat in te dienen, en zij delen deze projecten gelijktijdig met alle deelnemende lidstaten.

Projecten moeten bijdragen tot het nakomen van de in bijlage II bij de kennisgeving bedoelde verbintenissen, waarvan er vele nopen tot het ontwikkelen, of verstrekken, van vermogens die door de lidstaten zijn aangemerkt als strategisch relevant en die een gemeenschappelijk overeengekomen EU-meerwaarde hebben, alsmede tot het verlenen van aanzienlijke steun in het kader van de middelen en vermogens van GVDB-operaties (EUFOR) en -missies (bijvoorbeeld EU-opleidingsmissies) overeenkomstig artikel 42, lid 6, VEU.

Om te zorgen voor samenhang en consistentie van verschillende PESCO-projecten, wordt een beperkt aantal specifiek op missies en operaties gerichte projecten voorgesteld conform het ambitieniveau van de EU. Deze projecten worden ondersteund door andere projecten die een faciliterende rol vervullen. De projecten moeten worden gegroepeerd.

Het PESCO-secretariaat coördineert de beoordeling van projectvoorstellen. Met betrekking tot projecten voor vermogensontwikkeling zorgt de EDA ervoor dat er geen duplicering is met bestaande initiatieven, ook niet in andere institutionele verbanden. Voor de op operaties en missies gerichte projecten beoordeelt de EUMS de inachtneming van en de bijdrage aan de operationele behoeften van de EU en haar lidstaten. Op basis hiervan doet de hoge vertegenwoordiger een aanbeveling met de projectvoorstellen die het meest ambitieus zijn, bijdragen aan het ambitieniveau van de EU en het best geschikt zijn om de strategische autonomie van Europa te bevorderen. De projectportefeuille vormt een passend evenwicht tussen projecten die meer tot het gebied van vermogensontwikkeling behoren en projecten die meer tot het gebied van operaties en missies behoren.

De aanbeveling van de hoge vertegenwoordiger levert een inbreng aan de hand waarvan de Raad een besluit kan nemen over de lijst van PESCO-projecten in het PESCO-kader, na militair advies van het EUMC in PESCO-samenstelling en via het PVC in PESCO-samenstelling. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen die wordt gevormd door de stemmen van de vertegenwoordigers van de deelnemende lidstaten, overeenkomstig artikel 46, lid 6, VEU.

Niet-deelnemende lidstaten kunnen steeds hun voornemen tot deelname aan projecten kenbaar maken door de verbintenissen te onderschrijven en toe te treden tot PESCO.

Derde staten kunnen bij wijze van uitzondering worden uitgenodigd door projectdeelnemers, overeenkomstig de algemene regeling die te zijner tijd overeenkomstig artikel 46, lid 6, VEU door de Raad zal worden vastgesteld. Zij moeten een aanzienlijke toegevoegde waarde leveren aan het project, bijdragen tot de versterking van PESCO en het GVDB, en strengere afspraken nakomen. Die derde staten krijgen hierdoor echter geen beslissingsbevoegdheid in het beheer van PESCO. Voorts zal de Raad in PESCO-samenstelling beslissen of elke door de projectdeelnemers uitgenodigd derde staat voldoet aan de voorwaarden in de algemene regeling.

2.2.2.   Het projectbeheer berust in eerste instantie bij de deelnemende lidstaten

Wanneer de Raad een besluit neemt over de lijst van PESCO-projecten, moet een lijst worden toegevoegd van de deelnemende lidstaten die bij een project zijn betrokken. De lidstaten die aan een project deelnemen, hebben eerst het project gezamenlijk ingediend.

De deelnemende lidstaten die bij een project zijn betrokken, komen onderling, met eenparigheid van stemmen, de nadere voorwaarden en de reikwijdte van hun samenwerking overeen, alsmede de bijdrage die nodig is om zich bij het project aan te sluiten. Zij stellen de beheersvoorschriften van het project vast en nemen een beslissing over de toelating van andere deelnemende lidstaten tijdens de projectstatus, met deelnemers- of waarnemersstatus. Er dient echter een reeks gemeenschappelijke regels te worden ontwikkeld die aan afzonderlijke projecten kunnen worden aangepast. Hierdoor wordt gezorgd voor een vorm van standaardisering in het beheer van alle projecten en wordt de start ervan vergemakkelijkt. Voor met name vermogensontwikkelingsprojecten blijft het projectbeheer (specificaties, aankoopstrategie, keuze van het uitvoerend agentschap, selectie van de industriële bedrijven enz.) de exclusieve verantwoordelijkheid van de bij het project betrokken deelnemende lidstaten.

De deelnemende lidstaten stellen in voorkomend geval de niet-deelnemende lidstaten in kennis van projecten.

3.   Een duidelijk gefaseerde aanpak met realistische en bindende doelstellingen voor elke fase

De door de deelnemende lidstaten aangegane verbintenissen worden gestand gedaan door nationale inspanningen en concrete projecten.

Een realistische gefaseerde aanpak is essentieel om de deelname van een voorhoede van lidstaten aan PESCO te handhaven en de beginselen van ambitie en inclusiviteit te waarborgen. Hoewel de deelnemende lidstaten streven naar de verwezenlijking van al hun verbintenissen zodra PESCO officieel van start gaat, kunnen sommige verbintenissen sneller worden verwezenlijkt dan andere. Daartoe moet een gefaseerde aanpak worden overeengekomen door de deelnemende lidstaten.

Bij de fasering wordt rekening gehouden met andere bestaande punten op de agenda (zoals de uitvoering van het EDAP, de start van het volgende meerjarig financieel kader in 2021, en reeds door de lidstaten gemaakte afspraken in andere verbanden). Twee fasen (2018-2021 en 2021-25) zorgen ervoor dat de verbintenissen elkaar opvolgen. Na 2025 vindt een evaluatieproces plaats. Daartoe zullen de deelnemende lidstaten de verwezenlijking van alle PESCO-verbintenissen beoordelen en beslissen over nieuwe verbintenissen met het oog op een nieuwe fase in de richting van de integratie van de Europese veiligheid en defensie.

4.   Het beheer van PESCO vereist een goed opgezet en ambitieus beoordelingsmechanisme op basis van nationale uitvoeringsplannen

Alle deelnemende lidstaten staan garant en de hoge vertegenwoordiger brengt verslag uit over de verwezenlijking van de verbintenissen, conform het beginsel van regelmatige evaluatie als geformuleerd in Protocol (nr. 3), artikel 3. Het bindende karakter en de geloofwaardigheid van de overeengekomen verbintenissen worden gewaarborgd door een tweelagig beoordelingsmechanisme:

4.1.   Het „nationale uitvoeringsplan”

Om aan te tonen dat zij in staat en bereid zijn om de overeengekomen verbintenissen gestand te doen, zeggen de deelnemende lidstaten toe dat zij vóór de vaststelling van het Raadsbesluit tot instelling van PESCO een nationaal uitvoeringsplan zullen indienen, met opgave van hun capaciteit om de aangegane verbintenissen na te komen. Ter wille van de transparantie krijgen alle deelnemende lidstaten toegang tot deze uitvoeringsplannen.

De beoordeling of de deelnemende lidstaten de overeengekomen verbintenissen nakomen, wordt jaarlijks op basis van de nationale uitvoeringsplannen uitgevoerd door het PESCO-secretariaat onder het gezag van de hoge vertegenwoordiger (met ondersteuning van de EDA wat betreft defensie-investeringen en vermogensontwikkeling, en van de EDEO, met inbegrip van de EUMS, wat betreft de operationele aspecten). Deze beoordeling wordt onder de verantwoordelijkheid van de Raad toegezonden aan het PVC (in PESCO-samenstelling) en aan het EUMC (in PESCO-samenstelling) voor advies.

De beoordelaars concentreren zich op de geloofwaardigheid van de PESCO-verbintenissen door de nationale uitvoeringsplannen van de lidstaten alsmede feitelijke voorzieningen en bijdragen ten behoeve van de projecten te screenen.

Nadat PESCO van start is gegaan, actualiseren de deelnemende lidstaten in voorkomend geval hun nationale uitvoeringsplannen op basis van de gefaseerde aanpak.

Aan het begin van elke fase worden de verbintenissen nader omschreven door meer precieze doelen tussen de deelnemende lidstaten te stellen, zodat het beoordelingsproces vlotter kan verlopen.

4.2.   Een jaarlijkse en een strategische evaluatie aan het einde van elke fase

Ten minste eenmaal per jaar ontvangt de gezamenlijke zitting van de Raad Buitenlandse Zaken/Defensie een verslag van de hoge vertegenwoordiger op basis van bijdragen van de EDA (overeenkomstig Protocol (nr. 10), artikel 3, en de EDEO, met inbegrip van de EUMS. In dit verslag wordt de stand van uitvoering van PESCO beschreven, alsmede in hoeverre elke deelnemende lidstaat zijn verbintenissen nakomt in samenhang met zijn nationaal uitvoeringsplan. Dit verslag zal, na advies van het EUMC, fungeren als basis voor aanbevelingen en besluiten die de Raad overeenkomstig artikel 46 VEU aanneemt.

Aan het einde van elke fase (2021; 2025) zal een strategische evaluatie worden uitgevoerd, waarin wordt nagegaan in hoeverre de verbintenissen die in die fase verwezenlijkt hadden moeten worden, zijn nagekomen, en waarbij wordt beslist over de start van de volgende fase en over de eventuele actualisering van de verbintenissen voor de volgende fase.