2.6.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 135/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/850 VAN DE COMMISSIE

van 30 januari 2015

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 241/2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen betreffende eigenvermogensvereisten voor instellingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 28, lid 5, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er kan geen sprake zijn van een onevenredige belasting op het eigen vermogen voor uitkeringen op afzonderlijke Tier 1-kernkapitaalinstrumenten of voor uitkeringen op het totale eigen vermogen van de instelling. Het begrip onevenredige belasting op het eigen vermogen moet daarom worden gedefinieerd aan de hand van regels die beide aspecten dekken.

(2)

De in artikel 28, lid 5, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde delegatie inzake een potentiële onevenredige belasting op het eigen vermogen heeft geen betrekking op instrumenten die onder artikel 27 van deze verordening vallen, aangezien deze vrijgesteld zijn krachtens artikel 28, lid 1, onder h), iii), van deze verordening.

(3)

De betekenis van preferentiële uitkeringen moet gebaseerd zijn op kenmerken van de instrumenten die rekening houden met de voorwaarden van artikel 28, lid 1, onder h), i), van Verordening (EU) nr. 575/2013, namelijk dat er geen preferentiële behandelingen voor de volgorde van betaling van uitkeringen of andere preferentiële rechten mogen bestaan, onder meer voor preferentiële uitkeringen op Tier 1-kernkapitaalbestanddelen ten opzichte van andere Tier 1-kernkapitaalbestanddelen. Aangezien artikel 28, lid 1, onder h), i), van Verordening (EU) nr. 575/2013 een onderscheid maakt tussen preferentiële rechten op de betaling van uitkeringen en voorrechten met betrekking tot de volgorde van uitkeringen, moeten de regels inzake preferentiële uitkeringen gelden voor beide gevallen.

(4)

Op Tier 1-kernkapitaalinstrumenten van instellingen als bedoeld in artikel 27 van Verordening (EU) nr. 575/2013 („vennootschappen zonder aandelen”) moeten andere regels worden toegepast wanneer dit gerechtvaardigd wordt door specifieke kenmerken van instrumenten met stemrechten en instrumenten zonder stemrechten. Wanneer alleen houders van instrumenten met stemrechten kunnen intekenen op aandelen zonder stemrechten, is er geen sprake van dat houders van instrumenten zonder stemrechten verstoken zouden blijven van stemrechten. In het geval van vennootschappen zonder aandelen vloeit de gedifferentieerde uitkering op het instrument zonder stemrechten dus niet op dezelfde wijze als bij aandelenvennootschappen voort uit de afwezigheid van stemrechten. Ook wanneer er in het toepasselijke nationale recht een maximum is vastgesteld voor de uitkering op het instrument met stemrecht, moeten de beperkingen die bedoeld zijn voor aandelenvennootschappen, vervangen worden door andere regels die ervoor zorgen dat het recht op betaling van de uitkering niet preferentieel is.

(5)

Een verschillende behandeling voor vennootschappen zonder aandelen is alleen gerechtvaardigd indien de genoemde vennootschappen geen kapitaalinstrumenten met een voorafbepaalde meervoudige uitkering uitgeven waarin contractueel dan wel bij de statuten van de vennootschap voorzien zou zijn. Indien zij dat toch doen, zijn de problemen met betrekking tot het preferentiële recht op betaling van uitkeringen dezelfde als voor aandelenvennootschapppen en moet dus dezelfde behandeling gelden.

(6)

Dit mag vennootschappen zonder aandelen niet beletten andere kapitaalinstrumenten met een gedifferentieerde uitkering uit te geven op voorwaarde dat zij aantonen dat deze instrumenten geen preferentieel recht op betaling van uitkeringen doen ontstaan. Om dit aan te tonen moet een beoordeling worden gemaakt van het niveau van de uitkeringen op instrumenten met stemrechten en het niveau van de uitkeringen op het geheel van het Tier 1-kernkapitaal. De instelling moet aantonen dat het niveau van de uitkeringen op de instrumenten met stemrechten laag is in vergelijking met andere kapitaalinstrumenten en dat de uitbetalingsratio op Tier 1-kernkapitaalinstrumenten laag is.

(7)

Om vennootschappen zonder aandelen in staat te stellen te beoordelen of het niveau van de uitbetalingsratio laag is, dient een benchmark te worden opgesteld. Aangezien uitbetalingsratio's kunnen variëren naargelang van het jaarlijks resultaat, moet deze benchmark gebaseerd zijn op het gemiddelde over de vijf voorafgaande jaren. Omdat de in te voeren maatregel een nieuwigheid is en voor een aantal van deze instellingen gevolgen kan hebben, moet indien nodig worden gezorgd voor een gefaseerde invoering van de regels inzake het niveau van de uitbetalingsratio. De beperkingen van de uitbetalingsratio kunnen gedurende de eerste vijf jaar fasegewijs worden ingevoerd, met een geleidelijke toepassing tot einde 2017, en de regel moet door alle instellingen volledig worden toegepast in 2018.

(8)

Sommige vennootschappen zonder aandelen zijn niet in staat instrumenten uit te geven die even flexibel als gewone aandelen zijn, in geval van een noodherkapitalisatie waarbij instellingen onderworpen worden aan vroegtijdige-interventiemaatregelen. In dergelijke gevallen moeten deze instellingen kapitaalinstrumenten uitgeven die het herstel vergemakkelijken. Hoewel instrumenten zonder stemrechten gewoonlijk alleen in het bezit zijn van houders van instrumenten met stemrechten, moet het deze instellingen daarom toegestaan zijn aan externe investeerders uitzonderlijk ook instrumenten te verkopen waaraan geen stemrechten verbonden zijn. Voorts moeten kapitaalinstrumenten die voor een noodherkapitalisatie dienen, het vooruitzicht bieden dat na de herstelfase een passend toekomstig voordeel te verdienen is. Het moet deze instellingen derhalve toegestaan zijn de begrenzingen op de uitbetalingsratio na de herstelfase te overschrijden om deze potentiële haussemogelijkheid te verlenen aan houders van Tier 1-kernkapitaalinstrumenten die in het kader van een noodherkapitalisatie zijn verstrekt.

(9)

Krachtens artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 kunnen bevoegde autoriteiten overeenkomstig het nationale recht geheel of gedeeltelijk ontheffing van de toepassing van de vereisten van de delen 2 tot en met 8 van deze verordening verlenen aan kredietinstellingen die aangesloten zijn bij een centraal orgaan. Daarnaast kunnen de bevoegde autoriteiten krachtens hetzelfde artikel op individuele basis ontheffing van de toepassing van de delen 2 tot en met 8 verlenen aan het centrale orgaan wanneer de verplichtingen of de verbintenissen van het centrale orgaan volledig door de aangesloten instellingen worden gewaarborgd. Op basis van dit artikel moeten de bevoegde autoriteiten ontheffing van de verplichtingen krachtens deze verordening kunnen verlenen voor intragroepkapitaalinstrumenten. De bevoegde autoriteiten moeten op basis van de geconsolideerde situatie van de instellingen waarvoor deze ontheffingen gelden, ook kunnen beoordelen of de bij deze verordening voorgeschreven verplichtingen worden nageleefd, met name wat betreft de berekening van de uitbetalingsratio.

(10)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit aan de Commissie heeft voorgelegd.

(11)

De Europese Bankautoriteit heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, heeft de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd, en heeft de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte stakeholdergroep bankwezen om advies verzocht.

(12)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 241/2014 (3) van de Commissie moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 241/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel 7 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 7 bis

Meervoudige uitkeringen die een onevenredige belasting op het eigen vermogen vormen

1.   Uitkeringen op Tier 1-kernkapitaalinstrumenten als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden geacht geen onevenredige belasting op kapitaal te vormen wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het meervoudige dividend is een veelvoud van de uitkering op de instrumenten met stemrechten en is geen voorafbepaald vast bedrag;

b)

het meervoudige dividend wordt contractueel of volgens de statuten van de instelling vastgesteld;

c)

het meervoudige dividend kan niet worden herzien;

d)

hetzelfde meervoudige dividend is van toepassing op alle instrumenten met een meervoudig dividend;

e)

het bedrag van de uitkering op één instrument met een meervoudig dividend vertegenwoordigt niet meer dan 125 % van het bedrag van de uitkering op één Tier 1-kernkapitaalinstrument met stemrecht.

Dit wordt uitgedrukt in de formule:

Formula

waarbij:

 

k staat voor het bedrag van de uitkering op één instrument zonder een meervoudig dividend;

 

l staat voor het bedrag van de uitkering op één instrument met een meervoudig dividend;

f)

het totaalbedrag van de uitkeringen op alle Tier 1-kernkapitaalinstrumenten gedurende een termijn van één jaar ligt niet hoger dan 105 % van het bedrag dat zou zijn uitbetaald indien instrumenten met minder of geen stemrechten dezelfde uitkeringen zouden krijgen als instrumenten met stemrechten.

Dit wordt uitgedrukt in de formule:

Formula

waarbij

 

k staat voor het bedrag van de uitkering op één instrument zonder een meervoudig dividend;

 

l staat voor het bedrag van de uitkering op één instrument met een meervoudig dividend;

 

X staat voor het aantal instrumenten met stemrechten;

 

Y staat voor het aantal instrumenten zonder stemrechten.

Deze formule wordt op jaarbasis toegepast.

2.   Wanneer niet aan de voorwaarde van lid 1, onder f), is voldaan, wordt alleen het bedrag van de instrumenten met een meervoudig dividend dat de hierin gedefinieerde drempel overschrijdt, geacht een onevenredige belasting op het kapitaal te vormen.

3.   Wanneer niet aan de voorwaarden van lid 1, onder a) tot en met e), is voldaan, worden alle uitstaande instrumenten met een meervoudig dividend geacht een onevenredige belasting op het kapitaal te vormen.”

.

2)

Het volgende artikel 7 ter wordt ingevoegd:

„Artikel 7 ter

Preferentiële uitkeringen met betrekking tot preferentiële rechten op betaling van uitkeringen

1.   Voor Tier 1-kernkapitaalinstrumenten als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt een uitkering op een Tier 1-kernkapitaalinstrument geacht preferentieel te zijn ten opzichte van andere Tier 1-kernkapitaalinstrumenten wanneer er gedifferentieerde niveaus van uitkeringen zijn, tenzij aan de voorwaarden van artikel 7 bis van deze verordening is voldaan.

2.   Voor Tier 1-kernkapitaalinstrumenten met minder of geen stemrechten uitgegeven door instellingen als bedoeld in artikel 27 van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt een uitkering, wanneer deze een veelvoud van de uitkering op instrumenten met stemrechten is en deze meervoudige uitkering bij overeenkomst of bij de statuten is vastgesteld, geacht niet preferentieel te zijn wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het meervoudige dividend is een veelvoud van de uitkering op de instrumenten met stemrechten en is geen voorafbepaald vast bedrag;

b)

het meervoudige dividend wordt contractueel of volgens de statuten van de instelling vastgesteld;

c)

het meervoudige dividend kan niet worden herzien;

d)

hetzelfde meervoudige dividend is van toepassing op alle instrumenten met een meervoudig dividend;

e)

het bedrag van de uitkering op één instrument met een meervoudig dividend vertegenwoordigt niet meer dan 125 % van het bedrag van de uitkering op één Tier 1-kernkapitaalinstrument met stemrecht.

Dit wordt uitgedrukt in de formule:

Formula

waarbij:

 

k staat voor het bedrag van de uitkering op één instrument zonder een meervoudig dividend;

 

l staat voor het bedrag van de uitkering op één instrument met een meervoudig dividend;

f)

het totaalbedrag van de uitkeringen op alle Tier 1-kernkapitaalinstrumenten gedurende een termijn van één jaar ligt niet hoger dan 105 % van het bedrag dat zou zijn uitbetaald indien instrumenten met minder of geen stemrechten dezelfde uitkeringen zouden krijgen als instrumenten met stemrechten.

Dit wordt uitgedrukt in de formule:

Formula

waarbij:

 

k staat voor het bedrag van de uitkering op één instrument zonder een meervoudig dividend;

 

l staat voor het bedrag van de uitkering op één instrument met een meervoudig dividend;

 

X staat voor het aantal instrumenten met stemrechten;

 

Y staat voor het aantal instrumenten zonder stemrechten.

Deze formule wordt op jaarbasis toegepast.

3.   Wanneer niet aan de voorwaarde van lid 2, onder f), is voldaan, wordt alleen het bedrag van de instrumenten met een meervoudig dividend dat de hierin gedefinieerde drempel overschrijdt, niet in aanmerking genomen voor het Tier 1-kernkapitaal.

4.   Wanneer niet aan een van de voorwaarden van van lid 2, onder a) tot en met e), is voldaan, worden alle uitstaande instrumenten met een meervoudig dividend niet in aanmerking genomen voor het Tier 1-kernkapitaal.

5.   Voor de toepassing van lid 2 worden, wanneer de uitkeringen op Tier 1-kernkapitaalinstrumenten voor de instrumenten met stemrechten of zonder stemrechten worden uitgedrukt op basis van de aankoopprijs bij uitgifte van het instrument, de formules aangepast als volgt voor het instrument of de instrumenten die op basis van de aankoopprijs bij uitgifte worden uitgedrukt:

a)

l staat voor het bedrag van de uitkering op één instrument met een meervoudig dividend gedeeld door de aankoopprijs bij uitgifte van dit instrument;

b)

k staat voor het bedrag van de uitkering op één instrument met een meervoudig dividend gedeeld door de aankoopprijs bij uitgifte van dit instrument;

6.   Voor Tier 1-kernkapitaalinstrumenten met minder of geen stemrechten uitgegeven door instellingen als bedoeld in artikel 27 van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt een uitkering, wanneer deze een veelvoud van de uitkering op de instrumenten met stemrechten is en deze meervoudige uitkering bij overeenkomst of bij de statuten is vastgesteld, geacht niet preferentieel te zijn wanneer aan een van de voorwaarden bedoeld in lid 7 en aan beide voorwaarden bedoeld in lid 8 is voldaan.

7.   Voor de toepassing van lid 6 gelden de twee volgende voorwaarden a) of b):

a)

aan de volgende punten i) en ii) wordt voldaan:

i)

op het instrument met minder of geen stemrechten kan alleen worden ingetekend en dit instrument kan alleen worden aangehouden door houders van instrumenten met stemrechten;

ii)

het aantal stemrechten van elke afzonderlijke houder is beperkt;

b)

voor uitkeringen op door instellingen uitgegeven instrumenten met stemrechten is in het toepasselijke nationale recht een maximumbedrag vastgesteld.

8.   Voor de toepassing van lid 6 gelden de twee volgende voorwaarden:

a)

de instelling toont aan dat het gemiddelde van de uitkeringen op instrumenten met stemrechten tijdens de voorgaande vijf jaar laag is ten opzichte van andere vergelijkbare instrumenten;

b)

de instelling toont aan dat de uitbetalingsratio laag is wanneer de uitbetalingsratio overeenkomstig artikel 7 quater wordt berekend. Een uitbetalingsratio onder 30 % wordt geacht laag te zijn.

9.   Voor de toepassing van lid 7, onder a), worden de stemrechten van elke afzonderlijke houder geacht beperkt te zijn in de volgende gevallen:

a)

wanneer elke houder slechts één stemrecht ontvangt ongeacht het aantal stemrechten voor een houder;

b)

wanneer het aantal stemrechten aan een maximum wordt onderworpen ongeacht het aantal instrumenten met stemrechten dat een houder bezit;

c)

wanneer het aantal stemrechten dat een houder kan aanhouden, beperkt is volgens de statuten van de instelling of krachtens het toepasselijke nationale recht.

10.   Voor de toepassing van dit artikel wordt de termijn van één jaar geacht te verstrijken op de datum van de laatste financiële verslaggeving van de instelling.

11.   De instellingen gaan na of aan de in de leden 7 en 8 bedoelde voorwaarden is voldaan en delen het resultaat van hun controle aan de bevoegde autoriteit mee ten minste in de volgende gevallen:

a)

telkens wanneer een besluit wordt genomen over het bedrag van uitkeringen op Tier 1-kernkapitaalinstrumenten;

b)

telkens wanneer een nieuwe klasse van Tier 1-kernkapitaalinstrumenten met minder of geen stemrechten wordt uitgegeven.

12.   Wanneer niet aan de voorwaarde van lid 8, onder b), is voldaan, wordt alleen het bedrag van de instrumenten zonder stemrechten waarvan de uitkeringen de hierin vastgestelde drempels overschrijden, geacht preferentiële uitkeringen in te houden.

13.   Wanneer niet aan de voorwaarde van lid 8, onder a), is voldaan, worden de uitkeringen op alle uitstaande instrumenten met stemrechten preferentieel te zijn tenzij aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.

14.   Wanneer aan geen van de voorwaarden van lid 7 is voldaan, worden de uitkeringen op alle uitstaande instrumenten zonder stemrechten geacht preferentieel te zijn tenzij aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.

15.   Van de in lid 7, onder a), i), bedoelde verplichting of de in lid 8, onder b), bedoelde verplichting of van beide verplichtingen kan in voorkomend geval worden afgeweken wanneer aan de twee volgende voorwaarden is voldaan:

a)

een instelling is in overtreding of zal in de nabije toekomst onder meer ten gevolge van een snel verslechterende financiële toestand vermoedelijk in overtreding zijn van een van de verplichtingen van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

de bevoegde autoriteit heeft de instelling verzocht haar Tier 1-kernkapitaal binnen de gestelde termijn onverwijld te verhogen en is in haar evaluatie tot de bevinding gekomen dat de instelling niet in staat is de onder a) bedoelde overtreding binnen de gestelde termijn te corrigeren of te vermijden zonder gebruik te maken van de in dit lid bedoelde afwijking.”

.

3)

Het volgende artikel 7 quater wordt ingevoegd:

„Artikel 7 quater

Berekening van de uitbetalingsratio voor de toepassing van artikel 7 ter, lid 8, onder b)

1.   Voor de toepassing van artikel 7 ter, lid 8, onder b), kiezen de instellingen een van de methoden als beschreven onder a) of b) om de uitbetalingsratio te berekenen. De instelling past de gekozen methode consequent toe in de tijd.

a)

als de som van de uitkeringen met betrekking tot de totale Tier 1-kernkapitaalinstrumenten over de voorgaande vijf jaarperioden, gedeeld door de som van de winsten met betrekking tot de voorgaande vijf jaarperioden;

b)

voor de periode vanaf de datum van toepassing van deze verordening tot uiterlijk 31 december 2017:

i)

in 2014, als de som van de uitkeringen met betrekking tot de totale Tier 1-kernkapitaalinstrumenten over de voorgaande jaarperiode, gedeeld door de som van de winsten met betrekking tot de voorgaande jaarperiode;

ii)

in 2015, als de som van de uitkeringen met betrekking tot de totale Tier 1-kernkapitaalinstrumenten over de voorgaande twee jaarperioden, gedeeld door de som van de winsten met betrekking tot de voorgaande twee jaarperioden;

iii)

in 2016, als de som van de uitkeringen met betrekking tot de totale Tier 1-kernkapitaalinstrumenten over de voorgaande drie jaarperioden, gedeeld door de som van de winsten met betrekking tot de voorgaande drie jaarperioden;

iv)

in 2017, als de som van de uitkeringen met betrekking tot de totale Tier 1-kernkapitaalinstrumenten over de voorgaande vier jaarperioden, gedeeld door de som van de winsten met betrekking tot de voorgaande vier jaarperioden.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt onder winsten verstaan het bedrag bedoeld in rij 670 van template 2 van bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 (*) of wanneer van toepassing, het bedrag bedoeld in rij 670 van template 2 van bijlage IV bij deze uitvoeringsverordening met betrekking tot de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013.

(*)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie van 16 april 2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 191 van 28.6.2014, blz. 1).”"

.

4)

Het volgende artikel 7 quinquies wordt ingevoegd:

„Artikel 7 quinquies

Preferentiële uitkeringen betreffende de volgorde van betaling van uitkeringen

Voor de toepassing van artikel 28 van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt een uitkering op Tier 1-kernkapitaalinstrumenten geacht preferentieel te zijn ten opzichte van andere Tier 1-kernkapitaalinstrumenten en met betrekking tot de volgorde van betaling van uitkeringen wanneer aan ten minste een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de besluiten tot uitkering worden op verschillende tijdstippen genomen;

b)

de uitkeringen worden op verschillende tijdstippen uitbetaald;

c)

de uitgevende instelling is verplicht de uitkering op een bepaald soort Tier 1-kernkapitaalinstrumenten te betalen alvorens uitkeringen over een ander soort Tier 1-kernkapitaalinstrumenten te betalen;

d)

een uitkering wordt betaald over bepaalde Tier 1-kernkapitaalinstrumenten maar niet over andere, tenzij aan de voorwaarde van artikel 7 ter, lid 7, onder a), is voldaan.”

.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 241/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen betreffende eigenvermogensvereisten voor instellingen (PB L 74 van 14.3.2014, blz. 8).