15.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/28


BESLUIT (EU) 2015/1848 VAN DE RAAD

van 5 oktober 2015

betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2015

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 148, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De lidstaten en de Unie moeten werken aan een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid, met name ter bevordering van een competente, geschoolde en flexibele beroepsbevolking, en van arbeidsmarkten die snel inspelen op economische veranderingen, teneinde de doelstellingen inzake volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang van artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te bereiken. Rekening houdend met nationale gebruiken op het gebied van de verantwoordelijkheden van de sociale partners beschouwen de lidstaten het bevorderen van de werkgelegenheid als een aangelegenheid van gemeenschappelijke zorg en coördineren zij hun maatregelen op dit gebied binnen de Raad.

(2)

De Unie moet sociale uitsluiting en discriminatie bestrijden en sociale rechtvaardigheid en bescherming bevorderen, alsmede de gelijkheid van vrouwen en mannen. Bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden moet de Unie rekening houden met de eisen in verband met de bevordering van hoge werkgelegenheid, het garanderen van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting, alsmede een hoog onderwijs- en opleidingsniveau.

(3)

De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten sluiten aan op de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Unie als vervat in Aanbeveling (EU) 2015/1184 van de Raad (4). Samen vormen deze richtsnoeren de geïntegreerde richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie („geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020”), die door de Raad moeten worden vastgesteld teneinde het beleid van de lidstaten en de Unie aan te sturen.

(4)

In overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft de Unie beleidscoördinatie-instrumenten ontwikkeld en ingevoerd voor het begrotingsbeleid, macro-economisch beleid en structureel beleid. In het Europees semester worden de verschillende instrumenten gecombineerd in een overkoepelend kader voor een geïntegreerd, multilateraal toezicht op het economisch, budgettair, werkgelegenheids- en sociaal beleid en wordt gestreefd naar de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen, met name op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en armoedebestrijding, als vervat in Besluit 2010/707/EU van de Raad (5). De stroomlijning en versterking van het Europees semester, zoals uiteengezet in de jaarlijkse groeianalyse 2015 van de Commissie, zullen de werking ervan naar verwachting verder verbeteren.

(5)

Door de financiële en economische crisis zijn belangrijke tekortkomingen in de economie van de Unie en in de economieën van haar lidstaten aan het licht gekomen en hebben zij zich sterker gemanifesteerd. De crisis heeft ook laten zien dat de economieën en arbeidsmarkten van de lidstaten nauw vervlochten zijn. De belangrijkste uitdaging van vandaag is ervoor te zorgen dat de Unie vooruitgang boekt in de richting van sterke, duurzame en inclusieve groei en het scheppen van banen. Dit vereist gecoördineerde, ambitieuze en doeltreffende beleidsmaatregelen op zowel Unie-niveau als nationaal niveau, in overeenstemming met het VWEU en het economisch bestuur van de Unie. Door zowel de vraag- als de aanbodkant te sturen, moeten deze beleidsmaatregelen ervoor zorgen dat investeringen worden gestimuleerd, dat opnieuw wordt ingezet op structurele hervormingen en dat budgettaire verantwoordelijkheid wordt genomen, waarbij moet worden gekeken naar de effecten ervan op de werkgelegenheid en de samenleving. In dit verband is het scorebord van de belangrijkste werkgelegenheids- en sociale indicatoren in het gezamenlijk verslag voor 2015 van de Raad en de Commissie over de werkgelegenheidssituatie een bijzonder nuttig instrument dat bijdraagt tot tijdige opsporing van belangrijke werkgelegenheids- en sociale problemen en verschillen en waarmee de gebieden in kaart worden gebracht waarop een beleidsrespons het meest nodig is.

(6)

Bij arbeidsmarkthervormingen, zoals de nationale loonvormingsmechanismen, moet de nationale praktijk inzake sociale dialoog worden gehanteerd en moet de noodzakelijke beleidsruimte worden toegestaan waarin sociaaleconomische vraagstukken uitvoerig kunnen worden bekeken.

(7)

Daarnaast moeten de lidstaten en de Unie de sociale gevolgen van de crisis aanpakken en ernaar streven een hechte samenleving te ontwikkelen waarin mensen de kans krijgen om zich voor te bereiden op veranderingen en ermee om te gaan, en actief kunnen deelnemen aan de samenleving en de economie. Iedereen moet kansen en mogelijkheden krijgen, en armoede en sociale uitsluiting moeten worden verminderd, met name door ervoor te zorgen dat de arbeidsmarkten en de socialebeschermingsstelsels doeltreffend functioneren en door belemmeringen voor arbeidsparticipatie weg te nemen. Ook moeten de lidstaten ervoor zorgen dat economische groei ten goede komt aan alle burgers en alle regio's.

(8)

Maatregelen overeenkomstig de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 vormen een belangrijke bijdrage tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei („Europa 2020-strategie”). De Europa 2020-strategie moet worden geschraagd door een geïntegreerde reeks Europese en nationale beleidslijnen, die de lidstaten en de Unie ten uitvoer dienen te leggen ter verwezenlijking van de positieve overloopeffecten van gecoördineerde structurele hervormingen, een geschikte algehele mix van economisch beleid en een consistentere bijdrage van het Europees beleid aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie.

(9)

Hoewel de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 gericht zijn tot de lidstaten en de Unie, moeten zij ten uitvoer worden gelegd in partnerschap met alle nationale, regionale en lokale autoriteiten, in nauwe samenwerking met de parlementen, de sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld.

(10)

De geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 bieden de lidstaten sturing bij het doorvoeren van hervormingen, en brengen de onderlinge afhankelijkheid tussen de lidstaten tot uiting. Deze geïntegreerde richtsnoeren stroken met het stabiliteits- en groeipact en met bestaande Europese wetgeving. Deze geïntegreerde richtsnoeren moeten de basis vormen voor landenspecifieke aanbevelingen die de Raad tot de lidstaten kan richten.

(11)

Het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming moeten overeenkomstig hun respectieve, op het Verdrag gebaseerde mandaten, in het oog houden hoe de desbetreffende beleidsonderdelen worden uitgevoerd in het licht van de werkgelegenheidsrichtsnoeren. Deze comités en andere voorbereidende Raadsinstanties die bij de coördinatie van het economisch en het sociaal beleid zijn betrokken, moeten nauw met elkaar samenwerken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage opgenomen richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten worden vastgesteld. Deze richtsnoeren maken deel uit van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020.

Artikel 2

De lidstaten houden in hun werkgelegenheidsbeleid en hervormingsprogramma's, waarover in overeenstemming met artikel 148, lid 3, VWEU verslag wordt gedaan, rekening met de richtsnoeren in de bijlage.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 5 oktober 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

N. SCHMIT


(1)  Advies van 8 juli 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 27 mei 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Advies van 4 juni 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Aanbeveling (EU) 2015/1184 van de Raad van 14 juli 2015 betreffende de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Europese Unie (PB L 192 van 18.7.2015, blz. 27).

(5)  Besluit 2010/707/EU van de Raad van 21 oktober 2010 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (PB L 308 van 24.11.2010, blz. 46).


BIJLAGE

RICHTSNOEREN VOOR HET WERKGELEGENHEIDSBELEID VAN DE LIDSTATEN

DEEL II VAN DE GEÏNTEGREERDE RICHTSNOEREN VAN EUROPA 2020

Richtsnoer 5: Stimuleren van de vraag naar arbeid

De lidstaten moeten het scheppen van hoogwaardige banen vergemakkelijken, de belemmeringen voor ondernemingen om mensen in dienst te nemen verminderen, ondernemerschap bevorderen en met name de oprichting en groei van kleine ondernemingen ondersteunen. De lidstaten moeten de sociale economie en sociale innovatie actief bevorderen.

De belastingdruk moet minder op arbeid komen te liggen en meer op andere bronnen van belasting die minder nadelig zijn voor werkgelegenheid en groei, terwijl tegelijkertijd de inkomsten voor een adequate sociale bescherming en groeibevorderende uitgaven gewaarborgd worden. De verlaging van de belasting op arbeid moet gericht zijn op het wegnemen van belemmeringen en ontmoedigende factoren in verband met de participatie op de arbeidsmarkt, met name voor degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan.

De lidstaten moeten, samen met de sociale partners en op een manier die aansluit op de nationale handelwijzen, de ontwikkeling aanmoedigen van loonvormingsmechanismen waarmee lonen kunnen worden aangepast aan ontwikkelingen van de productiviteit. Er moet rekening worden gehouden met verschillen qua vaardigheden en economische prestaties tussen regio's, sectoren en ondernemingen. Bij het vaststellen van minimumlonen moeten de lidstaten en de sociale partners nagaan welke gevolgen dit zal hebben voor de armoede onder werkenden, het scheppen van werkgelegenheid en het concurrentievermogen.

Richtsnoer 6: Stimuleren van arbeidsaanbod, vaardigheden en competenties

De lidstaten dienen, in samenwerking met de sociale partners, de productiviteit en de inzetbaarheid te bevorderen door te zorgen voor voldoende relevante kennis, vaardigheden en competenties. De lidstaten moeten de noodzakelijke investeringen doen in alle onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels zodat deze op een doelmatigere en efficiëntere manier de vaardigheden en competenties van de beroepsbevolking vergroten, zodat die stelsels beter kunnen anticiperen en inspelen op de snel veranderende behoeften van de dynamische arbeidsmarkten in een steeds digitalere economie, dit alles tegen de achtergrond van technologische, ecologische en demografische veranderingen. De lidstaten moeten zich meer inspannen om iedereen betere toegang te bieden tot kwalitatief hoogwaardig leren gedurende het hele leven, en moeten strategieën voor actief ouder worden uitvoeren waardoor langer werken mogelijk wordt.

De structurele tekortkomingen in de onderwijs- en opleidingsstelsels moeten worden aangepakt om te zorgen voor hoogwaardige leerresultaten en om het aantal jongeren dat vroegtijdig de school verlaat, terug te dringen. De lidstaten moeten het opleidingsniveau verhogen, leerlingstelsels zoals duaal leren stimuleren, voor een betere beroepsopleiding zorgen en meer mogelijkheden bieden voor de erkenning en bevestiging van vaardigheden en competenties die buiten het formele onderwijs zijn verworven.

Hoge werkloosheid en inactiviteit moeten worden aangepakt. Langdurige en structurele werkloosheid moet aanzienlijk worden teruggedrongen en moet worden voorkomen door middel van uitgebreide, elkaar versterkende strategieën die geïndividualiseerde actieve steun bieden voor de terugkeer op de arbeidsmarkt. De jeugdwerkloosheid en het grote aantal jongeren die geen onderwijs volgen, geen werk hebben of geen stage volgen (NEETs) moeten gezamenlijk worden aangepakt en wel met een structurele verbetering van de overgang van school naar werk, onder andere door middel van de volledige uitvoering van de jongerengarantie.

Er moeten, met name voor kansarme groepen, minder belemmeringen zijn om aan de slag te raken.

Participatie op de arbeidsmarkt van vrouwen moet worden verhoogd en de gelijkheid van vrouwen en mannen moet worden gewaarborgd, onder meer door gelijke beloning. Het combineren van werk en gezin moet worden bevorderd, in het bijzonder de toegang tot betaalbare hoogwaardige voorschoolse educatie, gezondheidszorg en langdurige zorg.

De lidstaten moeten optimaal gebruikmaken van het Europees Sociaal Fonds en andere fondsen van de Unie om de werkgelegenheid, de sociale integratie en leren en onderwijs gedurende het gehele leven te stimuleren en overheidsdiensten te verbeteren.

Richtsnoer 7: Verbeteren van de werking van de arbeidsmarkten

De lidstaten moeten rekening houden met de beginselen van flexibiliteit en zekerheid („flexicuritybeginselen”). Zij moeten segmentatie op de arbeidsmarkt voorkomen en terugdringen en zwartwerk bestrijden. Regels voor bescherming van de werkgelegenheid, arbeidswetgeving en instellingen moeten allemaal zorgen voor een klimaat dat gunstig is voor het werven van personeel, en moeten voldoende bescherming bieden voor werkenden en werkzoekenden. Gezorgd moet worden voor kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid met betrekking tot sociaaleconomische zekerheid, arbeidsorganisatie, mogelijkheden voor het volgen van onderwijs en opleiding, arbeidsomstandigheden (inclusief gezondheid en veiligheid) en het evenwicht tussen werk en privé.

In overeenstemming met de nationale praktijken en ter ondersteuning van een verbeterde werking en doeltreffendheid van de sociale dialoog op nationaal niveau, moeten de lidstaten de nationale parlementen en de sociale partners nauw betrekken bij het uitstippelen en uitvoeren van relevante hervormingen en beleidslijnen.

De lidstaten moeten het actief arbeidsmarktbeleid versterken door vergroting van de doeltreffendheid, doelgerichtheid, de reikwijdte en het toepassingsgebied ervan, evenals de wisselwerking ervan met passieve maatregelen, in combinatie met rechten en plichten voor werklozen die actief werk moeten zoeken. Dit beleid moet gericht zijn op verbetering van de aansluiting met de arbeidsmarkt en moet duurzame overgangen ondersteunen.

De lidstaten moeten streven naar betere en doeltreffendere openbare diensten voor arbeidsvoorziening die werkloosheid terugdringen en de duur ervan verkorten door werkzoekenden dienstverlening op maat te bieden, de vraag op de arbeidsmarkt te ondersteunen en prestatiemeetsystemen in te voeren. De lidstaten moeten mensen die kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt, in staat stellen dat te doen en hen daadwerkelijk activeren, en degenen die dat niet kunnen, beschermen. De lidstaten moeten streven naar inclusieve arbeidsmarkten die openstaan voor alle vrouwen en mannen, doeltreffende maatregelen ter bestrijding van discriminatie nemen en de inzetbaarheid vergroten door in menselijk kapitaal te investeren.

Mobiliteit van werknemers moet worden gepropageerd zodat het volledig potentieel van de Europese arbeidsmarkt kan worden benut. Belemmeringen voor mobiliteit op het gebied van bedrijfspensioenen en erkenning van kwalificaties moeten worden weggenomen. Tegelijkertijd moeten de lidstaten misbruik van de geldende regels voorkomen en ook de potentiële „braindrain” uit bepaalde regio's onderkennen.

Richtsnoer 8: Stimulering van sociale insluiting, bestrijding van armoede en bevordering van gelijke kansen

De lidstaten moeten de socialebeschermingsstelsels moderniseren om te voorzien in een doeltreffende, efficiënte en adequate bescherming in alle levensfasen, om sociale insluiting te stimuleren, gelijke kansen te bevorderen, zowel voor vrouwen als voor mannen, en ongelijkheden aan te pakken. Het combineren van algemene met selectieve benaderingswijzen zal de doeltreffendheid verhogen en vereenvoudiging moet leiden tot grotere toegankelijkheid en meer kwaliteit. Er moet meer aandacht uitgaan naar preventieve en geïntegreerde strategieën. In stelsels voor sociale bescherming moet sociale inclusie worden gestimuleerd door mensen aan te moedigen actief deel te nemen aan de arbeidsmarkt en de samenleving. Betaalbare, toegankelijke en kwalitatief hoogstaande diensten zoals kinderopvang, buitenschoolse opvang, onderwijs, opleiding, huisvesting, gezondheidszorg en langdurige zorg zijn essentieel. Bijzondere aandacht moet ook uitgaan naar basisdiensten en maatregelen om vroegtijdig schoolverlaten te voorkomen, armoede onder werkenden te verminderen en armoede en sociale uitsluiting te bestrijden.

Daartoe moeten uiteenlopende instrumenten op complementaire wijze worden gebruikt, volgens de beginselen van actieve inclusie, met inbegrip van diensten voor activering van de arbeidsmarkt, toegankelijke, kwalitatief hoogstaande diensten en adequate inkomenssteun, afgestemd op individuele behoeften. De socialebeschermingsstelsels moeten zodanig worden opgezet dat alle rechthebbenden er gemakkelijker gebruik van kunnen maken, dat bescherming en investeringen in menselijk kapitaal worden ondersteund en dat armoede en sociale uitsluiting gedurende het gehele leven worden voorkomen, teruggedrongen en bestreden.

Door de stijgende levensverwachting en demografische veranderingen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat pensioenstelsels voor vrouwen en mannen houdbaar en adequaat blijven. De lidstaten moeten de kwaliteit, toegankelijkheid, efficiëntie en doeltreffendheid van de stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg verbeteren en er tevens voor zorgen dat ze houdbaar blijven.