30.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 309/5


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 1152/2014 VAN DE COMMISSIE

van 4 juni 2014

tot aanvulling van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor de bepaling van de geografische locatie van de relevante kredietblootstellingen voor de berekening van instellingsspecifieke contracyclische kapitaalbufferpercentages

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (1), en met name artikel 140, lid 7, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor de berekening van de instellingsspecifieke contracyclische kapitaalbufferpercentages moet de geografische locatie worden bepaald van de eigenvermogensvereisten voor alle kredietblootstellingen van een specifieke instelling, met inbegrip van de blootstellingen in de handelsportefeuille en van alle securitisatieblootstellingen.

(2)

De geografische locatie moet worden bepaald op basis van de locatie van het risico van de blootstellingen. Op die manier wordt gewaarborgd dat de opgebouwde extra reserves als gevolg van de toepassing van de contracyclische buffer worden toegewezen aan het financiële stelsel met een overmatige kredietgroei.

(3)

Er dient algemeen te worden gebruikgemaakt van de verblijfplaats van de debiteur om de geografische locatie van alle kredietblootstellingen te bepalen omdat dit criterium geacht wordt het best de locatie weer te geven waar het risico is gesitueerd en die bijgevolg van belang is voor het financiële stelsel. De geografische locatie van kredietblootstellingen die overeenkomstig artikel 147, lid 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) als blootstellingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening worden aangemerkt, moet echter worden gebaseerd op de locatie van de activa die de inkomsten genereren die de voornaamste bron van de afbetaling van de verplichting vormen.

(4)

Voor een duidelijke en ondubbelzinnige interpretatie van de maatregelen om de geografische locatie van de relevante kredietblootstellingen te bepalen, is het van essentieel belang dat een lijst van definities van de in deze verordening gehanteerde technische termen wordt verstrekt.

(5)

Blootstellingen met betrekking tot een rechtspersoon moeten in beginsel worden toegewezen aan de lidstaat of het derde land waar de betrokken rechtspersoon zijn statutaire zetel heeft. De plaats waar de feitelijke bestuurszetel van een rechtspersoon gevestigd is en de plaats waar zijn statutaire zetel zich bevindt, kunnen echter van elkaar verschillen. Dit is erkend door het Hof in zijn arresten in de zaken C-81/87 (Daily Mail), C-212/97 (Centros), C-208/00 (Überseering), C-167/01 (Inspire Art), C-411/03 (Sevic) en C-210/06 (Cartesio). Om in die gevallen een correcte allocatie van de contracyclische kapitaalbuffer te garanderen, moeten instellingen die zich ervan bewust zijn dat er voor een bepaalde debiteur van een dergelijke discrepantie sprake is, de desbetreffende blootstellingen toewijzen aan de plaats waar de feitelijke bestuurszetel van de betrokken rechtspersoon gevestigd is.

(6)

Wat blootstellingen met betrekking tot instellingen voor collectieve belegging (icb's) betreft, is het passend dat deze worden toegewezen aan de locatie van de debiteur van de onderliggende blootstelling als omschreven in deze verordening. Ingeval de identificatie van de debiteur van de onderliggende blootstelling onredelijk veel moeite kost, mag de blootstelling met betrekking tot de icb aan de lidstaat van herkomst van de instelling worden toegewezen.

(7)

Blootstellingen met betrekking tot andere actiefposten moeten aan de lidstaat van herkomst van de instelling worden toegewezen als de debiteur ervan niet kan worden geïdentificeerd.

(8)

Bij instellingen met beperkte totale buitenlandse blootstellingen of met een beperkte handelsactiviteit moet met evenredigheids- en materialiteitsoverwegingen rekening worden gehouden door deze instellingen toe te staan eenvoudiger toewijzingsmethoden te hanteren. De bedoeling hiervan is de lasten te verlichten voor kleinere instellingen die doorgaans maar weinig buitenlandse en handelsactiviteiten ontplooien.

(9)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit aan de Commissie heeft voorgelegd.

(10)

De Europese Bankautoriteit heeft open publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de potentiële desbetreffende kosten en baten geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen ingewonnen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „algemene kredietblootstelling”: de risicopost berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van een blootstelling bedoeld in artikel 140, lid 4, onder a), van Richtlijn 2013/36/EU;

2.   „blootstelling in de handelsportefeuille”: de risicopost berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van een blootstelling bedoeld in artikel 140, lid 4, onder b), van Richtlijn 2013/36/EU;

3.   „securitisatieblootstelling”: de risicopost berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van een blootstelling bedoeld in artikel 140, lid 4, onder c), van Richtlijn 2013/36/EU;

4.   „locatie van de debiteur (obligor)”: de lidstaat of het derde land waar de natuurlijke of rechtspersoon die de tegenpartij van de instelling bij een algemene kredietblootstelling, de uitgevende instelling van een financieel instrument in de niet-handelsportefeuille, dan wel de tegenpartij bij een blootstelling in de niet-handelsportefeuille is, gewoonlijk verblijft (in geval van een natuurlijke persoon) of zijn statutaire zetel heeft (in geval van een rechtspersoon); voor een rechtspersoon wiens feitelijke bestuurszetel in een andere lidstaat of in een ander derde land gevestigd is dan de lidstaat of het derde land waar zijn statutaire zetel zich bevindt, wordt onder „locatie van de debiteur (obligor)” de lidstaat of het derde land verstaan waar zijn feitelijke bestuurszetel gelegen is;

5.   „locatie van de debiteur (debtor)”: de lidstaat of het derde land waar de natuurlijke of rechtspersoon die de uitgevende instelling van een financieel instrument in de handelsportefeuille, dan wel de tegenpartij bij een blootstelling in de handelsportefeuille is, gewoonlijk verblijft (in geval van een natuurlijke persoon) of zijn statutaire zetel heeft (in geval van een rechtspersoon); voor een rechtspersoon wiens feitelijke bestuurszetel in een andere lidstaat of in een ander derde land gevestigd is dan de lidstaat of het derde land waar zijn statutaire zetel zich bevindt, wordt onder „locatie van de debiteur (debtor)” de lidstaat of het derde land verstaan waar zijn feitelijke bestuurszetel gelegen is;

6.   „locatie van de inkomsten”: de lidstaat of het derde land van de locatie van de activa die de inkomsten genereren die de voornaamste bron vormen van de afbetaling van de verplichting die met de blootstelling uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening verband houdt;

7.   „buitenlandse blootstelling”: een algemene kredietblootstelling waarvan de debiteur (obligor) niet in de lidstaat van herkomst van de instelling gevestigd is;

8.   „blootstelling uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening”: de algemene kredietblootstellingen die de kenmerken bezitten die in artikel 147, lid 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vermeld.

Artikel 2

Locatie van algemene kredietblootstellingen

1.   Alle algemene kredietblootstellingen die niet onder de leden 2 tot en met 5 van dit artikel vallen, worden aan de locatie van de debiteur (obligor) toegewezen.

2.   Algemene kredietblootstellingen met betrekking tot icb's als bedoeld in artikel 112, onder o), van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden toegewezen aan de locatie van de debiteur (obligor) van de onderliggende blootstellingen. Als er meer dan één locatie is van de debiteuren (obligors) van de onderliggende blootstellingen van de blootstelling met betrekking tot een gegeven icb, kan op die blootstelling met betrekking tot de icb ook artikel 4, lid 2, van deze verordening toepasselijk zijn.

3.   Blootstellingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening als bedoeld in artikel 147, lid 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden toegewezen aan de locatie van de inkomsten.

4.   Algemene kredietblootstellingen met betrekking tot overige posten als bedoeld in artikel 112, onder q), van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden toegewezen aan de lidstaat van herkomst van de instelling als de instelling de debiteur (obligor) ervan niet kan identificeren.

5.   De volgende algemene kredietblootstellingen mogen aan de lidstaat van herkomst van een instelling worden toegewezen:

a)

blootstellingen met betrekking tot icb's als bedoeld in artikel 112, onder o), van Verordening (EU) nr. 575/2013, indien de instelling de locatie van de debiteur(en) (obligor(s)) van de onderliggende blootstellingen niet zonder onevenredig veel moeite kan bepalen op basis van intern bestaande of extern beschikbare informatie;

b)

buitenlandse blootstellingen die in totaal niet groter zijn dan 2 % van het totaalbedrag van de algemene kredietblootstellingen, de blootstellingen in de handelsportefeuille en de securitisatieblootstellingen van de betrokken instelling. Bij de berekening van het totaalbedrag van de algemene kredietblootstellingen, de blootstellingen in de handelsportefeuille en de securitisatieblootstellingen worden de algemene kredietblootstellingen waarvan de locatie in overeenstemming met punt a) van dit lid en met lid 4 is bepaald, buiten beschouwing gelaten.

6.   De instellingen berekenen het in lid 5, onder b), bedoelde percentage zowel op jaarbasis als op ad-hocbasis. Een ad-hocberekening is vereist wanneer er zich een gebeurtenis voordoet die de financiële of economische situatie van de instelling ongunstig beïnvloedt.

Artikel 3

Geografische locatie van blootstellingen in de handelsportefeuille

1.   Behoudens het bepaalde in de leden 2 en 3 worden blootstellingen in de handelsportefeuille toegewezen aan de locatie van de debiteur (debtor).

2.   De instellingen bepalen de geografische locatie van blootstellingen in de handelsportefeuille die aan de eigenvermogensvereisten van deel drie, titel IV, hoofdstuk 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013 onderworpen zijn, door het totaalbedrag van de risicoposten voor deze blootstellingen te vermenigvuldigen met het onderstaande verhoudingsgetal:

a)

de eigenvermogensvereisten voor volgens de geografische locatie uitgesplitste subportefeuilles welke zijn bepaald volgens het model van deel drie, titel IV, hoofdstuk 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013, gedeeld door

b)

de som van de overeenkomstig punt a) berekende eigenvermogensvereisten voor alle geografische locaties.

3.   Instellingen waarvan de totale blootstellingen in de handelsportefeuille niet groter zijn dan 2 % van het totaalbedrag van de algemene kredietblootstellingen, de blootstellingen in de handelsportefeuille en de securitisatieblootstellingen, mogen deze blootstellingen aan de lidstaat van herkomst van de instelling toewijzen.

4.   De instellingen berekenen het in lid 3 bedoelde percentage zowel op jaarbasis als op ad-hocbasis. Een ad-hocberekening is vereist wanneer er zich een gebeurtenis voordoet die de financiële of economische situatie van de instelling ongunstig beïnvloedt.

Artikel 4

Geografische locatie van securitisatieblootstellingen

1.   Een securitisatieblootstelling wordt toegewezen aan de locatie van de debiteur (obligor) van de onderliggende blootstellingen.

2.   Als er meer dan één locatie is van de debiteur (obligor) van de onderliggende blootstellingen van een gegeven securitisatieblootstelling, mag deze blootstelling worden toegewezen aan de locatie van de debiteur (obligor) van de onderliggende blootstellingen met het grootste aandeel in de onderliggende securitisatieblootstellingen.

3.   Securitisatieblootstellingen waarvoor geen informatie over onderliggende securitisatieblootstellingen beschikbaar is, mogen worden toegewezen aan de lidstaat van herkomst van de instelling, indien de instelling de onderliggende debiteur (obligor) niet kan identificeren op basis van bestaande, beschikbare informatie uit interne of externe bronnen, of zonder dat het onevenredig veel moeite kost om de informatie te verkrijgen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(2)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).