28.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 257/1


VERORDENING (EU) Nr. 909/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 juli 2014

betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Centrale effectenbewaarinstellingen (central securities depository — CSD) dragen, samen met centrale tegenpartijen (central counterparties — CTP’s), in grote mate bij tot het aanhouden van infrastructuren voor transactieverwerking die de financiële markten veiliger maken en de marktdeelnemers het vertrouwen geven dat effectentransacties behoorlijk en tijdig worden uitgevoerd, ook tijdens perioden van extreme spanning.

(2)

Wegens hun sleutelpositie in het afwikkelingsproces zijn de door CSD’s geëxploiteerde systemen voor de afwikkeling van effectentransacties systeemrelevant voor de werking van de effectenmarkten. De door CSD’s geëxploiteerde effectenafwikkelingssystemen, die een belangrijke rol spelen in de systemen voor effectenhouderschap via welke de deelnemers aan die systemen de door de beleggers aangehouden effecten rapporteren, fungeren ook als een essentieel instrument om de integriteit van een uitgifte te controleren, in die zin dat onrechtmatige uitgiften van nieuwe of intrekking van bestaande effecten worden tegengegaan, wat van groot belang is voor het in stand houden van het beleggersvertrouwen. Bovendien zijn door CSD’s geëxploiteerde effectenafwikkelingssystemen nauw betrokken bij het aantrekken van zekerheden voor monetairbeleidtransacties alsook bij het aantrekken van zekerheden tussen kredietinstellingen en zijn zij bijgevolg belangrijke actoren bij het zekerheidsstellingsproces.

(3)

Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) heeft tot gevolg gehad dat effectenafwikkelingssystemen minder hinder ondervinden van insolventieprocedures tegen deelnemers aan die systemen, maar ook andere risico’s die zich in effectenafwikkelingssystemen voordoen, alsook de risico’s in verband met insolventie of verstoring van de werking van de CSD’s die effectenafwikkelingssystemen exploiteren, moeten worden aangepakt. Een aantal CSD’s is aan krediet- en liquiditeitsrisico’s onderhevig doordat zij bancaire nevendiensten bij afwikkeling verrichten.

(4)

De ontwikkeling van koppelingsovereenkomsten tussen CSD’s heeft tot een toename van het aantal grensoverschrijdende afwikkelingen geleid, wat de vraag doet rijzen of CSD’s zonder gemeenschappelijke prudentiële regels bestand zijn tegen de door CSD’s uit andere lidstaten gelopen risico’s waarmee zij te maken krijgen. Bovendien is gebleken dat, ondanks de toename van het aantal grensoverschrijdende afwikkelingen, marktgedreven veranderingen met het oog op een sterker geïntegreerde markt voor CSD-diensten, zeer traag verlopen. Een open interne markt voor effectenafwikkeling moet elke belegger in de Unie in staat stellen in alle Unie-effecten te beleggen met hetzelfde gemak en met behulp van dezelfde methoden als voor binnenlandse effecten. Toch blijven de afwikkelingsmarkten in de Unie over de nationale grenzen heen gefragmenteerd en blijven grensoverschrijdende afwikkelingen duurder, wegens de uiteenlopende nationale regels inzake afwikkeling en activiteiten van CSD’s en de beperkte concurrentie tussen CSD’s. Die fragmentatie werkt belemmerend en creëert bijkomende risico’s en kosten bij grensoverschrijdende afwikkeling. Gezien het systeemrelevante karakter van CSD’s moet de onderlinge concurrentie worden bevorderd om marktdeelnemers de mogelijkheid te geven een aanbieder te kiezen en om de afhankelijkheid van één bepaalde infrastructuurleverancier te beperken. Bij het ontbreken van gelijke verplichtingen voor marktexploitanten en gemeenschappelijke prudentiële normen voor CSD’s, zullen de uiteenlopende maatregelen die waarschijnlijk op nationaal niveau zullen worden genomen, een rechtstreekse negatieve impact hebben op de veiligheid, efficiëntie en concurrentie in de afwikkelingsmarkten in de Unie. Het is noodzakelijk die significante belemmeringen voor de werking van de interne markt op te heffen en concurrentieverstoringen te vermijden, en te voorkomen dat in de toekomst dergelijke belemmeringen en verstoringen optreden. Met het oog op het correcte functioneren van de interne markt moet er een geïntegreerde markt voor effectenafwikkeling worden gecreëerd, waar geen onderscheid bestaat tussen nationale en grensoverschrijdende effectentransacties. Bijgevolg moet de passende rechtsgrondslag voor deze verordening artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zijn, zoals geïnterpreteerd in overeenstemming met de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(5)

Het is noodzakelijk in een verordening een aantal aan de marktdeelnemers op te leggen uniforme verplichtingen betreffende bepaalde aspecten van de afwikkelingscyclus en afwikkelingsdiscipline vast te stellen en voor CSD’s die effectenafwikkelingssystemen exploiteren in een geheel van gemeenschappelijke vereisten te voorzien. De rechtstreeks toepasselijke regels van een verordening moeten waarborgen dat alle marktdeelnemers en CSD’s aan dezelfde rechtstreeks toepasselijke verplichtingen, normen en regels zijn onderworpen. Een verordening moet de veiligheid en efficiëntie van de afwikkeling in de Unie vergroten door divergentie van nationale regels als gevolg van de omzetting van een richtlijn te voorkomen. Een verordening moet de reguleringscomplexiteit voor de marktdeelnemers en CSD’s als gevolg van uiteenlopende nationale regels verminderen, en moet de CSD’s in staat stellen hun diensten grensoverschrijdend te verrichten zonder dat zij aan verschillende gehelen van nationale vereisten dienen te voldoen, bijvoorbeeld betreffende vergunningverlening, toezicht, organisatie of risico’s in verband met CSD’s. Een verordening die gelijke vereisten aan CSD’s oplegt, moet ook bijdragen tot de opheffing van concurrentieverstoringen.

(6)

Op 20 oktober 2010 heeft de Raad voor financiële stabiliteit opgeroepen tot robuustere basismarktinfrastructuren en gevraagd om herziening en verbetering van de bestaande normen. In april 2012 hebben het Committee on Payments and Settlement Systems (CPSS) van de Bank for International Settlements (BIS) en de International Organisation of Securities Commissions (IOSCO) mondiale normen voor financiëlemarktinfrastructuren goedgekeurd. Die normen zijn in de plaats gekomen van de BIS-recommendations uit 2001, die in 2009 door het Europees Stelsel van centrale banken en het Comité van Europese effectenregelgevers (CESR) door middel van niet-bindende richtsnoeren zijn aangepast. Rekening houdend met het mondiale karakter van de financiële markten en het systeemrelevante karakter van CSD’s moet er worden gezorgd voor internationale convergentie van de prudentiële vereisten waaraan zij onderworpen zijn. Deze verordening moet aansluiten bij de bestaande, door het CPSS en de IOSCO ontwikkelde beginselen voor financiëlemarktinfrastructuren. De Commissie en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten — ESMA), vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5), moeten er, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, bij het opstellen van de technische regulerings- en uitvoeringsnormen en van de richtsnoeren en aanbevelingen die in deze verordening worden bedoeld, alsmede bij het voorstellen van een herziening daarvan op toezien dat deze sporen met de bestaande normen en de toekomstige ontwikkelingen ervan.

(7)

De Raad heeft in zijn conclusies van 2 december 2008 beklemtoond dat de veiligheid en de soliditeit van de effectenafwikkelingssystemen moeten worden versterkt en dat juridische belemmeringen voor transactieverwerking in de Unie moeten worden aangepakt.

(8)

Een van de basistaken van het ESCB is de vlotte werking van betalingssystemen te bevorderen. In dat verband oefenen de leden van het ESCB controle uit door te zorgen voor efficiënte en gezonde clearing- en betalingssystemen. De leden van het ESCB treden vaak als afwikkelende instantie voor de geldzijde van effectentransacties op. Zij zijn tevens aanzienlijke cliënten van CSD’s, die vaak de zekerheidsstelling voor monetairbeleidtransacties behandelen. De leden van het ESCB moeten, doordat zij worden geraadpleegd, nauw bij het gebeuren worden betrokken bij vergunningverlening aan en toezicht op CSD’s, de erkenning van CSD’s uit derde landen en de goedkeuring van bepaalde CSD-koppelingen. Om het ontstaan van parallelregelingen tegen te gaan, moeten zij ook, doordat zij worden geraadpleegd, nauw bij het gebeuren worden betrokken bij de opstelling van technische regulerings- en uitvoeringsnormen alsook van richtsnoeren en aanbevelingen, al blijft de primaire verantwoordelijkheid voor de vaststelling van die technische normen, richtsnoeren en aanbevelingen bij de Commissie en de ESMA berusten, overeenkomstig het bepaalde in deze verordening. Deze verordening moet de verantwoordelijkheden van de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken voor het waarborgen van efficiënte en gezonde clearing- en betalingssystemen binnen de Unie en andere landen onverlet laten. Deze verordening mag de leden van het ESCB niet beletten de informatie te raadplegen die relevant is voor de uitoefening van hun taken, waaronder de controle op CSD’s en andere financiëlemarktinfrastructuren.

(9)

De leden van het ESCB, alle andere organen die soortgelijke functies vervullen in bepaalde lidstaten, of andere publieke instanties die belast zijn met of een rol spelen in het beheer van de overheidsschuld in de Unie, mogen zelf een aantal diensten, zoals het exploiteren van een effectenafwikkelingssysteem, verrichten, waardoor zij als een CSD kunnen worden beschouwd. Dergelijke entiteiten moeten, indien zij optreden als CSD zonder dat zij een afzonderlijke entiteit hebben opgericht, vrijgesteld zijn van de vergunnings- en toezichtvereisten, van bepaalde organisatorische vereisten en van kapitaal- en beleggingsvereisten, maar moeten aan de resterende prudentiële vereisten voor CSD’s onderworpen blijven. Indien dergelijke entiteiten van een lidstaat optreden als CSD’s, mogen zij hun diensten niet in andere lidstaten aanbieden. Aangezien de leden van het ESCB voor de afwikkeling als afwikkelende instantie optreden, moeten ook zij worden vrijgesteld van de in titel IV van deze verordening opgenomen vereisten.

(10)

Behoudens andersluidende bepaling moet deze verordening gelden voor de afwikkeling van transacties in alle financiële instrumenten en activiteiten van CSD’s. Deze verordening moet voorts andere wetgeving van de Unie betreffende specifieke financiële instrumenten, zoals Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) en in overeenstemming met die richtlijn vastgestelde maatregelen, onverlet laten.

(11)

De girale vastlegging van effecten is, met name in een context van toenemende complexiteit van houderschaps- en overdrachtmethoden, een belangrijke stap naar een verhoging van de efficiëntie van afwikkeling en een verzekering van de integriteit van een effectenuitgifte. Omwille van de veiligheid voorziet deze verordening in de girale vastlegging van alle overdraagbare effecten die zijn toegelaten tot de handel of die worden verhandeld op de handelsplatforms die zijn gereglementeerd bij Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (7) en Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad (8). Deze verordening mag geen bepaalde methode opleggen voor de initiële girale vastlegging, die moet kunnen plaatsvinden na immobilisatie of na onmiddellijke dematerialisatie. Op grond van deze verordening moet niet worden opgelegd welk soort instelling effecten bij uitgifte giraal moet vastleggen, maar ze moet veeleer uiteenlopende actoren, met inbegrip van registrators, toestaan die functie te vervullen. Zodra transacties in die effecten echter worden uitgevoerd op bij Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 gereglementeerde handelsplatforms, of als zekerheid worden gesteld onder de in Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) neergelegde voorwaarden, moeten die effecten in een giraal systeem van de CSD worden vastgelegd om er onder meer voor te zorgen dat al die effecten in een effectenafwikkelingssysteem kunnen worden afgewikkeld. Immobilisatie en dematerialisatie mogen niet gepaard gaan met verlies van rechten voor houders van effecten en moeten op zodanige wijze worden uitgevoerd dat gewaarborgd wordt dat dezen hun rechten kunnen uitoefenen.

(12)

Om te zorgen voor afwikkelingsveiligheid moet elke deelnemer aan een effectenafwikkelingssysteem dat bepaalde financiële instrumenten, namelijk effecten, geldmarktinstrumenten, rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging en emissierechten, koopt of verkoopt, zijn verplichting op de voorgenomen afwikkelingsdatum afwikkelen.

(13)

Langere afwikkelingstermijnen voor transacties in effecten veroorzaken onzekerheid en verhoogd risico voor deelnemers aan effectenafwikkelingssystemen. Uiteenlopende afwikkelingstermijnen in de lidstaten belemmeren reconciliatie en zijn een bron van vergissingen voor uitgevende instellingen, beleggers en intermediairs. Het is bijgevolg noodzakelijk een gemeenschappelijke afwikkelingstermijn te bepalen die bevorderlijk zou zijn voor het vaststellen van de voorgenomen afwikkelingsdatum en voor het implementeren van maatregelen inzake afwikkelingsdiscipline. De voorgenomen afwikkelingsdatum voor transacties in effecten die worden uitgevoerd op de bij Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 gereglementeerde handelsplatforms mag niet later vallen dan op de tweede werkdag nadat de transactie plaatsvindt. Voor complexe, uit verschillende transacties bestaande operaties, zoals cessie-retrocessie-overeenkomsten (repo-overeenkomsten) of effectenuitleenovereenkomsten, dient die vereiste van toepassing te zijn op de eerste transactie waarbij een overdracht van effecten plaatsvindt. Die vereiste is niet van toepassing op transacties die onderhands tussen de betrokken partijen worden geregeld, maar op bij Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 gereglementeerde handelsplatforms worden uitgevoerd, noch op transacties die op bilaterale basis worden uitgevoerd, maar die aan een bij Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 gereglementeerd handelsplatform worden gerapporteerd, aangezien deze per definitie niet gestandaardiseerd zijn. Bovendien mag deze vereiste niet van toepassing zijn op de eerste transactie indien de bewuste effecten voor het eerst giraal worden vastgelegd.

(14)

CSD’s en andere marktinfrastructuren moeten maatregelen nemen om mislukte afwikkelingsoperaties te voorkomen en aan te pakken. Het is van essentieel belang dat die regels in de Unie uniform zijn en rechtstreeks worden toegepast. Met name moeten CSD’s en andere marktinfrastructuren verplicht zijn procedures in te voeren die hen in staat stellen passende maatregelen te nemen om elke deelnemer die systematisch mislukte afwikkelingsoperaties veroorzaakt, te schorsen en zijn identiteit openbaar te maken, mits die deelnemer de mogelijkheid heeft om opmerkingen te maken voordat die beslissing wordt genomen.

(15)

Een van de meest efficiënte manieren om mislukte afwikkelingsoperaties aan te pakken, is de nalatige deelnemer tot uitvoering van de oorspronkelijke overeenkomst te verplichten. Deze verordening moet voorzien in uniforme regels betreffende boeten en bepaalde aspecten van de buy-intransactie voor alle effecten, geldmarktinstrumenten, rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging en emissierechten, zoals timing en prijsstelling. Die regels moeten worden afgestemd op de specifieke kenmerken van de verschillende effectenmarkten, op bepaalde handelsplatforms zoals mkb-groeimarkten als omschreven in Richtlijn 2014/65/EU en op bepaalde complexe operaties zoals zeer kortlopende repo-overeenkomsten of effectenuitleenovereenkomsten, om een nadelige invloed op de liquiditeit en de efficiëntie van de effectenmarkten te vermijden. De regels inzake afwikkelingsdiscipline moeten op een manier worden toegepast waarbij voor alle betrokken financiële instrumenten het afwikkelen van transacties binnen de beoogde afwikkelingstermijn wordt aangemoedigd.

(16)

De procedures en de boeten voor mislukte afwikkelingsoperaties moeten in verhouding staan tot de omvang en de ernst van de mislukte operatie, en zo zijn opgebouwd dat de liquiditeit van de betrokken financiële instrumenten beschermd en gehandhaafd wordt. Met name marktmakingactiviteiten spelen een cruciale rol bij het verzekeren van de liquiditeit van de markten in de Unie, met name voor minder liquide effecten. Maatregelen om mislukte afwikkelingsoperaties te voorkomen en op te vangen moeten worden afgewogen tegen de noodzaak om de liquiditeit van die effecten te behouden en te beschermen. Geldboetes voor nalatige deelnemers moeten zo mogelijk ter compensatie aan de niet-nalatige cliënten worden gecrediteerd en mogen in geen geval een inkomstenbron voor de betrokken CSD worden. CSD’s moeten de marktinfrastructuren ten behoeve waarvan zij CSD-diensten verrichten raadplegen over de uitvoering van de in deze verordening neergelegde maatregelen inzake afwikkelingsdiscipline.

(17)

In de meeste gevallen moet een buy-inproces worden ingeleid indien de financiële instrumenten niet binnen vier werkdagen na de beoogde afwikkelingsdatum worden geleverd. Voor niet-liquide financiële instrumenten is het evenwel passend dat de termijn die van toepassing is voor de inleiding van de buy-inproces wordt verlengd tot maximaal zeven werkdagen. Om te beslissen of een financieel instrument als niet-liquide kan worden aangemerkt, wordt gebruikgemaakt van technische reguleringsnormen en wordt rekening gehouden met de reeds in Verordening (EU) nr. 600/2014 verrichte beoordelingen. Indien hierover een beslissing wordt genomen, moet de termijn voor de inleiding van de buy-inproces worden verlengd tot maximaal zeven werkdagen.

(18)

Het is passend dat mkb-groeimarkten de flexibiliteit wordt geboden om niet over te gaan tot de toepassing van het buy-inproces tot maximaal 15 dagen na uitvoering van de transactie, teneinde rekening te houden met de beperkte liquiditeit van deze markten en met name ruimte te laten voor de activiteit van marktmakers in deze markten. De specifiek op mkb-groeimarkten van toepassing zijnde maatregelen inzake afwikkelingsdiscipline dienen uitsluitend te gelden voor de op die markten uitgevoerde transacties. Zoals wordt aangestipt in het werkdocument van de diensten van de Commissie van 7 december 2011 bij de mededeling van de Commissie met de titel „Een actieplan ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo’s”, zou het mkb, als alternatief voor bankleningen, in ruimere mate toegang moeten krijgen tot de kapitaalmarkt, en daarom is het wenselijk dat de regels meer op de behoeften van die mkb-groeimarkten worden toegesneden.

(19)

Het moet voor CSD’s mogelijk zijn om met betrekking tot meervoudige afwikkelingsinstructies toe te zien op de uitvoering van een buy-in voor dezelfde financiële instrumenten en met dezelfde verlengingstermijn, teneinde het aantal buy-ins te beperken voor zover dit verenigbaar is met de vereisten van deze verordening.

(20)

Aangezien het hoofddoel van deze verordening is een aantal rechtstreeks aan de marktdeelnemers op te leggen juridische verplichtingen in te voeren die er onder meer in bestaan alle effecten giraal bij een CSD vast te leggen zodra die effecten op bij Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 gereglementeerde handelsplatforms worden verhandeld of onder de voorwaarden van Richtlijn 2002/47/EG als zekerheid worden gesteld, en hun verplichtingen uiterlijk af te wikkelen op de tweede werkdag nadat de transactie plaatsvindt, en aangezien CSD’s verantwoordelijk zijn voor de exploitatie van effectenafwikkelingssystemen en de toepassing van maatregelen die tijdige afwikkeling in de Unie waarborgen, is het van essentieel belang ervoor te zorgen dat alle CSD’s veilig en gezond zijn en te allen tijde aan de in deze verordening neergelegde stringente vereisten inzake organisatie, bedrijfsvoering en prudentie, met inbegrip van alle redelijke maatregelen ter beperking van fraude en onzorgvuldigheid, voldoen. Uniforme en rechtstreeks toepasselijke regels betreffende de vergunningverlening aan en het doorlopend toezicht op CSD’s zijn bijgevolg een essentieel uitvloeisel van en gecorreleerd met de bij deze verordening aan de marktdeelnemers opgelegde wettelijke verplichtingen. Het is daarom noodzakelijk regels betreffende vergunningverlening aan en toezicht op CSD’s in dezelfde handeling als de aan de marktdeelnemers opgelegde verplichtingen op te nemen.

(21)

Rekening houdend met het feit dat CSD’s onderworpen moeten zijn aan gemeenschappelijke vereisten en om de bestaande belemmeringen voor grensoverschrijdende afwikkeling op te heffen, moet elke vergunninghoudende CSD de vrijheid genieten diensten te verrichten op het grondgebied van de Unie, ook wanneer zij daartoe een bijkantoor opricht. Met het oog op een passend niveau van veiligheid bij het verrichten van diensten door CSD’s in een andere lidstaat, moet voor dergelijke CSD’s, indien zij voornemens zijn bepaalde in deze verordening voorziene diensten te verrichten of een bijkantoor in een ontvangende lidstaat op te richten, een in deze verordening neergelegde specifieke procedure gelden.

(22)

Binnen een Unie- afwikkelingsmarkt zonder grenzen is het noodzakelijk de bevoegdheden van de verschillende bij de toepassing van deze verordening betrokken autoriteiten vast te stellen. De lidstaten moeten specifiek de bevoegde autoriteiten aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van deze verordening en die over de voor de uitoefening van hun taken benodigde toezichts- en onderzoeksbevoegdheden moeten beschikken. Een CSD moet een vergunning hebben en onder toezicht staan van de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van herkomst, die in de juiste positie verkeert en bevoegd moet zijn om na te gaan hoe CSD’s dagelijks opereren, om regelmatige toetsingen te verrichten en om passende actie te ondernemen wanneer dat nodig is. De betrokken bevoegde autoriteit moet echter in een zo vroeg mogelijk stadium met andere relevante autoriteiten overleg plegen en samenwerken, onder meer met de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de controle op elk door de CSD geëxploiteerd effectenafwikkelingssysteem, de centrale banken die de meest relevante vereffeningsvaluta’s uitgeven, in voorkomend geval, de betrokken centrale banken die als afwikkelende instantie voor elk effectenafwikkelingssysteem optreden, en ook, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten van andere groepsentiteiten. Een dergelijke samenwerking houdt tevens in dat de betrokken autoriteiten informatie uitwisselen en onmiddellijk op de hoogte gesteld worden bij een noodsituatie die van invloed zijn op de liquiditeit en de stabiliteit van het financiële stelsel in alle lidstaten waar de CSD of een van haar deelnemers gevestigd is.

(23)

Indien een CSD haar diensten in een andere lidstaat verricht, moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst de mogelijkheid hebben om de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst te verzoeken om alle informatie betreffende de activiteiten van de CSD die voor de verzoekende autoriteit van belang is. Om een doeltreffende coördinatie van het toezicht mogelijk te maken, zou die informatie in het bijzonder betrekking kunnen hebben op de diensten die ten behoeve van in de lidstaat van ontvangst gevestigde CSD-gebruikers worden verricht of op de instrumenten of valuta’s waarmee wordt gewerkt. Het kan tevens gaan om informatie omtrent nadelige ontwikkelingen, resultaten van risicobeoordelingen en herstelmaatregelen. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst moet ook toegang krijgen tot alle informatie die de CSD periodiek aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst rapporteert.

(24)

Indien een CSD haar diensten verricht in een andere lidstaat dan de lidstaat waar zij gevestigd is, onder meer door de oprichting van een bijkantoor, heeft de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van herkomst de primaire verantwoordelijkheid voor het toezicht op die CSD. Indien de activiteiten van een CSD in een lidstaat van ontvangst van substantieel belang zijn geworden voor de werking van de effectenmarkten en de bescherming van de beleggers in die lidstaat van ontvangst, moeten de bevoegde autoriteiten en de relevante autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst samenwerkingsregelingen vaststellen voor het toezicht op de activiteiten van die CSD in de lidstaat van ontvangst. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst moet ook kunnen besluiten dat deze samenwerkingsregelingen voorzien in multilaterale samenwerking, met inbegrip van samenwerking op collegiaal niveau, tussen de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en de bevoegde autoriteiten en de relevante autoriteiten van de betrokken lidstaten van ontvangst. Dergelijke samenwerkingsregelingen mogen echter niet worden beschouwd als colleges van toezichthouders als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1095/2010. Een lidstaat of groep van lidstaten mag als platform voor CSD- en afwikkelingsdiensten niet direct of indirect worden gediscrimineerd. Bij het uitvoeren van hun taken uit hoofde van deze verordening mogen autoriteiten ondernemingen uit andere lidstaten niet direct of indirect discrimineren. Behoudens deze verordening mag aan een CSD van een bepaalde lidstaat geen beperking of verbod worden opgelegd betreffende het afwikkelen van financiële instrumenten in de valuta van een andere lidstaat of in de valuta van een derde land.

(25)

Deze verordening mag de lidstaten niet beletten in hun nationale recht een specifiek kader vast te stellen voor de dagelijkse samenwerking op nationaal niveau tussen de bevoegde autoriteit van de CSD en relevante autoriteiten. Een dergelijk nationaal rechtskader moet sporen met de richtsnoeren betreffende toezichtspraktijken en samenwerking tussen autoriteiten die de ESMA uit hoofde van deze verordening kan uitvaardigen.

(26)

Elke rechtspersoon die aan de definitie van een CSD beantwoordt, dient van de bevoegde nationale autoriteiten een vergunning te verkrijgen alvorens zijn activiteiten te beginnen. Rekening houdend met verschillende zakenmodellen, moet een CSD worden gedefinieerd onder verwijzing naar bepaalde kerndiensten, die bestaan uit afwikkeling, hetgeen de exploitatie van een effectenafwikkelingssysteem, notarisdiensten en diensten voor het aanhouden van centrale effectenrekeningen inhoudt. Een CSD moet ten minste een effectenafwikkelingssysteem exploiteren en één andere kerndienst verrichten. Deze combinatie van diensten is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat CSD’s bij effectenafwikkeling hun rol kunnen vervullen en om de integriteit van een effectenuitgifte te waarborgen. Entiteiten die geen effectenafwikkelingssystemen exploiteren, zoals registrators, overdrachtagenten of publiekrechtelijke overheden, lichamen die verantwoordelijk zijn voor een registratiesysteem dat op grond van Richtlijn 2003/87/EG is opgericht, of CTP’s die bij Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (10) zijn gereglementeerd, beantwoorden niet aan de definitie van een CSD.

(27)

CSD’s moeten beschikken over herstelplannen om de continuïteit van hun kritieke activiteiten te waarborgen. Onverminderd Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (11) moeten de bevoegde autoriteiten ervoor zorgen dat er voor elke CSD een deugdelijk afwikkelingsplan wordt opgesteld en gehandhaafd, overeenkomstig het relevante nationale recht van de lidstaten.

(28)

Om te kunnen beschikken over betrouwbare gegevens over de omvang van effectenafwikkeling die plaatsvindt buiten effectenafwikkelingssystemen, en om te waarborgen dat kan worden toegezien en ingespeeld op optredende risico’s, moeten alle instellingen die geen CSD’s zijn en die effectentransacties afwikkelen buiten een effectenafwikkelingssysteem hun afwikkelingsactiviteiten rapporteren aan de betrokken bevoegde autoriteiten. De ontvangende bevoegde autoriteiten moeten die informatie vervolgens toezenden aan de ESMA, en zij moeten de ESMA inlichten over alle risico’s die ten gevolge van die afwikkelingsactiviteiten kunnen ontstaan. Voorts moet de ESMA toezien op deze afwikkelingsactiviteiten en rekening houden met de risico’s die eruit zouden kunnen voortvloeien.

(29)

Om te vermijden dat CSD’s risico’s nemen bij andere activiteiten dan die waarvoor overeenkomstig deze verordening de vergunningsplicht geldt, moeten de activiteiten van vergunninghoudende CSD’s beperkt zijn tot het verrichten van diensten waarvoor hun vergunning geldt of die gemeld zijn in het kader van deze verordening, en mogen zij geen deelneming, als omschreven in deze verordening onder verwijzing naar Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (12), of, directe of indirecte, eigendom van 20 % of meer van de stemrechten of het kapitaal in andere instellingen dan instellingen die soortgelijke diensten verrichten, aanhouden, tenzij een deelneming door de voor de CSD bevoegde autoriteit is goedgekeurd omdat zij het risicoprofiel van de CSD’s niet in aanzienlijke mate verhoogt.

(30)

Om de veilige werking van effectenafwikkelingssystemen te waarborgen, mogen zij slechts door aan deze verordening onderworpen CSD’s of centrale banken die als CSD’s optreden worden geëxploiteerd.

(31)

Onverminderd de specifieke vereisten van het fiscaal recht van de lidstaten, moeten CSD’s bij hun kerndiensten nevendiensten kunnen verrichten die de veiligheid, de efficiëntie en de transparantie van de effectenmarkten helpen te vergroten en geen te groot risico voor hun kerndiensten vormen. Een enuntiatieve lijst van deze diensten is vastgesteld in deze verordening, om CSD’s de mogelijkheid te bieden op toekomstige marktontwikkelingen in te spelen. Indien de verrichting van die diensten betrekking heeft op verplichtingen inzake bronbelasting en rapportage aan de belastingautoriteiten, zal daarbij het recht van de betrokken lidstaten worden nageleefd. Conform artikel 114, lid 2, van het VWEU geldt de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen uit hoofde van artikel 114, lid 1, niet voor fiscale bepalingen. In zijn arrest van 29 april 2004 in zaak C-338/01 Commissie/Raad (13) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat de woorden „fiscale bepalingen” op zodanige wijze moeten worden uitgelegd, „dat zij niet alleen betrekking hebben op de bepalingen tot vaststelling van de belastingplichtigen, de belastbare handelingen, de heffingsgrondslag, de tarieven en de vrijstellingen van de directe en indirecte belastingen, maar ook op de bepalingen betreffende de wijze van invordering van deze belastingen”. Deze verordening heeft daarom geen betrekking op regelingen voor de invordering van belastingen waarvoor een afzonderlijke rechtsgrondslag zou moeten worden gebruikt.

(32)

Een CSD die voornemens is een kerndienst aan een derde partij uit te besteden, of een nieuwe, niet in deze verordening vermelde kerndienst of nevendienst te verrichten, een ander effectenafwikkelingssysteem te exploiteren, een andere afwikkelende instantie te gebruiken of CSD-koppelingen in te stellen die aanzienlijke risico’s met zich brengen, moet een vergunning aanvragen volgens dezelfde procedurevereisten als voor de initiële vergunning, met dien verstande dat de bevoegde autoriteit de aanvragende CSD binnen drie maanden ervan in kennis moet stellen of de vergunning is verleend of geweigerd. Voor CSD-koppelingen die geen aanzienlijke risico’s met zich brengen, of interoperabele koppelingen van CSD’s die hun met die interoperabele koppelingen verband houdende diensten aan overheidsinstanties, zoals de leden van het ESCB, uitbesteden, moet geen verplichting tot voorafgaande vergunning gelden; de betrokken CSD’s dienen de koppelingen wel aan hun bevoegde autoriteiten te melden.

(33)

Indien een CSD voornemens is haar diensten uit te breiden tot niet-bancaire nevendiensten die uitdrukkelijk in deze verordening worden vermeld en waarmee geen verhoging van het risicoprofiel van de CSD is gemoeid, moet zij dat kunnen doen, na kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van herkomst.

(34)

In derde landen gevestigde CSD’s dienen hun diensten te kunnen aanbieden in de Unie, onder meer door de oprichting van een bijkantoor. Teneinde bij verrichting van CSD-diensten door dergelijke CSD’s een passend veiligheidsniveau te garanderen, dienen CSD’s uit derde landen die voornemens zijn bepaalde in deze verordening vermelde diensten te verrichten of een bijkantoor in de Unie op te richten, door de ESMA te worden erkend. CSD’s in derde landen moeten ook bij ontbreken van die erkenning koppelingen met in de Unie gevestigde CSD’s kunnen instellen, mits de betrokken bevoegde autoriteit daartegen geen bezwaar heeft. Gezien het mondiale karakter van de financiële markten kan de erkenning van CSD’s van derde landen het best door de ESMA geschieden. De ESMA moet de mogelijkheid hebben om CSD’s van derde landen alleen te erkennen als de Commissie besluit dat zij onderworpen zijn aan een wettelijk en toezichthoudend kader dat feitelijk gelijkwaardig is aan het kader waarin deze verordening voorziet, als zij daadwerkelijk een vergunning houden en er in hun land van vestiging toezicht en controle op hen wordt uitgeoefend en er samenwerkingsregelingen tussen de ESMA, de bevoegde autoriteiten en de relevante autoriteiten van de CSD’s zijn getroffen. Erkenning door de ESMA moet afhankelijk zijn van een daadwerkelijke gelijkwaardige erkenning van het prudentiële kader dat van toepassing is op CSD’s die in de Unie zijn gevestigd en die op grond van deze verordening een vergunning houden.

(35)

Rekening houdend met de complexiteit en het systeemrelevante karakter van de CSD’s en van de diensten die zij verrichten, moeten transparante bestuursregels waarborgen dat directieleden, leden van het leidinggevend orgaan, aandeelhouders en deelnemers die in een positie verkeren zeggenschap, zoals gedefinieerd onder verwijzing naar Richtlijn 2013/34/EU, uit te oefenen over de exploitatie van de CSD, geschikt zijn om een deugdelijk en prudent beheer van de CSD te garanderen.

(36)

In de lidstaten worden er verschillende bestuursstructuren gehanteerd. In de meeste gevallen wordt een monistische of een dualistische bestuursstructuur gehanteerd. De definities in deze verordening zijn erop gericht alle bestaande structuren te bestrijken zonder een bepaalde structuur te bepleiten. Zij zijn alleen bedoeld om regelgeving te kunnen vaststellen met als doel bepaalde resultaten te bereiken, ongeacht het nationale vennootschapsrecht dat in elke lidstaat op een instelling van toepassing is. De definities moeten derhalve de algemene verdeling van bevoegdheden overeenkomstig het nationale vennootschapsrecht onverlet laten.

(37)

Transparante bestuursregels moeten waarborgen dat de belangen van de aandeelhouders, het management en het personeel van de CSD, enerzijds, en de belangen van de gebruikers ten behoeve van wie de CSD’s uiteindelijk diensten verrichten, anderzijds, in aanmerking worden genomen. Die bestuursregels moeten gelden onverminderd het eigendomsmodel van de CSD. Voor elk door de CSD geëxploiteerd effectenafwikkelingssysteem moeten gebruikerscomités worden opgericht om gebruikers in staat te stellen het leidinggevend orgaan van de CSD te adviseren over de zaken die het meest van belang zijn voor hen; deze comités moeten de nodige instrumenten krijgen om hun taak te kunnen vervullen. In het gebruikerscomité moeten de belangen van de verschillende gebruikers van CSD’s, onder wie de houders van verschillende soorten instrumenten, zijn vertegenwoordigd.

(38)

CSD’s moeten de mogelijkheid hebben de exploitatie van hun diensten uit te besteden mits de risico’s die voortvloeien uit de uitbestedingsregelingen beheerd worden. Rekening houdend met het belang van de aan de CSD’s toevertrouwde taken moet deze verordening erin voorzien dat CSD’s hun verantwoordelijkheden niet aan derden overdragen door middel van de contractuele uitbesteding van hun activiteiten aan derden. Uitbesteding van die activiteiten moet onderworpen zijn aan strikte voorwaarden die de verantwoordelijkheid van de CSD’s voor hun activiteiten in stand houden en waarborgen dat het toezicht en de controle op de CSD’s niet worden geschaad. Uitbesteding door een CSD van haar activiteiten aan overheden moet onder bepaalde voorwaarden van die vereisten kunnen worden vrijgesteld.

(39)

Deze verordening mag lidstaten die systemen voor rechtstreeks effectenhouderschap toestaan niet beletten in hun nationale recht te bepalen dat andere partijen dan CSD’s bepaalde taken uitvoeren of mogen uitvoeren die in bepaalde andere systemen van effectenhouderschap per definitie door CSD’s worden uitgevoerd, en nader te omschrijven hoe die taken moeten worden uitgevoerd. Meer bepaald doet zich in sommige lidstaten de situatie voor dat rekeningbeheerders of deelnemers in door CSD’s geëxploiteerde effectenafwikkelingssystemen hun boekingen in door CSD’s aangehouden effectenrekeningen vermelden zonder zelf rekeningaanbieders te zijn. Gezien de behoefte aan rechtszekerheid omtrent de boekingen die in CSD-rekeningen worden verricht, moet de specifieke rol van die andere partijen in deze verordening worden erkend. Daarom zou het onder bepaalde omstandigheden en onder strikte wettelijke voorwaarden ook mogelijk moeten zijn de verantwoordelijkheid door de CSD en de andere betrokken partij te laten delen, of die andere partij de exclusieve verantwoordelijkheid te geven voor bepaalde aspecten van het aanhouden van effectenrekeningen bovenaan de houderschapsketen, op voorwaarde dat die andere partij aan adequate regelgeving en toezicht is onderworpen. De mate waarin verantwoordelijkheid wordt gedeeld, mag niet aan beperkingen worden onderworpen.

(40)

Bedrijfsvoeringsregels moeten zorgen voor transparantie in de relaties tussen CSD’s en hun gebruikers. In het bijzonder moeten CSD’s beschikken over openbaar gemaakte, transparante, objectieve en niet-discriminerende criteria voor deelname aan het effectenafwikkelingssysteem, op grond waarvan beperking van de toegang door deelnemers slechts mogelijk is op basis van de daarmee gepaard gaande risico’s. Er moet voor de bevoegde autoriteiten een snelle en passende voorziening in rechte beschikbaar worden gesteld voor het aanpakken van elke ongerechtvaardigde weigering van CSD’s om hun diensten ten behoeve van deelnemers te verrichten. CSD’s moeten de prijzen en vergoedingen voor hun diensten openbaar maken. Ten behoeve van open en niet-discriminerende toegang tot hun diensten en gezien de significante marktmacht die CSD’s op het grondgebied van hun respectieve lidstaat nog steeds genieten, mogen CSD’s niet van hun openbaar gemaakt prijsstellingsbeleid met betrekking tot haar kerndiensten kunnen afwijken, en moeten zij een gescheiden boekhouding voeren voor de kosten en opbrengsten die verband houden met elk van hun kerndiensten en met hun nevendiensten. Die deelnamebepalingen completeren en versterken het recht van marktdeelnemers om gebruik te maken van een afwikkelingssysteem in een andere lidstaat op grond van Richtlijn 2014/65/EU.

(41)

Om een efficiënte registratie, afwikkeling en betaling te vergemakkelijken, moeten CSD’s in hun procedures voor communicatie met de deelnemers en marktinfrastructuren waarmee zij samenwerken plaats inruimen voor de op hun vakgebied bestaande internationale open communicatieprocedures en normen voor het versturen van berichten en referentiegegevens.

(42)

Rekening houdend met de centrale rol van effectenafwikkelingssystemen op de financiële markten, moeten CSD’s, wanneer zij hun diensten verrichten, alles in het werk stellen om de tijdige afwikkeling van effectentransacties en de integriteit van de effectenuitgifte te garanderen. Deze verordening mag het nationale recht van de lidstaten betreffende het houderschap van effecten en de regelingen betreffende de integriteit van effectenuitgiften niet doorkruisen. Met het oog op een betere bescherming van de activa van hun deelnemers en die van hun cliënten, moeten CSD’s bij deze verordening wel worden verplicht de effectenrekeningen die voor elke deelnemer worden aangehouden, van elkaar te scheiden, en desgevraagd ook de rekeningen van de cliënten van de deelnemer gescheiden te houden, waarbij in de mogelijkheid wordt voorzien deze verdere scheiding alleen ter beschikking te stellen tegen een hoger tarief, dat ten laste komt van de cliënten van de deelnemer die om verdere scheiding verzoeken. Van CSD’s en hun deelnemers moet worden verlangd dat ze voorzien in omnibus-scheiding van cliënten en vermogensscheiding per individuele cliënt, zodat cliënten het niveau van scheiding kunnen kiezen dat zij geschikt voor hun behoeften achten.

Hiervan dient slechts te worden afgeweken indien een CSD en haar deelnemers uit hoofde van andere beleidsbepalingen, in het bijzonder in verband met de efficiënte en transparante invordering van belastingen, verplicht zijn te voorzien in vermogensscheiding per individuele cliënt voor burgers, ingezetenen en rechtspersonen die zijn gevestigd in een lidstaat waar, op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, een dergelijke vermogensscheiding per individuele cliënt vereist is krachtens het nationale recht van de lidstaat dat de effectenuitgifte regelt, dit uitsluitend ten aanzien van burgers, ingezetenen en rechtspersonen die zijn gevestigd in die lidstaat. CSD’s moeten ervoor zorgen dat die vereisten voor elk door hen geëxploiteerd effectenafwikkelingssysteem afzonderlijk gelden. Onverminderd de verrichting van nevendiensten mogen CSD’s niet voor eigen rekening gebruikmaken van effecten die aan een deelnemer toebehoren tenzij die deelnemer daar uitdrukkelijk toestemming voor heeft gegeven; zij mogen ook niet anderszins voor eigen rekening gebruikmaken van de effecten die hun niet toebehoren. Daarnaast moet een CSD van de deelnemers verlangen dat zij van hun cliënten elke voorafgaande toestemming hebben verkregen die nodig is.

(43)

Overboekingsopdrachten die overeenkomstig de regels van effectenafwikkelingssystemen in die systemen worden ingevoerd, dienen krachtens Richtlijn 98/26/EG juridisch afdwingbaar te zijn en moeten aan derden kunnen worden tegengeworpen. Aangezien Richtlijn 98/26/EG echter niet specifiek verwijst naar CSD’s die effectenafwikkelingssystemen exploiteren, dient de verordening CSD’s er duidelijkheidshalve toe te verplichten het ogenblik of de ogenblikken te bepalen waarop overboekingsopdrachten in hun systemen worden ingevoerd en overeenkomstig het bepaalde in die richtlijn onherroepelijk worden. Voorts dienen CSD’s, met het oog op meer rechtszekerheid, hun deelnemers in kennis te stellen van het tijdstip waarop de overboeking van gelden en effecten in een effectenafwikkelingssysteem juridisch afdwingbaar en geldig wordt ten aanzien van derden overeenkomstig, naargelang van het geval, het nationale recht ter zake. CSD’s dienen ook alle redelijke stappen te zetten om ervoor te zorgen dat overboekingen van effecten en gelden niet later dan aan het eind van de werkdag van de daadwerkelijke datum van de afwikkeling, juridisch afdwingbaar en ten aanzien van derden geldig worden.

(44)

Om afwikkelingsrisico’s ten gevolge van de insolventie van de afwikkelende instantie te vermijden, moet een CSD, wanneer dat praktisch en mogelijk is, de geldzijde van de effectentransactie afwikkelen via bij de centrale bank geopende rekeningen. Als deze optie niet mogelijk of praktisch is, moet een CSD in staat zijn af te wikkelen via rekeningen die zijn geopend bij een kredietinstelling welke is opgericht overeenkomstig de voorwaarden van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (14) en volgens de specifieke vergunningsprocedure en prudentiële vereisten van titel IV van deze verordening.

(45)

Bancaire activiteiten bij afwikkeling die krediet- en liquiditeitsrisico’s met zich brengen, mogen alleen worden verricht door CSD’s of worden uitbesteed aan entiteiten die een vergunning hebben om bancaire nevendiensten bij CSD-activiteiten als neergelegd in deze verordening te verrichten.

(46)

Om de efficiëntie die voortvloeit uit de verrichting van zowel CSD- als bankdiensten binnen dezelfde groep van ondernemingen te garanderen, mogen de vereisten van deze verordening niet beletten dat kredietinstellingen tot dezelfde groep van ondernemingen behoren als de CSD. Het is raadzaam om regelingen te treffen waarbij CSD’s toestemming kunnen krijgen om vanuit dezelfde rechtspersoon of vanuit een afzonderlijke rechtspersoon die wel of geen deel kan uitmaken van een groep van ondernemingen die uiteindelijk door dezelfde moederonderneming wordt gecontroleerd, nevendiensten aan hun deelnemers en aan andere entiteiten aan te bieden. Indien een kredietinstelling die niet een centrale bank is, als afwikkelende instantie optreedt, moet zij ten behoeve van de deelnemers van de CSD de in deze verordening vastgestelde onder de vergunning vallende diensten kunnen verrichten, maar mag zij geen andere bankdiensten vanuit dezelfde rechtspersoon aanbieden, dit om de blootstelling van het afwikkelingssysteem aan de risico’s die voortvloeien uit het falen van de kredietinstelling te beperken.

(47)

Aangezien Richtlijn 2013/36/EU niet specifiek ingaat op intradag-kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s die voortvloeien uit de verrichting van bancaire nevendiensten bij afwikkeling, moeten kredietinstellingen en CSD’s die dergelijke diensten verrichten ook worden onderworpen aan specifieke strengere vereisten inzake beperking van het krediet- en het liquiditeitsrisico, waaronder een op risicoanalyse gebaseerde kapitaalopslag die een afspiegeling vormt van de relevante risico’s. Zulke strengere vereisten inzake beperking van het krediet- en het liquiditeitsrisico moeten stroken met de mondiale normen voor financiëlemarktinfrastructuren en met de beginselen die zijn opgenomen in het in april 2013 door het Bazels Comité voor bankentoezicht gepubliceerde document met de titel „Monitoring tools for intraday liquidity management”.

(48)

Sommige CSD’s die ook als kredietinstelling optreden, zijn onderworpen aan eigenvermogens- en rapportagevereisten die betrekking hebben op kredietinstellingen en die zijn opgenomen in Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15) en in Richtlijn 2013/36/EU. Gezien het systeemrelevante karakter van deze CSD’s dienen de strengste vereisten uit het recht van de Unie te gelden om de gecumuleerde toepassing van de verschillende Unieregels, bijvoorbeeld in verband met de rapportage van eigenvermogensvereisten, te vermijden. Op alle gebieden waarop mogelijke overlapping van de vereisten wordt geconstateerd, moeten de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) („EBA”) opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (16), en ESMA een advies over de passende toepassing van de handelingen van de Unie uitbrengen, conform respectievelijk artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

(49)

Naast de in Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU voorziene eigenvermogensvereisten moeten kredietinstellingen en CSD’s worden onderworpen aan een kapitaalopslag die een afspiegeling vormt van de risico’s, waaronder het krediet- en het liquiditeitsrisico, die gepaard gaan met de verlening van intradag-krediet aan, onder meer, de deelnemers aan een effectenafwikkelingssysteem of andere gebruikers van CSD-diensten.

(50)

Om te waarborgen dat specifieke maatregelen ter beperking van het krediet- en het liquiditeitsrisico volledig worden nageleefd, moeten de bevoegde autoriteiten kunnen verlangen dat CSD’s meer dan een kredietinstelling aanwijzen wanneer zij op grond van de beschikbare gegevens kunnen aantonen dat de blootstellingen van de ene kredietinstelling aan de concentratie van krediet- en liquiditeitsrisico’s niet volledig beperkt zijn. Ook CSD’s moeten meer dan één kredietinstelling kunnen aanwijzen.

(51)

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 en van Richtlijn 2013/36/EU en van de bij deze verordening vastgestelde specifieke prudentiële vereisten door de aangewezen kredietinstellingen of vergunninghoudende CSD’s om bancaire nevendiensten bij afwikkeling te verrichten, moet worden toevertrouwd aan de bevoegde autoriteiten die worden genoemd in Verordening (EU) nr. 575/2013 Met het oog op de consistente toepassing van de toezichtnormen is het wenselijk dat de ECB rechtstreeks toezicht houdt op de bancaire diensten van CSD’s die door hun omvang en aard een aanzienlijk risico inhouden voor de financiële stabiliteit van de Unie rechtstreeks op grond van de voorwaarden die in Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (17) zijn voorzien aangaande het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen. Deze verordening moet Verordening (EU) nr. 1024/2013 onverlet laten.

(52)

Een kredietinstelling of CSD met vergunning voor het verrichten van bancaire nevendiensten bij afwikkeling moet voldoen aan alle huidige of toekomstige op kredietinstellingen toepasselijke Uniewetgeving. Deze verordening dient Richtlijn 2014/59/EU, alsmede alle toekomstige wetgevingshandelingen van de Unie betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen, onverlet te laten.

(53)

Om een voldoende mate van veiligheid en continuïteit van door CSD’s verrichte diensten te garanderen, moeten voor CSD’s specifieke uniforme en rechtstreeks toepasselijke prudentiële en kapitaalvereisten gelden die hun juridische, operationele en beleggingsrisico’s beperken.

(54)

De veiligheid van de tussen twee CSD’s getroffen koppelingsregelingen moet onderworpen zijn aan specifieke vereisten om de toegang van hun respectieve deelnemers tot andere effectenafwikkelingssystemen mogelijk te maken. Het verrichten van bancaire nevendiensten vanuit een afzonderlijke rechtspersoon mag CSD’s niet beletten die diensten te ontvangen, met name wanneer zij aan een door een andere CSD geëxploiteerd effectenafwikkelingssysteem deelnemen. Het is bijzonder belangrijk dat alle potentiële risico’s die uit de koppelingsregelingen voortvloeien, zoals krediet-, liquiditeits-, organisatorische of alle andere relevante risico’s voor CSD’s volledig beperkt zijn. Voor interoperabele koppelingen is het belangrijk dat bij gekoppelde effectenafwikkelingssystemen overboekingsopdrachten op hetzelfde moment het systeem binnenkomen en onherroepelijk zijn, en dat gelijkwaardige regels worden toegepast voor het ogenblik waarop overboekingenvan effecten en gelden een definitief karakter krijgen. Dezelfde beginselen moeten gelden voor CSD’s die voor het afwikkelen een gemeenschappelijke informatietechnologie (IT)-infrastructuur gebruiken.

(55)

Om efficiënt toezicht door de bevoegde autoriteiten op de werkzaamheden van de CSD’s mogelijk te maken, dienen voor de CSD’s strenge voorschriften inzake het bijhouden van gegevens te gelden. De CSD’s dienen gedurende ten minste tien jaar alle vastleggingen en gegevens over alle mogelijke door hen verrichte diensten bij te houden, waaronder transactiegegevens over diensten van zekerhedenbeheer met verwerking van repo-overeenkomsten of effectenuitleenovereenkomsten. Met het oog op de naleving van de vastleggingsvereiste moeten de CSD’s wellicht een gemeenschappelijk format voor de aanlevering van transactiegegevensdoor hun cliënten definiëren, overeenkomstig alle krachtens deze verordening vastgestelde desbetreffende technische regulerings- en uitvoeringsnormen.

(56)

In veel lidstaten zijn uitgevende instellingen wettelijk verplicht bepaalde soorten effecten, met name aandelen, binnen hun nationale CSD’s uit te geven. Om deze belemmering voor de vlotte werking van de uniale posttransactionele markt op te heffen en uitgevende instellingen in staat te stellen de meest efficiënte wijze van beheer van hun effecten te kiezen, moeten uitgevende instellingen het recht hebben om voor de vastlegging van hun effecten en het ontvangen van alle betrokken CSD-diensten elke in de Unie gevestigde CSD te kiezen. Aangezien harmonisatie van het nationale vennootschapsrecht niet is begrepen in de werkingssfeer van deze verordening, moet dat nationale vennootschapsrecht of ander vergelijkbaar recht dat de uitgifte van effecten regelt, van toepassing blijven en dienen regelingen te worden getroffen opdat aan de voorschriften van dat nationale vennootschapsrecht of ander vergelijkbaar recht kan worden voldaan bij de uitoefening van het recht op keuze van een CSD. In het nationale vennootschapsrecht of ander vergelijkbaar recht dat de uitgifte van effecten regelt, wordt de relatie tussen de uitgevende instelling en de houder of eventuele derde partij geregeld, alsmede de respectieve rechten en plichten die aan de effecten zijn verbonden, zoals stemrecht, dividend en beheersdaden („corporate actions”). Een weigering van dienstverlening aan een uitgevende instelling kan alleen gerechtvaardigd worden op basis van een diepgaande risicobeoordeling of indien de CSD geen uitgiftediensten verricht voor effecten waarvan de uitgifte bij het vennootschapsrecht of ander vergelijkbaar recht van de betrokken lidstaat wordt geregeld. Aan de bevoegde autoriteiten moet een snelle en passende voorziening in rechte ter beschikking worden gesteld voor het aanpakken van elke ongerechtvaardigde weigering van CSD’s om hun diensten aan uitgevende instellingen te verstrekken.

(57)

Gelet op de toename van het grensoverschrijdend houderschap en de grensoverschrijdende overdracht van effecten, welke door deze verordening nog zal worden bevorderd, is het bijzonder urgent en van het grootste belang dat er heldere regels worden vastgesteld betreffende het recht dat van toepassing zal zijn op eigendomsaspecten met betrekking tot effecten die worden aangehouden in rekeningen welke worden beheerd door CSD’s. Dit is evenwel een horizontaal vraagstuk dat verder reikt dan het toepassingsgebied van deze verordening en eventueel in toekomstige wetgevingshandelingen van de Unie kan worden geregeld.

(58)

De Europese Gedragscode voor clearing en afwikkeling van 7 november 2006 heeft een vrijwillig kader in het leven geroepen om toegang tussen CSD’s en andere marktinfrastructuren mogelijk te maken. De posttransactionele sector blijft echter volgens nationale scheidingslijnen gefragmenteerd, waardoor grensoverschrijdende transacties nodeloos duur zijn. Het is noodzakelijk uniforme voorwaarden voor koppelingen tussen CSD’s en voor toegang tussen CSD’s en andere marktinfrastructuren vast te stellen. Om CSD’s in staat te stellen hun deelnemers toegang tot andere markten te verlenen, moeten zij het recht hebben om deelnemer te worden aan een andere CSD of om een andere CSD te verzoeken speciale functies voor toegang tot laatstgenoemde CSD te ontwikkelen. Een dergelijke toegang moet worden toegekend op grond van billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden en mag alleen worden geweigerd indien dit de vlotte en ordelijke werking van de financiële markten in gevaar brengt, of systeemrisico’s veroorzaakt. Een snelle en passende voorziening in rechte moet voor de bevoegde autoriteiten beschikbaar worden gesteld om elke ongerechtvaardigde weigering van een CSD om toegang aan een andere CSD te verlenen, aan te pakken. Indien CSD-koppelingen aanmerkelijke afwikkelingsrisico’s inhouden, moeten zij aan vergunningsplicht en intensiever toezicht door de betrokken bevoegde autoriteiten zijn onderworpen.

(59)

CSD’s moeten tevens toegang hebben tot de transactiestroom van een CTP of een handelsplatform en die marktinfrastructuren moeten toegang hebben tot de door CSD’s geëxploiteerde effectenafwikkelingssystemen. Die toegang kan slechts worden geweigerd indien de vlotte en ordelijke werking van de financiële markten erdoor in het gedrang komt of een systeemrisico ontstaat, en mag niet worden afgewezen op grond van verlies van marktaandeel.

(60)

De bevoegde autoriteiten moeten kunnen beschikken over een snelle en passende voorziening in rechte om elke ongerechtvaardigde weigering van CSD’s of marktinfrastructuren om toegang te bieden tot hun diensten aan te pakken. Deze verordening is een aanvulling op de in Verordening (EU) nr. 648/2012 en in Verordening (EU) nr. 600/2014 vervatte toegangsregelingen tussen handelsplatforms, CTP’s, en CSD’s die noodzakelijk zijn om een concurrerende interne markt in diensten voor transactieverwerking tot stand te brengen. De ESMA en de Commissie moeten de ontwikkeling van de transactieverwerkingsinfrastructuur nauwlettend blijven volgen en, indien nodig, optreden om concurrentieverstoringen op de interne markt te voorkomen.

(61)

Een gedegen prudentieel en bedrijfsvoeringskader voor de financiële sector moet op strenge toezicht- en sanctieregelingen berusten. Daartoe moeten toezichthoudende autoriteiten voldoende bevoegdheden bezitten en moeten zij op basis van afschrikkende sanctieregelingen tegen onwettige bedrijfsvoering kunnen optreden. Een evaluatie die is verricht van bestaande sanctiebevoegdheden en de praktische toepassing daarvan ter bevordering van de convergentie van de sancties binnen het gehele scala van toezichtactiviteiten, is te vinden in de mededeling van de Commissie van 8 december 2010, getiteld „Het versterken van sanctieregelingen in de financiële sector”.

(62)

Om de vereisten van deze verordening effectief te doen naleven door CSD’s, als afwikkelende instantie aangewezen kredietinstellingen, de leden van hun leidinggevende organen en alle andere personen die daadwerkelijk zeggenschap uitoefenen over hun bedrijf of alle andere personen, moeten de bevoegde autoriteiten derhalve administratieve sancties en andere maatregelen kunnen toepassen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(63)

Om afschrikking en consistente toepassing van de sancties in alle lidstaten te waarborgen, moet deze verordening voorzien in een lijst van de voornaamste administratieve sancties en andere maatregelen waarover de bevoegde autoriteiten moeten kunnen beschikken, in de bevoegdheid om die sancties en andere maatregelen op te leggen aan alle natuurlijke of rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor een inbreuk, in een lijst van belangrijke criteria bij het bepalen van het niveau en de soort van sancties en andere maatregelen en in niveaus van administratieve geldboetes. Bij administratieve geldboetes moet rekening worden gehouden met factoren zoals geconstateerd financieel voordeel ten gevolge van de inbreuk, de ernst en de duur van de inbreuk, verzwarende of verzachtende omstandigheden, het feit dat administratieve geldboetes een afschrikkend effect moeten hebben en, in voorkomend geval, een korting wegens samenwerking met de bevoegde autoriteit moeten omvatten. Bij de vaststelling en bekendmaking van sancties moeten de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”) neergelegde grondrechten worden nageleefd, in het bijzonder het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven (artikel 7), het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8) en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47).

(64)

Om potentiële inbreuken aan het licht te brengen, moeten er doeltreffende mechanismen worden ingevoerd ter stimulering van het melden van potentiële of feitelijke inbreuken op deze verordening bij de bevoegde autoriteiten. Die mechanismen moeten toereikende waarborgen omvatten voor de personen die potentiële of feitelijke inbreuken op deze verordening melden en voor de personen die van die inbreuken worden beschuldigd. Er dienen passende procedures te worden ingesteld met het oog op de inachtneming van het recht van de beschuldigde persoon op bescherming van de persoonsgegevens, het recht op verdediging en om te worden gehoord voordat een definitieve beslissing wordt genomen die gevolgen heeft voor die persoon, en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte tegen elke beslissing of maatregel die gevolgen heeft voor die persoon.

(65)

Deze verordening dient de wettelijke bepalingen van de lidstaten inzake strafrechtelijke sancties onverlet te laten.

(66)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (18) regelt de in de lidstaten krachtens de onderhavige verordening uitgevoerde verwerking van persoonsgegevens. Elke uitwisseling of doorgifte van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten van de lidstaten moet sporen met de regels betreffende de overdracht van persoonsgegevens zoals vastgesteld bij Richtlijn 95/46/EG. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (19) regelt de krachtens de onderhavige verordening door de ESMA uitgevoerde verwerking van persoonsgegevens. Elke uitwisseling of doorgifte van persoonsgegevens door de ESMA moet sporen met de regels betreffende de overdracht van persoonsgegevens zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 45/2001.

(67)

Deze verordening strookt met de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het bijzonder in het Handvest zijn erkend, in het bijzonder het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op de bescherming van persoonsgegevens, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, het recht om niet tweemaal voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft en de vrijheid van ondernemerschap, en moet in overeenstemming met die rechten en beginselen worden toegepast.

(68)

ESMA moet bij de toepassing van deze verordening een centrale rol vervullen door een consistente toepassing van de Unieregels door de bevoegde autoriteiten te waarborgen en door meningsverschillen tussen hen te beslechten.

(69)

ESMA moet in een jaarlijks verslag aan de Commissie de tendensen en mogelijke risico’s van de onder deze verordening vallende markten evalueren. Die verslagen dienen ten minste een beoordeling te bevatten van de afwikkelingsefficiëntie, de interne afwikkelingsoperaties, de grensoverschrijdende verrichting van diensten, de gronden op basis waarvan toegangsrechten zijn afgewezen alsook alle andere aanzienlijke belemmeringen voor mededinging in posttransactionele financiële diensten, waaronder alle belemmeringen die voortvloeien uit ongepast gebruik van regelingen voor vergunningverlening, gepastheid van bij mislukte afwikkelingsoperaties opgelegde sancties, in het bijzonder de noodzaak van extra flexibiliteit voor sancties bij mislukte afwikkelingsoperaties met betrekking tot niet-liquide financiële instrumenten, de toepassing van de regelgeving van de lidstaten inzake burgerlijke aansprakelijkheid bij een verlies dat aan CSD’s kan worden toegeschreven, de voorwaarden voor het voorzien in bancaire nevendiensten, vereisten inzake de bescherming van effecten van deelnemers en die van hun cliënten, en het stelsel van sancties; daarnaast kan het verslag, indien noodzakelijk, aanbevelingen voor preventieve of verhelpende maatregelen bevatten. De ESMA dient eveneens collegiale toetsingen („peer reviews”) te verrichten met betrekking tot de door de bevoegde autoriteiten uit hoofde van deze verordening verrichte werkzaamheden, binnen een passende termijn en overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EU) nr. 1095/2010. Aangezien CSD’s systeemrelevant zijn en nu voor het eerst op Unieniveau worden gereguleerd, is het passend om voor te schrijven dat die collegiale toetsing in eerste instantie om de drie jaar plaatsvindt, althans wat betreft het toezicht op CSD’s die gebruikmaken van de vrijheid om diensten te verrichten of die deelnemen in een interoperable koppeling.

(70)

Het zou efficiënt en passend zijn om de ESMA, als instelling met hooggespecialiseerde deskundigheid betreffende effecten en effectenmarkten, te belasten met het opstellen van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden. Indien zulks is bepaald, moet de ESMA tevens nauw samenwerken met de leden van het ESCB en de EBA.

(71)

Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU en de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 technische reguleringsnormen vast te stellen ten aanzien van de nadere maatregelen inzake afwikkelingsdiscipline, de verslaglegging van interne afwikkelingsoperaties, informatie en andere elementen die door een CSD in haar vergunningsaanvraag moeten worden opgenomen, de voorwaarden waaronder de bevoegde autoriteiten van een CSD hun goedkeuring kunnen hechten aan deelneming in het kapitaal van sommige juridische entiteiten, de informatie die de verschillende autoriteiten elkaar verstrekken bij het toezicht op CSD’s, de informatie die de aanvragende CSD aan de ESMA in haar erkenningsaanvraag dient te verstrekken, de elementen van de bestuursregelingen voor CSD’s, de nadere regels voor de vastleggingen die door de CSD’s moeten worden bewaard, de risico’s die CSD’s in aanmerking dienen te nemen in het kader van een algehele risicobeoordeling en die de bevoegde autoriteiten in aanmerking dienen te nemen bij de afweging van de gronden tot weigering van een verzoek om toegang, de elementen van de procedure voor toegang voor deelnemers en uitgevende instellingen tot CSD’s, voor toegang tussen CSD’s en tussen CSD’s en andere marktinfrastructuren, de details van de maatregelen die door de CSD’s moeten worden genomen ter handhaving van de integriteit van de uitgifte, de beperking van de operationele en investeringsrisico’s en van de risico’s die uit de CSD-koppelingen voortkomen, de nadere regels voor de kapitaalvereisten voor CSD’s, de nadere regels voor het aanvragen van een vergunning om bancaire nevendiensten te verrichten, de kapitaalopslag en de prudentiële vereisten inzake krediet- en liquiditeitsrisico’s voor CSD’s en de aangewezen kredietinstellingen die gemachtigd zijn om bancaire nevendiensten te verrichten.

(72)

Aan de Commissie moet tevens de bevoegdheid worden toegekend om door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 291 VWEU en artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 technische uitvoeringsnormen vast te stellen ten aanzien van standaardformulieren en modellen voor verslaglegging over interne afwikkelingsoperaties, voor de vergunningsaanvraag door CSD’s, voor de informatieverstrekking tussen verschillende bevoegde autoriteiten met het oog op het toezicht op CSD’s, voor de betrokken samenwerkingsregelingen tussen de autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst, voor de formats van de vastleggingen die door de CSD’s moeten worden bewaard, voor de procedures in gevallen waarin een deelnemer of een uitgevende instelling de toegang tot een CSD is ontzegd of waarin CSD’s onderling of ten aanzien van andere marktinfrastructuren de toegang is ontzegd, en voor de raadpleging van verschillende autoriteiten vóór vergunningverlening aan een afwikkelende instantie.

(73)

Teneinde de in deze verordening vastgestelde doelstellingen te bereiken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van specifieke bijzonderheden betreffende bepaalde definities, parameters voor de berekening van de geldboetes voor de deelnemers die mislukte afwikkelingsoperaties veroorzaken, en de criteria op grond waarvan de bedrijfsactiviteiten van een CSD in een lidstaat van ontvangst als van substantieel belang voor die lidstaat moeten worden beschouwd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(74)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om, ten aanzien van de erkenning van CSD’s van derde landen beslissingen te nemen over de beoordeling van regels van derde landen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (20).

(75)

Bij de beoordeling van de desbetreffende regels van derde landen dient te worden gekozen voor een evenredige, op resultaten gebaseerde aanpak, waarbij de klemtoon ligt op de naleving van de toepasselijke Unievoorschriften en, in voorkomend geval, de inachtneming van internationale normen. Voorwaardelijke of tussentijdse erkenning is ook mogelijk indien er geen aanzienlijke verschillen zijn die voorspelbare nadelige effecten op Uniemarkten zouden hebben.

(76)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het vaststellen van uniforme vereisten voor afwikkeling en voor CSD’s, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(77)

Het is noodzakelijk Richtlijn 98/26/EG te wijzigen om haar in overeenstemming te brengen met Richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de Raad (21), waarbij aangewezen effectenafwikkelingssystemen niet langer aan de Commissie, maar aan de ESMA ter kennis worden gebracht.

(78)

Rekening houdend met het feit dat deze verordening is gericht op harmonisatie van de maatregelen op Unieniveau om mislukte afwikkelingen te voorkomen en aan te pakken, en zij voor dergelijke maatregelen een ruimer toepassingsgebied vaststelt dan bij Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad (22), dient artikel 15 van die verordening te worden ingetrokken.

(79)

CSD’s die diensten verrichten welke uitdrukkelijk worden vermeld in deze verordening, dienen te worden vrijgesteld van de toepassing van Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014. Om ervoor te zorgen dat entiteiten die beleggingsdiensten en -activiteiten verrichten, onder Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 vallen, en teneinde concurrentieverstoring tussen verschillende soorten verrichters van dergelijke diensten te voorkomen, moeten CSD’s die in het kader van hun nevendiensten beleggingsdiensten en -activiteiten verrichten, aan de voorschriften van Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 worden onderworpen.

(80)

De toepassing van de vergunnings- en erkenningsvereisten van deze verordening moet worden uitgesteld om in de Unie of in derde landen gevestigde CSD’s voldoende tijd te geven om de bij deze verordening bepaalde vergunning en erkenning van hun activiteiten aan te vragen. In afwachting van een uit hoofde van deze verordening vast te stellen besluit betreffende de vergunning en de erkenning van CSD’s en hun activiteiten, met inbegrip van CSD-koppelingen, dienen de respectieve nationale regels voor de vergunning en de erkenning van CSD’s van kracht te blijven.

(81)

Het is tevens noodzakelijk de toepassing uit te stellen van de voorschriften aangaande afwikkelingsdiscipline en die aangaande de rapportageverplichting van afwikkelingsinternalisatoren tot wanneer alle gedelegeerde of uitvoeringshandelingen die dergelijke voorschriften nader omschrijven, van kracht zijn, evenals van de voorschriften voor girale vastlegging van bepaalde effecten en afwikkeling van verplichtingen in effectenafwikkelingssystemen uiterlijk op de tweede werkdag na de transactie, om marktdeelnemers die effecten in papieren vorm aanhouden of langere afwikkelingstermijnen hanteren voldoende tijd te geven om aan die vereisten te voldoen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening worden uniforme vereisten voor de afwikkeling van financiële instrumenten in de Unie en regels voor de organisatie en het beheer van centrale effectenbewaarinstellingen (central securities depositories, CSD’s) vastgesteld teneinde veilige, efficiënte en vlotte afwikkeling te bevorderen.

2.   Tenzij anders bepaald in deze verordening, is deze verordening van toepassing op de afwikkeling van alle financiële instrumenten en activiteiten van CSD’s.

3.   Deze verordening laat bepalingen van het Unierecht betreffende specifieke financiële instrumenten, met name Richtlijn 2003/87/EG, onverlet.

4.   De artikelen 10 tot en met 20, 22 tot en met 24, artikel 27, artikel 28, lid 6, artikel 30, lid 4, de artikelen 46 en 47, de bepalingen van titel IV en de in deze verordening vervatte voorschriften om aan de bevoegde of de relevante autoriteiten te rapporteren of hun instructies uit te voeren, zijn niet van toepassing op de leden van het ESCB, andere nationale organen van lidstaten die soortgelijke functies vervullen, of op andere overheidsorganen van de lidstaten die belast zijn met of een rol spelen bij het beheer van overheidsschuld in de Unie ten aanzien van een CSD waarvan het beheer rechtstreeks door de bovengenoemde organen plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van hetzelfde beheersorgaan, dat toegang heeft tot de gelden van die organen en dat geen afzonderlijke entiteit is.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „centrale effectenbewaarinstelling” of „CSD”: een rechtspersoon die een effectenafwikkelingssysteem als bedoeld in punt 3 van afdeling A van de bijlage exploiteert en ten minste één andere kerndienst als bedoeld in afdeling A van de bijlage verstrekt;

2.   „CSD van een derde land”: een in een derde land gevestigde rechtspersoon die een dienst verleent die met de in punt 3 van afdeling A van de bijlage bedoelde kerndienst te vergelijken is en ten minste één andere kerndienst als vermeld in afdeling A van de bijlage uitvoert;

3.   „immobilisatie”: het bij elkaar brengen van alle fysieke effecten in een CSD, zodat opeenvolgende overboekingen in girale vorm kunnen plaatsvinden;

4.   „gedematerialiseerde vorm”: het feit dat financiële instrumenten alleen in girale vorm bestaan;

5.   „CSD die het verzoek ontvangt”: CSD die van een andere CSD een verzoek om toegang tot haar diensten middels een CSD-koppeling ontvangt;

6.   „verzoekende CSD”: de CSD die een andere CSD verzoekt om toegang tot haar diensten middels een CSD-koppeling;

7.   „afwikkeling”: de voltooiing van een effectentransactie waar deze is gesloten met het doel verplichtingen van de partijen bij die transactie te vervullen middels de overboeking van geld of effecten dan wel van beide;

8.   „financiële instrumenten” of „effecten”: financiële instrumenten als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 15), van Richtlijn 2014/65/EU;

9.   „overboekingsopdracht”: een overboekingsopdracht als gedefinieerd onder i), tweede streepje, van artikel 2 van Richtlijn 98/26/EG;

10.   „effectenafwikkelingssysteem”: een systeem overeenkomstig artikel 2, onder a), eerste, tweede en derde streepje, van Richtlijn 98/26/EG, dat niet wordt geëxploiteerd door een centrale tegenpartij waarvan het bedrijf bestaat uit de uitvoering van overboekingsopdrachten;

11.   „afwikkelingsinternalisator”: elke instelling, waaronder een instelling met een vergunning in de zin van Richtlijn 2013/36/EU of van Richtlijn 2014/65/EU, die voor rekening van cliënten of voor eigen rekening, en anders dan via een effectenafwikkelingssysteem, overboekingsopdrachten uitvoert;

12.   „voorgenomen afwikkelingsdatum”: door de partijen bij een effectentransactie overeengekomen datum waarop afwikkeling moet plaatsvinden, welke als zodanig in het effectenafwikkelingssysteem wordt ingevoerd;

13.   „afwikkelingstermijn”: de tijdsperiode tussen de transactiedatum en de voorgenomen afwikkelingsdatum;

14.   „werkdag”: werkdag in de zin van artikel 2, onder n), van Richtlijn 98/26/EG;

15.   „mislukte afwikkelingsoperatie”: het niet of gedeeltelijk optreden van afwikkeling van een effectentransactie op de voorgenomen afwikkelingsdatum, wegens een gebrek aan effecten of geld en ongeacht de onderliggende reden;

16.   „centrale tegenpartij” of „CTP”: een CTP zoals omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

17.   „bevoegde autoriteit”: de autoriteit die door elke lidstaat wordt aangewezen in overeenstemming met artikel 11, tenzij anders bepaald in deze verordening;

18.   „relevante autoriteit”: een autoriteit als bedoeld in artikel 12;

19.   „deelnemer”: elke deelnemer, in de zin van artikel 2, onder f), van Richtlijn 98/26/EG aan een effectenafwikkelingssysteem;

20.   „deelneming”: deelneming in de zin van de eerste zin van artikel 2, punt 2), van Richtlijn 2013/34/EU of de directe of indirecte eigendom van 20 % of meer van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming;

21.   „zeggenschap”: de relatie tussen twee ondernemingen als omschreven in artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU;

22.   „dochteronderneming”: een dochteronderneming in de zin van artikel 2, lid 10, en artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU;

23.   „lidstaat van herkomst”: de lidstaat waarin een CSD gevestigd is;

24.   „lidstaat van ontvangst”: de lidstaat, met uitzondering van de lidstaat van herkomst, waar een CSD een bijkantoor heeft of CSD-diensten verricht;

25.   „bijkantoor”: een kantoor, met uitzondering van het hoofdkantoor, dat een onderdeel is van een CSD, dat geen rechtspersoonlijkheid heeft en dat CSD-diensten verricht waarvoor de CSD een vergunning heeft;

26.   „wanbetaling”, met betrekking tot een deelnemer: een situatie waarin een insolventieprocedure, in de zin van artikel 2, onder j), van Richtlijn 98/26/EG, tegen een deelnemer wordt geopend;

27.   „levering tegen betaling”: een effectenafwikkelingsmechanisme dat een overboeking van effecten verbindt met een overboeking van geld op een zodanige wijze dat de levering van effecten uitsluitend optreedt indien de overeenkomstige overboeking van geld optreedt en vice versa;

28.   „effectenrekening”: een rekening waarop effecten mogen worden gecrediteerd of gedebiteerd;

29.   „CSD -koppeling”: een regeling tussen CSD’s waarbij een CSD een deelnemer aan het effectenafwikkelingssysteem van een andere CSD wordt teneinde de overboeking van effecten van de deelnemers van de laatstgenoemde CSD naar de deelnemers van de eerstgenoemde CSD te vergemakkelijken, of een regeling waarbij een CSD indirect toegang tot een andere CSD heeft via een intermediair. CSD-koppelingen omvatten standaardkoppelingen, op maat gemaakte koppelingen, indirecte koppelingen en interoperabele koppelingen;

30.   „standaardkoppeling”: een CSD-koppeling waarbij een CSD een deelnemer aan het effectenafwikkelingssysteem van een andere CSD wordt onder dezelfde voorwaarden als elke andere deelnemer aan het door die andere CSD geëxploiteerde effectenafwikkelingssysteem;

31.   „op maat gemaakte koppeling”: een CSD-koppeling waarbij aan een CSD die een deelnemer aan het effectenafwikkelingssysteem van een andere CSD wordt, specifieke diensten worden verstrekt ter aanvulling van de diensten die normaliter door die CSD aan deelnemers aan het effectenafwikkelingssysteem worden verstrekt;

32.   „indirecte koppeling”: een regeling tussen een CSD en een derde partij die als niet-CSD deelneemt aan het effectenafwikkelingssysteem van een andere CSD. Deze koppeling wordt ingesteld door een CSD teneinde de overboeking van effecten van de deelnemers van een andere CSD naar eigen deelnemers te vergemakkelijken;

33.   „interoperabele koppeling”: een CSD-koppeling waarbij de CSD’s overeenkomen gemeenschappelijke technische oplossingen voor afwikkeling in te stellen in de door hen geëxploiteerde effectenafwikkelingssystemen;

34.   „internationale open communicatieprocedures en -normen”: internationaal aanvaarde normen voor communicatieprocedures, zoals gestandaardiseerde formats voor verzending van berichten en gegevensweergave, die op billijke, open en niet-discriminerende basis beschikbaar zijn voor alle betrokkenen;

35.   „overdraagbare effecten”: effecten als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 44), van Richtlijn 2014/65/EU;

36.   „aandelen”: aandelen als bedoeld in punt 44, onder a), van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU;

37.   „geldmarktinstrumenten”: geldmarktinstrumenten als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 17), van Richtlijn 2014/65/EU;

38.   „rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging”: rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging als bedoeld in punt 3) van deel C van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU;

39.   „emissierecht”: emissierecht als omschreven in punt 11) van deel C van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU, uitgezonderd derivaten van emissierechten;

40.   „gereglementeerde markt”: gereglementeerde markt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 21), van Richtlijn 2014/65/EU;

41.   „multilaterale handelsfaciliteit” of „mtf” (multilateral trading facility): multilaterale handelsfaciliteit in de zin van artikel 4, lid 1, punt 22), van Richtlijn 2014/65/EU;

42.   „handelsplatform”: handelsplatform als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 24), van Richtlijn 2014/65/EU;

43.   „afwikkelende instantie”: afwikkelende instantie in de zin van artikel 2, onder d), van Richtlijn 98/26/EG;

44.   „mkb-groeimarkt”: een mkb-groeimarkt als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 12), van Richtlijn 2014/65/EU;

45.   „leidinggevend orgaan”: het (de) overeenkomstig nationaal recht aangewezen orgaan (organen) van een CSD, dat (die) gemachtigd is (zijn) de strategie, doelstellingen en algemene leiding van de CSD vast te stellen, en fungeert (fungeren) als toezichthouder op en bewaker van de besluitvorming van het management. Dit omvat personen die daadwerkelijk het beleid van de CSD bepalen.

Ingeval een leidinggevend orgaan uit hoofde van het nationale recht bestaat uit verschillende organen met specifieke taken, zijn de voorschriften van deze verordening alleen van toepassing op leden van het leidinggevend orgaan die op grond van het toepasselijke nationale recht respectievelijk bevoegd zijn;

46.   „directie”: de natuurlijke personen die binnen een CSD uitvoerende functies vervullen en die aan het leidinggevend orgaan verantwoording en rekenschap moeten afleggen voor het dagelijks bestuur van de CSD.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 67 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende maatregelen ter nadere omschrijving van de in de punten 1 tot en met 4 van afdeling B van de bijlage bedoelde niet-bancaire nevendiensten en van de in afdeling C van de bijlage bedoelde bancaire nevendiensten.

TITEL II

EFFECTENAFWIKKELING

HOOFDSTUK I

Giralisering

Artikel 3

Giralisering

1.   Onverminderd lid 2, zorgt elke in de EU gevestigde uitgevende instelling die effecten uitgeeft of heeft uitgegeven welke tot de handel zijn toegelaten of welke op handelsplatforms worden verhandeld, ervoor dat die effecten in girale vorm worden weergegeven na immobilisatie of na een rechtstreekse uitgifte van de effecten in gedematerialiseerde vorm.

2.   Bij een transactie in effecten die op een handelsplatform wordt verricht, worden de betrokken effecten op of vóór de voorgenomen afwikkelingsdatum giraal vastgelegd bij een CSD, tenzij zij reeds op die manier zijn vastgelegd.

Bij overdracht van effecten ingevolge een financiëlezekerheidsovereenkomst in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), van Richtlijn 2002/47/EG, worden die effecten op of vóór de voorgenomen afwikkelingsdatum giraal vastgelegd bij een CSD, tenzij zij reeds op die manier zijn vastgelegd.

Artikel 4

Handhaving

1.   De autoriteiten van de lidstaten waar de uitgevende instelling die effecten uitgeeft gevestigd is, zorgen ervoor dat artikel 3, lid 1, wordt toegepast.

2.   De autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op de handelsplatforms, waaronder de bevoegde autoriteiten die overeenkomstig artikel 21, lid 1, van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (23) zijn benoemd, zorgen ervoor dat artikel 3, lid 2, eerste alinea, van deze verordening wordt toegepast indien de in artikel 3, lid 1, van deze verordening bedoelde effecten worden verhandeld op handelsplatforms.

3.   De autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van Richtlijn 2002/47/EG zorgen ervoor dat artikel 3, lid 2, tweede alinea, van deze verordening wordt toegepast indien de in artikel 3, lid 1, van deze verordening bedoelde effecten worden overgedragen ingevolge een financiëlezekerheidsovereenkomst in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), van Richtlijn 2002/47/EG.

HOOFDSTUK II

Afwikkelingstermijnen

Artikel 5

Voorgenomen afwikkelingsdatum

1.   Elke deelnemer aan een effectenafwikkelingssysteem die in dat systeem voor eigen rekening of namens een derde transacties in effecten, geldmarktinstrumenten, rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging en emissierechten afwikkelt, wikkelt die transacties op de voorgenomen afwikkelingsdatum af.

2.   Ten aanzien van in lid 1 bedoelde transacties in effecten die worden verricht op handelsplatforms, valt de voorgenomen afwikkelingsdatum niet later dan op de tweede werkdag nadat de transactie plaatsvindt. Dat voorschrift is niet van toepassing op afzonderlijk onderhandelde maar op een handelsplatform verrichte transacties, op bilateraal verrichte maar aan een handelsplatform gemelde transacties, of op de eerste transactie indien voor de betrokken effecten initiële vastlegging in girale vorm overeenkomstig artikel 3, lid 2, geldt.

3.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat lid 1 wordt toegepast.

De voor toezicht op handelsplatforms bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat lid 2 wordt toegepast.

HOOFDSTUK III

Afwikkelingsdiscipline

Artikel 6

Maatregelen om mislukte afwikkelingsoperaties te voorkomen

1.   Handelsplatforms stellen procedures vast die het mogelijk maken relevante gegevens over transacties in de in artikel 5, lid 1, bedoelde financiële instrumenten te bevestigen op de datum waarop de transactie wordt uitgevoerd.

2.   Niettegenstaande het in lid 1 neergelegde voorschrift, nemen beleggingsondernemingen die op grond van artikel 5 van Richtlijn 2014/65/EU zijn gemachtigd, in voorkomend geval maatregelen tot beperking van het aantal mislukte afwikkelingsoperaties.

Deze maatregelen omvatten ten minste regelingen tussen de beleggingsonderneming en haar professionele cliënten zoals bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 2014/65/EU, met het oog op de onmiddellijke mededeling van een toewijzing van effecten aan de transactie, bevestiging van die toewijzing en bevestiging van de aanvaarding of verwerping van de voorwaarden, tijdig vóór de voorgenomen afwikkelingsdatum.

De ESMA geeft in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB richtsnoeren, overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, over de te gebruiken gestandaardiseerde procedures en protocollen voor het voldoen aan het in de tweede alinea van dit lid bedoelde voorschrift.

3.   Voor elk effectenafwikkelingssysteem dat zij exploiteert, stelt een CSD procedures vast die de afwikkeling van transacties in de in artikel 5, lid 1, bedoelde financiële instrumenten op de voorgenomen afwikkelingsdatum vergemakkelijken, met een minimale blootstelling van haar deelnemers aan tegenpartijrisico en liquiditeitsrisico en met een laag aantal mislukte afwikkelingsoperaties. Door middel van passende mechanismen bevordert zij een snelle afwikkeling op de voorgenomen afwikkelingsdatum.

4.   Voor elk effectenafwikkelingssysteem dat zij exploiteert, stelt een CSD maatregelen vast ter aanmoediging en bevordering van de tijdige afwikkeling van transacties door haar deelnemers. CSD’s vereisen dat deelnemers hun transacties op de voorgenomen afwikkelingsdatum afwikkelen.

5.   ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de maatregelen die beleggingsondernemingen overeenkomstig lid 2, eerste alinea, moeten nemen, van de nadere gegevens van de procedures ter vergemakkelijking van de afwikkeling als bedoeld in lid 3 en van de nadere gegevens van de maatregelen ter aanmoediging en bevordering van de tijdige afwikkeling van transacties als bedoeld in lid 4.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 7

Maatregelen om mislukte afwikkelingsoperaties aan te pakken

1.   Een CSD stelt voor elk effectenafwikkelingssysteem dat zij exploiteert, een systeem in om mislukte afwikkelingen van transacties in de in artikel 5, lid 1, bedoelde financiële instrumenten te monitoren. Zij verstrekt aan de bevoegde autoriteit en aan de relevante autoriteiten regelmatig rapporten betreffende het aantal mislukte afwikkelingsoperaties en informatie over mislukte afwikkelingsoperaties en alle andere relevante informatie, met inbegrip van de door CSD’s en hun deelnemers voorgenomen maatregelen ter verbetering van de afwikkelingsefficiëntie. De CSD’s stellen jaarlijks een anonieme samenvatting van die rapporten ter beschikking van het publiek. De bevoegde autoriteiten delen met de ESMA alle relevante informatie over mislukte afwikkelingsoperaties.

2.   Voor elk effectenafwikkelingssysteem dat een CSD exploiteert, stelt zij procedures vast die de afwikkeling vergemakkelijken van transacties in de in artikel 5, lid 1, bedoelde financiële instrumenten die niet op de voorgenomen afwikkelingsdatum zijn afgewikkeld. Die procedures voorzien in een sanctiemechanisme dat dient als doeltreffende afschrikking voor deelnemers die mislukte afwikkelingsoperaties veroorzaken.

Voor zij de in de eerste alinea bedoelde procedures instelt, raadpleegt de CSD de betrokken handelsplatformen en CTP’s ten aanzien waarvan zij afwikkelingsdiensten verricht.

Het in de eerste alinea bedoelde sanctiemechanisme omvat geldboetes voor deelnemers die mislukte afwikkelingsoperaties veroorzaken („nalatige deelnemers”). Geldboetes worden berekend op dagbasis voor een periode waarin elke werkdag wordt meegerekend dat een transactie later dan de voorgenomen afwikkelingsdatum wordt afgerekend tot aan het einde van de in lid 3 bedoelde buy-inproces, maar die eindigt met de feitelijke afwikkelingsdatum.

De geldboetes dienen niet als bron van inkomsten voor de CSD.

3.   Onverminderd het in lid 2 bedoelde sanctiemechanisme en het recht om de transactie bilateraal te annuleren, begint, indien een nalatige deelnemer de in artikel 5, lid 1, bedoelde financiële instrumenten niet binnen vier werkdagen na de voorgenomen afwikkelingsdatum („verlengingstermijn”) aan de ontvangende deelnemer levert, een buy-inproces waarbij die instrumenten voor afwikkeling beschikbaar zijn en binnen een passende termijn aan de ontvangende deelnemer worden geleverd.

Indien de transactie betrekking heeft op een financieel instrument dat wordt verhandeld op een mkb-groeimarkt, bedraagt de verlengingstermijn vijftien dagen tenzij de mkb-groeimarkt besluit een kortere termijn toe te passen.

4.   Op het in lid 3 bedoelde voorschrift gelden de volgende vrijstellingen:

a)

afhankelijk van het type activa en de liquiditeit van de betrokken financiële instrumenten, kan de verlengingstermijn van vier werkdagen worden verlengd tot ten hoogste zeven werkdagen indien een kortere verlengingstermijn de vlotte en ordelijke werking van de betrokken financiële markten zou aantasten;

b)

voor verrichtingen die bestaan uit verschillende transacties waaronder repo-overeenkomsten voor effecten of effectenuitleenovereenkomsten voor effecten, is het buy-inproces als bedoeld in lid 3 niet van toepassing indien de termijn van die verrichtingen kort genoeg is en het buy-inproces ondoeltreffend maakt.

5.   Onverminderd lid 7 zijn de vrijstellingen als bedoeld in lid 4 niet van toepassing op aandelentransacties indien deze transacties zijn gecleard door een CTP.

6.   Ingeval de ten tijde van de transactie overeengekomen prijs van de aandelen hoger is dan de prijs die voor de uitvoering van de buy-in wordt betaald, wordt, onverminderd het in lid 2 bedoelde sanctiemechanisme, het prijsverschil door de nalatige deelnemer aan de ontvangende deelnemer betaald, en zulks uiterlijk op de tweede werkdag na de levering van de financiële instrumenten ten gevolge van de buy-in.

7.   Indien de buy-in mislukt of niet mogelijk is, kan de ontvangende deelnemer kiezen voor een geldelijke schadevergoeding, dan wel de uitvoering van de buy-in uitstellen tot een passende latere datum („uitstelperiode”). Indien de betreffende financiële instrumenten aan het einde van de uitstelperiode niet aan de ontvangende deelnemer zijn geleverd, dan wordt een geldelijke schadevergoeding betaald.

Een geldelijke schadevergoeding wordt uiterlijk betaald op de tweede werkdag na het verstrijken van ofwel het in lid 3 bedoelde buy-inproces ofwel van de uitstelperiode, indien voor de uitstelperiode was gekozen,.

8.   Alle bedragen, met inbegrip van de uit de buy-in voortvloeiende uitvoeringsprovisies, welke overeenkomstig de leden 3, 4 en 5 door de entiteit die de buy-in uitvoert, zijn betaald, worden door de nalatige deelnemer aan genoemde entiteit terugbetaald. Deze provisies worden duidelijk aan de deelnemers bekendgemaakt.

9.   CSD’s, CTP’s en handelsplatforms stellen procedures vast die hen in staat stellen om, in overleg met hun bevoegde autoriteiten, elke deelnemer die consequent en systematisch nalaat de in artikel 5, lid 1, bedoelde financiële instrumenten op de voorgenomen afwikkelingsdatum te leveren, te schorsen en diens identiteit openbaar te maken, uitsluitend na die deelnemer in de gelegenheid te hebben gesteld opmerkingen te maken en op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten van de CSD, CTP’s en handelsplatforms, en die van de betrokken deelnemer hiervan in kennis zijn gesteld. Ingeval van schorsing van een deelnemer gaan CSD’s, CTP’s en handelsplatforms, naast het voorafgaande overleg met de betrokken bevoegde autoriteit, over tot onmiddellijke kennisgeving hiervan aan deze bevoegde autoriteiten. De bevoegde autoriteit stelt de relevante autoriteiten onmiddellijk van de schorsing van een deelnemer in kennis.

De openbaarmaking van schorsingen mag geen persoonsgegevens in de zin van artikel 2, onder a), van Richtlijn 95/46/EG bevatten.

10.   De leden 2 tot en met 9 zijn als volgt van toepassing op alle transacties in de in artikel 5, lid 1, bedoelde financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel of op een handelsplatform worden verhandeld of door een CTP worden gecleard, waarbij het volgende van toepassing is:

a)

Voor door een CTP geclearde transacties is de CTP de entiteit die de buy-in uitvoert overeenkomstig de leden 3 tot en met 8.

b)

Voor transacties die niet door een CTP worden gecleard, maar op een handelsplatform worden uitgevoerd, neemt het handelsplatform in zijn reglement van orde een verplichting voor zijn leden en zijn deelnemers op om de in de leden 3 tot en met 8 bedoelde maatregelen toe te passen.

c)

Voor alle andere transacties dan die bedoeld onder a) en b) van deze alinea, bepalen CSD’s in hun reglement van orde dat de in de leden 3 tot en met 8 bedoelde maatregelen op hun deelnemers van toepassing zijn.

Een CSD verstrekt CTP’s en handelsplatforms de afwikkelingsgegevens die zij nodig hebben om aan hun verplichtingen uit hoofde van dit lid te kunnen voldoen.

Onverminderd de punten a), b)en c) van de eerste alinea, kunnen CSD’s toezicht houden op de uitvoering van de buy-ins als bedoeld in deze punten ten aanzien van meervoudige afwikkelingsinstructies, met betrekking tot dezelfde financiële instrumenten en met dezelfde vervaltermijn van de uitvoeringsperiode, teneinde het aantal uit te voeren buy-ins en, daarmee samenhangend, het effect op de prijzen van de betrokken financiële instrumenten, te beperken.

11.   De leden 2 tot en met 9 zijn niet van toepassing op nalatige deelnemers die CTP’s zijn.

12.   De leden 2 tot en met 9 zijn niet van toepassing indien tegen de nalatige deelnemer insolventieprocedures zijn geopend.

13.   Dit artikel is niet van toepassing indien het belangrijkste handelsplatform voor aandelen zich in een derde land bevindt. De plaats van het belangrijkste handelsplatform voor aandelen wordt bepaald overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 236/2012.

14.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 67 gedelegeerde handelingen vast te stellen om parameters te bepalen voor de berekening, op basis van het type activa en de liquiditeit van het financieel instrument en de transactiecategorie, van een afschrikkend en evenredig niveau van in de derde alinea van lid 2 bedoelde geldboetes dat een hoge mate van afwikkelingsdiscipline en de soepele en ordelijke werking van de betrokken financiële markten zal garanderen.

15.   De ESMA ontwikkelt in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB ontwerpen van technische reguleringsnormen tot specificatie van:

a)

de nadere regels betreffende het monitoringsysteem voor mislukte afwikkelingsoperaties en de in lid 1 bedoelde rapporten betreffende mislukte afwikkelingsoperaties;

b)

de processen voor de inning en herverdeling van geldboetes en alle andere mogelijke opbrengsten van dergelijke sancties overeenkomstig lid 2;

c)

de nadere regels voor de werking van het passende buy-inproces als bedoeld in lid 3 tot en met 8, waaronder passende termijnen om het financiële instrument te leveren na het buy-inproces als bedoeld in lid 3. Bij de vaststelling van die termijnen wordt rekening gehouden met het type van activa en de liquiditeit van de financiële instrumenten;

d)

de omstandigheden waaronder de verlengingsperiode kan worden uitgebreid volgens type van activa en liquiditeit van de financiële instrumenten, overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in lid 4, onder a), rekening houdend met de criteria voor het beoordelen van de liquiditeit uit hoofde van artikel 2, lid 1, punt 17), van Verordening (EU) nr. 600/2014;

e)

type van verrichtingen en hun specifieke termijnen als bedoeld in lid 4, onder c), waardoor buy-in ondoeltreffend wordt;

f)

een methode voor de berekening van de in lid 7 bedoelde geldelijke schadevergoeding;

g)

de in lid 9 bedoelde omstandigheden, onder dewelke een deelnemer wordt geacht consequent en systematisch na te laten de financiële instrumenten te leveren, en

h)

de nodige afwikkelingsgegevens bedoeld in de tweede alinea van lid 10.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 8

Handhaving

1.   De bevoegde autoriteit van de CSD die het effectenafwikkelingssysteem exploiteert, de relevante autoriteit die verantwoordelijk is voor de controle op het betrokken effectenafwikkelingssysteem, alsook de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op handelsplatforms, beleggingsondernemingen en CTP’s, hebben de bevoegdheid voor het garanderen van de naleving van de artikelen 6 en 7 door de instellingen die onder hun toezicht staan, en voor het monitoren van de opgelegde boeten. De respectieve bevoegde autoriteiten werken zo nodig nauw samen. De lidstaten delen de ESMA mee welke bevoegde autoriteiten zijn aangewezen als onderdeel van de nationale toezichtstructuur.

2.   Om consistente, efficiënte en effectieve toezichtpraktijken binnen de Unie in verband met de artikelen 6 en 7 van deze verordening te waarborgen, kan de ESMA, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, richtsnoeren uitvaardigen in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

3.   Inbreuken op de onder deze titel opgenomen regels hebben geen invloed op de geldigheid van onderhandse contracten betreffende financiële instrumenten, noch op de mogelijkheid voor de betrokken partijen om naleving van de bepalingen van een onderhands contract betreffende financiële instrumenten af te dwingen.

HOOFDSTUK IV

Interne afwikkeling

Artikel 9

Afwikkelingsinternalisatoren

1.   Afwikkelingsinternalisatoren brengen elk kwartaal aan de bevoegde autoriteiten van hun plaats van vestiging verslag uit over het totale volume en de waarde van alle effectentransacties die zij buiten een effectenafwikkelingssysteem afwikkelen.

De bevoegde autoriteiten sturen onverwijld de informatie die zij uit hoofde van de eerste alinea hebben ontvangen door naar de ESMA en brengen de ESMA op de hoogte van elk mogelijk risico dat voortvloeit uit die afwikkelingsactiviteit.

2.   De ESMA kan, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen ontwikkelen tot nadere bepaling van de inhoud van die verslaglegging.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

3.   De ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, modellen en procedures voor de verslaglegging en de toezending van informatie bedoeld in lid 1.

De ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

TITEL III

CENTRALE EFFECTENBEWAARINSTELLINGEN

HOOFDSTUK I

Vergunningverlening aan en toezicht op CSD’s

Afdeling 1

Voor de vergunningverlening aan en toezicht op CSD’s verantwoordelijke autoriteiten

Artikel 10

Bevoegde autoriteit

Onverminderd de in artikel 12, lid 1, bedoelde controle door de leden van ESCB, verkrijgt een CSD een vergunning bij en staat zij onder toezicht van de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van herkomst.

Artikel 11

Aanwijzing van de bevoegde autoriteit

1.   Elke lidstaat wijst de bevoegde autoriteit aan die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de taken uit hoofde van deze verordening met betrekking tot de vergunningverlening aan en het toezicht op de op zijn grondgebied gevestigde CSD’s, en stelt de ESMA daarvan in kennis.

Indien een lidstaat meer dan één bevoegde autoriteit aanwijst, bepaalt hij hun respectieve taken en wijst hij, indien dat in deze verordening specifiek wordt vermeld, één autoriteit aan die bevoegd is voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten, de relevante autoriteiten, de ESMA en de EBA.

2.   De ESMA publiceert op haar website een lijst van de overeenkomstig lid 1 aangewezen bevoegde autoriteiten.

3.   De bevoegde autoriteiten beschikken over de voor de uitoefening van hun functies vereiste de toezichts- en onderzoeksbevoegdheden.

Artikel 12

Relevante autoriteiten

1.   De volgende autoriteiten zijn, indien dat in deze verordening specifiek wordt vermeld, betrokken bij de vergunningverlening aan en het toezicht op CSD’s:

a)

de autoriteit die verantwoordelijk is voor de controle op het door de CSD geëxploiteerde effectenafwikkelingssysteem in de lidstaat waarvan het recht op dat effectenafwikkelingssysteem van toepassing is;

b)

de centrale banken in de Unie die de belangrijkste valuta’s waarin afwikkeling plaatsvindt, uitgeven;

c)

in voorkomend geval, de centrale bank in de Unie in de boeken waarvan de geldzijde van de door een CSD geëxploiteerd effectenafwikkelingssysteem wordt afgewikkeld.

2.   De ESMA publiceert op haar website de lijst van de in lid 1 bedoelde relevante autoriteiten.

3.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin nader wordt bepaald onder welke omstandigheden de in lid 1, onder b), bedoelde valuta’s van de Unie als de belangrijkste worden aangemerkt, en welke efficiënte praktische regelingen voor het opzetten van een efficiënt overleg van de in de onder b) en c) van dat lid bedoelde relevante autoriteiten moeten worden getroffen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 13

Uitwisseling van informatie

1.   De bevoegde autoriteiten, relevante autoriteiten en de ESMA verstrekken elkaar desgevraagd en onverwijld de informatie die nodig is voor de uitoefening van hun taken uit hoofde van deze verordening.

2.   De bevoegde autoriteiten, relevante autoriteiten, de ESMA en andere instanties of natuurlijke personen en rechtspersonen die bij de vervulling van hun taken uit hoofde van deze verordening vertrouwelijke informatie ontvangen, gebruiken deze uitsluitend bij de vervulling van hun taken.

Artikel 14

Samenwerking tussen autoriteiten

1.   De bevoegde autoriteiten, de relevante autoriteiten en de ESMA werken nauw samen, onder andere door alle voor de toepassing van deze verordening relevante informatie met elkaar uit te wisselen. Waar passend en relevant, zijn bij die samenwerking andere overheidsinstanties en organen betrokken, met name die welke uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG zijn opgericht of aangesteld.

Om te zorgen voor consistente, efficiënte en effectieve toezichtpraktijken binnen de Unie, met inbegrip van samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en relevante autoriteiten, bij de verschillende voor de toepassing van deze verordening vereiste beoordelingen, kan de ESMA, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, richtsnoeren tot de bevoegde autoriteiten richten overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2.   De bevoegde autoriteiten houden bij de vervulling van hun algemene taken, op basis van de beschikbare informatie, terdege rekening met de gevolgen die hun besluiten kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel in alle andere betrokken lidstaten, met name in de in artikel 15 bedoelde noodsituaties.

Artikel 15

Noodsituaties

Onverminderd de in artikel 6, lid 3, van Richtlijn 98/26/EG bedoelde kennisgevingsprocedure stellen de bevoegde autoriteiten en de relevante autoriteiten de ESMA, het bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad (24) vastgestelde ESRB en elkaar onmiddellijk op de hoogte van elke noodsituatie betreffende een CSD, met inbegrip van alle ontwikkelingen op de financiële markten die een schadelijk effect kunnen hebben op de marktliquiditeit, de stabiliteit van de valuta waarin de afwikkeling haar beslag krijgt, de integriteit van het monetaire beleid of de stabiliteit van het financiële stelsel in elk van de lidstaten waar de CSD of een van haar deelnemers gevestigd is.

Afdeling 2

Voorwaarden en procedures voor vergunningverlening aan CSD’s

Artikel 16

Vergunningverlening aan een CSD

1.   Elke rechtspersoon die aan de omschrijving van een CSD beantwoordt, vraagt bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij gevestigd is, een vergunning aan alvorens met haar activiteiten te beginnen.

2.   In die vergunning worden de in afdeling A van de bijlage bedoelde kerndiensten en de uit hoofde van afdeling B toegestane niet-bancaire nevendiensten gespecificeerd die de CSD mag verlenen.

3.   Een CSD voldoet te allen tijde aan de vergunningsvoorwaarden.

4.   Een CSD en haar onafhankelijke auditeurs stellen de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van alle wezenlijke wijzigingen die van invloed zijn op de naleving van de voorwaarden voor vergunning.

Artikel 17

Voorwaarden voor de verlening van een vergunning

1.   De aanvragende CSD dient een vergunningsaanvraag in bij haar bevoegde autoriteit.

2.   Daarbij wordt alle nodige informatie verstrekt op grond waarvan de bevoegde autoriteit zich ervan kan vergewissen dat de aanvragende CSD op het moment van de vergunningverlening alle nodige regelingen heeft getroffen om haar in deze verordening neergelegde verplichtingen na te komen. De vergunningsaanvraag bevat een programma van de operaties waarin de beoogde soorten bedrijfsactiviteiten en de structurele organisatie van de CSD worden beschreven.

3.   Binnen 30 werkdagen na ontvangst van de aanvraag beoordeelt de bevoegde autoriteit of de aanvraag volledig is. Als de aanvraag niet volledig is, stelt de bevoegde autoriteit een termijn vast waarbinnen de aanvragende CSD aanvullende informatie moet verstrekken. De bevoegde autoriteit stelt de aanvragende CSD in kennis wanneer de aanvraag als volledig wordt beschouwd.

4.   Vanaf het moment waarop de aanvraag als volledig wordt beschouwd, zendt de bevoegde autoriteit alle in de aanvraag opgenomen informatie aan de relevante autoriteiten en raadpleegt zij die autoriteiten over de kenmerken van het door de aanvragende CSD geëxploiteerde effectenafwikkelingssysteem. Elke relevante autoriteit kan de bevoegde autoriteit binnen drie maanden na ontvangst van de informatie van haar standpunt in kennis stellen.

5.   Indien de aanvragende CSD voornemens is diensten als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU te verrichten naast de niet-bancaire nevendiensten die uitdrukkelijk in afdeling B van de bijlage worden vermeld, zendt de bevoegde autoriteit alle informatie uit de aanvraag naar de in artikel 67 van Richtlijn 2014/65/EU bedoelde autoriteit, en overlegt zij met die autoriteit over het vermogen van de aanvragende CSD om aan de vereisten van Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 te voldoen.

6.   Vóór de verlening van een vergunning aan een aanvragende CSD raadpleegt de bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaat in de volgende gevallen:

a)

de CSD is een dochteronderneming van een CSD waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend;

b)

de CSD is een dochteronderneming van de moederonderneming van een CSD waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend;

c)

over de CSD wordt zeggenschap uitgeoefend door dezelfde natuurlijke of rechtspersonen die zeggenschap uitoefenen over een andere CSD waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend.

7.   De in lid 6 bedoelde raadpleging heeft betrekking op het volgende:

a)

de geschiktheid van de in artikel 27, lid 6, bedoelde aandeelhouders en personen en de reputatie en ervaring van de in artikel 27, lid 1 en lid 4, bedoelde personen die daadwerkelijk het beleid van de CSD bepalen, indien de CSD en een CSD waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, die aandeelhouders en personen met elkaar gemeen hebben;

b)

de vraag of de onder a), b) en c), van lid 6 bedoelde betrekkingen tussen de CSD waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, en de aanvragende CSD geen invloed hebben op het vermogen van de aanvragende CSD om aan de vereisten van deze verordening te voldoen.

8.   Binnen zes maanden na de indiening van een volledige aanvraag deelt de bevoegde autoriteit de aanvragende CSD aan de hand van een volledig gemotiveerde beslissing schriftelijk mee of de vergunning is verleend of geweigerd.

9.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de informatie die de aanvragende CSD in de vergunningsaanvraag aan de bevoegde autoriteit moet verstrekken.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

10.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen om standaardformulieren, modellen en procedures voor de vergunningsaanvraag vast te stellen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 18

Gevolgen van de vergunning

1.   De activiteiten van de vergunninghoudende CSD zijn beperkt tot het verrichten van diensten die onder haar vergunning vallen of waarvan overeenkomstig artikel 19, lid 8, kennis is gegeven.

2.   Effectenafwikkelingssystemen mogen alleen worden geëxploiteerd door vergunninghoudende CSD’s, met inbegrip van centrale banken die als CSD’s optreden.

3.   Een vergunninghoudende CSD mag enkel een deelneming hebben in een rechtspersoon waarvan de activiteiten beperkt zijn tot het verrichten van diensten als bedoeld in de afdelingen A en B van de bijlage, tenzij de deelneming door de voor de CSD bevoegde autoriteit is goedgekeurd omdat het risicoprofiel van de CSD er niet in aanzienlijke mate door wordt verhoogd.

4.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de criteria die door de bevoegde autoriteiten in acht moeten worden genomen wanneer zij hun goedkeuring hechten aan de deelneming van een CSD in een andere rechtspersoon dan die welke de in de afdelingen A en B van de bijlage vermelde diensten verrichten. Dergelijke criteria zijn bijvoorbeeld of de door die rechtspersoon verrichte diensten complementair zijn met de door een CSD verrichte diensten, en de mate waarin de CSD wordt blootgesteld aan aansprakelijkheden die uit dergelijke deelneming voortkomen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 19

Uitbreiding en uitbesteding van activiteiten en diensten

1.   Een vergunninghoudende CSD dient bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, een vergunningsaanvraag in indien zij overeenkomstig artikel 30 een kerndienst aan een derde wil uitbesteden of haar activiteiten wil uitbreiden tot een of meer van de volgende activiteiten:

a)

niet onder de initiële vergunning vallende bijkomende kerndiensten als bedoeld in afdeling A van de bijlage;

b)

niet onder de initiële vergunning vallende nevendiensten die zijn toegestaan uit hoofde van, maar niet uitdrukkelijk worden vermeld in afdeling B van de bijlage;

c)

de exploitatie van een ander effectenafwikkelingssysteem;

d)

de afwikkeling van de gehele of de gedeeltelijke geldzijde van haar effectenafwikkelingssysteem in de boeken van een andere afwikkelende instantie;

e)

het instellen van een interoperabele koppeling, daaronder begrepen die met CSD’s van derde landen.

2.   Bij de vergunningverlening uit hoofde van lid 1 wordt de procedure van artikel 17 gevolgd.

De bevoegde autoriteit stelt de aanvragende CSD binnen drie maanden na de indiening van een volledige aanvraag ervan in kennis of de vergunning is verleend of geweigerd.

3.   In de Unie gevestigde CSD’s die voornemens zijn een interoperabele koppeling in te stellen, dienen bij hun bevoegde autoriteiten een vergunningsaanvraag in als voorgeschreven in lid 1, onder e). Die autoriteiten raadplegen elkaar over de goedkeuring van de CSD-koppeling. In geval van uiteenlopende besluiten kan de zaak, indien beide autoriteiten het hierover eens zijn, worden doorverwezen naar de ESMA, die mag handelen in overeenstemming met de haar uit hoofde van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden.

4.   De in lid 3 bedoelde autoriteiten weigeren de CSD-koppeling alleen indien deze een bedreiging zou vormen voor de soepele en ordelijke werking van de financiële markten of tot een systeemrisico zou leiden

5.   Interoperabele koppelingen van CSD’s die sommige van hun met die koppelingen verband houdende diensten overeenkomstig artikel 30, lid 5, aan een publiekrechtelijke entiteit uitbesteden en andere dan de in lid 1, onder e), bedoelde CSD-koppelingen zijn niet onderworpen aan vergunningverlening uit hoofde van dat punt maar worden vóór de ingebruikname ervan gemeld aan de bevoegde en de relevante autoriteiten van de CSD’s die alle nodige informatie ontvangen om te kunnen beoordelen of aan de vereisten van artikel 48 is voldaan.

6.   Een in de Unie ingestelde en vergunninghoudende CSD kan overeenkomstig de voorwaarden en procedures van dit artikel een koppeling met CSD’s van een derde land in stand houden of instellen. Wanneer koppelingen worden ingesteld met CSD’s in derde landen, moet de bevoegde autoriteit aan de hand van de door de aanvragende CSD verstrekte informatie kunnen beoordelen of die koppelingen aan de voorschriften van artikel 48, of aan daarmee gelijkwaardige voorschriften, voldoen.

7.   De bevoegde autoriteit van de aanvragende CSD verlangt van die CSD dat zij de gemelde CSD-koppeling opheft indien deze koppeling niet aan de in artikel 48 voorziene vereisten voldoet en hierdoor een bedreiging zou vormen voor de soepele en ordelijke werking van de financiële markten of tot een systeemrisico zou leiden. Indien een bevoegde autoriteit een CSD tot het opheffen van een CSD-koppeling verplicht, volgt zij de in artikel 20, leden 2 en 3, neergelegde procedure.

8.   De uitdrukkelijk in afdeling B van de bijlage vermelde bijkomende nevendiensten zijn niet vergunningsplichtig, maar worden pas verleend nadat de bevoegde autoriteit ervan in kennis is gesteld.

Artikel 20

Intrekking van een vergunning

1.   Onverminderd eventuele verhelpende maatregelen of maatregelen uit hoofde van titel V, trekt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, de vergunning in elk van de volgende omstandigheden in, indien de CSD:

a)

binnen twaalf maanden geen gebruik heeft gemaakt van de vergunning, uitdrukkelijk van de vergunning afstand doet of gedurende de voorafgaande zes maanden geen diensten of activiteiten heeft verricht;

b)

de vergunning door het afleggen van valse verklaringen of op andere onrechtmatige wijze heeft verkregen;

c)

niet langer voldoet aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend en binnen een bepaalde termijn de door de bevoegde autoriteit gevraagde verhelpende maatregelen niet heeft genomen;

d)

de in deze verordening of, indien van toepassing, in Richtlijn 2014/65/EU of Verordening (EU) nr. 600/2014 neergelegde vereisten ernstig of stelselmatig heeft geschonden.

2.   Zodra zij kennis krijgt van een van de in lid 1 bedoelde omstandigheden, raadpleegt de bevoegde autoriteit de relevante autoriteiten en, indien van toepassing, de in artikel 67 van Richtlijn 2014/65/EU bedoelde autoriteit over de noodzaak om de vergunning in te trekken.

3.   De ESMA en elke relevante autoriteit en, indien van toepassing, de in artikel 67 van Richtlijn2014/65/EU bedoelde autoriteit kunnen te allen tijde verlangen dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, nagaat of de CSD nog steeds voldoet aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend.

4.   De bevoegde autoriteit kan de intrekking van de vergunning beperken tot een bepaalde dienst, een bepaalde activiteit of een bepaald financieel instrument.

5.   In geval van intrekking van de vergunning als bedoeld in lid 1, zorgt een CSD voor de vaststelling, toepassing en handhaving van een passende procedure voor een tijdige en ordelijke afwikkeling en overboeking van de activa van cliënten en deelnemers naar een andere CSD.

Artikel 21

CSD-register

1.   Door de bevoegde autoriteiten uit hoofde van de artikelen 16, 19 en 20 genomen beslissingen worden onmiddellijk aan de ESMA meegedeeld.

2.   Centrale banken stellen de ESMA onverwijld in kennis van de effectenafwikkelingssystemen die zij exploiteren.

3.   De naam van elke CSD die met inachtneming van deze verordening haar bedrijf uitoefent en waaraan uit hoofde van artikel 16, artikel 19 of artikel 25 vergunning of erkenning is verleend, wordt opgenomen in een register waarin de diensten en, indien van toepassing, klassen van financiële instrumenten worden gespecificeerd waarvoor de CSD een vergunning heeft verkregen. Het register omvat de bijkantoren die door de CSD in andere lidstaten worden geëxploiteerd, de CSD-koppelingen en de uit hoofde van artikel 31 vereiste informatie — indien de lidstaten gebruik hebben gemaakt van de in dat artikel voorziene mogelijkheid. De ESMA maakt het register beschikbaar op haar speciale website en houdt dat register up-to-date.

Afdeling 3

Toezicht op CSD’s

Artikel 22

Toetsing en evaluatie

1.   Ten minste jaarlijks toetst de bevoegde autoriteit de regelingen, strategieën, processen en mechanismen die door een CSD met betrekking tot de naleving van deze verordening worden geïmplementeerd en evalueert zij de risico’s waaraan de CSD is of kan worden blootgesteld, of die zij schept voor de vlotte werking van effectenmarkten.

2.   De bevoegde autoriteit verplicht de CSD om aan de bevoegde autoriteit een adequaat herstelplan voor te leggen teneinde de continuïteit van haar kritieke activiteiten te waarborgen.

3.   De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat een deugdelijk afwikkelingsplan wordt vastgesteld en gehandhaafd voor elke CSD, om minstens de continuïteit van haar kerntaken te waarborgen, waarbij rekening gehouden wordt met de omvang, het systeemrelevante karakter, het wezen, de schaal en de complexiteit van de activiteiten van de betrokken CSD en met eventuele relevante afwikkelingsplannen die overeenkomstig Richtlijn 2014/59/EU zijn vastgesteld.

4.   De bevoegde autoriteit bepaalt de frequentie en grondigheid van de in lid 1 bedoelde toetsing en evaluatie, waarbij zij rekening houdt met de omvang, het systeemrelevante karakter, de aard, de schaal en de complexiteit van de activiteiten van de betrokken CSD. De toetsing en de evaluatie worden ten minste eenmaal per jaar geactualiseerd.

5.   De bevoegde autoriteit onderwerpt de CSD aan inspecties ter plaatse.

6.   Bij het verrichten van de in lid 1 bedoelde toetsing en evaluatie raadpleegt de bevoegde autoriteit in een vroeg stadium de relevante autoriteiten, in het bijzonder wat de werking van de door de CSD geëxploiteerde effectenafwikkelingssystemen betreft, en, indien van toepassing, de in artikel 67 van Richtlijn 2014/65/EU bedoelde autoriteit.

7.   De bevoegde autoriteit stelt regelmatig en ten minste eenmaal per jaar de relevante autoriteiten en, indien van toepassing, de in artikel 67 van Richtlijn 2014/65/EU bedoelde autoriteit in kennis van de resultaten, waaronder de eventuele verhelpende maatregelen of boeten, van de in lid 1 bedoelde toetsing en evaluatie.

8.   Bij het verrichten van de in lid 1 bedoelde toetsing en evaluatie verstrekken de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de CSD’s welke tot elkaar in verhouding staan op een wijze als bedoeld in artikel 17, lid 6, onder a), b) en c), aan elkaar alle relevante informatie die hun taken kan vergemakkelijken.

9.   De bevoegde autoriteiten vereisen dat een CSD die niet aan de vereisten van deze verordening voldoet in een vroeg stadium de noodzakelijke maatregelen of stappen neemt om iets aan de situatie te doen.

10.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:

a)

de informatie die de CSD voor de in lid 1 bedoelde toetsing en evaluatie aan de bevoegde autoriteit moet verstrekken;

b)

de informatie die de bevoegde autoriteit aan de in lid 7 bedoelde relevante autoriteiten moet verstrekken;

c)

de informatie die de in lid 8 bedoelde bevoegde autoriteiten aan elkaar moeten verstrekken.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

11.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen om standaardformulieren, modellen en procedures voor de verstrekking van informatie als bedoeld in de eerste alinea van lid 10 vast te stellen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Afdeling 4

Verrichting van diensten in een andere lidstaat

Artikel 23

Vrije dienstverrichting in een andere lidstaat

1.   Een vergunninghoudende CSD mag de in de bijlage bedoelde diensten op het grondgebied van de Unie verrichten, onder andere door het oprichten van een bijkantoor, op voorwaarde dat die diensten onder de vergunning vallen.

2.   Een vergunninghoudende CSD die voornemens is de in de punten 1 en 2 van afdeling A van de bijlage bedoelde kerndiensten te verrichten met betrekking tot de in artikel 49, lid 1, bedoelde financiële instrumenten waarvan de uitgifte door het recht van een andere lidstaat wordt beheerst, of die in een andere lidstaat een bijkantoor willen oprichten, is aan de in de leden 3 tot en met 7 omschreven procedure onderworpen.

3.   Elke CSD die voor de eerste maal op het grondgebied van een andere lidstaat de in lid 2 bedoelde diensten wil verrichten, of die het aanbod van die diensten wil uitbreiden, deelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst de volgende informatie mee:

a)

de lidstaat waarin de CSD voornemens is werkzaamheden uit te oefenen;

b)

een operationeel programma waarin met name wordt aangegeven welke diensten de CSD voornemens is te verstrekken;

c)

de valuta of valuta’s die de CSD voornemens is te verwerken;

d)

indien er sprake is van een bijkantoor, de organisatiestructuur van het bijkantoor en de namen van de verantwoordelijken voor de leiding van het bijkantoor;

e)

in voorkomend geval, een beoordeling van de maatregelen die de CSD zich voorneemt te nemen om de naleving van het in artikel 49, lid 1, bedoelde nationale recht door haar gebruikers mogelijk te maken.

4.   Binnen drie maanden na de ontvangst van de in lid 3 bedoelde informatie doet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst mededeling van die informatie aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst tenzij zij, rekening houdend met de beoogde dienstverstrekking, redenen heeft om te twijfelen aan de adequaatheid van de administratieve structuur of de financiële situatie van de CSD die haar diensten in de lidstaat van ontvangst wil verrichten.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst stelt de relevante autoriteiten van die lidstaat onverwijld in kennis van mededelingen die zij uit hoofde van de eerste alinea ontvangt.

5.   Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst overeenkomstig lid 4 besluit alle in lid 3 bedoelde informatie niet aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst mee te delen, verschaft zij aan de betrokken CSD de redenen voor die weigering binnen drie maanden na ontvangst van alle informatie, en stelt zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst in kennis van haar beslissing met betrekking tot lid 6, onder a). Wanneer ingevolge een dergelijk verzoek informatie wordt verstrekt, brengt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst de in lid 6, onder a), bedoelde mededeling niet uit.

6.   De CSD mag de in lid 2 bedoelde diensten in de lidstaat van ontvangst beginnen te verrichten onder de volgende voorwaarden:

a)

bij ontvangst van een mededeling van de bevoegde autoriteit in de lidstaat van ontvangst waarbij deze autoriteit de ontvangst van de in lid 4 bedoelde mededeling bevestigt en, in voorkomend geval, de in lid 3, onder e), bedoelde toelichting goedkeurt;

b)

bij gebreke van enige ontvangst van een mededeling, na drie maanden vanaf de datum van verzending van de in lid 4 bedoelde mededeling.

7.   In geval van wijziging van de overeenkomstig lid 3 meegedeelde informatie stelt de CSD ten minste één maand vóór het aanbrengen van de wijziging de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst schriftelijk van die wijziging in kennis. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst wordt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst eveneens onverwijld van deze wijziging in kennis gesteld.

Artikel 24

Samenwerking tussen autoriteiten van de lidstaten van herkomst en van ontvangst en het „peer review”-systeem

1.   Indien een in een lidstaat vergunninghoudende CSD in een andere lidstaat een bijkantoor heeft opgericht, werken de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst nauw met elkaar samen bij het uitvoeren van hun bij deze verordening vastgestelde taken, met name tijdens inspecties ter plaatse in dat bijkantoor. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst kunnen bij het uitoefenen van hun verantwoordelijkheden inspecties ter plaatse uitvoeren in dat bijkantoor, nadat zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst respectievelijk de lidstaat van herkomst, daarvan in kennis hebben gesteld.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst of van ontvangst kunnen CSD’s die diensten verrichten overeenkomstig artikel 23, ertoe verplichten periodiek aan hen rapporteren over hun activiteiten in die lidstaat van ontvangst, onder meer voor de verzameling van statistieken. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst verstrekken deze periodieke verslagen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, op verzoek van de laatstgenoemden.

3.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de CSD doet, op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst onverwijld mededeling van de identiteit van de uitgevende instellingen en van deelnemers aan het effectenafwikkelingssysteem dat wordt geëxploiteerd door de CSD die in die lidstaat van ontvangst diensten verricht, en van alle andere relevante informatie betreffende de activiteiten van die CSD in de lidstaat van ontvangst.

4.   Indien, gelet op de situatie van de effectenmarkten in de lidstaat van ontvangst, de activiteiten van een CSD van substantieel belang zijn geworden voor de werking van de effectenmarkten en de bescherming van de beleggers in die lidstaat van ontvangst, treffen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst en de relevante autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst samenwerkingsregelingen voor het toezicht op de activiteiten van die CSD in de lidstaat van ontvangst.

Indien een CSD van substantieel belang is geworden voor de werking van de effectenmarkten en de bescherming van de beleggers in meer dan één lidstaat van ontvangst, kan de lidstaat van herkomst beslissen dat die samenwerkingsregelingen colleges van toezichthouders moeten omvatten.

5.   Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst duidelijke en aantoonbare redenen heeft om aan te nemen dat een CSD die overeenkomstig artikel 23 op haar grondgebied diensten verricht, niet voldoet aan de verplichtingen die uit de bepalingen van deze verordening voortvloeien, stelt zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en de ESMA van die bevindingen in kennis.

Indien de CSD, in weerwil van door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst genomen maatregelen of omdat die maatregelen ontoereikend blijken te zijn, blijft handelen in strijd met de verplichtingen die uit de bepalingen van deze verordening voortvloeien, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarover geïnformeerd te hebben, alle passende maatregelen die nodig zijn om de bepalingen van deze verordening op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst te doen naleven. De ESMA wordt onverwijld van die maatregelen in kennis gesteld.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en de lidstaat van herkomst kunnen de zaak doorverwijzen naar de ESMA, die mag handelen in overeenstemming met de haar uit hoofde van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden.

6.   Onverminderd artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 organiseert en leidt de ESMA na overleg met de leden van het ESCB minstens om de drie jaar een „peer review” van het toezicht op CSD’s die gebruikmaken van de mogelijkheid om overeenkomstig artikel 23 in een andere lidstaat diensten te verrichten, of om aan een interoperabele koppeling deel te nemen.

In verband met de in de eerste alinea bedoelde „peer review” wint de ESMA in voorkomend geval tevens het standpunt of advies in van de in artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde Stakeholdergroep effecten en markten.

7.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 67 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot maatregelen om de criteria te bepalen op grond waarvan de bedrijfsactiviteiten van een CSD in een lidstaat van ontvangst kunnen worden geacht van substantieel belang te zijn voor de werking van de effectenmarkten en de bescherming van de beleggers in die lidstaat van ontvangst.

8.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met het oog op de vaststelling van standaardformulieren, modellen en procedures voor de in de leden 1, 3 en 5 bedoelde samenwerking.

De ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Afdeling 5

Betrekkingen met derde landen

Artikel 25

Derde landen

1.   CSD’s van een derde land kunnen de in de bijlage bedoelde diensten verrichten op het grondgebied van de Unie, onder andere door het oprichten van een bijkantoor.

2.   Niettegenstaande lid 1 is een vergunninghoudende CSD van een derde land die voornemens is de in de punten 1 en 2 van afdeling A van de bijlage bedoelde kerndiensten te verrichten met betrekking tot financiële instrumenten waarvan de uitgifte wordt geregeld door de wetsbepalingen van een lidstaat, zoals bedoeld in artikel 49, lid 1, tweede alinea, of die voornemens is in een lidstaat een bijkantoor op te richten, onderworpen aan de in de leden 4 tot en met 11 van dit artikel omschreven procedure.

3.   Een in de Unie gevestigde vergunninghoudende CSD mag een koppeling met een CSD van een derde land instellen of handhaven overeenkomstig artikel 48.

4.   Na overleg met de in lid 5 bedoelde autoriteiten kan de ESMA een CSD van een derde land die erkenning voor het verlenen van de in lid 2 bedoelde diensten heeft aangevraagd, erkennen indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

de Commissie heeft een besluit genomen overeenkomstig lid 9;

b)

de CSD van een derde land is daadwerkelijk aan vergunningsplicht, toezicht en controle of, indien het effectenafwikkelingssysteem door een centrale bank wordt geëxploiteerd, aan controle onderworpen waardoor volledige naleving van de in dat derde land geldende prudentiële vereisten gewaarborgd is;

c)

er zijn uit hoofde van lid 10 samenwerkingsregelingen getroffen tussen de ESMA en de in dat derde land verantwoordelijke autoriteiten („verantwoordelijke autoriteiten in een derde land”);

d)

de CSD van een derde land neemt in voorkomend geval de noodzakelijke maatregelen om het haar gebruikers mogelijk te maken het toepasselijke nationale recht van de lidstaat waarin de CSD van een derde land voornemens is CSD-diensten te verrichten, na te leven, met inbegrip van het in artikel 49, lid 1, tweede alinea, bedoelde recht, en de adequaatheid van die maatregelen is bevestigd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de CSD van het derde land CSD-diensten wil verrichten.

5.   Bij de beoordeling of de in lid 4 bedoelde voorwaarden zijn vervuld, raadpleegt de ESMA:

a)

de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de CSD van het derde land voornemens is CSD-diensten te verrichten, in het bijzonder over de vraag hoe de CSD van het derde land voornemens is de in lid 4, onder d), bedoelde vereiste na te leven;

b)

de relevante autoriteiten;

c)

de verantwoordelijke autoriteiten in een derde land die bevoegd zijn voor de vergunningen van, het toezicht op en de controle op CSD’s.

6.   De in lid 2 bedoelde CSD van een derde land dient haar erkenningsaanvraag bij de ESMA in.

In de aanvraag moet de CSD de ESMA alle informatie verstrekken die noodzakelijk wordt geacht voor haar erkenning. Binnen 30 werkdagen na de ontvangst van de aanvraag beoordeelt de ESMA of de aanvraag volledig is. Als de aanvraag niet volledig is, stelt de ESMA een termijn vast waarbinnen de aanvragende CSD bijkomende informatie moet verstrekken.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarin de CSD van een derde land voornemens is CSD-diensten te verrichten, beoordelen of de CSD van het derde land de in lid 4, onder d), bedoelde wetsbepalingen naleeft, en delen de ESMA, binnen drie maanden na ontvangst van alle nodige gegevens van de ESMA, onder opgave van alle redenen in een besluit mee of aan dit vereiste al dan niet is voldaan.

Het erkenningsbesluit is gebaseerd op de criteria die zijn neergelegd in lid 4.

Binnen zes maanden na de indiening van een volledige aanvraag deelt de ESMA aan de hand van een volledig gemotiveerd besluit de aanvragende CSD schriftelijk mee of de erkenning is verleend of geweigerd.

7.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarin de CSD van een derde land, erkend op grond van lid 4, CSD-diensten verricht, kunnen, in nauwe samenwerking met de ESMA, de verantwoordelijke autoriteiten van het derde land verzoeken:

a)

periodiek te rapporteren over de activiteiten van de CSD van het derde land in die lidstaten van ontvangst, onder meer voor het verzamelen van statistieken;

b)

binnen een passende termijn, de identiteit mee te delen van de uitgevende instellingen en deelnemers aan het effectenafwikkelingssysteem dat door de CSD van het derde land die diensten verricht in die lidstaat van ontvangst, wordt geëxploiteerd en alle andere relevante informatie te verstrekken betreffende de activiteiten van die CSD in de lidstaat van ontvangst.

8.   De ESMA toetst, na overleg met de in lid 5 bedoelde autoriteiten, de erkenning van de CSD van een derde land in geval van uitbreidingen door die CSD in de Unie van haar diensten overeenkomstig de in de leden 4, 5 en 6 neergelegde procedure.

De ESMA trekt de erkenning van die CSD in indien de in lid 4 neergelegde voorwaarden niet langer zijn vervuld, dan wel in de in artikel 20 bedoelde omstandigheden.

9.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om te bepalen dat de wettelijke en toezichthoudende regelingen van een derde land dienen te waarborgen dat in dat land vergunninghoudende CSD’s voldoen aan wettelijk bindende vereisten die daadwerkelijk gelijkwaardig zijn aan de in deze verordening neergelegde vereisten, dat die CSD’s doorlopend onderworpen zijn aan efficiënt toezicht, efficiënte controle en effectieve handhaving in dat derde land, en dat het wettelijke kader van dat derde land voorziet in een effectief gelijkwaardig systeem voor de erkenning van uit hoofde van wettelijke regelingen van derde landen vergunninghoudende CSD’s. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 68, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Bij het bepalen als bedoeld in de eerste alinea, kan de Commissie ook in overweging nemen of de wettelijke en toezichthoudende regelingen van een derde land voldoen aan de internationaal overeengekomen CPSS/IOSCO-normen, voor zover deze laatste niet in strijd zijn met de bij deze verordening neergelegde vereisten.

10.   De ESMA treft overeenkomstig artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 samenwerkingsregelingen met de verantwoordelijke autoriteiten van een derde land waarvan het wettelijk en toezichtskader overeenkomstig lid 9 als gelijkwaardig aan deze verordening is erkend. In die regelingen wordt ten minste het volgende gespecificeerd:

a)

het mechanisme voor de uitwisseling van informatie tussen de ESMA, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en de verantwoordelijke autoriteiten van een derde land, met inbegrip van toegang tot alle door de ESMA gevraagde informatie met betrekking tot CSD’s die in derde landen een vergunning hebben en in het bijzonder toegang tot informatie in de in lid 7 bedoelde gevallen;

b)

het mechanisme voor snelle kennisgeving aan de ESMA indien een verantwoordelijke autoriteit van een derde land van oordeel is dat een CSD waarop zij toezicht uitoefent inbreuk maakt op de voorwaarden van haar vergunning of van andere geldende rechtsregels;

c)

de procedures met betrekking tot de coördinatie van toezichtactiviteiten, met inbegrip van, in voorkomend geval, inspecties ter plaatse.

Indien een samenwerkingsovereenkomst voorziet in overdrachten van persoonsgegevens door een lidstaat, wordt daarbij voldaan aan de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG, en indien een samenwerkingsovereenkomst voorziet in overdrachten van persoonsgegevens door de ESMA, wordt daarbij voldaan aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 45/2001.

11.   Indien een CSD van een derde land overeenkomstig de leden 4 tot en met 8 is erkend, kan zij de in de bijlage bedoelde diensten verrichten op het grondgebied van de Unie, onder andere door het oprichten van een bijkantoor.

12.   De ESMA ontwikkelt in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB ontwerpen van technische reguleringsnormen om te bepalen welke informatie de aanvragende CSD aan de ESMA moet verstrekken bij het indienen van haar erkenningsaanvraag uit hoofde van lid 6.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

HOOFDSTUK II

Vereisten voor CSD’s

Afdeling 1

Organisatorische vereisten

Artikel 26

Algemene bepalingen

1.   Een CSD heeft robuuste bestuursregelingen, waaronder een duidelijke organisatiestructuur met welomschreven, transparante en consistente verantwoordelijkheden, efficiënte processen voor het identificeren, het beheren, het monitoren en het rapporteren van de risico’s waaraan zij blootstaat of blootgesteld kan worden, en een adequaat beleid inzake beloning en interne controlemechanismen, met inbegrip van deugdelijke administratieve en boekhoudkundige procedures.

2.   Een CSD stelt beleid en procedures vast die voldoende doeltreffend zijn om de naleving van deze verordening te waarborgen, met inbegrip van de naleving van alle bepalingen van deze verordening door de directieleden en de werknemers van de CSD.

3.   Een CSD is belast met het aanhouden en beheren van effectieve schriftelijke organisatorische en administratieve regelingen om potentiële belangenconflicten tussen haarzelf, met inbegrip van haar directieleden, werknemers, leden van het leidinggevend orgaan of alle personen die direct of indirect met haar verbonden zijn, en haar deelnemers of hun cliënten te identificeren en te beheersen. De CSD is belast met het aanhouden en implementeren van adequate procedures om mogelijke belangenconflicten op te lossen.

4.   Een CSD maakt haar bestuursregelingen en haar operationele regels openbaar.

5.   Een CSD heeft passende procedures voor haar werknemers om langs een speciaal kanaal potentiële inbreuken op deze verordening intern te rapporteren.

6.   Een CSD is aan regelmatige en onafhankelijke audits onderworpen. De resultaten van die audits worden meegedeeld aan het leidinggevend orgaan en ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteit en, indien passend rekening houdend met potentiële belangenconflicten tussen de leden van het gebruikerscomité en de CSD, van het gebruikerscomité.

7.   Indien een CSD deel uitmaakt van een groep van ondernemingen die andere CSD’s of in titel IV bedoelde kredietinstellingen omvat, stelt zij nadere beleidslijnen en procedures vast om te bepalen hoe de in dit artikel neergelegde vereisten op de groep en op de verschillende entiteiten in de groep van toepassing zijn.

8.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling, op CSD-niveau en op groepsniveau, zoals vermeld in lid 7, van:

a)

de monitoringinstrumenten voor de in lid 1 bedoelde risico’s waaraan CSD’s blootstaan;

b)

de verantwoordelijkheden van de belangrijkste personeelsleden met betrekking tot de in lid bedoelde risico’s van de CSD’s;

c)

de in lid 3 bedoelde potentiële belangenconflicten;

d)

de in lid 6 bedoelde auditmethoden, en

e)

de omstandigheden waarin het, rekening houdend met potentiële belangenconflicten tussen de leden van het gebruikerscomité en de CSD, passend zou zijn de bevindingen van de audits overeenkomstig lid 6 te delen met het gebruikerscomité.

De ESMA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 27

Directie, leidinggevend orgaan en aandeelhouders

1.   De directie van een CSD heeft voldoende goede naam en ervaring om voor de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de CSD te zorgen.

2.   Een CSD heeft een leidinggevend orgaan waarvan ten minste een derde van de leden, maar niet minder dan twee leden, onafhankelijk zijn.

3.   De vergoeding van de onafhankelijke en andere niet tot de directie behorende leden van het leidinggevend orgaan mag niet gekoppeld zijn aan de zakelijke prestaties van de CSD.

4.   Het leidinggevend orgaan bestaat uit geschikte leden die als voldoende betrouwbaar bekendstaan en een passende combinatie van vaardigheden, ervaring en kennis van de entiteit en van de markt hebben. De niet tot de directie behorende leden van het leidinggevend orgaan stellen een streefcijfer vast voor de vertegenwoordiging van het ondervertegenwoordigde geslacht in het leidinggevend orgaan en stippelen een beleid uit om het aantal vertegenwoordigers van het ondervertegenwoordigde geslacht te vergroten en op die manier het streefcijfer te halen. Het streefcijfer, het beleid en de tenuitvoerlegging ervan worden openbaar gemaakt.

5.   Een CSD stelt overeenkomstig de nationale wetgeving ter zake duidelijk de taken en verantwoordelijkheden van het leidinggevend orgaan vast. Een CSD stelt desgevraagd de notulen van de vergaderingen van het leidinggevend orgaan ter beschikking van de bevoegde autoriteit en van de controleur.

6.   De aandeelhouders van de CSD en personen die in een positie verkeren om direct of indirect zeggenschap over het management van de CSD uit te oefenen, zijn geschikt om voor de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de CSD te zorgen.

7.   Een CSD is belast met:

a)

het verstrekken aan de bevoegde autoriteit en het openbaar maken van informatie betreffende de eigendom van de CSD, en meer bepaald de identiteit en de omvang van de belangen van alle partijen die in een positie verkeren om zeggenschap uit te oefenen over het bedrijf van de CSD;

b)

het verstrekken van informatie aan en het vragen van de goedkeuring van de bevoegde autoriteit voor elk besluit tot overdracht van eigendomsrechten die aanleiding geeft tot een wijziging in de identiteit van de personen die zeggenschap uitoefenen over het bedrijf van de CSD. Na de goedkeuring van de bevoegde autoriteit te hebben ontvangen, maakt de CSD de overdrachten van eigendomsrechten openbaar.

Natuurlijke personen of rechtspersonen stellen de CSD en de voor de CSD bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van een besluit om eigendomsrechten te verwerven of af te stoten als gevolg waarvan de identiteit van de personen die zeggenschap over het bedrijf van de CSD uitoefenen, verandert.

8.   Binnen 60 werkdagen na de ontvangst van de in lid 7 bedoelde informatie neemt de bevoegde autoriteit een besluit over de voorgestelde wijzigingen in de zeggenschap over de CSD. De bevoegde autoriteit weigert de voorgestelde wijzigingen in de zeggenschap over de CSD goed te keuren indien er objectieve en aantoonbare gronden zijn om aan te nemen dat deze wijzigingen een bedreiging zouden vormen voor het gezonde en prudente management van de CSD of voor het vermogen van de CSD om aan deze verordening te voldoen.

Artikel 28

Gebruikerscomité

1.   Een CSD richt voor elk effectenafwikkelingssysteem dat zij exploiteert, gebruikerscomités op die bestaan uit vertegenwoordigers van uitgevende instellingen en van deelnemers aan die effectenafwikkelingssystemen. Het management van de CSD mag geen enkele directe invloed uitoefenen op het advies van het gebruikerscomité.

2.   Een CSD bepaalt op niet-discriminerende wijze het mandaat voor elk opgericht gebruikerscomité, de nodige bestuursregelingen om de onafhankelijkheid ervan te waarborgen en de toepasselijke operationele procedures, alsmede de toelatingscriteria en het verkiezingsmechanisme voor leden van het gebruikerscomité. De bestuursregelingen zijn publiek beschikbaar en waarborgen dat het gebruikerscomité rechtstreeks aan het leidinggevend orgaan rapporteert, en regelmatig vergadert.

3.   Gebruikerscomités adviseren het leidinggevend orgaan over belangrijke regelingen die gevolgen hebben voor hun leden, met inbegrip van de criteria voor het toelaten van uitgevende instellingen of deelnemers tot hun effectenafwikkelingssystemen en op dienstniveau.

4.   Gebruikerscomités kunnen een niet-bindend advies uitbrengen aan het leidinggevend orgaan met een uitvoerige toelichting op de prijsstellingsstructuur van de CSD.

5.   Onverminderd het recht van de bevoegde autoriteiten om naar behoren te worden geïnformeerd, zijn de leden van het gebruikerscomité gehouden tot vertrouwelijkheid. Indien de voorzitter van een gebruikerscomité constateert dat een lid een feitelijk of potentieel belangenconflict heeft met betrekking tot een bepaalde kwestie, mag dat lid niet over die kwestie stemmen.

6.   Een CSD stelt de bevoegde autoriteit en het gebruikerscomité onmiddellijk in kennis van alle beslissingen van het leidinggevend orgaan om het advies van het gebruikerscomité niet te volgen. Het gebruikerscomité kan de bevoegde autoriteit inlichten omtrent eventuele domeinen waarvoor het van mening is dat het advies van het gebruikerscomité niet is gevolgd.

Artikel 29

Bewaren van vastleggingen

1.   Een CSD bewaart ten minste tien jaar al haar vastleggingen over de verrichte diensten en activiteiten, met inbegrip van de in de afdelingen B en C van de bijlage bedoelde nevendiensten, zodat de bevoegde autoriteit de naleving van de vereisten uit hoofde van deze verordening kan monitoren.

2.   Een CSD stelt de in lid 1 bedoelde vastleggingen beschikbaar op verzoek van de bevoegde autoriteit, van relevante autoriteiten en van eventuele andere overheidsinstanties die op grond van het Unierecht of het nationale recht van haar lidstaat van herkomst, toegang mogen verlangen tot dergelijke vastleggingen, met het oog op het vervullen van hun mandaat.

3.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de regels voor de in lid 1 bedoelde vastleggingen die moeten worden bewaard om de naleving door de CSD’s van de bepalingen van deze verordening te monitoren.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

4.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot bepaling van het format van de in lid 1 bedoelde vastleggingen die moeten worden bewaard om de naleving door de CSD’s van de bepalingen van deze verordening te monitoren.

De ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 30

Uitbesteding

1.   Indien een CSD diensten of activiteiten aan een derde uitbesteedt, blijft zij volledig verantwoordelijk voor het vervullen van al haar verplichtingen uit hoofde van deze verordening en neemt zij te allen tijde de volgende voorwaarden in acht:

a)

uitbesteding heeft geen delegatie van haar verantwoordelijkheid tot gevolg;

b)

de relatie van de CSD met en de verplichtingen van de CSD tegenover haar deelnemers of uitgevende instellingen worden niet gewijzigd;

c)

de voorwaarden voor de vergunning van de CSD veranderen niet daadwerkelijk;

d)

uitbesteding vormt geen beletsel voor de uitoefening van de toezicht- en de controlefunctie, ook niet voor toegang ter plaatse om alle relevante informatie te verkrijgen die nodig is om die functies te vervullen;

e)

uitbesteding leidt er niet toe dat de CSD de systemen en controles noodzakelijk voor het beheren van de door haar gelopen risico’s, worden ontnomen;

f)

de CSD behoudt de deskundigheid en middelen noodzakelijk voor het doorlopend evalueren van de kwaliteit van de verrichte diensten, de organisatie- en kapitaaltoereikendheid van de dienstverrichter, voor het effectief toezien op de uitbestede diensten en voor het risicomanagement in verband met de uitbesteding;

g)

de CSD heeft directe toegang tot de relevante informatie over de uitbestede diensten;

h)

de dienstverrichter werkt in verband met de uitbestede activiteiten met de bevoegde autoriteit en de relevante autoriteiten samen;

i)

de CSD zorgt ervoor dat de dienstverrichter voldoet aan de bij de betrokken wetgeving op de gegevensbescherming vastgestelde normen die zouden gelden als de dienstverrichters in de Unie gevestigd zouden zijn. De CSD is verantwoordelijk voor het waarborgen dat die normen in een contract tussen de partijen worden opgenomen en dat die normen in stand worden gehouden.

2.   De CSD bepaalt in een schriftelijke overeenkomst haar rechten en verplichtingen en die van de dienstverrichter. De uitbestedingovereenkomst staat toe dat de CSD de overeenkomst beëindigt.

3.   Een CSD en een dienstverrichter stellen op verzoek van de bevoegde autoriteit en de relevante autoriteiten alle informatie beschikbaar die noodzakelijk is om hen in staat te stellen te beoordelen of bij de uitbestede activiteiten de vereisten van deze verordening in acht worden genomen.

4.   Voor uitbesteding van een kerndienst moet overeenkomstig artikel 19 bij de bevoegde autoriteit een vergunning worden aangevraagd.

5.   De leden 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing indien een CSD sommige van haar diensten of activiteiten aan een publiekrechtelijke entiteit uitbesteedt en die uitbesteding wordt beheerst door een specifiek wettelijk, regelgevend en operationeel kader dat gezamenlijk door de publiekrechtelijke entiteit en de betrokken CSD is overeengekomen en geformaliseerd en door de bevoegde entiteiten op basis van de in deze verordening vastgestelde vereisten is goedgekeurd.

Artikel 31

Dienstverrichting door andere partijen dan CSD’s

1.   Niettegenstaande artikel 30 en indien zulks naar nationaal recht is vereist, kan het giraal vastleggen in door CSD’s aangehouden effectenrekeningen door andere personen dan de CSD worden uitgevoerd.

2.   Lidstaten die overeenkomstig lid 1 andere partijen dan CSD’s toestaan bepaalde in afdeling A van de bijlage vermelde kerndiensten te verrichten, stellen in hun nationaal recht de in dat geval toepasselijke voorschriften vast. Tot die voorschriften behoren de bepalingen van deze verordening, die voor zowel de CSD als, in voorkomend geval, de andere betrokken partij gelden.

3.   Lidstaten die overeenkomstig lid 1 andere partijen dan CSD’s toestaan bepaalde in afdeling A van de bijlage vermelde kerndiensten te verrichten, verstrekken de ESMA alle relevante informatie betreffende het verrichten van deze diensten, met inbegrip van hun desbetreffende nationaal recht.

De ESMA neemt die informatie in het in artikel 21 bedoelde CSD-register op.

Afdeling 2

Regels inzake bedrijfsvoering

Artikel 32

Algemene bepalingen

1.   Een CSD heeft welomschreven doelstellingen die haalbaar zijn, onder meer op het gebied van minimumdienstniveaus, risicomanagementverwachtingen en zakelijke prioriteiten.

2.   Een CSD heeft transparante regels voor klachtenafhandeling.

Artikel 33

Vereisten voor deelname

1.   Voor elk effectenafwikkelingssysteem dat zij exploiteert heeft een CSD openbaargemaakte criteria voor deelname die eerlijke en open toegang mogelijk maken voor alle rechtspersonen die deelnemer willen worden. Die criteria zijn transparant, objectief, en niet discriminerend om eerlijke en open toegang tot de CSD te waarborgen, waarbij rekening wordt gehouden met de risico’s voor de financiële stabiliteit en de ordelijke werking van de markten. Criteria die de toegang beperken, zijn alleen toegestaan voor zover het de bedoeling is op die manier een gespecificeerd risico voor de CSD op gerechtvaardigde wijze te beheersen.

2.   Een CSD behandelt verzoeken om toegang onmiddellijk door uiterlijk binnen één maand een antwoord op die verzoeken te verstrekken en stelt de procedures voor de behandeling van toegangsverzoeken publiek beschikbaar.

3.   Een CSD weigert een deelnemer die aan de in lid 1 bedoelde criteria voldoet alleen toegang op basis van een deugdelijke schriftelijke motivering en een diepgaande risicobeoordeling.

Bij een weigering heeft de verzoekende deelnemer het recht een klacht in te dienen bij de bevoegde autoriteit van de CSD die toegang heeft geweigerd.

Die bevoegde autoriteit onderzoekt de klacht naar behoren door de redenen van de weigering te beoordelen, en verstrekt de verzoekende deelnemer een gemotiveerd antwoord.

Die bevoegde autoriteit raadpleegt bij haar beoordeling van de klacht de bevoegde autoriteit van de plaats van vestiging van de verzoekende deelnemer. Indien de autoriteit van de verzoekende deelnemer het met de verstrekte beoordeling oneens is, is elk van de twee bevoegde autoriteiten gerechtigd de zaak door te verwijzen naar de ESMA, die mag handelen in overeenstemming met de haar uit hoofde van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden.

Indien de weigering door de CSD om toegang aan de verzoekende deelnemer te verlenen ongerechtvaardigd wordt bevonden, gelast de bevoegde autoriteit van de CSD die de toegang heeft geweigerd, die CSD aan de verzoekende deelnemer toegang te verlenen.

4.   Een CSD heeft objectieve en transparante procedures voor de schorsing en het ordelijke vertrek van deelnemers die niet langer aan de in lid 1 bedoelde deelnamecriteria voldoen.

5.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de risico’s waarmee CSD’s rekening moet houden wanneer zij een diepgaande risicobeoordeling uitvoeren, en waarmee de bevoegde autoriteiten rekening moeten houden wanneer zij de redenen van een weigering overeenkomstig lid 3 beoordelen, alsmede van de elementen van de in lid 3 bedoelde procedure.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

6.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen om standaardformulieren en modellen voor de in lid 3 bedoelde procedure vast te stellen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 34

Transparantie

1.   Een CSD maakt voor elk effectenafwikkelingssysteem dat zij exploiteert, en voor elk van de andere kerndiensten die zij verricht, de prijzen en vergoedingen in verband met de in afdeling A van de bijlage vermelde kerndiensten die zij verrichten, openbaar. Zij maakt de prijzen en vergoedingen, ook de kortingen en terugbetalingen en de voorwaarden om van die reducties te profiteren, voor elke verrichte dienst en functie afzonderlijk bekend. Zij staat haar cliënten afzonderlijke toegang tot de specifieke verrichte diensten toe.

2.   Een CSD publiceert haar prijslijst om de vergelijking van het aanbod te vergemakkelijken en cliënten in staat te stellen bedacht te zijn op de prijs die zij voor het gebruik van de diensten zullen moeten betalen.

3.   Een CSD is voor haar kerndiensten gebonden aan haar gepubliceerd prijsstellingsbeleid.

4.   Een CSD verstrekt aan haar cliënten informatie waardoor de facturen met de gepubliceerde prijslijsten kunnen worden vergeleken.

5.   Een CSD maakt aan alle cliënten de gegevens bekend die zij nodig hebben om de aan de verrichte diensten verbonden risico’s te kunnen beoordelen.

6.   Een CSD verantwoordt afzonderlijk de kosten en opbrengsten van de verrichte kerndiensten en maakt die informatie aan de bevoegde autoriteit bekend.

7.   Een CSD verantwoordt de kosten en opbrengsten van de verrichte nevendiensten in hun geheel en maakt die informatie aan de bevoegde autoriteit bekend.

8.   Om te zorgen voor een effectieve toepassing van de mededingingsregels van de Unie en, onder meer, gevallen van kruissubsidiëring van nevendiensten door kerndiensten vast te kunnen stellen, houdt een CSD een analytische boekhouding van haar activiteiten bij. In deze analytische boekhouding worden ten minste de met elk van haar kerndiensten verband houdende kosten en opbrengsten gescheiden van de met nevendiensten verband houdende kosten en opbrengsten.

Artikel 35

Procedures voor communicatie met deelnemers en andere marktinfrastructuren

CSD’s gebruiken in hun procedures voor communicatie met deelnemers aan de effectenafwikkelingssystemen die zij exploiteren en met de marktinfrastructuren waarmee zij in verbinding staan, internationale open communicatieprocedures en -normen voor berichtenverkeer en referentiedata om een efficiënte vastlegging, betaling en afwikkeling te vergemakkelijken.

Afdeling 3

Vereisten voor CSD-diensten

Artikel 36

Algemene bepalingen

Voor elk effectenafwikkelingssysteem dat een CSD exploiteert, heeft zij passende regels en procedures, met inbegrip van robuuste boekhoudkundige praktijken en controles, om de integriteit van effectenuitgiftes te helpen te waarborgen, en de risico’s in verband met de veilige bewaring en afwikkeling van transacties in effecten te beperken en te beheersen.

Artikel 37

Integriteit van de uitgifte

1.   Een CSD neemt passende reconciliatiemaatregelen om na te gaan of het aantal effecten die een effectenuitgifte of een deel van een effectenuitgifte uitmaken dat bij de CSD is ingediend, gelijk is aan de som van de effecten die in de effectenrekeningen van de deelnemers aan het door de CSD geëxploiteerde effectenafwikkelingssysteem en, waar van toepassing, op bij de CSD aangehouden eigenaarsrekeningen zijn vastgelegd. Die reconciliatiemaatregelen worden ten minste dagelijks uitgevoerd.

2.   In voorkomend geval en ingeval voor een bepaalde effectenuitgifte andere entiteiten, zoals de uitgevende instelling, registrators, uitgifteagenten, overdrachtagenten, gemeenschappelijke bewaarinstellingen, andere CSD’s of andere entiteiten, bij het reconciliatieproces zijn betrokken, zorgen de CSD en die entiteiten voor adequate samenwerkings- en informatie-uitwisselingsmaatregelen zodat de integriteit van de uitgifte wordt gehandhaafd.

3.   Effectenkredieten, debetsaldo’s of effectenschepping zijn niet mogelijk in een door een CSD geëxploiteerd effectenafwikkelingssysteem.

4.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de reconciliatiemaatregelen die een CSD uit hoofde van de leden 1, 2 en 3 moet nemen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 38

Bescherming van effecten van deelnemers en die van hun cliënten

1.   Voor elk effectenafwikkelingssysteem dat een CSD exploiteert, houdt zij vastleggingen en rekeningen aan die haar in staat stellen te allen tijde en onverwijld in de bij haar aangehouden rekeningen de effecten van elke deelnemer te scheiden van die van elke andere deelnemer en, in voorkomend geval, van de eigen activa van de CSD.

2.   Een CSD houdt vastleggingen en rekeningen aan die elke deelnemer in staat stellen zijn effecten te scheiden van die van zijn cliënten.

3.   Een CSD houdt vastleggingen en rekeningen aan die elke deelnemer in staat stellen in één effectenrekening de effecten aan te houden die behoren tot verschillende van zijn cliënten („omnibus-scheiding van cliënten”).

4.   Een CSD houdt vastleggingen en rekeningen aan die een deelnemer in staat stellen de effecten van elk van zijn cliënten te scheiden, indien en zoals door die deelnemer vereist („vermogensscheiding per individuele cliënt”).

5.   Een deelnemer biedt zijn cliënten ten minste de keuze tussen de omnibus-scheiding en de vermogensscheiding per individuele cliënt, en deelt hen mee welke kosten en risico’s aan beide opties verbonden zijn.

Een CSD en haar deelnemers voorzien echter in vermogensscheiding per individuele cliënt voor burgers en ingezetenen en rechtspersonen die zijn gevestigd in een lidstaat waar dit vereist is uit hoofde van het nationaal recht van die lidstaat dat de uitgifte van de effecten regelt, in de versie die geldt op 17 september 2014. Die verplichting blijft van toepassing zolang het nationaal recht niet wordt gewijzigd of ingetrokken en de doelstellingen ervan geldig blijven.

6.   CSD’s en hun deelnemers maken bekend welk beschermingsniveau en welke kosten verbonden zijn aan de verschillende niveaus van vermogensscheiding die zij aanbieden, en bieden deze diensten tegen redelijke commerciële voorwaarden aan. De bijzonderheden over de verschillende scheidingsniveaus omvatten een beschrijving van de belangrijkste juridische implicaties van de respectieve scheidingsniveaus die worden aangeboden, met inbegrip van informatie over het insolventierecht dat in het relevante rechtsgebied van kracht is.

7.   Een CSD gebruikt effecten die haar niet toebehoren voor geen enkel doel. Een CSD mag echter de effecten van een deelnemer gebruiken wanneer zij voordien de uitdrukkelijke toestemming van die deelnemer heeft verkregen. De CSD verlangt van haar deelnemers dat zij voordien van hun cliënten elke toestemming hebben verkregen die nodig is.

Artikel 39

Het definitieve karakter van de afwikkeling

1.   Een CSD zorgt ervoor dat het door haar geëxploiteerde effectenafwikkelingssysteem de deelnemers adequate bescherming biedt. lidstaten merken de door CSD’s ingestelde overeenkomsten als effectenafwikkelingssystemen aan en melden deze aan volgens de procedures bedoeld in artikel 2, onder a), van Richtlijn 98/26/EG.

2.   Een CSD ziet erop toe dat in elk effectenafwikkelingssysteem dat zij exploiteert, het tijdstip van invoering van overboekingsopdrachten en het ogenblik waarop deze opdrachten niet meer in dat effectenafwikkelingssysteem kunnen worden herroepen, overeenkomstig de artikelen 3 en 5 van Richtlijn 98/26/EG worden gedefinieerd.

3.   Een CSD maakt de regels betreffende het definitieve karakter van overboekingen van effecten en gelden in een effectenafwikkelingssysteem bekend.

4.   De leden 2 en 3 zijn van toepassing onverminderd de bepalingen die gelden voor CSD-koppelingen en onverminderd artikel 48, lid 8.

5.   Een CSD onderneemt alle redelijke stappen om ervoor te zorgen dat, overeenkomstig de regels bedoeld in lid 3, overboekingen van effecten en gelden definitief worden als bedoeld in lid 3, hetzij per direct, hetzij intradag, en in ieder geval niet later dan aan het eind van de werkdag die overeenkomt met de daadwerkelijke afwikkelingsdatum.

6.   Wanneer de CSD de in artikel 40, lid 2, bedoelde diensten aanbiedt, zorgt zij ervoor dat de geldopbrengsten van effectenafwikkelingen uiterlijk aan het einde van de werkdag die overeenkomt met de voorgenomen afwikkelingsdatum, voor de ontvangers beschikbaar zijn voor gebruik.

7.   Alle effectentransacties tegen geld tussen directe deelnemers naar een door een CSD geëxploiteerd effectenafwikkelingssysteem die in dat effectenafwikkelingssysteem worden afgewikkeld, worden op basis van levering tegen betaling afgewikkeld.

Artikel 40

Afwikkeling van de geldzijde

1.   Voor transacties die luiden in de valuta van het land waar de afwikkeling plaatsvindt, wikkelt een CSD, indien dat praktisch en mogelijk is, de betalingen in contanten van haar effectenafwikkelingssysteem af via rekeningen die zijn geopend bij een centrale bank die de betrokken valuta uitgeeft.

2.   Indien het niet praktisch en mogelijk is op rekeningen bij de centrale bank af te wikkelen, zoals bepaald in lid 1, kan een CSD aanbieden de betalingen in contanten voor al haar effectenafwikkelingssystemen of een deel ervan via bij een kredietinstelling geopende rekeningen of via haar eigen rekeningen af te wikkelen. Indien een CSD aanbiedt op bij een kredietinstelling geopende rekeningen of via haar eigen rekeningen af te wikkelen, neemt zij daarbij de bepalingen van titel IV in acht.

3.   Een CSD zorgt ervoor dat de aan marktdeelnemers verstrekte informatie over de risico’s en de kosten die verbonden zijn aan afwikkelingen op bij een kredietinstelling geopende rekeningen of via haar eigen rekeningen, duidelijk, eerlijk en niet misleidend is. Een CSD verstrekt aan cliënten of mogelijke cliënten desgevraagd voldoende informatie om de risico’s en de kosten te kunnen identificeren en beoordelen die verbonden zijn aan afwikkelingen op bij een kredietinstelling geopende rekeningen of via haar eigen rekeningen.

Artikel 41

Regels en procedures bij wanbetaling van een deelnemer

1.   Voor elk effectenafwikkelingssysteem dat een CSD exploiteert, heeft zij effectieve en welomschreven regels en procedures om de wanbetaling van een of meer van haar deelnemers te beheren en ervoor te zorgen dat de CSD tijdig actie kan ondernemen om de verliezen en de liquiditeitsdruk te beperken en haar verplichtingen te blijven nakomen.

2.   Een CSD maakt haar wanbetalingsregels en de procedures ter zake openbaar.

3.   Een CSD verricht met haar deelnemers en andere betrokken stakeholders periodiek tests en evaluaties van haar wanbetalingsprocedures om ervoor te zorgen dat deze praktisch en doeltreffend zijn.

4.   Om consistente toepassing van dit artikel te waarborgen, kan de ESMA in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB richtsnoeren uitvaardigen overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Afdeling 4

Prudentiële vereisten

Artikel 42

Algemene vereisten

Een CSD stelt een gezond risicomanagementkader vast om op veelomvattende wijze juridische, zakelijke, operationele en andere directe of indirecte risico’s te beheersen, met inbegrip van maatregelen ter beperking van fraude en nalatigheid.

Artikel 43

Juridische risico’s

1.   In verband met haar vergunningverlening en toezicht en om haar cliënten te informeren, heeft een CSD voor alle effectenafwikkelingssystemen die zij exploiteert, regels en voor alle andere diensten die zij verricht, procedures en contracten die duidelijk en begrijpelijk zijn.

2.   Een CSD stelt haar regels, procedures en contracten zo op dat zij, ook bij wanbetaling van een deelnemer, in alle betrokken jurisdicties afdwingbaar zijn.

3.   Een CSD die onder verschillende rechtstelsels haar bedrijf uitoefent, neemt alle redelijke maatregelen om in alle rechtstelsels de risico’s die voortvloeien uit potentiële collisie te identificeren en te beperken.

Artikel 44

Algemeen zakelijk risico

Een CSD heeft robuuste management- en controlesystemen en IT-instrumenten om algemene zakelijke risico’s, met inbegrip van verliezen als gevolg van het slecht uitvoeren van de zakelijke strategie, kasstromen en exploitatiekosten te identificeren, te monitoren en te beheersen.

Artikel 45

Operationele risico’s

1.   Inclusief voor alle effectenafwikkelingssystemen die zij exploiteert, identificeert een CSD bronnen van zowel intern als extern operationeel risico en beperkt zij de impact daarvan tot een minimum door de inzet van passende IT-instrumenten, -controles en -procedures te gebruiken.

2.   Een CSD houdt passende IT-instrumenten aan die een hoge mate van beveiliging en operationele betrouwbaarheid waarborgen en een toereikende capaciteit hebben. De IT-instrumenten zijn berekend op de complexiteit, de diversiteit en het soort diensten en activiteiten die worden verricht teneinde te garanderen dat strenge normen in acht worden genomen op het gebied van beveiliging en de integriteit en vertrouwelijkheid van de bewaarde informatie.

3.   Voor diensten die zij verricht en voor elk effectenafwikkelingssysteem dat zij exploiteert, draagt een CSD zorg voor het vaststellen, implementeren en aanhouden van een adequaat bedrijfscontinuïteitsbeleid en noodherstelplan om te zorgen voor het behoud van haar diensten, het tijdig herstel van de bedrijfsactiviteiten en de vervulling van de verplichtingen van de CSD bij gebeurtenissen die een significant risico op verstoring van transacties inhouden.

4.   Het in lid 3 bedoelde plan maakt het mogelijk alle transacties en posities van deelnemers op het ogenblik van de verstoring te herstellen, zodat de deelnemers aan een CSD hun bedrijvigheid met zekerheid kunnen voortzetten en de afwikkeling op de geplande datum kunnen uitvoeren, onder meer door ervoor te zorgen dat kritieke IT-systemen na de verstoring meteen weer operationeel zijn. Daarbij dient in een tweede verwerkingslocatie te worden voorzien met voldoende middelen, capaciteit en functionaliteit, en passende personeelsvoorziening.

5.   De CSD plant en geeft uitvoering aan een programma van tests voor de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde regelingen.

6.   Een CSD is belast met het identificeren, monitoren en beheersen van de risico’s die belangrijke deelnemers aan het effectenafwikkelingssysteem dat zij exploiteert alsook dienstverrichters en aanbieders van hulpprogramma’s en andere CSD’s of andere marktinfrastructuren voor haar bedrijfsactiviteiten kunnen inhouden. Zij verstrekt desgevraagd de bevoegde en de relevante autoriteiten informatie over eventuele geïdentificeerde risico’s.

Zij stelt de bevoegde autoriteit en de relevante autoriteiten ook onverwijld in kennis van eventuele operationele incidenten als gevolg van dergelijke risico’s.

7.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de in de leden 1 tot en met 6 bedoelde operationele risico’s, en de methoden om die risico’s te testen, aan te pakken of te beperken, met inbegrip van het bedrijfscontinuïteitsbeleid en de noodherstelplannen bedoeld in de leden 3 en 4 en de methoden om die te beoordelen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 46

Beleggingsbeleid

1.   Een CSD houdt haar financiële activa aan bij centrale banken, vergunninghoudende kredietinstellingen of vergunninghoudende CSD’s.

2.   Een CSD heeft indien dit vereist is onmiddellijk toegang tot haar activa.

3.   Een CSD belegt haar financiële middelen uitsluitend in geld of in zeer liquide financiële instrumenten met een minimaal markt- en kredietrisico. Het moet mogelijk zijn die beleggingen snel te gelde te maken met een minimaal negatief effect op de prijs.

4.   Het bedrag aan kapitaal, met inbegrip van de ingehouden winst en reserves, van een CSD dat niet overeenkomstig lid 3 is belegd, wordt niet in aanmerking genomen voor de toepassing van artikel 47, lid 1.

5.   Een CSD ziet erop toe dat haar algehele risicoblootstelling met betrekking tot elke individuele vergunninghoudende krediet of vergunninghoudende CSD waar zij haar financiële activa aanhoudt, binnen aanvaardbare concentratielimieten blijft.

6.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de EBA en de leden van het ESCB ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de in lid 3 vermelde financiële instrumenten die als zeer liquide instrumenten met een zeer laag markt- en kredietrisico kunnen worden beschouwd, de in lid 2 bedoelde passende termijn voor toegang tot activa en de in lid 5 vermelde concentratiegrenzen. Deze ontwerpen van technische reguleringsnormen worden, in voorkomend geval, in overeenstemming gebracht met de technische reguleringsnormen die overeenkomstig artikel 47, lid 8, van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn aangenomen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 47

Kapitaalvereisten

1.   Het kapitaal samen met de ingehouden winst en de reserves van een CSD is evenredig met de risico’s die uit de activiteiten van de CSD voortkomen. Het is te allen tijde voldoende om:

a)

te waarborgen dat de CSD adequaat wordt beschermd tegen operationele, juridische, bewarings-, beleggings- en zakelijke risico’s zodat de CSD als bedrijf met winstcapaciteit en winstvooruitzichten diensten kan blijven verrichten;

b)

in een reeks stressscenario’s gedurende een passende tijdspanne van ten minste zes maanden een ordelijke afbouw of herstructurering van de activiteiten van de CSD te waarborgen.

2.   Een CSD houdt een plan aan voor:

a)

het aantrekken van extra kapitaal voor het geval dat haar aandelenkapitaal de in lid 1 neergelegde vereisten nadert of daaronder daalt;

b)

het verzekeren van een ordelijke afbouw of sanering van haar bedrijfsactiviteiten en diensten indien de CSD niet in staat is nieuw kapitaal aan te trekken.

Het plan wordt door het leidinggevend orgaan of door een ter zake bevoegd comité van dit orgaan goedgekeurd, en regelmatig geactualiseerd. Telkens wanneer het plan is geactualiseerd, wordt het toegezonden aan de bevoegde autoriteit. De bevoegde autoriteit kan de CSD verzoeken aanvullende maatregelen te nemen of andere voorzieningen te treffen indien zij het plan van de CSD ontoereikend acht.

3.   De EBA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de ESMA en met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de vereisten inzake het kapitaal, de ingehouden winst en de reserves van een CSD als bedoeld in lid 1.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Afdeling 5

Vereisten voor CSD-koppelingen

Artikel 48

CSD-koppelingen

1.   Alvorens een CSD-koppeling in te stellen en, zodra de CSD-koppeling is ingesteld, doorlopend, dragen alle betrokken CSD’s zorg voor het identificeren, beoordelen, monitoren en beheren van alle potentiële bronnen van risico die voor henzelf en voor hun deelnemers uit de CSD-koppeling voortvloeien, en nemen zij passende maatregelen om deze risico’s te beperken.

2.   CSD’s die koppelingen willen instellen, dienen bij de voor de verzoekende CSD bevoegde autoriteit een vergunningsaanvraag in als vereist uit hoofde van artikel 19, lid 1, onder e), of stellen de voor de verzoekende CSD bevoegde en relevante autoriteiten in kennis als vereist uit hoofde van artikel 19, lid 5.

3.   Een koppeling biedt adequate bescherming aan de gekoppelde CSD’s en hun deelnemers, met name ten aanzien van mogelijke kredietneming door CSD’s en de concentratie- en liquiditeitsrisico’s als gevolg van de koppelingsregeling.

Een koppeling wordt ondersteund door een passende contractuele regeling waarin de rechten en verplichtingen van de gekoppelde CSD’s en, indien nodig, van de deelnemers van de CSD’s worden vastgesteld. Een contractuele regeling met jurisdictieoverschrijdende implicaties voorziet in een ondubbelzinnige keuze van het recht dat elk aspect van de activiteiten van de koppeling beheerst.

4.   Bij een voorlopige overboeking van effecten tussen gekoppelde CSD’s is heroverboeking van effecten voordat de eerste overboeking definitief is, verboden.

5.   Een CSD die een indirecte koppeling of een intermediair gebruikt om een CSD-koppeling met een andere CSD te exploiteren, is belast met het meten, monitoren en beheersen van de bijkomende risico’s die uit het gebruik van die indirecte koppeling of intermediair voortvloeien, en neemt passende maatregelen om deze risico’s te beperken.

6.   Gekoppelde CSD’s beschikken over robuuste reconciliatieprocedures om te waarborgen dat hun vastleggingen accuraat zijn.

7.   Koppelingen tussen CSD’s maken, indien dit praktisch en mogelijk is, afwikkeling van transacties op basis van levering tegen betaling tussen deelnemers aan gekoppelde CSD’s mogelijk. De gedetailleerde motivering voor elke CSD-koppeling die geen afwikkeling op basis van levering tegen betaling toelaat, worden aan de betrokken en de bevoegde autoriteiten meegedeeld.

8.   Interoperabele effectenafwikkelingssystemen en CSD’s die een gemeenschappelijke afwikkelingsinfrastructuur gebruiken, stellen identieke momenten vast voor:

a)

de invoering van overboekingsopdrachten in het systeem;

b)

de onherroepelijkheid van overboekingsopdrachten.

De in de eerste alinea bedoelde effectenafwikkelingssystemen en CSD’s passen gelijkwaardige regels toe voor het ogenblik waarop overboekingen van gelden en effecten een definitief karakter krijgen.

9.   Uiterlijk op 18 september 2019 zijn alle interoperabele koppelingen tussen in de lidstaten actieve CSD’s koppelingen die, indien van toepassing, afwikkeling op basis van levering tegen betaling ondersteunen.

10.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de in lid 3 bedoelde voorwaarden waaronder elke soort koppelingsregeling adequate bescherming aan de gekoppelde CSD’s en hun deelnemers biedt, in het bijzonder indien een CSD voornemens is aan het door een andere CSD geëxploiteerde effectenafwikkelingssysteem deel te nemen, de monitoring en behandeling van bijkomende risico’s als bedoeld in lid 5 die uit het gebruik van intermediairs voortvloeien, de reconciliatiemethoden als bedoeld in lid 6, de gevallen waarin afwikkeling van transacties op basis van levering tegen betaling via CSD-koppelingen praktisch en mogelijk is als bedoeld in lid 7, en de methoden voor beoordeling daarvan.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

HOOFDSTUK III

Toegang tot CSD’s

Afdeling 1

Toegang van uitgevende instellingen tot CSD’s

Artikel 49

Vrijheid om bij een in de Unie vergunninghoudende CSD te emitteren

1.   Een uitgevende instelling heeft het recht de CSD en de lidstaat te kiezen waar zij haar effecten die tot de handel op gereglementeerde markten of mtf’s zijn toegelaten, of op handelsplatforms worden verhandeld, laat vastleggen, op voorwaarde dat die CSD aan de voorwaarden van artikel 23 voldoet.

Onverminderd het in de eerste alinea bedoelde recht van de uitgevende instelling, blijft het vennootschapsrecht of ander vergelijkbaar recht van de lidstaat dat de uitgifte van de effecten beheerst, van toepassing.

De lidstaten zorgen ervoor dat een lijst met de belangrijkste bepalingen ter zake uit hun nationale recht als bedoeld in de tweede alinea, wordt opgesteld. De bevoegde autoriteiten brengen de lijst uiterlijk op 18 december 2014 ter kennis van de ESMA. De ESMA publiceert de lijst uiterlijk op 18 januari 2015.

De CSD mag, tenzij door beide partijen anders is overeengekomen, op regiebasis een redelijke commerciële vergoeding in rekening brengen voor het verrichten van diensten aan uitgevende instellingen.

2.   Indien een uitgevende instelling een verzoek om vastlegging van haar effecten bij een CSD indient, behandelt de CSD dit verzoek onmiddellijk en op niet-discriminerende wijze en verstrekt zij binnen drie maanden een antwoord aan de uitgevende instelling die het verzoek heeft ingediend.

3.   Een CSD mag weigeren diensten voor een uitgevende instelling te verrichten. Het weigeren van het verrichten van diensten is alleen gebaseerd op een diepgaande risicobeoordeling of indien de CSD niet de in punt 1 van afdeling A van de bijlage bedoelde diensten verricht voor effecten waarvan de uitgifte bij het vennootschapsrecht of andere vergelijkbaar recht van de betrokken lidstaat wordt geregeld.

4.   Onverminderd Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (25) en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (26), stelt een CSD, indien zij weigert diensten te verrichten voor een uitgevende instelling, de verzoekende uitgevende instelling schriftelijk van alle redenen voor haar weigering in kennis.

Bij een weigering heeft de verzoekende uitgevende instelling het recht een klacht in te dienen bij de bevoegde autoriteit van de CSD die weigert haar diensten te verrichten.

De verantwoordelijke autoriteit van die CSD onderzoekt naar behoren de klacht door de door de CSD opgegeven redenen voor de weigering te beoordelen en verstrekt de verzoekende deelnemer een gemotiveerd antwoord.

De bevoegde autoriteit van de CSD raadpleegt bij haar beoordeling van de klacht de bevoegde autoriteit van de plaats van vestiging van de verzoekende uitgevende instelling. Indien de bevoegde autoriteit van de plaats van vestiging van de verzoekende uitgevende instelling het met de beoordeling oneens is, is elk van de twee bevoegde autoriteiten gerechtigd de zaak door te verwijzen naar de ESMA, die mag handelen in overeenstemming met de haar uit hoofde van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden.

Indien de weigering door de CSD om haar diensten voor een uitgevende instelling te verrichten, ongerechtvaardigd wordt bevonden, gelast de verantwoordelijke bevoegde autoriteit de CSD haar diensten voor de verzoekende uitgevende instelling te verrichten.

5.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de risico’s waarmee CSD’s rekening moet houden wanneer zij een diepgaande risicobeoordeling uitvoeren en waarmee de bevoegde autoriteiten rekening moeten houden wanneer zij de redenen van een weigering overeenkomstig de leden 3 en 4 beoordelen, alsmede van de elementen van de in lid 4 bedoelde procedure.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

6.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen om standaardformulieren en modellen voor de in lid 4 bedoelde procedure vast te stellen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Afdeling 2

Toegang tussen CSD’s

Artikel 50

Standaardkoppelingstoegang

Een CSD heeft het recht een deelnemer van een andere CSD te worden en een standaardkoppeling met die CSD in te stellen in overeenstemming met artikel 33 mits de CSD-koppeling overeenkomstig artikel 19, lid 5, vooraf is gemeld.

Artikel 51

Op maat gemaakte koppelingstoegang

1.   Indien een CSD een andere CSD verzoekt een op maat gemaakte koppeling in te stellen om tot deze laatste toegang te hebben, verwerpt de CSD die het verzoek ontvangt dat verzoek enkel op basis van risico-overwegingen. Zij wijst een verzoek niet af op grond van verlies van marktaandeel.

2.   De CSD die het verzoek ontvangt, mag, tenzij door beide partijen anders is overeengekomen, aan de verzoekende CSD op regiebasis een redelijke commerciële vergoeding in rekening brengen voor het beschikbaar stellen van de op maat gemaakte koppelingstoegang.

Artikel 52

Procedure voor CSD-koppelingen

1.   Wanneer een CSD uit hoofde van de artikelen 50 en 51 een verzoek om toegang tot een andere CSD indient, behandelt die laatste dit verzoek onmiddellijk en verstrekt zij binnen drie maanden een antwoord aan de verzoekende CSD.

2.   Een CSD weigert een verzoekende CSD alleen toegang indien die toegang een bedreiging zou vormen voor de soepele en ordelijke werking van de financiële markten of tot een systeemrisico zou leiden. Een dergelijke weigering is enkel op een diepgaande risicobeoordeling gebaseerd.

Indien een CSD toegang weigert, geeft zij aan de verzoekende CSD alle redenen op voor haar weigering.

Bij een weigering heeft de verzoekende CSD het recht een klacht in te dienen bij de bevoegde autoriteit van de CSD die toegang heeft geweigerd.

De bevoegde autoriteit van de CSD die het verzoek ontvangt, onderzoek de klacht naar behoren door de redenen voor de weigering te beoordelen, en verstrekt aan de verzoekende CSD een gemotiveerd antwoord.

De bevoegde autoriteit van de CSD die het verzoek ontvangt, raadpleegt bij haar beoordeling van de klacht de bevoegde autoriteit van de verzoekende CSD en de in artikel 12, lid 1, onder a), bedoelde relevante autoriteit van de verzoekende CSD. Indien een van de autoriteiten van de verzoekende CSD het met de verstrekte beoordeling oneens is, mag elk van de autoriteiten de zaak verwijzen naar de ESMA, die mag handelen in overeenstemming met de haar uit hoofde van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden.

Indien de weigering van de CSD om toegang aan de verzoekende CSD te verlenen ongerechtvaardigd wordt bevonden, gelast de bevoegde autoriteit van de CSD die het verzoek ontvangt, deze CSD toegang te verlenen aan de verzoekende CSD.

3.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de risico’s waarmee CSD’s rekening moet houden wanneer zij een diepgaande risicobeoordeling uitvoeren, en waarmee de bevoegde autoriteiten rekening moeten houden wanneer zij de redenen van een weigering overeenkomstig lid 2 beoordelen, alsmede van de elementen van de in lid 2 bedoelde procedure.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

4.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen om standaardformulieren en modellen voor de in de leden 1 en 2 bedoelde procedures vast te stellen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Afdeling 3

Toegang tussen een CSD en een andere marktinfrastructuur

Artikel 53

Toegang tussen een CSD en een andere marktinfrastructuur

1.   Een CTP en een handelsplatform verstrekken op verzoek van een CSD aan die CSD op niet-discriminerende en transparante basis hun transactiestroom en mogen daarvoor de verzoekende CSD op regiebasis een redelijke commerciële vergoeding in rekening brengen, tenzij door beide partijen anders is overeengekomen.

Een CSD verleent aan een CTP of een handelsplatform op niet-discriminerende en transparante basis toegang tot haar effectenafwikkelingssysteem en mag voor die toegang op regiebasis een redelijke commerciële vergoeding in rekening brengen, tenzij door beide partijen anders is overeengekomen.

2.   Wanneer een partij in overeenstemming met lid 1 een verzoek om toegang tot een andere partij indient, wordt dit verzoek onmiddellijk behandeld en wordt binnen drie maanden een antwoord aan de verzoekende partij verstrekt.

3.   De partij die het verzoek ontvangt, weigert de toegang enkel indien die toegang een bedreiging zou vormen voor de soepele en ordelijke werking van de financiële markten of tot een systeemrisico zou leiden. Zij wijst een verzoek niet af op grond van verlies van marktaandeel.

Een partij die toegang weigert, stelt de verzoekende partij op basis van een diepgaande risicobeoordeling schriftelijk in kennis van alle redenen voor die weigering. Bij een weigering heeft de verzoekende partij het recht een klacht in te dienen bij de bevoegde autoriteit van de partij die toegang heeft geweigerd.

De bevoegde autoriteit van de partij die het verzoek ontvangt en de in artikel 12, lid 1, onder a), bedoelde relevante autoriteit onderzoeken naar behoren de klacht door de redenen van de weigering te beoordelen en verstrekken de verzoekende partij een met redenen omkleed antwoord.

De bevoegde autoriteit van de partij die het verzoek ontvangt, raadpleegt bij haar beoordeling van de klacht de bevoegde autoriteit van de verzoekende partij en de in artikel 12, lid 1, onder a), bedoelde relevante autoriteit van de verzoekende partij. Indien een van de autoriteiten van de verzoekende partij het met de verstrekte beoordeling oneens is, is elk van hen gerechtigd de zaak te verwijzen naar de ESMA, die mag handelen in overeenstemming met de haar uit hoofde van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden.

Indien de weigering door een partij om toegang te verlenen ongerechtvaardigd wordt bevonden, gelast de verantwoordelijke bevoegde autoriteit die partij, binnen drie maanden toegang te verlenen tot haar diensten.

4.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de risico’s waarmee CSD’s rekening moet houden wanneer zij een diepgaande risicobeoordeling uitvoeren, en waarmee de bevoegde autoriteiten rekening moeten houden wanneer zij de redenen van een weigering overeenkomstig lid 3 beoordelen, alsmede van de elementen van de in lid 3 bedoelde procedure.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

5.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen om standaardformulieren en modellen voor de in de leden 2 en 3 bedoelde procedures vast te stellen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

TITEL IV

HET VERRICHTEN VAN BANCAIRE NEVENDIENSTEN AAN DEELNEMERS VAN CSD’S

Artikel 54

Vergunning en aanwijzing om bancaire nevendiensten te verrichten

1.   Een CSD verricht zelf geen in afdeling C van de bijlage bedoelde bancaire nevendiensten tenzij zij een aanvullende vergunning heeft verkregen om dergelijke diensten overeenkomstig dit artikel te verrichten.

2.   Een CSD die voornemens is de geldzijde van haar gehele of gedeeltelijke effectenafwikkelingssysteem overeenkomstig artikel 40, lid 2, af te wikkelen, of anderszins bancaire nevendiensten als bedoeld in lid 1 wenst te verrichten, heeft een vergunning verkregen om hetzij:

a)

dergelijke diensten zelf aan te bieden onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden, hetzij

b)

voor dat doel een of meer kredietinstellingen aan te wijzen die overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2013/36/EU een vergunning hebben verkregen.

3.   Indien een CSD bancaire nevendiensten wil verrichten vanuit dezelfde rechtspersoon als die welke het effectenafwikkelingssysteem exploiteert, wordt de in lid 2 bedoelde vergunning alleen verleend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de CSD heeft overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2013/36/EU een vergunning als kredietinstelling verkregen;

b)

de CSD voldoet aan de in artikel 59, leden 1, 3 en 4, vermelde prudentiële vereisten en aan de in artikel 60 vermelde toezichtsvereisten;

c)

de onder a) van deze alinea bedoelde vergunning wordt alleen gebruikt voor het verrichten van de in afdeling C van de bijlage bedoelde bancaire nevendiensten en niet voor het verrichten van enige andere activiteiten;

d)

de CSD is onderworpen aan een bijkomende kapitaalopslag die een afspiegeling vormt van de risico’s, met inbegrip van het krediet- en het liquiditeitsrisico, welke voortvloeien uit het verlenen van intradag-krediet aan, onder meer, deelnemers aan een effectenafwikkelingssysteem of andere gebruikers van CSD-diensten;

e)

de CSD brengt aan de bevoegde autoriteit ten minste maandelijks en als onderdeel van de openbaarmaking zoals voorgeschreven in het kader van Deel Acht van Verordening (EU) nr. 575/2013, jaarlijks verslag uit over de omvang en de beheersing van intradag-liquiditeitsrisico’s, overeenkomstig artikel 59, lid 4, onder j), van deze verordening, en

f)

de CSD heeft de bevoegde autoriteit een deugdelijk herstelplan voorgelegd ter waarborging van de continuïteit van haar kritieke activiteiten, ook in situaties waarin het liquiditeits- of het kredietrisico zich als gevolg van het verrichten van bancaire nevendiensten concretiseert.

In geval van collusie tussen de bepalingen die zijn opgenomen in deze richtlijn, in Verordening (EU) nr. 575/2013 en in Richtlijn 2013/36/EU, houdt de onder de eerste alinea, onder a), bedoelde CSD zich aan de strengere vereisten inzake prudentieel toezicht. De gevallen van tegenstrijdige bepalingen worden toegelicht in de technische reguleringsnormen bedoeld in artikel 47 en artikel 59 van deze verordening.

4.   Indien een CSD een kredietinstelling wil aanwijzen om bancaire nevendiensten te verrichten vanuit een afzonderlijke rechtspersoon die al dan niet deel kan uitmaken van een groep van ondernemingen die onder de uiteindelijke zeggenschap van dezelfde moederonderneming staan, wordt de in lid 2 bedoelde vergunning alleen verleend mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de afzonderlijke rechtspersoon heeft over overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2013/36/EU een vergunning als kredietinstelling verkregen;

b)

de afzonderlijke rechtspersoon voldoet aan de in artikel 59, leden 1, 3 en 4, neergelegde prudentiële vereisten en aan de in artikel 60 neergelegde toezichtsvereisten;

c)

de afzonderlijke rechtspersoon verricht zelf geen van de in afdeling A van de bijlage bedoelde kerndiensten;

d)

de onder a) bedoelde vergunning wordt alleen gebruikt voor het verrichten van de in afdeling C van de bijlage bedoelde bancaire nevendiensten en niet voor het verrichten van enige andere activiteiten;

e)

de afzonderlijke rechtspersoon is onderworpen aan een bijkomende kapitaalopslag die een afspiegeling vormt van de risico’s, met inbegrip van het krediet- en het liquiditeitsrisico, welke voortvloeien uit het verlenen van intradag-krediet aan, onder meer, deelnemers aan een effectenafwikkelingssysteem of andere gebruikers van CSD-diensten;

f)

de afzonderlijke rechtspersoon brengt aan de bevoegde autoriteit ten minste maandelijks en als onderdeel van de openbaarmaking als voorgeschreven in het kader van Deel Acht van Verordening (EU) nr. 575/2013, jaarlijks verslag uit over de omvang en het beheer van het intradag-liquiditeitsrisico, overeenkomstig artikel 59, lid 4, onder j), van deze verordening, en

g)

de afzonderlijke rechtspersoon heeft de bevoegde autoriteit een deugdelijk herstelplan voorgelegd ter waarborging van de continuïteit van haar kritieke activiteiten, ook in situaties waarin het liquiditeits- of het kredietrisico zich als gevolg van het vanuit een afzonderlijke rechtspersoon verrichten van bancaire nevendiensten concretiseert.

5.   Lid 4 is niet van toepassing op in lid 2, onder b), bedoelde kredietinstellingen die aanbieden de betalingen in contanten voor een deel van het effectenafwikkelingssystemen van de CSD af te wikkelen, indien de op jaarbasis berekende totale waarde van de afwikkeling van die betalingen in contanten via bij die kredietinstellingen geopende rekeningen minder bedraagt dan één procent van de totale waarde van alle effectentransacties tegen contanten die in de boeken van de CSD worden afgewikkeld, en niet meer dan 2,5 miljard EUR per jaar bedraagt.

De bevoegde autoriteit controleert ten minste één keer per jaar dat de in de eerste alinea bepaalde drempel in acht wordt genomen en stelt de ESMA van haar bevindingen in kennis. Indien de bevoegde autoriteit constateert dat de drempel is overschreden, verzoekt zij de betrokken CSD een vergunning aan te vragen overeenkomstig lid 4. De betrokken CSD dient het vergunningsaanvraag binnen zes maanden in.

6.   De bevoegde autoriteit kan een CSD voorschrijven meer dan één kredietinstelling aan te wijzen, of een kredietinstelling aan te wijzen en daarnaast zelf diensten te verrichten overeenkomstig lid 2, onder a), van dit artikel, indien zij van oordeel is dat de blootstelling van één kredietinstelling aan de concentratie van risico’s uit hoofde van artikel 59, leden 3 en 4, niet voldoende beperkt is. De aangewezen kredietinstellingen worden als afwikkelende instantie beschouwd.

7.   Een CSD die een vergunning heeft verkregen voor het verrichten van bancaire nevendiensten en een overeenkomstig lid 2, onder b), aangewezen kredietinstelling voldoen te allen tijde aan de voorwaarden die nodig zijn voor het verkrijgen van een vergunning krachtens deze verordening en stellen de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van alle aanzienlijke wijzigingen die gevolgen hebben voor de voorwaarden voor vergunningverlening.

8.   De EBA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de ESMA en met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen ter bepaling van de bijkomende op risico gebaseerde kapitaalopslag als bedoeld in lid 3, onder d), en lid 4, onder e).

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 55

Procedure voor verlening en weigering van een vergunning voor het verlenen van bancaire nevendiensten

1.   De CSD dient haar aanvraag voor een vergunning voor het aanwijzen van een kredietinstelling of voor het verrichten van bancaire nevendiensten als vereist uit hoofde van artikel 54 in bij de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van herkomst.

2.   De aanvraag bevat alle nodige informatie op grond waarvan de bevoegde autoriteit zich ervan kan vergewissen dat de CSD en, indien van toepassing, de aangewezen kredietinstelling op het tijdstip van de vergunning alle nodige regelingen hebben getroffen om te voldoen aan de in deze verordening neergelegde verplichtingen. De aanvraag bevat een operationeel programma met de beoogde bancaire nevendiensten, de organisatiestructuur, in voorkomend geval, van de betrekkingen tussen de CSD en, indien van toepassing, de aangewezen kredietinstellingen en de wijze waarop die CSD of, indien van toepassing, de aangewezen kredietinstelling voornemens is aan de in artikel 59, leden 1, 3 en 4, neergelegde prudentiële vereisten en aan de andere in artikel 54 neergelegde voorwaarden te voldoen.

3.   De bevoegde autoriteit past de procedure van artikel 17, leden 3 en 8, toe.

4.   Vanaf het tijdstip waarop de aanvraag als volledig wordt beschouwd, zendt de bevoegde autoriteit alle in de aanvraag opgenomen informatie toe aan de volgende autoriteiten:

a)

de relevante autoriteiten;

b)

de bevoegde autoriteit bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 40), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

de bevoegde autoriteiten in de lidstaten waar de CSD interoperabele koppelingen met een andere CSD heeft ingesteld, tenzij de CSD interoperabele koppelingen als bedoeld in artikel 19, lid 5, heeft ingesteld;

d)

de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van ontvangst waar de activiteiten van de CSD van substantieel belang zijn voor de werking van de effectenmarkten en de bescherming van de beleggers in de zin van artikel 24, lid 4;

e)

de bevoegde autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de deelnemers van de CSD die gevestigd zijn in de drie lidstaten met de grootste afwikkelingswaarden binnen het afwikkelingssysteem van de CSD, op geaggregeerde basis gedurende een periode van één jaar;

f)

de ESMA, en

g)

de EBA.

5.   De in lid 4, onder a) tot en met e), bedoelde autoriteiten brengen binnen 30 dagen na ontvangst van de in lid 4 bedoelde informatie een gemotiveerd advies over de vergunning uit. Indien een autoriteit niet binnen de in het vorige lid vastgestelde termijn advies uitbrengt, wordt zij geacht positief te adviseren.

Indien ten minste een van de in lid 4, onder a) tot en met e), bedoelde autoriteiten een gemotiveerd negatief advies uitbrengt, legt de bevoegde autoriteit die de vergunning wil verlenen, binnen 30 dagen aan de in lid 4, onder a) tot en met e), bedoelde autoriteiten een gemotiveerd besluit voor ter weerlegging van het negatief advies.

Indien een van de in lid 4, onder a) tot en met e), bedoelde autoriteiten 30 dagen na kennisgeving van dat besluit een negatief advies uitbrengt, en de bevoegde autoriteit de vergunning alsnog wil verlenen, wordt de zaak voorgelegd aan de ESMA voor bijstand uit hoofde van artikel 31, onder c), van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Indien de zaak 30 dagen na te zijn voorgelegd aan de ESMA niet is geschikt, dan neemt de bevoegde autoriteit die de vergunning wil verlenen, het definitieve besluit en stelt zij de in lid 4, onder a) tot en met e), bedoelde autoriteiten uitvoerig schriftelijk van haar motivering in kennis.

Indien de bevoegde autoriteit de vergunning wil weigeren, wordt de zaak niet aan de ESMA voorgelegd.

In negatieve adviezen worden schriftelijk de volledige en gedetailleerde redenen opgegeven waarom niet aan de vereisten van deze verordening of van andere delen van het Unierecht wordt voldaan.

6.   Indien de ESMA van oordeel is dat de bevoegde autoriteit een vergunning heeft verleend die wellicht niet in overeenstemming is met het Unierecht, handelt zij overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

7.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB en met de EBA, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de informatie die de CSD aan de bevoegde autoriteit moet verstrekken teneinde de vergunningen voor het verrichten van bancaire nevendiensten van afwikkeling te verkrijgen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

8.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB en met de EBA, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot vaststelling van standaardformulieren, modellen en procedures voor de raadpleging van de in lid 4 bedoelde autoriteiten voordat de vergunning wordt verleend.

De ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 56

Uitbreiding van bancaire nevendiensten

1.   Een CSD die voornemens is de bancaire nevendiensten waarvoor zij een kredietinstelling aanwijst, of die zij zelf verricht overeenkomstig artikel 54, uit te breiden, dient een verzoek om uitbreiding in bij de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van herkomst.

2.   Het verzoek om uitbreiding is onderworpen aan de procedure van artikel 55.

Artikel 57

Intrekking van een vergunning

1.   Onverminderd eventuele verhelpende maatregelen of maatregelen uit hoofde van titel V, trekt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de CSD, de in artikel 54 bedoelde vergunningen in elk van de volgende omstandigheden in:

a)

indien de CSD binnen twaalf maanden geen gebruik heeft gemaakt van de vergunning, uitdrukkelijk afstand doet van de vergunning of indien de aangewezen kredietinstelling gedurende de voorafgaande zes maanden geen diensten of activiteiten heeft verricht;

b)

indien de CSD de vergunning door het afleggen van valse verklaringen of op andere onrechtmatige wijze heeft verkregen;

c)

indien de CSD of de aangewezen kredietinstelling niet langer voldoet aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend en niet binnen een bepaalde termijn de door de bevoegde autoriteit gevraagde verhelpende maatregelen heeft genomen;

d)

indien de CSD of de aangewezen kredietinstelling ernstig en systematisch de in deze verordening neergelegde vereisten heeft geschonden.

2.   Zodra een bevoegde autoriteit kennis krijgt van een van de in lid 1 bedoelde omstandigheden, raadpleegt zij onmiddellijk de in artikel 55, lid 4, bedoelde autoriteiten over de noodzaak om de vergunning in te trekken.

3.   De ESMA, elke onder a) van artikel 12, lid 1, bedoelde autoriteit en elke in artikel 60, lid 1, bedoelde autoriteit of, respectievelijk, de in artikel 55, lid 4, bedoelde autoriteiten kunnen op elk moment de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de CSD, verzoeken na te gaan of de CSD en, indien van toepassing, de aangewezen kredietinstelling nog steeds voldoen aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend.

4.   De bevoegde autoriteit kan de intrekking beperken tot een bepaalde dienst, een bepaalde activiteit of een bepaald financieel instrument.

5.   In geval van intrekking van de vergunning als bedoeld in lid 1, zorgen een CSD en de aangewezen kredietinstelling voor de invoering, toepassing en instandhouding van een adequate procedure voor een tijdige en ordelijke afwikkeling en overboeking van de activa van cliënten en deelnemers naar een andere afwikkelende instantie.

Artikel 58

CSD-register

1.   De door de bevoegde autoriteiten op grond van de artikelen 54, 56 en 57 genomen besluiten worden aan de ESMA ter kennis gebracht.

2.   De ESMA neemt in het register dat zij overeenkomstig artikel 21, lid 3, beschikbaar moet stellen, de volgende informatie op:

a)

de naam van elke CSD die onderworpen is geweest aan een besluit op grond van artikel 54, 56 of 57;

b)

de naam van elke aangewezen kredietinstelling;

c)

de lijst van bancaire nevendiensten die een aangewezen kredietinstelling of een CSD die uit hoofde van artikel 54 een vergunning heeft verkregen ten behoeve van de deelnemers van een CSD mag verrichten.

3.   De bevoegde autoriteiten stellen de ESMA uiterlijk op 16 december 2014 in kennis van die entiteiten die bancaire nevendiensten verlenen overeenkomstig de vereisten van het nationale recht.

Artikel 59

Prudentiële vereisten voor kredietinstellingen of CSD’s die een vergunning hebben verkregen voor het verrichten van bancaire nevendiensten

1.   Een uit hoofde van artikel 54, lid 2, onder b), aangewezen kredietinstelling of een CSD die uit hoofde van artikel 54, lid 2, onder a), een vergunning heeft verkregen voor het verrichten van bancaire nevendiensten, verricht uitsluitend de in afdeling C van de bijlage bedoelde diensten die onder de vergunning vallen.

2.   Een uit hoofde van artikel 54, lid 2, onder b), aangewezen kredietinstelling of een CSD die uit hoofde van artikel 54, lid 2, onder a), een vergunning heeft verkregen voor het verrichten van bancaire nevendiensten, voldoet aan alle huidige of toekomstige op kredietinstellingen toepasselijke wetgeving.

3.   Een uit hoofde van artikel 54, lid 2, onder b), aangewezen kredietinstelling of een CSD die uit hoofde van artikel 54, lid 2, onder a), een vergunning heeft verkregen voor het verrichten van bancaire nevendiensten, voldoet met betrekking tot elk effectenafwikkelingssysteem ten aanzien van de kredietrisico’s die met die diensten verband houden, aan de volgende specifieke prudentiële vereisten:

a)

zij stelt een robuust kader in voor het beheer van de overeenkomstige kredietrisico’s;

b)

zij gaat frequent en regelmatig na uit welke bronnen dergelijke kredietrisico’s voortvloeien, meet en monitort de overeenkomstige kredietblootstellingen en gebruikt passende risicobeheersinstrumenten om die risico’s te beheersen;

c)

zij zorgt voor volledige dekking van de overeenkomstige kredietblootstellingen met betrekking tot individuele geldnemende deelnemers met gebruikmaking van zekerheden en andere gelijkwaardige financiële middelen;

d)

indien zekerheden worden gebruikt voor het beheer van het overeenkomstige kredietrisico, aanvaardt zij zeer liquide zekerheden met een minimaal krediet- en marktrisico; in specifieke situaties kan zij andere categorieën van zekerheden gebruiken indien een passende waarderingscorrectie wordt toegepast;

e)

zij zorgt voor de invoering en toepassing van passend conservatieve waarderingscorrecties en concentratielimieten voor de waarde van zekerheden die zijn gesteld om de onder c) bedoelde kredietblootstellingen te dekken, met inachtneming van de doelstelling dat zekerheden snel te gelde moeten kunnen worden gemaakt met een minimaal negatief effect op de prijs;

f)

zij stelt limieten aan haar overeenkomstige kredietblootstellingen;

g)

zij analyseert en plant de wijze waarop potentiële resterende kredietblootstellingen dienen te worden aangepakt, en stelt regels en procedures vast om die plannen uit te voeren;

h)

zij verstrekt alleen krediet aan deelnemers die een kasrekening bij haar hebben;

i)

zij voorziet in een effectieve procedure voor de terugbetaling van intradag-krediet en ontmoedigt overnight-krediet door het toepassen van sanctietarieven met een voldoende afschrikkende werking.

4.   Een uit hoofde van artikel 54, lid 2, onder b), aangewezen kredietinstelling of een CSD die uit hoofde van artikel 54, lid 2, onder a), een vergunning heeft verkregen voor het verrichten van bancaire nevendiensten, voldoet met betrekking tot elk effectenafwikkelingssysteem ten aanzien van de liquiditeitsrisico’s die met die diensten verband houden, aan de volgende specifieke prudentiële vereisten:

a)

zij heeft een robuust kader en robuuste instrumenten om voor alle valuta’s van het effectenafwikkelingssysteem waarvoor zij als afwikkelende instantie optreedt, haar liquiditeitsrisico’s, met inbegrip van de intradag-liquiditeitsrisico’s, te meten, te monitoren en te beheren;

b)

zij meet en monitort doorlopend en tijdig, en ten minste dagelijks, haar liquiditeitsbehoeften en het niveau van de liquide activa die zij aanhoudt; daarbij bepaalt zij de waarde van haar beschikbare liquide activa, rekening houdend met passende correcties van de waardering van die activa;

c)

zij heeft voldoende liquide middelen in alle betrokken valuta’s om in een breed scala van stressscenario’s tijdig afwikkelingsdiensten te kunnen verstrekken, waarbij de genoemde scenario’s onder meer maar niet uitsluitend betrekking hebben op het liquiditeitsrisico als gevolg van wanbetaling bij ten minste een deelnemer, met inbegrip van de respectieve moederonderneming en dochterondernemingen, met betrekking tot welke zij haar grootste blootstelling heeft;

d)

zij beperkt de overeenkomstige liquiditeitsrisico’s met gekwalificeerde liquide middelen in elke valuta, zoals contanten bij de centrale bank van uitgifte en andere kredietwaardige financiële instellingen, gecommitteerde kredietlijnen of vergelijkbare overeenkomsten, zeer liquide zekerheden of beleggingen die gemakkelijk beschikbaar zijn en in contanten kunnen worden omgezet middels vooraf vastgestelde financieringsregelingen die zeer betrouwbaar zijn, zelfs onder extreme maar plausibele marktomstandigheden, en zij identificeert, meet en monitort het liquiditeitsrisico dat voortvloeit uit de diverse financiële instellingen waarvan zij voor de beheersing van haar liquiditeitsrisico’s gebruik maakt;

e)

indien zij gebruik maakt van vooraf vastgestelde financieringsregelingen, kiest zij alleen kredietwaardige financiële instellingen als liquiditeitsverstrekkers; zij voert voor elk van de betrokken liquiditeitsverstrekkers, met inbegrip van haar moederonderneming en dochterondernemingen, passende concentratiegrenzen in en past die daarop toe;

f)

zij gaat na en test door middel van regelmatige en rigoureuze stresstests of de betrokken middelen toereikend zijn;

g)

zij analyseert en plant de wijze waarop onvoorziene en potentieel ongedekte liquiditeitstekorten kunnen worden ondervangen en stelt regels en procedures vast om die plannen uit te voeren;

h)

onverminderd de selectiecriteria van de centrale bank heeft zij, indien dit haalbaar en mogelijk is, toegang tot rekeningen en andere diensten van centrale banken om het beheersen van haar liquiditeitsrisico’s te verbeteren; kredietinstellingen in de Unie deponeren de betrokken kassaldi op speciale rekeningen bij centrale banken van uitgifte in de Unie;

i)

zij heeft vooraf vastgestelde, zeer betrouwbare regelingen om ervoor te zorgen dat zij de zekerheden die haar door een in gebreke blijvende cliënt zijn verstrekt, tijdig kan liquideren;

j)

zij brengt bij de in artikel 60, lid 1, bedoelde autoriteiten regelmatig verslag uit over de wijze waarop zij haar liquiditeitsrisico’s, met inbegrip van de intradag-liquiditeitsrisico’s, meet, monitort en beheert, en zij maakt dit openbaar.

5.   De EBA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de ESMA en met de leden van het ESCB, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere omschrijving van de kaders en instrumenten voor het monitoren van, het meten van, het beheersen van, het verslag uitbrengen over en het openbaar maken van het in lid 3 bedoelde kredietrisico, respectievelijk het in lid 4 bedoelde liquiditeitsrisico, met inbegrip van de in die leden bedoelde intradag-risico’s. Deze ontwerpen van technische reguleringsnormen worden in voorkomend geval in overeenstemming gebracht met de technische reguleringsnormen die overeenkomstig artikel 46, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn vastgesteld.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juni 2015 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

Artikel 60

Toezicht op aangewezen kredietinstellingen en CSD’s die een vergunning hebben verkregen om bancaire nevendiensten te verrichten

1.   Onverminderd de artikelen 17 en 22 van deze verordening zijn de bevoegde autoriteiten als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, Verordening (EU) nr. 575/2013 belast met het verlenen van een vergunning als kredietinstelling aan de uit hoofde van de onderhavige verordening aangewezen kredietinstellingen en CSD’s die uit hoofde van de onderhavige verordening een vergunning hebben verkregen om bancaire nevendiensten te verrichten, en met het daarop in hun hoedanigheid van kredietinstelling uitoefenen van toezicht onder de voorwaarden bepaald in Verordening (EU) nr. 575/2013 en in Richtlijn 2013/36/EU.

De in de eerste alinea bedoelde bevoegde autoriteiten zijn ook belast met het toezicht op de naleving, door de in die alinea bedoelde aangewezen kredietinstellingen en CSD’s, van de in artikel 59 van de onderhavige verordening bedoelde prudentiële vereisten.

De in de eerste alinea bedoelde bevoegde autoriteiten beoordelen regelmatig en ten minste jaarlijks of de aangewezen kredietinstelling of de CSD die een vergunning heeft gekregen om bancaire nevendiensten te verrichten, artikel 59 naleeft, en brengt het resultaat van het door haar uit hoofde van dit lid uitgeoefende toezicht, met inbegrip van eventuele verhelpende maatregelen of boeten, ter kennis van de voor de CSD bevoegde autoriteit, die op haar beurt de in artikel 55, lid 4, bedoelde autoriteiten inlicht.

2.   De voor de CSD bevoegde autoriteit toetst en evalueert, na raadpleging van de in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteiten, ten minste jaarlijks het volgende:

a)

in het in artikel 54, lid 2, onder b), bedoelde geval, of alle noodzakelijke regelingen tussen de aangewezen kredietinstellingen en de CSD hen in staat stellen de in deze verordening neergelegde en op hen rustende verplichtingen na te komen;

b)

in het in artikel 54, lid 2, onder a), bedoelde geval, of de regelingen met betrekking tot de vergunning om bancaire nevendiensten te verrichten de CSD in staat stellen de in deze verordening neergelegde en op haar rustende verplichtingen na te komen.

De voor de CSD bevoegde autoriteit stelt regelmatig en ten minste jaarlijks de in artikel 55, lid 4, bedoelde autoriteiten in kennis van de resultaten, met inbegrip van verhelpende maatregelen of boeten, van de in dit lid bedoelde toetsing en evaluatie.

Indien een CSD overeenkomstig artikel 54 een vergunninghoudende kredietinstelling aanwijst, zorgt de CSD, met het oog op de bescherming van de deelnemers aan het door haar geëxploiteerde effectenafwikkelingssysteem, ervoor dat zij bij de door haar aangewezen kredietinstelling toegang heeft tot alle voor de toepassing van deze verordening noodzakelijke informatie, en rapporteert zij alle inbreuken op de verordening aan de bevoegde autoriteit van de CSD en aan de in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteiten.

3.   Teneinde te garanderen dat binnen de Unie consequent, efficiënt en effectief toezicht wordt uitgeoefend op kredietinstellingen en CSD’s die een vergunning hebben verkregen om bancaire nevendiensten te verrichten, kan de EBA, in nauwe samenwerking met de ESMA en met de leden van het ESCB, overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren tot de bevoegde autoriteiten richten.

TITEL V

SANCTIES

Artikel 61

Administratieve sancties en andere maatregelen

1.   Onverminderd het recht van de lidstaten om strafrechtelijke sancties vast te stellen en op te leggen, stellen de lidstaten regels vast met betrekking tot de administratieve sancties en andere maatregelen welke in de artikel 63 bepaalde omstandigheden van toepassing zijn op personen die verantwoordelijk zijn voor inbreuken op de bepalingen van deze verordening, zorgen zij ervoor dat hun bevoegde autoriteiten die sancties en maatregelen kunnen opleggen en nemen zij alle maatregelen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat ze ten uitvoer worden gelegd. Die sancties en andere maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

De lidstaten kunnen besluiten geen regels vast te stellen met betrekking tot administratieve sancties als vermeld in de eerste alinea indien de in die alinea vermelde inbreuken uiterlijk op 18 september 2016 reeds onderhevig zijn aan strafsancties in hun nationaal recht. Indien zij een dergelijk besluit nemen, stellen de lidstaten de Commissie en de ESMA gedetailleerd in kennis van de toepasselijke delen van hun strafrecht.

Uiterlijk op 18 september 2016 stellen de lidstaten de Commissie en de ESMA in kennis van de in de eerste alinea bedoelde regels. De lidstaten stellen de Commissie en de ESMA zonder onnodig uitstel in kennis van alle eventuele latere wijzigingen van die regels.

2.   De bevoegde autoriteiten zijn in staat administratieve sancties en andere maatregelen op te leggen, aan CSD’s, aangewezen kredietinstellingen, en, behoudens de op niet bij deze verordening geharmoniseerde gebieden in nationaal recht bepaalde voorwaarden, de leden van hun leidinggevende organen en alle andere personen die hun bedrijf feitelijk leiden, alsook aan elke rechtspersoon of natuurlijke persoon die naar nationaal recht voor een inbreuk verantwoordelijk wordt gehouden.

3.   Bij de uitoefening van hun bevoegdheden tot het opleggen van sancties in de in artikel 63 bepaalde omstandigheden werken de bevoegde autoriteiten nauw met elkaar samen om ervoor te zorgen dat de administratieve sancties en andere maatregelen tot de met deze verordening nagestreefde resultaten leiden, en coördineren zij hun optreden om bij grensoverschrijdende gevallen overeenkomstig artikel 14 ieder dubbel of overlappend opleggen van administratieve sancties en andere maatregelen te voorkomen.

4.   Wanneer de lidstaten er overeenkomstig lid 1 voor hebben gekozen strafrechtelijke sancties vast te stellen voor de in artikel 63 bedoelde inbreuken op de bepalingen van deze verordening, zorgen zij ervoor dat er passende maatregelen voorhanden zijn waardoor de bevoegde autoriteiten over alle noodzakelijke bevoegdheden beschikken om met de gerechtelijke autoriteiten in hun jurisdictie contacten te onderhouden om specifieke informatie te ontvangen over strafrechtelijke onderzoeken naar of ingeleide procedures wegens mogelijke inbreuken op deze verordening, en die informatie te verstrekken aan andere bevoegde autoriteiten en de ESMA, teneinde te voldoen aan hun verplichting om onderling en met de ESMA samen te werken voor de toepassing van deze verordening.

5.   De bevoegde autoriteiten kunnen ook met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten samenwerken met het oog op het vergemakkelijken van de inning van geldboetes.

6.   De lidstaten verstrekken de ESMA jaarlijks geaggregeerde informatie met betrekking tot alle sancties en andere maatregelen die overeenkomstig lid 1 zijn opgelegd. De ESMA publiceert deze informatie in een jaarverslag.

Wanneer de lidstaten er overeenkomstig lid 1 voor hebben gekozen strafrechtelijke sancties vast te stellen voor inbreuken op de bepalingen die in artikel 63 bedoelde bepalingen, verstrekken hun bevoegde autoriteiten de ESMA jaarlijks anonieme en geaggregeerde gegevens met betrekking tot alle ingestelde strafrechtelijke onderzoeken en alle opgelegde strafrechtelijke sancties. De ESMA publiceert de gegevens over opgelegde strafrechtelijke sancties in een jaarverslag.

7.   Indien de bevoegde autoriteit een administratieve sanctie of een administratieve maatregel of een strafrechtelijke sanctie openbaar heeft gemaakt, stelt zij de ESMA tegelijkertijd daarvan in kennis.

8.   De bevoegde autoriteiten oefenen hun taken en bevoegdheden overeenkomstig hun nationale kaders uit op een van de volgende wijzen:

a)

rechtstreeks;

b)

in samenwerking met andere autoriteiten;

c)

onder hun verantwoordelijkheid door middel van delegatie aan entiteiten waaraan overeenkomstig deze verordening taken zijn gedelegeerd, of

d)

bij verzoek aan de bevoegde gerechtelijke autoriteiten.

Artikel 62

Bekendmaking van besluiten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten op hun officiële websites, zonder onnodige vertraging, alle beslissingen bekendmaken waarbij een administratieve sanctie of andere maatregel is opgelegd wegens inbreuk op deze verordening, nadat de persoon aan wie de sanctie is opgelegd van die beslissing in kennis is gesteld. Daarbij wordt ten minste informatie bekendgemaakt over de aard van de inbreuk en de identiteit van een natuurlijke of rechtspersoon aan wie de sanctie is opgelegd.

Indien tegen de beslissing om een sanctie of een andere maatregel op te leggen beroep openstaat bij de relevante gerechtelijke autoriteit of bij andere relevante autoriteiten, maken de bevoegde autoriteiten zonder onnodige vertraging op hun officiële websites eveneens informatie bekend over een eventueel ingesteld beroep en het resultaat van de behandeling daarvan. Bovendien wordt een beslissing tot nietigverklaring van een eerdere beslissing tot oplegging van een sanctie of maatregel eveneens bekendgemaakt.

Indien de bekendmaking van de identiteit van de rechtspersonen of van de persoonsgegevens van de natuurlijke personen echter na een per geval uitgevoerde beoordeling van de evenredigheid van die bekendmaking door de bevoegde autoriteit onevenredig wordt geacht, of indien bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek in gevaar brengt, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten:

a)

de bekendmaking van de beslissing waarbij de sanctie of andere maatregel wordt opgelegd uitstellen totdat de redenen voor niet-bekendmaking vervallen;

b)

de beslissing om de sanctie of andere maatregel op te leggen op basis van anonimiteit en conform het nationale recht bekendmaken, indien de persoonsgegevens daardoor doeltreffend worden beschermd;

c)

de beslissing om een sanctie of een andere maatregel op te leggen in het geheel niet bekendmaken indien de hierboven onder a) en b) vermelde opties als ontoereikend worden beschouwd om te waarborgen:

i)

dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar wordt gebracht;

ii)

dat de bekendmaking van dergelijke beslissingen evenredig is met de maatregelen die als weinig ingrijpend worden beschouwd.

In het geval van een besluit tot bekendmaking van een sanctie of een andere maatregel op basis van anonimiteit kan de bekendmaking van de betrokken gegevens voor een redelijke periode worden uitgesteld indien beoogd wordt dat de redenen voor bekendmaking op basis van anonimiteit in die periode zullen vervallen.

De bevoegde autoriteiten stellen de ESMA op de hoogte van alle administratieve sancties die overeenkomstig de derde alinea, onder c), zijn opgelegd maar niet bekend zijn gemaakt, met inbegrip van een eventueel ingesteld beroep en het resultaat van de behandeling daarvan. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten de informatie en de definitieve uitspraak in verband met een opgelegde strafrechtelijke sanctie ontvangen en doen toekomen aan de ESMA. De ESMA houdt, uitsluitend ten behoeve van uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten, een centrale database van de aan haar meegedeelde sancties bij. Die database is uitsluitend toegankelijk voor bevoegde autoriteiten en wordt bijgewerkt op basis van de door de bevoegde autoriteiten verstrekte informatie.

2.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat alle informatie die overeenkomstig dit artikel wordt bekendgemaakt, gedurende een periode van ten minste vijf jaar na de bekendmaking op hun officiële website blijft staan. De bekendgemaakte persoonsgegevens blijven niet langer op de officiële website van de bevoegde autoriteit staan dan nodig is overeenkomstig de toepasselijke regels voor gegevensbescherming.

Artikel 63

Sancties wegens inbreuken

1.   Dit artikel is van toepassing op de volgende bepalingen van deze verordening:

a)

het verrichten van in de afdelingen A, B en C van de bijlage bedoelde diensten in strijd met de artikelen 16, 25 en 54;

b)

het verkrijgen van de uit hoofde van de artikelen 16 en 54 vereiste vergunningen door het afleggen van valse verklaringen of op andere onrechtmatige wijze als bepaald in artikel 20, lid 1, onder b), en in artikel 57, lid 1, onder b);

c)

verzuim van CSD’s het vereiste kapitaal aan te houden, dus in strijd met artikel 47, lid 1;

d)

verzuim van CSD’s de organisatorische vereisten na te leven, dus in strijd met de artikelen 26 tot en met 30;

e)

verzuim van CSD’s de bedrijfvoeringsregels na te leven, dus in strijd met de artikelen 32 tot en met 35;

f)

verzuim van CSD’s de vereisten voor CSD-diensten na te leven, dus in strijd met de artikelen 37 tot en met 41;

g)

verzuim van CSD’s de prudentiële vereisten na te leven, dus in strijd met de artikelen 43 tot en met 47;

h)

verzuim van CSD’s de vereisten voor CSD-koppelingen na te leven, dus in strijd met artikel 48;

i)

onterecht weigeren door CSD’s van verschillende soorten toegang, dus in strijd met de artikelen 49 tot en met 53;

j)

verzuim van aangewezen kredietinstellingen de specifieke prudentiële vereisten in verband met kredietrisico’s na te leven, dus in strijd met artikel 59, lid 3;

k)

verzuim van aangewezen kredietinstellingen de specifieke prudentiële vereisten in verband met liquiditeitsrisico’s na te leven, dus in strijd met artikel 59, lid 4.

2.   Onverminderd de toezichtsbevoegdheden van de bevoegde autoriteiten, hebben, bij een in dit artikel bedoelde inbreuk, de bevoegde autoriteiten conform het nationale recht de bevoegdheid om ten minste de volgende administratieve sancties en andere maatregelen op te leggen:

a)

een publieke verklaring waarin de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon en de aard van de inbreuk worden vermeld, overeenkomstig artikel 62;

b)

een bevel waarbij de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon wordt gelast de gedraging te staken en af te zien van herhaling van die gedraging;

c)

intrekking van de uit hoofde van artikel 16 of 54 verleende vergunningen, overeenkomstig artikel 20 of 57;

d)

een tijdelijk of, bij ernstige inbreuken, permanent verbod voor een lid van het leidinggevend orgaan van de instelling of enig andere natuurlijke persoon die voor de inbreuk verantwoordelijk wordt gehouden, om leidinggevende functies in de instelling te bekleden;

e)

maximale administratieve geldelijke sancties van ten minste tweemaal het bedrag van de ten gevolge van de inbreuk behaalde winst, indien dat bedrag kan worden vastgesteld;

f)

indien het een natuurlijke persoon betreft, maximale administratieve geldelijke sancties van ten minste 5 miljoen EUR of, in de lidstaten die niet de euro als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale valuta op de datum waarop deze verordening wordt vastgesteld;

g)

in het geval van een rechtspersoon, maximale administratieve geldelijke sancties van ten minste 20 miljoen EUR of 10 % van de totale jaaromzet van de rechtspersoon in het voorgaande boekjaar volgens de meest recente jaarrekening die door het leidinggevend orgaan is goedgekeurd; indien de rechtspersoon een moederonderneming is of een dochteronderneming van de moederonderneming die overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, is de toepasselijke totale jaaromzet gelijk aan de totale jaaromzet of de overeenkomstig de toepasselijke jaarrekeningenrichtlijnen daarmee corresponderende soort inkomsten volgens de meest recente door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening.

3.   De bevoegde autoriteiten kunnen andere dan de in lid 2 bedoelde sanctiebevoegdheden hebben en voor de administratieve geldelijke sancties hogere niveaus vaststellen dan de in dat lid vastgestelde sancties.

Artikel 64

Effectieve toepassing van sancties

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij het bepalen van het soort en het niveau van de administratieve sancties of andere maatregelen, met alle relevante omstandigheden rekening houden, in voorkomend geval daaronder begrepen:

a)

de ernst en de duur van de inbreuk;

b)

de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon;

c)

de financiële draagkracht van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon, bijvoorbeeld zoals deze blijkt uit de totale omzet van de verantwoordelijke rechtspersoon of het jaarinkomen van de verantwoordelijke natuurlijke persoon;

d)

de grootte van de door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon behaalde winsten, vermeden verliezen of de verliezen voor derden ten gevolge van de inbreuk, voor zover die zijn vast te stellen;

e)

de mate van medewerking met de bevoegde autoriteit door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon, onverminderd de noodzaak te zorgen voor terugbetaling van de door die persoon behaalde winsten of vermeden verliezen;

f)

eerdere inbreuken door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon.

Artikel 65

Melding van inbreuken

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten effectieve mechanismen instellen om te stimuleren dat potentiële of feitelijke inbreuken op deze verordening aan hen worden gemeld.

2.   De in lid 1 bedoelde mechanismen omvatten ten minste:

a)

specifieke procedures voor de ontvangst van meldingen inzake potentiële of feitelijke inbreuken en de follow-up daarvan, met inbegrip van het instellen van veilige communicatiekanalen voor dergelijke meldingen;

b)

passende bescherming voor werknemers van instellingen die potentiële of feitelijke inbreuken melden welke in de instelling zijn gepleegd, tegen ten minste vergelding, discriminatie of andere soorten oneerlijke behandeling;

c)

bescherming van de persoonsgegevens van zowel de persoon die de potentiële of feitelijke inbreuken meldt als de natuurlijke persoon die naar vermoed wordt voor een inbreuk verantwoordelijk zou zijn, conform de beginselen van Richtlijn 95/46/EG;

d)

bescherming, in elke fase van de procedure, van de identiteit van zowel de persoon die de inbreuken meldt, als de natuurlijke persoon die naar vermoed wordt voor een inbreuk verantwoordelijk zou zijn, tenzij openbaarmaking krachtens het nationale recht is vereist in het kader van verder onderzoek of een daarop volgende administratieve of gerechtelijke procedure.

3.   De lidstaten eisen dat de instellingen over passende procedures beschikken opdat hun werknemers in staat zijn inbreuken intern via een specifiek, onafhankelijk en zelfstandig kanaal te melden.

Dat kanaal kan ook worden ingericht via door de sociale partners getroffen regelingen. Dezelfde bescherming als bedoeld in lid 2, onder b), c) en d), is van toepassing.

Artikel 66

Recht van beroep

De lidstaten zorgen ervoor dat besluiten en maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden genomen, naar behoren gemotiveerd worden en dat daartegen beroep bij een rechtbank openstaat. Het recht beroep in te stellen bij een rechtbank geldt indien er geen besluit is genomen binnen zes maanden na indiening van een vergunningaanvraag die alle krachtens de geldende bepalingen vereiste gegevens bevat.

TITEL VI

DELEGATIE VAN BEVOEGDHEDEN, UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN, OVERGANGS-, WIJZIGINGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 67

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 2, lid 2, artikel 7, lid 14, en artikel 24, lid 7, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt voor onbepaalde tijd aan de Commissie toegekend met ingang van 17 september 2014.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 2, artikel 7, lid 14, en artikel 24, lid 7, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 2, lid 2, artikel 7, lid 14, en artikel 24, lid 7, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

Artikel 68

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Europees Comité voor het effectenbedrijf, dat is ingesteld bij Besluit 2001/528/EG van de Commissie (27). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 69

Overgangsbepalingen

1.   De bevoegde autoriteiten delen uiterlijk op 16 december 2014 aan de ESMA mee welke instellingen als CSD werkzaam zijn.

2.   CSD’s vragen alle voor de toepassing van deze verordening noodzakelijke vergunningen aan en melden de betrokken CSD-koppelingen aan binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van alle technische reguleringsnormen uit hoofde van de artikelen 17, 26, 45, 47 en 48, en, indien toepasselijk, de artikelen 55 en 59.

3.   CSD’s van derde landen die voornemens zijn hun diensten te verrichten op grond van artikel 25, vragen erkenning aan bij de ESMA binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van de technische reguleringsnormen uit hoofde van de artikelen 12, 17, 25, 26, 45, 47 en 48, en, indien toepasselijk, de artikelen 55 en 59 of, indien die later valt, na de datum van inwerkingtreding van het in artikel 25, lid 9, bedoelde uitvoeringsbesluit.

4.   In afwachting van het uit hoofde van deze verordening vast te stellen besluit betreffende de vergunning en de erkenning van CSD’s en hun activiteiten, met inbegrip van CSD-koppelingen, blijven de respectieve nationale regels inzake vergunning en erkenning van CSD’s van toepassing.

5.   De CSD’s die door de in artikel 1, lid 4, bedoelde entiteiten worden geëxploiteerd, voldoen uiterlijk één jaar na de datum van inwerkingtreding van de in lid 2 bedoelde technische reguleringsnormen aan de vereisten van deze verordening.

Artikel 70

Wijzigingen van Richtlijn 98/26/EG

Richtlijn 98/26/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2, onder a), eerste alinea, wordt het derde streepje vervangen door:

„—

die door de lidstaat waarvan het recht toepasselijk is, onverminderd strengere algemeen toepasselijke voorwaarden die door de nationale wet worden voorgeschreven, als systeem is aangemerkt en bij de Europese Autoriteit voor effecten en markten is aangemeld, nadat die lidstaat zich ervan heeft vergewist dat de regels van het systeem adequaat zijn.”.

2)

Aan artikel 11 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   Uiterlijk 18 maart 2015 stellen de lidstaten de maatregelen vast die noodzakelijk zijn om te voldoen aan artikel 2, eerste alinea, onder a), derde streepje, maken deze bekend en delen deze aan de Commissie mee.”.

Artikel 71

Wijzigingen van Richtlijn 2014/65/EU

Richtlijn 2014/65/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2, lid 1, wordt punt o) vervangen door:

„o)

CSD’s, behalve als voorzien in artikel 73 van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad (28).

(28)  Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1).”."

2)

Aan artikel 4, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

„64.   „centrale effectenbewaarinstelling” of „CSD”: een centrale effectenbewaarinstelling als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 909/2014.”.

3)

In bijlage I, Deel B, wordt punt 1) vervangen door:

„1.

Het bewaren en beheren van financiële instrumenten voor rekening van cliënten, met inbegrip van bewaarneming en daarmee samenhangende diensten zoals contanten- en/of zekerhedenbeheer en met uitsluiting van het verstrekken en aanhouden van effectenrekeningen bovenaan de houderschapsketen („centrale dienst voor het aanhouden van effectenrekeningen”), als bedoeld in punt 2 van afdeling A van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 909/2014.”.

Artikel 72

Wijziging van Verordening (EU) nr. 236/2012

Artikel 15 van Verordening (EU) nr. 236/2012 wordt geschrapt.

Artikel 73

Toepassing van Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014

CSD’s die overeenkomstig artikel 16 van deze verordening een vergunning hebben verkregen, hebben geen vergunning uit hoofde van Richtlijn 2014/65/EU nodig om de diensten te verrichten die uitdrukkelijk in de afdelingen A en B van de bijlage worden vermeld.

Indien een CSD die overeenkomstig artikel 16 van deze verordening een vergunning heeft verkregen, een of meer beleggingsactiviteiten verricht naast het verrichten van uitdrukkelijk in de afdelingen A en B van de bijlage vermelde diensten, zijn Richtlijn 2014/65/EU, met uitzondering van de artikelen 5 tot en met 8, artikel 9, leden 1, 2, 4 en 6, en de artikelen 10 tot en met 13 en Verordening (EU) nr. 600/2014 van toepassing.

Artikel 74

Verslagen

1.   De ESMA dient, in samenwerking met de EBA en de bevoegde en de relevante autoriteiten, bij de Commissie jaarlijkse verslagen in waarin beoordelingen van tendensen, potentiële risico’s en zwakke plekken en, indien noodzakelijk, aanbevelingen voor preventieve of verhelpende maatregelen op de markten voor diensten die onder deze verordening vallen, worden verricht. Die verslagen omvatten ten minste een beoordeling van de volgende elementen:

a)

de afwikkelingsefficiëntie voor binnenlandse en grensoverschrijdende operaties voor elke lidstaat op basis van het aantal en het volume van mislukte afwikkelingsoperaties, het bedrag van de geldstraffen bedoeld in artikel 7, lid 2, het aantal en de volumes van de buy-intransacties bedoeld in artikel 7, leden 3 en 4, en alle andere relevante criteria;

b)

het passende karakter van de geldboetes voor mislukte afwikkelingsoperaties, in het bijzonder de behoefte aan extra flexibiliteit voor bij mislukte afwikkeling opgelegde sancties met betrekking tot niet-liquide financiële instrumenten bedoeld in artikel 7, lid 4;

c)

het meten van afwikkeling die niet in de door CSD’s geëxploiteerde effectenafwikkelingssystemen plaatsvindt, op basis van het aantal en het volume van transacties en alle andere relevante criteria, op basis van de uit hoofde van artikel 9 ontvangen informatie;

d)

de grensoverschrijdende verrichting van onder deze verordening vallende diensten, op basis van het aantal en de soorten CSD-koppelingen, het aantal buitenlandse deelnemers aan de door CSD’s geëxploiteerde effectenafwikkelingssystemen, het aantal en het volume van transacties waarbij die deelnemers betrokken zijn, het aantal buitenlandse uitgevende instellingen die hun effecten bij een CSD vastleggen overeenkomstig artikel 49 en enige andere relevante criteria;

e)

de behandeling van toegangsverzoeken als bedoeld in de artikelen 47, 52 en 53, om na te gaan waarom toegangsverzoeken van CSD’s, CTP’s en handelsplatforms, worden geweigerd, en hoe de geconstateerde risico’s in de toekomst kunnen worden beperkt teneinde toegangsverzoeken ingewilligd te krijgen, alsook van andere aanzienlijke belemmeringen van de mededinging in posttransactionele financiële diensten;

f)

de behandeling van de aanvragen die volgens de in artikel 23, leden 3 tot en met 7, en artikel 25, leden 4 tot en met 10, bedoelde procedures worden ingediend;

g)

indien toepasselijk, de bevindingen van de „peer review” voor grensoverschrijdend toezicht in artikel 24, lid 6, en de vraag of dergelijke peer reviews in de toekomst minder vaak zouden kunnen plaatsvinden, alsmede of uit die bevindingen een behoefte aan meer formele colleges van toezichthouders kan worden afgeleid;

h)

de toepassing van de regels van de lidstaten inzake burgerlijke aansprakelijkheid bij een verlies dat aan een CSD’s kan worden toegeschreven;

i)

de procedures en voorwaarden volgens welke CSD’s een vergunning hebben verkregen om kredietinstellingen aan te wijzen of zelf bancaire nevendiensten te verrichten overeenkomstig de artikelen 54 en 55, met inbegrip van een beoordeling van de gevolgen die dergelijk verrichten kan hebben op de financiële stabiliteit en de mededinging bij het verrichten van afwikkeling en bancaire nevendiensten in de Unie;

j)

de toepassing van de in artikel 38 bedoelde regels inzake de bescherming van effecten van deelnemers en die van hun cliënten, in het bijzonder de regels in artikel 38, lid 5;

k)

de toepassing van sancties en in het bijzonder de behoefte aan verdere harmonisatie van de administratieve sancties voor de inbreuk op de in deze verordening neergelegde voorschriften.

2.   De in lid 1 bedoelde verslagen betreffende een kalenderjaar worden uiterlijk op 30 april van het volgende kalenderjaar aan de Commissie toegezonden.

Artikel 75

Toetsing

Uiterlijk op 18 september 2019 toetst de Commissie deze verordening en stelt zij er een algemeen verslag over op. Dat verslag omvat in het bijzonder een beoordeling van de in artikel 74, lid 1, onder a) tot en met k), bedoelde kwesties, een beoordeling of er andere aanzienlijke belemmeringen van de mededinging in de onder deze verordening vallende financiële diensten zijn die onafdoende worden ondervangen en een beoordeling van de potentiële behoefte aan andere maatregelen om de gevolgen van het falen van CSD’s voor belastingbetalers te beperken. De Commissie legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en aan de Raad, samen met eventuele passende voorstellen.

Artikel 76

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Artikel 3, lid 1, is van toepassing vanaf 1 januari 2023 op effecten die zijn uitgegeven na die datum en vanaf 1 januari 2025 op alle effecten.

3.   Artikel 5, lid 2, is van toepassing vanaf 1 januari 2015.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid, is artikel 5, lid 2, in het geval van een handelsplatform dat toegang heeft tot een CSD als bedoeld in artikel 30, lid 5, van toepassing ten minste zes maanden voordat deze CSD haar activiteiten aan de toepasselijke publiekrechtelijke entiteit uitbesteedt, en in elk geval vanaf 1 januari 2016.

4.   De in artikel 6, leden 1 tot en met 4, bedoelde afwikkelingsdisciplinemaatregelen zijn van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de door de Commissie krachtens artikel 6, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling.

5.   De in artikel 7, leden 1 tot en met 13, bedoelde afwikkelingsdisciplinemaatregelen en de in artikel 72 neergelegde wijziging zijn van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de door de Commissie krachtens artikel 7, lid 15, vastgestelde gedelegeerde handeling.

Op een mtf die aan de in artikel 33, lid 3, van Richtlijn 2014/65/EU neergelegde criteria voldoet, is artikel 7, lid 3, tweede alinea, van deze verordening van toepassing:

a)

tot de definitieve beslissing over haar registratieaanvraag overeenkomstig artikel 33 van Richtlijn 2014/65/EU, of

b)

indien een mtf geen aanvraag tot registratie overeenkomstig artikel 33 van Richtlijn 2014/65/EU heeft ingediend, tot 13 juni 2017.

6.   De in artikel 9, lid 1, bedoelde verslagleggingsmaatregelen zijn van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de door de Commissie krachtens artikel 9, lid 3, aangenomen uitvoeringshandeling.

7.   Verwijzingen in deze verordening naar Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 worden vóór 3 januari 2017 gelezen als verwijzingen naar Richtlijn 2004/39/EG in overeenstemming met de concordantietabel in bijlage IV bij Richtlijn 2014/65/EU voor zover de concordantietabel bepalingen bevat die verwijzen naar Richtlijn 2004/39/EG.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juli 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

S. GOZI


(1)  PB C 310 van 13.10.2012, blz. 12.

(2)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 76.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 23 juli 2014.

(4)  Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45).

(5)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(6)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(7)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(8)  Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84).

(9)  Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (PB L 168 van 27.6.2002, blz. 43).

(10)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

(12)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(13)  Arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004 in zaak C-338/01, Commissie tegen Raad ([2004] I-04829).

(14)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(15)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(16)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(17)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(18)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(19)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(20)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(21)  Richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 98/26/EG, 2002/87/EG, 2003/6/EG, 2003/41/EG, 2003/71/EG, 2004/39/EG, 2004/109/EG, 2005/60/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/65/EG wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 120).

(22)  Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PB L 86 van 24.3.2012, blz. 1).

(23)  Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64).

(24)  Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).

(25)  Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).

(26)  Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PB L 214 van 4.8.2006, blz. 29).

(27)  Besluit 2001/528/EG van de Commissie van 6 juni 2001 tot instelling van het Europees Comité voor het effectenbedrijf (PB L 191 van 13.7.2001, blz. 45).


BIJLAGE

LIJST VAN DIENSTEN

AFDELING A

Kerndiensten van centrale effectenbewaarinstellingen

1.

Initiële vastlegging van effecten in een giraal systeem („notariële dienst”);

2.

Verstrekken en aanhouden van effectenrekeningen bovenaan de houderschapsketen („centrale dienst voor het aanhouden van effectenrekeningen”);

3.

Exploiteren van een effectenafwikkelingssysteem („afwikkelingsdienst”).

AFDELING B

Niet-bancaire nevendiensten van CSD’s die geen krediet- of liquiditeitsrisico inhouden

Door CSD’s verrichte diensten die bijdragen tot het vergroten van de veiligheid, efficiëntie en transparantie van de effectenmarkt, die onder meer, maar niet uitsluitend de onderstaande diensten kunnen omvatten:

1.

Diensten in verband met de afwikkelingsdienst, zoals:

a)

organiseren van een effectenuitleenmechanisme als agent onder deelnemers aan een effectenafwikkelingssysteem;

b)

verlenen van diensten voor zekerhedenbeheer als agent voor deelnemers aan een effectenafwikkelingssysteem;

c)

afwikkelingsmatching, instructierouting, transactiebevestiging, transactieverificatie.

2.

Diensten in verband met de notariële diensten en centrale diensten voor het aanhouden van effectenrekeningen, zoals:

a)

diensten in verband met aandeelhoudersregisters;

b)

het ondersteunen van de verwerking van beheersdaden („corporate actions”), met inbegrip van fiscale diensten, informatiediensten en diensten in verband met algemene vergaderingen;

c)

diensten in verband met nieuwe uitgiften, met inbegrip van de toewijzing en het beheer van ISIN-codes en soortgelijke codes;

d)

instructierouting en -verwerking, innen en verwerken van vergoedingen en daarmee verband houdende rapportage.

3.

Het instellen van CSD-koppelingen, het aanbieden, aanhouden of exploiteren van effectenrekeningen in verband met de afwikkelingsdienst, andere nevendiensten.

4.

Andere diensten, zoals:

a)

verlenen van algemene diensten voor zekerhedenbeheer als agent;

b)

rapportage uit hoofde van de regelgeving;

c)

verstrekken van informatie, gegevens en statistieken aan markt/censusbureaus of andere gouvernementele of intergouvernementele entiteiten;

d)

verlenen van IT-diensten.

AFDELING C

Bancaire nevendiensten

Bancaire diensten die rechtstreeks verband houden met de in de afdelingen A en B vermelde kern- of nevendiensten, zoals:

a)

verstrekken van kasrekeningen aan en het aanvaarden van deposito’s van deelnemers aan een effectenafwikkelingssysteem en houders van effectenrekeningen, in de zin van punt 1 van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU;

b)

verstrekken van geldkrediet tot uiterlijk de volgende werkdag, voorfinanciering van beheersdaden („corporate actions”) en uitlenen van effecten aan houders van effectenrekeningen, in de zin van punt 2 van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU;

c)

betalingsdiensten rond de verwerking van geld- en valutatransacties, in de zin van punt 4 van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU

d)

garanties en vastleggingen in verband met uitlening en lening van effecten, in de zin van punt 6 van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU

e)

kasverrichtingen rond buitenlandse valuta en overdraagbare effecten die verband houden met het langetermijnbeheer voor de deelnemers in de zin van punt 7, b) en e), van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU.