17.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/3


VERORDENING (EU) Nr. 390/2014 VAN DE RAAD

van 14 april 2014

tot vaststelling van het programma „Europa voor de burger” voor de periode 2014-2020

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 352,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, heeft iedere burger het recht aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen, en dienen de instellingen van de Unie de burgers en de representatieve organisaties de mogelijkheid te bieden hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden, alsook een open, transparante en regelmatige dialoog met representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld te voeren.

(2)

Met de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010„Europe 2020 — A strategy for smart, sustainable and inclusive growth”, streven de Unie en de lidstaten ernaar om de komende tien jaar te zorgen voor groei, werkgelegenheid, productiviteit en sociale cohesie.

(3)

Hoewel het burgerschap van de Unie met vastgelegde rechten objectief een meerwaarde biedt, weet de Unie niet altijd doeltreffend de aandacht te vestigen op het verband tussen haar beleid en de oplossing voor een breed scala aan economische en sociale problemen. Daardoor hebben de burgers niet altijd sterk het gevoel dat ze burgers van de Unie zijn, ondanks de indrukwekkende prestaties van de Unie op het gebied van vrede en stabiliteit in Europa, duurzame groei op de lange termijn, stabiele prijzen, een doelmatige consumenten- en milieubescherming en de bevordering van de grondrechten.

(4)

Om Europa dichter bij zijn burgers te brengen en deze in staat te stellen volledig deel te nemen aan de opbouw van een steeds hechtere Unie, zijn verscheidene acties en gecoördineerde inspanningen door middel van activiteiten op transnationaal en uniaal niveau vereist. Het Europees burgerinitiatief biedt een unieke gelegenheid om de burgers rechtstreeks te laten deelnemen aan de ontwikkeling van EU-wetgeving (3).

(5)

In Besluit nr. 1904/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) is een actieplan opgenomen, waarin wordt bevestigd dat een permanente dialoog met organisaties uit het maatschappelijk middenveld en met gemeenten moet worden gestimuleerd en dat de actieve betrokkenheid van de burgers moet worden ondersteund.

(6)

Uit het tussentijdse evaluatieverslag van het programma „Europa voor de burger” (2007-2013), een openbare onlineraadpleging en twee opeenvolgende informatiebijeenkomsten met belanghebbenden bleek dat het nieuwe programma door zowel organisaties uit het maatschappelijk middenveld als individuele deelnemers relevant wordt geacht en dat het zodanig moet worden opgezet dat het op organisatorisch niveau leidt tot capaciteitsopbouw en op individueel niveau tot een grotere belangstelling voor aangelegenheden van de Unie. Bij deze verordening moet derhalve een programma worden vastgesteld voor de periode 2014-2020.

(7)

Wat de onderwerpen van de projecten, de inpassing ervan in een lokaal en regionaal kader en de samenstelling van de groep belanghebbenden betreft, zijn krachtige synergieën met andere programma's van de Unie nodig, namelijk op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugdzaken, sport, cultuur en de audiovisuele sector, grondrechten en vrijheden, sociale inclusie, gendergelijkheid, discriminatiebestrijding, onderzoek en innovatie, de informatiemaatschappij, het uitbreidingsbeleid en het externe optreden van de Unie.

(8)

Om alle aspecten van het openbare leven kracht bij te zetten, dient het nieuwe programma een breed spectrum aan verschillende acties te bestrijken, waaronder burgerbijeenkomsten, contacten en discussies over burgerschapskwesties, evenementen op het niveau van de Unie, initiatieven om de kennis over en het stilstaan bij beslissende momenten in de Europese geschiedenis te bevorderen, initiatieven om Europese burgers, met name jongeren, bewust te maken van de geschiedenis van de Unie en van de werking van de instellingen van de Unie, en discussies over Europese beleidskwesties.

(9)

In de resolutie van het Europees Parlement van 2 april 2009 over Europees geweten en totalitarisme en in de conclusies van de Raad van 9-10 juni 2011 over de herinnering aan de misdaden van totalitaire regimes in Europa wordt benadrukt dat het belangrijk is om de herinnering aan het verleden levend te houden als middel om het verleden te verwerken en aan de toekomst te bouwen, en wordt gewezen op de waardevolle rol van de Unie bij het vergemakkelijken, delen en bevorderen van de collectieve herinnering aan deze misdaden. Derhalve dient ook rekening te worden gehouden met historische, culturele en interculturele aspecten en met de bestaande verbanden tussen gedenken en Europese identiteit.

(10)

Met de horizontale dimensie van dit programma dient ervoor te worden gezorgd dat resultaten nuttig kunnen worden toegepast en kunnen worden overgedragen met het oog op een krachtiger en duurzaam effect op lange termijn. Daartoe moet er een verband bestaan tussen de ontplooide activiteiten en de beleidsagenda van de Unie en moet aan deze activiteiten op passende wijze bekendheid worden gegeven.

(11)

Speciale aandacht dient te worden besteed aan een evenwichtige integratie en participatie van burgers en maatschappelijke organisaties uit alle lidstaten in transnationale projecten en activiteiten, met inachtneming van het meertalige karakter van de Unie en de noodzaak ondervertegenwoordigde groepen in te sluiten.

(12)

De toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten die profijt trekken van een pretoetredingsstrategie enerzijds en de EVA-landen die partij zijn bij de EER-overeenkomst anderzijds, worden erkend als mogelijke deelnemers aan de programma's van de Unie, krachtens de met hen gesloten overeenkomsten. Voorts komen landen en gebieden overzee voor deelname aan dit programma in aanmerking overeenkomstig Besluit 2001/822/EG van de Raad (5), als gewijzigd.

(13)

Het streven naar een stevige, duurzame democratie en een bloeiende civiele samenleving is gemeen aan dit programma en Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6). De Unie biedt de landen die onder het Europees nabuurschapsinstrument vallen een bevoorrechte relatie die stoelt op een wederzijdse naleving van gedeelde waarden en beginselen.

(14)

De middelen die in het kader van deze verordening voor communicatieacties zijn toegewezen, kunnen ook bijdragen aan institutionele communicatie over de beleidsprioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening.

(15)

Het programma moet regelmatig en op onafhankelijke wijze samen met de Commissie en de lidstaten worden gecontroleerd en geëvalueerd, zodat de aanpassingen kunnen worden aangebracht die nodig zijn om de maatregelen naar behoren uit te voeren.

(16)

De financiële belangen van de Unie dienen gedurende de gehele uitgavencyclus te worden beschermd door evenredige maatregelen, waaronder de voorkoming en opsporing van en het onderzoek naar onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, zo nodig, administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (hierna het „Financieel Reglement”) (7) en gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (8).

(17)

De voorkeur dient uit te gaan naar subsidies voor projecten, ongeacht hun omvang, maar met een grote impact, met name wanneer die rechtstreeks verband houden met beleid van de Unie, zodat wordt bijgedragen aan de vormgeving van de beleidsagenda van de Unie. Bovendien dient de uitvoering van dit programma, ingevolge het beginsel van goed financieel beheer, verder te worden vereenvoudigd door gebruikmaking van forfaitaire bedragen, forfaitaire financiering en de toepassing van tarieven op grond van eenheidskosten.

(18)

Teneinde de continuïteit in de door dit programma te bestrijken financieringssteun te waarborgen, dient deze verordening van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2014. Gezien de urgentie dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden.

(19)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk bijdragen aan het inzicht van de burgers in de Unie, haar geschiedenis en diversiteit, bevorderen van Europees burgerschap en verbeteren van de omstandigheden voor hun democratische en burgerparticipatie, onvoldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en zij derhalve, vanwege de transnationale en multilaterale aard van het programma Europa voor de burger, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen treffen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, zoals bepaald in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(20)

Er wordt in deze verordening voor de gehele duur van het programma een financieel referentiebedrag voor het programma opgenomen, als bedoeld in punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer (9); zulks laat de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde begrotingsbevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad onverlet.

(21)

In deze verordening dienen overgangsmaatregelen te worden opgenomen zodat toezicht kan worden uitgeoefend op acties die overeenkomstig Besluit nr. 1904/2006/EG vóór 31 december 2013 zijn aangevangen.

(22)

Om te zorgen voor uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening, dienen aan de Commissie binnen de werkingssfeer en de doelstellingen van het programma uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend. Deze bevoegdheden dienen te worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en reikwijdte van het programma

1.   Bij deze verordening wordt het programma „Europa voor de burger” (hierna „het programma”) vastgesteld voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

2.   In het kader van het algehele streven de Unie dichter bij de burger te brengen zijn de algemene doelstellingen van het programma als volgt:

a)

bijdragen aan het inzicht van de burgers in de Unie, haar geschiedenis en haar diversiteit;

b)

bevorderen van het Europese burgerschap en verbeteren van de omstandigheden voor democratische en burgerparticipatie op het niveau van de Unie.

Artikel 2

Specifieke doelstellingen van het programma

Het programma heeft de volgende specifieke doelstellingen, die worden uitgevoerd door middel van acties op transnationaal niveau of acties met een Europese dimensie:

a)

bewustmaking ten aanzien van het gedenken, de gemeenschappelijke geschiedenis en waarden van de Unie, en het doel van de Unie om vrede, haar waarden en het welzijn van de volkeren te bevorderen door het stimuleren van debat, reflectie en netwerkvorming;

b)

aanmoediging van democratische en burgerparticipatie op het niveau van de Unie door het inzicht van burgers in de beleidsvorming van de Unie te ontwikkelen en door de mogelijkheden tot maatschappelijke en interculturele betrokkenheid en vrijwilligersactiviteiten op het niveau van de Unie te bevorderen.

Artikel 3

Structuur van het programma en ondersteunde acties

1.   Het programma, dat Europees burgerschap stimuleert volgens de algemene doelstellingen van artikel 1, lid 2, bestaat uit de volgende twee onderdelen:

a)

„Europees gedenken”;

b)

„democratische betrokkenheid en burgerparticipatie”.

De twee onderdelen worden aangevuld met horizontale acties om de projectresultaten te analyseren, te verspreiden en te gebruiken (valorisatieacties).

2.   Om deze doelstellingen te verwezenlijken, financiert het programma onder andere de volgende soorten acties, die op transnationaal niveau of met een Europese dimensie worden uitgevoerd:

a)

activiteiten gericht op van elkaar leren en samenwerking, zoals:

ontmoetingen van burgers, jumelage, netwerken van partnersteden;

projecten in transnationale partnerschappen met inbreng van verschillende soorten belanghebbenden als bedoeld in artikel 6;

herdenkingsprojecten met een Europese dimensie;

uitwisselingen, onder meer met gebruik van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) en/of sociale media;

b)

structurele ondersteuning van organisaties, zoals:

organen die een doelstelling van algemeen Uniebelang nastreven als omschreven in artikel 177 van Verordening (EU) nr. 1268/2012;

contactpunten van Europa voor de burger;

c)

analytische activiteiten op het niveau van de Unie, zoals:

specifieke studies over kwesties in verband met de doelstellingen van het programma;

d)

bewustmakings- en verspreidingsactiviteiten bedoeld om de uitkomsten van de ondersteunde initiatieven te gebruiken en verder te valoriseren en goede praktijken voor het voetlicht te brengen, zoals:

Unie-evenementen als conferenties, herdenkingen en prijsuitreikingen;

intercollegiale toetsingen, deskundigenvergaderingen en studiebijeenkomsten.

3.   De initiatieven in verband met de in lid 2 bedoelde acties worden omschreven in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 4

Maatregelen van de Unie

1.   Maatregelen kunnen de vorm aannemen van subsidies of overheidsopdrachten afkomstig van de Unie.

2.   Subsidies van de Unie kunnen worden uitgekeerd in de vorm van exploitatiesubsidies of subsidies voor acties.

3.   Overheidsopdrachten hebben betrekking op de aankoop van diensten, zoals voor het organiseren van evenementen, studies en onderzoek, informatie en verspreidingshulpmiddelen, toezicht en evaluatie.

Artikel 5

Deelname aan het programma

Het programma staat open voor deelname van de volgende landen:

a)

de lidstaten;

b)

de toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor de deelname van die landen aan programma's van de Unie, die zijn vastgesteld in de respectieve raamovereenkomsten, besluiten van de Associatieraad of soortgelijke overeenkomsten;

c)

de EVA-landen die partij zijn bij de EER-overeenkomst, krachtens die overeenkomst.

Artikel 6

Toegang tot het programma

Het programma staat open voor alle belanghebbenden die het Europese burgerschap en de Europese integratie bevorderen, in het bijzonder lokale en regionale overheden en organisaties, jumelagecomités, Europese organisaties die onderzoek naar overheidsbeleid verrichten (denktanks), maatschappelijke organisaties (zoals organisaties van overlevenden) en culturele, jeugd-, onderwijs en onderzoeksinstellingen.

Artikel 7

Samenwerking met internationale organisaties

Het programma omvat mogelijk gezamenlijke activiteiten op zijn werkterrein met relevante internationale organisaties als de Raad van Europa en Unesco, zulks op grond van gezamenlijke bijdragen en overeenkomstig het Financieel Reglement.

Artikel 8

Uitvoering van het programma

1.   De Commissie voert het programma uit in overeenstemming met het Financieel Reglement.

2.   Voor de uitvoering van het programma stelt de Commissie jaarlijkse werkprogramma's vast in de vorm van uitvoeringshandelingen, overeenkomstig de in artikel 9, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. In het jaarlijks werkprogramma zijn de doelstellingen vastgelegd, alsmede de verwachte resultaten, de uitvoeringsmethode en het totale bedrag van het financieringsplan. De werkprogramma's bevatten ook een beschrijving van de te financieren acties, alsmede een indicatie van het voor elke actie toegewezen bedrag en een indicatief tijdschema voor de uitvoering. Zij omvatten de prioriteiten, de belangrijkste beoordelingscriteria en het maximale cofinancieringspercentage voor de subsidies.

Artikel 9

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 10

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie onderhoudt een regelmatige dialoog met de begunstigden van het programma en met relevante partners en deskundigen.

Artikel 11

Samenhang met andere instrumenten van de Unie

De Commissie zorgt voor de samenhang en de complementariteit van het programma met instrumenten op andere actiegebieden van de Unie, met name onderwijs, beroepsopleiding, jeugdzaken, sport, cultuur en de audiovisuele sector, grondrechten en vrijheden, sociale inclusie, gendergelijkheid, discriminatiebestrijding, onderzoek en innovatie, de informatiemaatschappij, de uitbreiding en het externe optreden van de Unie.

Artikel 12

Begroting

1.   Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van dit programma voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 bedraagt 185 468 000 EUR.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

3.   De middelen die in het kader van deze verordening voor communicatieacties zijn toegewezen, kunnen ook naar verhouding bijdragen tot het bekostigen van de institutionele communicatie over de beleidsprioriteiten van de Europese Unie, voor zover zij verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening.

Artikel 13

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie ziet erop toe dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie met de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van het programma middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad (11) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 (12), onderzoeken verrichten, waaronder controles en verificaties ter plaatse bij de direct of indirect bij de financiering betrokken economische subjecten, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een uit hoofde van het programma gefinancierd contract, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten die voortvloeien uit de uitvoering van deze verordening, bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk machtigen om binnen hun respectieve bevoegdheden dergelijke audits en onderzoeken te verrichten.

Artikel 14

Communicatie

De Commissie verstrekt de lidstaten informatie over de projecten die financiering van de Unie hebben gekregen, door hun de selectiebesluiten, binnen twee weken na de aanneming ervan, toe te zenden.

Artikel 15

Monitoring en evaluatie

1.   De Commissie zorgt er aan de hand van prestatie-indicatoren voor dat het programma regelmatig aan zijn doelstellingen wordt getoetst. De resultaten van het proces van monitoring en evaluatie worden bij de uitvoering van het programma benut. In het kader van het toezicht worden met name de in lid 4, onder a) en c), vermelde verslagen opgesteld.

Indien relevant, worden indicatoren opgesplitst naar gender en leeftijd.

2.   Wat de in artikel 2 bedoelde specifieke doelstellingen betreft, wordt vooruitgang gemeten aan de hand van de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde indicatoren.

3.   De Commissie zorgt voor een regelmatige, externe en onafhankelijke evaluatie van het programma en brengt regelmatig verslag uit aan het Europees Parlement.

4.   De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's de volgende documenten in:

a)

uiterlijk 31 december 2017 een tussentijds evaluatieverslag over de verkregen resultaten en over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het programma;

b)

uiterlijk 31 december 2018 een mededeling over de voortzetting van het programma;

c)

uiterlijk 1 juli 2023 een evaluatie achteraf.

Artikel 16

Overgangsbepaling

Besluit nr. 1904/2006/EG wordt met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken.

Voor in het kader van Besluit nr. 1904/2006/EG vóór 31 december 2013 aangevangen acties blijft dat besluit van toepassing totdat deze acties zijn voltooid.

Overeenkomstig artikel 21 van het Financieel Reglement kunnen kredieten die overeenkomen met bestemmingsontvangsten en die voortvloeien uit de terugbetaling van ten onrechte uitgekeerde bedragen overeenkomstig Besluit nr. 1904/2006/EG, ter beschikking van het programma worden gesteld.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 14 april 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

A. TSAFTARIS


(1)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 122.

(2)  PB C 277 van 13.9.2012, blz. 43.

(3)  Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PB L 65 van 11.3.2011, blz. 1).

(4)  Besluit nr. 1904/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling voor de periode 2007-2013 van het programma Europa voor de burger ter bevordering van een actief Europees burgerschap (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 32).

(5)  Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap („LGO-besluit”) (PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 27).

(7)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(8)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(9)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(11)  Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1).

(12)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE

I.   BESCHRIJVING VAN INITIATIEVEN

Aanvullende informatie over de toegang tot het programma

ONDERDEEL 1: Europees gedenken

Ondersteund worden activiteiten die uitnodigen tot reflectie over de Europese culturele diversiteit en de gemeenschappelijke waarden in de ruimste zin, met inachtneming van gendergelijkheid. Er kunnen middelen worden vrijgemaakt voor initiatieven die betrekking hebben op de oorzaken van totalitaire regimes in de moderne Europese geschiedenis (in het bijzonder, maar niet uitsluitend, het nazisme, dat tot de holocaust leidde, fascisme, stalinisme en andere totalitaire communistische regimes) en ter herdenking van de slachtoffers van hun misdaden. Het onderdeel kan ook activiteiten omvatten betreffende andere beslissende momenten en ijkpunten in de recente Europese geschiedenis. In het bijzonder wordt de voorkeur gegeven aan acties ter bevordering van verdraagzaamheid, wederzijds begrip, interculturele dialoog en verzoening, als middel om het verleden te verwerken en aan de toekomst te bouwen, met name gericht op de jongere generatie.

Naar verwachting zal ongeveer 20 % van de totale begroting van het programma aan dit onderdeel worden besteed.

ONDERDEEL 2: Democratische betrokkenheid en burgerparticipatie

Ondersteund worden activiteiten die burgerparticipatie in de ruimste zin omvatten, met speciale aandacht voor het structureren van methoden waarmee kan worden bewerkstelligd dat de gefinancierde activiteiten een blijvend effect sorteren.

De voorkeur gaat uit naar initiatieven en projecten die verband houden met de politieke agenda van de Unie.

Dit onderdeel kan ook projecten en initiatieven omvatten waarmee wederzijds begrip, interculturele dialoog, solidariteit, maatschappelijke betrokkenheid en vrijwilligerswerk op het niveau van de Unie worden bevorderd.

Er moet nog veel worden gedaan om het aandeel van jongeren in het democratisch bestel en van vrouwen in de politieke en economische besluitvorming te vergroten. Hun stem moet beter worden gehoord en in acht worden genomen door beleidsmakers die met hun besluiten het leven van de burgers beïnvloeden.

Naar verwachting zal ongeveer 60 % van de totale begroting van het programma aan dit onderdeel worden besteed.

HORIZONTALE ACTIE: Valorisatie

Deze actie wordt vastgesteld voor het gehele programma en kan zowel op onderdeel 1 als op onderdeel 2 van toepassing zijn.

Zij zal initiatieven ondersteunen die de overdraagbaarheid van resultaten bevorderen en ervoor zorgen dat investeringen beter renderen en dat meer lering uit ervaring wordt getrokken. De bestaansreden voor deze actie is de verdere valorisatie en het gebruik van de resultaten van de initiatieven die zijn opgezet om duurzaamheid op lange termijn te stimuleren.

Het omvat „capaciteitsopbouw” — de ontwikkeling van ondersteunende maatregelen om beste praktijken uit te wisselen, ervaringen van belanghebbenden op lokaal en regionaal niveau, met inbegrip van overheden, te bundelen en nieuwe vaardigheden te ontwikkelen, bijvoorbeeld door middel van opleiding. Dit kan uitwisselingen tussen vakgenoten en opleidingen voor opleiders omvatten, alsmede bijvoorbeeld de ontwikkeling van ICT-instrumenten die informatie verstrekken over organisaties en projecten die door het programma worden gefinancierd.

Naar verwachting zal ongeveer 10 % van de totale begroting van het programma aan dit onderdeel worden besteed.

II.   BEHEER VAN HET PROGRAMMA

Het programma stoelt op het beginsel van meerjarige partnerschappen die op grond van overeengekomen doelstellingen zijn aangegaan en het bouwt voort op analyse van de resultaten, zodat zowel het maatschappelijk middenveld als de Unie er wederzijds voordeel uit haalt.

Over het algemeen zal de voorkeur uitgaan naar subsidies voor projecten, ongeacht hun omvang, maar met een grote impact, met name wanneer die rechtstreeks verband houden met beleid van de Unie, zodat wordt bijgedragen aan de vormgeving van de beleidsagenda van de Unie. In de mate van het mogelijke wordt rekening gehouden met geografisch evenwicht.

Het programma en de meeste acties kunnen centraal door een uitvoerend agentschap worden beheerd.

Alle acties zullen transnationaal worden uitgevoerd of moeten een Europese dimensie hebben. De mobiliteit van burgers en de uitwisseling van ideeën in de Unie zullen erdoor worden bevorderd.

Netwerkvorming en een gerichtheid op multiplicatoreffecten, waaronder gebruikmaking van geavanceerde ICT en sociale media, met name om de jongere generatie te bereiken, zullen belangrijk zijn en tot uiting komen in de soorten activiteiten en in de betrokken organisaties. Interactie en synergie tussen de diverse soorten belanghebbenden die bij het programma zijn betrokken, zullen sterk worden bevorderd.

Met het programmabudget kunnen ook uitgaven worden gedekt die verband houden met activiteiten op het gebied van voorbereiding, follow-up, toezicht, audit en evaluatie, die van direct belang zijn voor het beheer van het programma en de verwezenlijking van de programmadoelstellingen, met name studies, bijeenkomsten, voorlichtings- en publicatieactiviteiten, uitgaven die verband houden met de IT-netwerken voor informatie-uitwisseling en andere uitgaven voor administratieve of technische ondersteuning waartoe de Commissie met het oog op het programmabeheer kan beslissen.

De algemene administratieve uitgaven ten behoeve van het programma moeten in verhouding staan tot de taken die met het programma worden vervuld.

De Commissie kan waar nodig voorlichtings-, publicatie en verspreidingsactiviteiten ontplooien om ervoor te zorgen dat de activiteiten die door het programma worden ondersteund, in brede kring bekend raken en veel effect sorteren.

Met de toegewezen financiële middelen kan ook de institutionele communicatie over de beleidsprioriteiten van de Unie worden gedekt.

Naar verwachting zal ongeveer 10 % van de totale begroting van het programma aan het programmabeheer worden besteed.

III.   MONITORING

De specifieke doelstellingen in artikel 2 beschrijven de resultaten die het programma nastreeft. De vooruitgang zal worden gemeten aan de hand van prestatie-indicatoren, zoals:

Specifieke doelstelling nr. 1: bewustmaking ten aanzien van het gedenken, de gemeenschappelijke geschiedenis en waarden van de Unie, en het doel van de Unie om vrede, haar waarden en het welzijn van de volkeren te bevorderen door het stimuleren van debat, reflectie en netwerkvorming.

Prestatie-indicatoren:

aantal direct betrokken deelnemers;

aantal indirect door het programma bereikte personen;

aantal projecten;

kwaliteit van de aanvragen voor projecten en de vraag hoe de resultaten van de geselecteerde projecten kunnen worden gebruikt/overgedragen;

percentage eerste aanvragers.

Specifieke doelstelling nr. 2: democratische en burgerparticipatie op het niveau van de Unie aanmoedigen door het inzicht van de burgers in het besluitvormingsproces van de Unie te ontwikkelen en door mogelijkheden tot maatschappelijke en interculturele betrokkenheid en vrijwilligerswerk op het niveau van de Unie te bevorderen.

Prestatie-indicatoren:

aantal direct betrokken deelnemers;

aantal indirect door het programma bereikte personen;

aantal deelnemende organisaties;

de perceptie van de Unie en haar instellingen door de begunstigden;

kwaliteit van de aanvragen voor projecten;

percentage eerste aanvragers;

aantal transnationale partnerschappen, met inbegrip van de verschillende soorten belanghebbenden;

aantal netwerken van partnersteden;

aantal en kwaliteit van de beleidsinitiatieven die een follow-up zijn van activiteiten die door het programma op lokaal of Europees niveau worden ondersteund;

geografische dekking van de activiteiten:

i)

vergelijking tussen het percentage projecten dat door één lidstaat als leidende partner is ingediend en het percentage van zijn bevolking ten opzichte van de totale bevolking van de Unie;

ii)

vergelijking tussen het percentage projecten dat per lidstaat als leidende partner is ingediend en het percentage van zijn bevolking ten opzichte van de totale bevolking van de Unie;

iii)

vergelijking tussen het percentage projecten dat door één lidstaat als leidende partner of co-partner is ingediend en het percentage van zijn bevolking ten opzichte van de totale bevolking van de Unie;

iv)

vergelijking tussen het percentage projecten dat per lidstaat als leidende partner of co-partner is ingediend en het percentage van zijn bevolking ten opzichte van de totale bevolking van de Unie.

IV.   CONTROLES EN AUDITS

Voor de krachtens deze verordening geselecteerde projecten zal een systeem van steekproefsgewijze audits worden ingesteld.

De subsidieontvanger moet alle bewijsstukken van uitgaven gedurende vijf jaar na de laatste betaling ter beschikking van de Commissie houden. De subsidieontvanger moet ervoor zorgen dat eventuele bewijsstukken in het bezit van partners of leden ter beschikking van de Commissie worden gesteld.