15.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/95


VERORDENING (EU) Nr. 236/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2014

tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 209, lid 1, en artikel 212, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van de wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie dient een alomvattende reeks instrumenten ter financiering van extern optreden vast te stellen die een breed beleidsspectrum met betrekking tot dat optreden bestrijkt, en voor de tenuitvoerlegging waarvan specifieke gemeenschappelijke voorschriften en procedures vereist zijn. Die instrumenten ter financiering van extern optreden voor de periode van 2014 tot en met 2020 zijn de volgende: het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (Development Cooperation Instrument — DCI), zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad (3), het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (European Instrument for Democracy and Human Rights — EIDHR), zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 235/2014 van het Europees Parlement en de Raad (4), het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI), zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad (5), het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 230/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6), het Instrument voor pretoetredingssteun (IPA II), zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad (7) en het Partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 234/2014 van het Europees Parlement en de Raad (8) (hierna gezamenlijk „de Instrumenten” of afzonderlijk „het Instrument” genoemd).

(2)

De gemeenschappelijke voorschriften en procedures dienen in overeenstemming te zijn met de financiële voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie, die zijn vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (9), met inbegrip van de door de Commissie vastgestelde voorschriften ter uitvoering van die verordening (10).

(3)

Voor de Instrumenten geldt over het algemeen dat bij de uit hoofde ervan gefinancierde acties wordt uitgegaan van een meerjarige indicatieve programmering, waarin het kader wordt gegeven voor de vaststelling van financieringsbesluiten overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, en overeenkomstig de procedures van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(4)

De financieringsbesluiten dienen de vorm aan te nemen van jaarlijkse of meerjarige actieprogramma's en van afzonderlijke maatregelen wanneer de planning van de meerjarige indicatieve programmering wordt gevolgd, van bijzondere maatregelen indien zulks vereist is als gevolg van onvoorziene, naar behoren gemotiveerde behoeften of omstandigheden, en van steunmaatregelen. Steunmaatregelen kunnen worden vastgesteld als onderdeel van een jaarlijks of meerjarig actieprogramma of buiten het kader van indicatieve programmeringsdocumenten.

(5)

In een bijlage bij de financieringsbesluiten moet een beschrijving worden opgenomen van elke actie, met opgave van doelstellingen, hoofdactiviteiten, verwachte resultaten, wijzen van tenuitvoerlegging, begroting en indicatief tijdschema, ermee verband houdende steunmaatregelen en regelingen voor toezicht op de prestaties, en deze besluiten moeten worden goedgekeurd volgens de procedures van Verordening (EU) nr. 182/2011.

(6)

Gezien de aard van de uitvoeringshandelingen, die de beleidsprogrammering of de financiële uitvoering betreffen, in het bijzonder wat de gevolgen ervan voor de begroting betreft, dient voor de vaststelling ervan de onderzoeksprocedure te worden toegepast, behalve voor afzonderlijke en bijzondere maatregelen onder vooraf bepaalde drempelwaarden. De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de noodzaak aan een snelle respons van de Unie, om dwingende redenen van urgentie vereist is. Het Europees Parlement moet daarover naar behoren worden geïnformeerd, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) nr. 182/2011.

(7)

Wanneer, bij de tenuitvoerlegging van de Instrumenten, het beheer van een maatregel is toevertrouwd aan een financiële tussenpersoon, dient het besluit van de Commissie in het bijzonder bepalingen te bevatten betreffende risicodeling, transparantie, bezoldiging van de met de uitvoering belaste financiële tussenpersoon, gebruik en gedeeltelijk hergebruik, van middelen en van eventuele winsten, en de rapportageverplichtingen en controlemechanismen, waarbij rekening wordt gehouden met de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(8)

De Unie moet ervoor zorgen dat de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden gebruikt voor een zo groot mogelijk effect van haar externe optreden. Dat moet worden bereikt door middel van samenhang en complementariteit tussen de instrumenten van de Unie voor extern optreden, en door middel van het tot stand brengen van synergieën tussen de Instrumenten en andere beleidsonderdelen van de Unie. Dit moet leiden tot wederzijdse versterking van de programma's die uit die Instrumenten voortkomen, en, waar passend, het gebruik van financieringsinstrumenten met een hefboomeffect.

(9)

Krachtens artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), moet het internationale optreden van de Unie berusten op de beginselen die aan de oprichting, de ontwikkeling en de uitbreiding van de Unie ten grondslag liggen en die zij tracht wereldwijd te verspreiden, met name de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht.

(10)

In overeenstemming met de toezeggingen van de Unie tijdens het 3e en 4e forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp (Accra 2008 en Busan 2011), en met de aanbeveling van de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling („OESO/DAC”) over het vrijmaken van officiële ontwikkelingshulp (Official Development Assistance — ODA) voor de minst ontwikkelde landen en arme landen met hoge schulden, moet de Commissie zoveel mogelijk hulp van de Unie vrijmaken, onder meer voor innovatieve financieringsmechanismen, en bevorderen dat entiteiten uit partnerlanden deelnemen aan toekenningsprocedures voor opdrachten.

(11)

Om de zichtbaarheid te waarborgen van de bijstand van de Unie aan de burgers van de begunstigde landen en de burgers van de Unie, moet er, waar nodig, met adequate middelen gericht worden gecommuniceerd en geïnformeerd.

(12)

Het externe optreden van de Unie krachtens de Instrumenten moet bijdragen aan duidelijke resultaten (in termen van opbrengsten, uitkomsten en effecten) in landen die externe financiële bijstand van de Unie krijgen. Wanneer dat gewenst en mogelijk is, moeten de resultaten van het externe optreden van de Unie en de efficiëntie van een bepaald Instrument gecontroleerd en beoordeeld worden aan de hand van reeds gedefinieerde, duidelijke, transparante en, waar passend, specifiek op een land gerichte en meetbare indicatoren, afgestemd op de kenmerken en doelstellingen van het desbetreffende Instrument.

(13)

De financiële belangen van de Unie dienen gedurende de gehele uitgavencyclus te worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoeken van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, sancties. Deze maatregelen dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke overeenkomsten met internationale organisaties en derde landen.

(14)

Er dienen bepalingen te worden vastgesteld inzake de financieringsmethoden, de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de voorschriften inzake nationaliteit en oorsprong, de evaluatie van acties, rapportage en beoordeling, en de evaluatie van de Instrumenten.

(15)

Onverminderd de samenwerkingsmechanismen die met organisaties van het maatschappelijk middenveld op alle niveaus zijn ontwikkeld overeenkomstig artikel 11 VEU, spelen belanghebbenden van begunstigde landen, onder meer organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke autoriteiten, een prominente rol wat betreft het externe beleid van de Unie. Tijdens het uitvoeringsproces, meer bepaald tijdens de voorbereiding en uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van de krachtens deze verordening genomen maatregelen, is het belangrijk hen naar behoren te raadplegen zodat zij in dat proces een rol van betekenis spelen, alsook voldoende rekening te houden met hun specifieke kenmerken.

(16)

Overeenkomstig artikel 208, artikel 209, lid 3, en artikel 212 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en onder de voorwaarden als vastgelegd in het Statuut van de Europese Investeringsbank (EIB) en in Besluit nr. 1080/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12) draagt de EIB bij aan de tenuitvoerlegging van de maatregelen die noodzakelijk zijn om de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid en van andere externe beleidsterreinen van de Unie, te realiseren, en zorgt zij in haar optreden voor complementariteit met de instrumenten van de Unie voor extern optreden. De gelegenheid moet worden aangegrepen om de financiering door de EIB te combineren met de begrotingsmiddelen van de Unie. Bij de programmering van de Unie wordt de EIB waar passend geraadpleegd in de loop van het proces.

(17)

Voor de tenuitvoerlegging werken internationale organisaties en ontwikkelingsagentschappen gewoonlijk met non-profitorganisaties waaraan zij taken tot uitvoering van de begroting kunnen toevertrouwen in naar behoren gemotiveerde gevallen. In afwijking van artikel 58, lid 1, onder c), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, moet deze verordening erin voorzien dat het mogelijk is dergelijke taken toe te vertrouwen aan non-profitorganisaties onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden die voor de Commissie gelden.

(18)

Ter intensivering van de eigen verantwoordelijkheid van de partnerlanden voor hun ontwikkelingsproces en van de houdbaarheid van externe hulp, en in overeenstemming met de verbintenissen van de Unie en de partnerlanden op het gebied van doeltreffendheid van internationale hulp, dient de Unie, waar passend en rekening houdend met de aard van het desbetreffende optreden, te bevorderen dat gebruik wordt gemaakt van de eigen instellingen, systemen en procedures van de partnerlanden.

(19)

In overeenstemming met de Europese consensus inzake ontwikkeling en de internationale agenda over doeltreffendheid van ontwikkelingshulp, en zoals onderstreept wordt in de resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2011 over de toekomst van EU-begrotingssteun aan ontwikkelingslanden, de mededeling van de Commissie van 13 oktober 2011 met als titel „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering”, en de conclusies van de Raad van 14 mei 2012 over „De toekomstige strategie inzake EU-begrotingssteun aan derde landen”, moet begrotingssteun doeltreffend worden ingezet voor armoedebestrijding onder toepassing van partnerlandsystemen, om hulp voorspelbaarder te maken en de eigen verantwoordelijkheid van de partnerlanden inzake ontwikkelingsbeleid en hervormingsprocessen te stimuleren. In het vooruitzicht gestelde begrotingstranches worden alleen uitbetaald indien er vooruitgang is geboekt bij het nastreven van de met de partnerlanden overeengekomen doelstellingen. In de landen die dat soort financiële bijstand van de Unie genieten, ondersteunt de Unie de ontwikkeling van parlementair toezicht, auditcapaciteit, transparantie en publieke toegang tot informatie.

(20)

Optreden van de Unie dat gericht is op het bevorderen van de democratische beginselen en het versterken van het democratieproces kan worden geconcretiseerd, onder meer door het verlenen van steun aan organisaties van het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke instellingen die op dat terrein actief zijn, zoals het Europees Fonds voor Democratie.

(21)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(22)

Het is aangewezen dat de periode waarin deze verordening van toepassing is, in overeenstemming wordt gebracht met die van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 (13). Deze verordening dient derhalve met ingang van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 van toepassing te zijn,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

UITVOERING

Artikel 1

Onderwerp en beginselen

1.   Deze verordening stelt de voorschriften en voorwaarden vast voor het verlenen van financiële bijstand door de Unie aan acties, met inbegrip van actieprogramma's en andere maatregelen, uit hoofde van de volgende instrumenten ter financiering van extern optreden voor de periode van 2014 tot 2020: het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI), het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR), het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI), het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede, het Instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) en het Partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen, (hierna ook gezamenlijk „de Instrumenten” of afzonderlijk „het Instrument” genoemd).

Voor de toepassing van deze verordening wordt, naargelang het geval, met de term „landen” ook gebieden en regio's bedoeld.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op de tenuitvoerlegging van acties tot financiering van het Erasmus+-programma uit hoofde van Verordening (EU) nr. 233/2014, Verordening (EU) nr. 232/2014, Verordening (EU) nr. 231/2014 en Verordening (EU) nr. 234/2014. Die acties worden tenuitvoergelegd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14), op basis van de in het toepasselijke Instrument bedoelde indicatieve programmeringsdocumenten, met behoud van de conformiteit met die verordeningen.

3.   De Commissie ziet erop toe dat de acties worden uitgevoerd overeenkomstig de doelstellingen van het toepasselijke Instrument en in overeenstemming met een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie. De uit hoofde van de Instrumenten verstrekte financiële bijstand van de Unie voldoet aan de voorschriften en procedures die zijn vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, dat het financiële en juridische basiskader voor de uitvoering ervan vormt.

4.   Bij de toepassing van deze verordening gebruikt de Commissie de meest doeltreffende en efficiënte uitvoeringsmethoden. Waar mogelijk en passend, gezien de aard van de actie geeft de Commissie tevens de voorkeur aan het gebruik van de eenvoudigste procedures.

5.   Rekening houdend met lid 4 geeft de Commissie, bij de toepassing van deze verordening, waar mogelijk en passend gezien de aard van de actie, de voorkeur aan het gebruik van de systemen van de partnerlanden.

6.   De Unie tracht de beginselen van democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden waarop zij berust, te bevorderen, ontwikkelen en bestendigen op basis van, waar passend, dialoog en samenwerking met de partnerlanden en -regio's. De Unie integreert die beginselen in de tenuitvoerlegging van de Instrumenten.

Artikel 2

Vaststelling van actieprogramma's, afzonderlijke maatregelen en bijzondere maatregelen

1.   De Commissie stelt jaarlijkse actieprogramma's vast, indien van toepassing, op basis van de indicatieve programmeringsdocumenten waarnaar in het desbetreffende Instrument wordt verwezen. De Commissie kan ook meerjarige actieprogramma's vaststellen in overeenstemming met artikel 6, lid 3.

In de actieprogramma's worden voor elke actie de doelstellingen, de verwachte resultaten en hoofdactiviteiten, de uitvoeringsmethoden, de begroting en een indicatief tijdschema, eventuele bijbehorende steunmaatregelen en regelingen voor toezicht op de prestaties vermeld.

Indien nodig kan een actie, vóór of na de vaststellingvan jaarlijkse of meerjarige actieprogramma's, als afzonderlijke maatregel worden vastgesteld.

Bij onvoorziene, naar behoren gemotiveerde behoeften of omstandigheden, en wanneer financiering uit passender bronnen niet mogelijk is, kan de Commissie bijzondere maatregelen nemen die niet in de indicatieve programmeringsdocumenten worden vermeld, onder meer maatregelen om de overgang van noodhulp naar ontwikkelingsactiviteiten voor de lange termijn te vergemakkelijken of maatregelen om de bevolking beter in staat te stellen het hoofd te bieden aan terugkerende crises.

2.   Actieprogramma's, afzonderlijke maatregelen en bijzondere maatregelen als bedoeld in lid 1 van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 16, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   De in lid 2 bedoelde procedure is niet vereist voor:

a)

afzonderlijke maatregelen waarvoor de financiële bijstand van de Unie niet meer dan 5 miljoen EUR bedraagt;

b)

bijzondere maatregelen waarvoor de financiële bijstand van de Unie niet meer dan 10 miljoen EUR bedraagt;

c)

technische wijzigingen in actieprogramma's, afzonderlijke maatregelen en bijzondere maatregelen. Technische wijzigingen zijn aanpassingen zoals:

i)

de verlenging van de termijn voor de uitvoering;

ii)

de herschikking van middelen tussen in een jaarlijks of een meerjarig actieprogramma opgenomen acties; of

iii)

een verhoging of verlaging van het budget van de jaarlijkse of meerjarige actieprogramma's, of van afzonderlijke of bijzondere maatregelen voor een bedrag dat niet meer dan 20 % van het oorspronkelijke budget bedraagt, met een maximum van 10 miljoen EUR,

mits deze wijzigingen de doelstellingen van de betrokken maatregel niet substantieel aantasten.

De uit hoofde van dit lid genomen maatregelen worden binnen één maand na de vaststelling ervan aan het Europees Parlement en de lidstaten meegedeeld via het in artikel 16 bedoelde relevante comité.

4.   De leden 1, 2 en 3 betreffende actieprogramma's en afzonderlijke maatregelen zijn niet van toepassing op grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het ENI.

5.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie, zoals bij crises of onmiddellijke bedreigingen voor de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten of de fundamentele vrijheden, kan de Commissie volgens de procedure van artikel 16, lid 4, afzonderlijke of bijzondere maatregelen of wijzigingen van bestaande actieprogramma's en maatregelen vaststellen.

6.   Op projectniveau vindt een passend milieuonderzoek plaats, onder meer wat betreft het effect op klimaatverandering en biodiversiteit, overeenkomstig de toepasselijke wetgevingshandelingen van de Unie met inbegrip van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (15) en Richtlijn 85/337/EEG van de Raad (16), waar nodig, met inbegrip van een milieueffectbeoordeling voor milieugevoelige projecten, in het bijzonder voor belangrijke nieuwe infrastructuur. Waar zulks relevant is, wordt bij de uitvoering van sectorale programma's gebruik gemaakt van strategische milieueffectbeoordelingen. Er wordt op toegezien dat de belanghebbenden bij de milieubeoordelingen worden betrokken en dat het publiek toegang krijgt tot de resultaten van die beoordeling.

7.   Bij het ontwerpen en uitvoeren van programma's en projecten wordt terdege rekening gehouden met criteria inzake toegankelijkheid voor personen met een handicap.

Artikel 3

Steunmaatregelen

1.   De Uniefinanciering kan dienen ter dekking van uitgaven voor de tenuitvoerlegging van de Instrumenten en voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, waaronder administratieve steun in verband met activiteiten op het gebied van voorbereiding, follow-up, toezicht, audit en evaluatie die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging, alsmede van uitgaven door de delegaties van de Unie voor de administratieve ondersteuning die nodig is voor het beheer van uit hoofde van de Instrumenten gefinancierde operaties.

2.   Op voorwaarde dat de onder a), b) en c) genoemde activiteiten betrekking hebben op de algemene doelstellingen van het toepasselijke Instrument dat door middel van de acties wordt uitgevoerd, kan de financiering van de Unie dienen ter dekking van uitgaven met betrekking tot:

a)

studies, bijeenkomsten, activiteiten op het gebied van informatie, voorlichting, opleiding, voorbereiding en uitwisseling van geleerde lessen en beste praktijken, publicatie en andere uitgaven voor administratieve of technische bijstand die voor het beheer van de acties vereist zijn;

b)

onderzoeksactiviteiten en studies over relevante vraagstukken en verspreiding van de resultaten daarvan;

c)

informatie- en communicatieactiviteiten, onder meer de ontwikkeling van communicatiestrategieën en institutionele voorlichting over de politieke prioriteiten van de Unie.

3.   Steunmaatregelen kunnen buiten het kader van de indicatieve programmeringsdocumenten om worden gefinancierd. In voorkomend geval stelt de Commissie steunmaatregelen vast volgens de in artikel 16, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

De onderzoeksprocedure is niet van toepassing voor de vaststelling van steunmaatregelen waarvoor de financiële bijstand van de Unie niet meer bedraagt dan 10 miljoen EUR.

De steunmaatregelen waarvoor de financiële bijstand van de Unie niet meer bedraagt dan 10 miljoen EUR worden binnen een maand na de vaststelling ervan aan het Europees Parlement en de lidstaten gemeld via het in artikel 16 bedoelde bevoegde comité.

TITEL II

BEPALINGEN INZAKE DE FINANCIERINGSMETHODEN

Artikel 4

Algemene bepalingen inzake financiering

1.   De financiële bijstand van de Unie kan worden verstrekt door middel van de financieringsvormen waarin Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 voorziet, en met name:

a)

subsidies;

b)

overheidsopdrachten voor diensten, leveringen of werken;

c)

algemene of sectorale begrotingssteun;

d)

bijdragen aan door de Commissie opgezette trustfondsen, overeenkomstig artikel 187 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012;

e)

financieringsinstrumenten zoals leningen, garanties, beleggingen in aandelen of met eigen vermogen gelijk te stellen investeringen of deelnames, en risicodelende instrumenten, waar mogelijk onder leiding van de EIB in het kader van haar externe mandaat uit hoofde van Besluit nr. 1080/2011/EU, een multilaterale Europese financiële instelling, zoals de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, of een bilaterale Europese financiële instelling, zoals bilaterale ontwikkelingsbanken, eventueel te combineren met bijkomende subsidies uit andere bronnen.

2.   De in lid 1, onder c), bedoelde algemene of sectorale begrotingssteun van de Unie is gebaseerd op wederzijdse verantwoordingsplicht en een gemeenschappelijke inzet voor universele waarden, en is gericht op het versterken van de contractuele partnerschappen tussen de Unie en de partnerlanden, teneinde de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat te bevorderen, duurzame economische groei te ondersteunen en armoede uit te bannen.

Elk besluit om de algemene of sectorale begrotingssteun te verstrekken is gebaseerd op door de Unie overeengekomen beleidslijnen inzake begrotingssteun, een duidelijke reeks subsidiabiliteitscriteria en een zorgvuldige beoordeling van de risico's en voordelen.

Een van de belangrijkste bepalende elementen van dat besluit is een beoordeling van het engagement, de prestaties en de vorderingen van de partnerlanden met betrekking tot democratie, mensenrechten en de rechtsstaat. De algemene of sectorale begrotingssteun wordt zodanig gedifferentieerd om beter in te spelen op de politieke, economische en sociale context van het partnerland, rekening houdend met kwetsbare situaties.

Bij het verstrekken van de algemene of sectorale begrotingssteun overeenkomstig artikel 186 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, stelt de Commissie strikte voorwaarden vast en ziet zij toe op de naleving daarvan, en ondersteunt zij de ontwikkeling van parlementaire controle- en auditcapaciteit en verbeterde transparantie van en publieke toegang tot informatie. De algemene of sectorale begrotingssteun wordt alleen uitbetaald indien er een bevredigende vooruitgang is geboekt bij het nastreven van de met het partnerland overeengekomen doelstellingen.

3.   Elke entiteit waaraan de uitvoering van de in het eerste lid, onder e), bedoelde financieringsinstrumenten is toevertrouwd, voldoet aan de eisen van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en aan de doelstellingen, normen en beleidslijnen evenals aan de beste praktijken inzake het gebruik van en de rapportage over Unie-middelen.

Die financieringsinstrumenten mogen worden samengevoegd in faciliteiten ten behoeve van uitvoering en rapportage.

De financiële bijstand van de Unie tevens worden verleend, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, in de vorm van bijdragen aan internationale, regionale of nationale fondsen, zoals die welke zijn ingesteld of worden beheerd door de EIB, lidstaten, partnerlanden en -regio's of door internationale organisaties, teneinde gezamenlijke financiering van een aantal donoren aan te trekken, of bijdragen aan fondsen die door een of meer donoren zijn opgezet voor gezamenlijke uitvoering van projecten.

4.   Wederzijdse toegang voor financiële instellingen van de Unie tot financieringsinstrumenten van andere organisaties, wordt, waar passend, gestimuleerd.

5.   Wanneer de Commissie de in lid 1 bedoelde financiële bijstand van de Unie verleent, neemt zij waar nodig alle vereiste maatregelen die maken dat de financiële ondersteuning door de Unie zichtbaar wordt. Dat kunnen maatregelen zijn waarmee aan de ontvangers van de Unie-fondsen eisen worden opgelegd qua zichtbaarheid, behalve in naar behoren gerechtvaardigde gevallen. De Commissie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving door de ontvangers van deze voorschriften.

6.   Alle ontvangsten uit een financieringsinstrument worden voor het toepasselijke Instrument bestemd als interne bestemmingsontvangsten. De Commissie verricht om de vijf jaar een evaluatie van de bijdrage die de bestaande financieringsinstrumenten hebben geleverd tot de doelstellingen van de Unie, alsmede van de doeltreffendheid van deze financieringsinstrumenten.

7.   De financiële bijstand van de Unie wordt door de Commissie uitgevoerd, zoals bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, ofwel rechtstreeks door de diensten van de Commissie, door de delegaties van de Unie en door uitvoerende agentschappen, onder gedeeld beheer met de lidstaten, ofwel onrechtstreeks door taken betreffende de uitvoering van de begroting toe te vertrouwen aan de in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 genoemde entiteiten. Die entiteiten zorgen voor samenhang met het externe beleid van de Unie en kunnen taken betreffende de uitvoering van de begroting toevertrouwen aan andere entiteiten, onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden die voor de Commissie gelden.

Zij komen hun verplichting uit hoofde van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 jaarlijks na. Waar nodig wordt het auditverslag ingediend binnen een maand na de bekendmaking van het verslag en de beheersverklaring, en de Commissie houdt hiermee rekening bij het verkrijgen van de zekerheid.

Internationale organisaties als bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c), punt ii), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en organen van de lidstaten als bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c), punten v) en vi), van die verordening, waaraan door de Commissie taken zijn toevertrouwd, kunnen eveneens taken betreffende de uitvoering van de begroting toevertrouwen aan non-profitorganisaties met passend operationele en financiële capaciteit, onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden die gelden voor de Commissie.

Entiteiten die voldoen aan de criteria van artikel 60, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 worden geacht te voldoen aan de selectiecriteria in artikel 139 van die verordening.

8.   De in lid 1 van dit artikel en in artikel 6, lid 1, bedoelde financieringsvormen en de in lid 3 van dit artikel bedoelde uitvoeringswijzen worden gekozen op basis van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken, en resultaten te boeken, met name rekening houdend met de kosten van controles, de administratieve belasting en het verwachte risico van niet-naleving. Wat subsidies betreft, houdt dit mede in dat het gebruik van vaste bedragen, forfaits en schalen van eenheidskosten wordt overwogen.

9.   Uit hoofde van de Instrumenten gefinancierde acties kunnen worden uitgevoerd door middel van parallelle of gemeenschappelijke medefinanciering.

Bij parallelle medefinanciering wordt een actie in meerdere, duidelijk te onderscheiden componenten opgedeeld, die elk worden gefinancierd door de verschillende partners die de medefinanciering verstrekken, en wel zo dat de eindbestemming van de financiering altijd traceerbaar is.

Bij gemeenschappelijke medefinanciering worden de totale kosten van het project of programma verdeeld tussen de partners die de medefinanciering verstrekken en worden de geldmiddelen gemeenschappelijk ingebracht, en wel zo dat het niet mogelijk is de financieringsbron van een specifieke activiteit in het kader van de actie na te gaan. In dat geval voldoet de publicatie achteraf van subsidieovereenkomsten en overheidsopdrachten, zoals bepaald in artikel 35 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, aan de regels van toepassing op de entiteit waaraan de uitvoering is toevertrouwd, als die er zijn.

10.   Bij gebruik van een financieringsvorm als bedoeld in lid 1 van dit artikel of in artikel 6, lid 1, kan de samenwerking tussen de Unie en haar partners onder andere de volgende vormen aannemen:

a)

driehoeksregelingen waarbij de Unie haar bijstand aan een partnerland of -regio coördineert met derde landen;

b)

maatregelen voor administratieve samenwerking zoals twinnings tussen overheidsinstellingen, plaatselijke overheden, nationale overheidsorganen en privaatrechtelijke entiteiten met een openbaredienstverleningstaak van de lidstaten en van de partnerlanden of -regio's, alsmede samenwerkingsmaatregelen waarbij door de lidstaten en hun regionale en lokale autoriteiten uitgezonden deskundigen van de openbare sector worden betrokken;

c)

bijdragen aan de kosten die noodzakelijk zijn voor het opzetten en beheren van een publiek-privaat partnerschap;

d)

steunprogramma's voor het sectoraal beleid waarbij de Unie steun verleent aan het sectorale programma van een partnerland;

e)

wat het ENI en IPA II betreft, bijdragen aan de kosten ten behoeve van de deelname van de landen aan programma's en agentschappen van de Unie;

f)

rentesubsidies;

g)

financiering door middel van subsidies aan agentschappen van de Unie.

11.   Wanneer de Commissie met belanghebbenden van begunstigde landen werkt, houdt zij bij het bepalen van nadere regelingen voor de financiering rekening met hun specifieke kenmerken zoals hun behoeften en context daarvan, het type bijdrage, de toekenningsmodaliteiten en de administratieve bepalingen voor het beheer van subsidies, met als doel een zo groot mogelijke verscheidenheid aan die belanghebbenden te bereiken en hen zo goed mogelijk te helpen. Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 worden specifieke modaliteiten aangemoedigd, zoals partnerschapsovereenkomsten, vergunningen voor getrapte subsidies, rechtstreekse toekenning of oproepen tot het indienen van voorstellen met beperkende eisen of vaste bedragen.

12.   Bij de uitvoering van haar steun aan transitie en hervorming in de partnerlanden put de Unie, waar passend, uit de ervaringen van de lidstaten en de geleerde lessen, en deelt zij deze.

Artikel 5

Belastingen, rechten en heffingen

De bijstand van de Unie leidt niet tot de instelling van specifieke belastingen, rechten of heffingen noch tot de inning daarvan.

Indien van toepassing, worden met derde landen door middel van onderhandelingen passende bepalingen overeengekomen teneinde de acties tot uitvoering van de financiële bijstand van de Unie vrij te stellen van belastingen, douanerechten en andere heffingen. In andere gevallen zijn dergelijke belastingen, rechten en heffingen onderworpen aan de voorwaarden van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 6

Specifieke bepalingen inzake financiering

1.   Naast de in artikel 4, lid 1, van deze verordening bedoelde financieringsvormen kan de financiële bijstand van de Unie uit hoofde van de volgende Instrumenten overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 tevens worden verleend via de hierna vermelde financieringsvormen:

a)

in het kader van het DCI en in het kader van het ENI: schuldverlichting op grond van internationaal overeengekomen schuldverlichtingsprogramma's;

b)

in het kader van het DCI en in het kader van het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede: in uitzonderlijke gevallen, sectorale en algemene programma's ter ondersteuning van de invoer, in de vorm van:

i)

sectorale invoerprogramma's in natura;

ii)

sectorale invoerprogramma's in de vorm van deviezensteun ter financiering van invoer voor de desbetreffende sector; of

iii)

algemene invoerprogramma's in de vorm van deviezensteun ter financiering van de algemene invoer van een grote verscheidenheid aan producten;

c)

in het kader van het EIDHR: rechtstreekse toekenning van:

i)

geringe subsidies aan mensenrechtenactivisten ter financiering van dringende beschermende maatregelen, in voorkomend geval zonder dat medefinanciering nodig is;

ii)

subsidies, in voorkomend geval zonder dat medefinanciering nodig is, ter financiering van acties in de moeilijkste omstandigheden of in situaties bedoeld in artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) nr. 235/2014, indien de publicatie van een oproep tot het indienen van voorstellen niet passend is. Dergelijke subsidies bedragen ten hoogste 1 000 000 EUR en hebben een looptijd van ten hoogste 18 maanden, die met 12 maanden kan worden verlengd wanneer de tenuitvoerlegging stuit op objectieve en onvoorziene hindernissen;

iii)

subsidies aan het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten, en aan het Europees Interuniversitair Centrum voor mensenrechten en democratisering, dat een Europese masteropleiding in mensenrechten en democratisering alsmede een EU-UN Fellowship Programma aanbiedt, en het geassocieerde netwerk van universiteiten die postacademische diploma's op het gebied van mensenrechten uitreiken, met inbegrip van beurzen voor studenten en mensenrechtenverdedigers uit derde landen.

2.   Uit hoofde van het ENI en IPA II worden programma's voor grensoverschrijdende samenwerking uitgevoerd, met name, onder gedeeld beheer met de lidstaten of onder indirect beheer met derde landen of internationale organisaties. Gedetailleerde voorschriften worden vastgelegd in uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 232/2014 en van Verordening (EU) nr. 231/2014 zijn aangenomen.

3.   De Commissie kan meerjarige actieprogramma's vaststellen:

a)

voor een periode van maximaal drie jaar in het geval van terugkerende acties;

b)

voor een periode van ten hoogste zeven jaar, uit hoofde van IPA II.

Meerjarige vastleggingen bevatten bepalingen die ertoe strekken dat, voor de jaren na het eerste vastleggingsjaar, de vastleggingen indicatief zijn en afhankelijk van de toekomstige jaarlijkse begrotingen van de Unie.

4.   Voor acties in het kader van het ENI en IPA II waarvan de uitvoering zich over meer dan een jaar uitstrekt, mogen de vastleggingen in jaartranches worden verdeeld.

In dergelijke gevallen, tenzij anders is bepaald in de toepasselijke voorschriften, verricht de Commissie automatisch de doorhaling van de onderdelen van een vastlegging in de begroting voor een programma dat, vóór 31 december van het vijfde jaar volgend op dat van de vastlegging in de begroting, niet is gebruikt voor de voorfinanciering of de tussentijdse betalingen of waarvoor de entiteit waaraan de uitvoering is toevertrouwd geen gecertificeerde uitgavenstaat of verzoek om betaling heeft ingediend.

5.   De voorschriften die de grensoverschrijdende samenwerking uit hoofde van het in gedeeld beheer met de lidstaten uitgevoerde IPA II regelen, stroken met de voorschriften die zijn opgenomen in Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (17) en Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad (18).

Artikel 7

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van de uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties de financiële belangen van de Unie worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door doeltreffende controles en, indien er onregelmatigheden worden vastgesteld, de terugvordering of, waar van toepassing, de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bedragen en, waar nodig, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie, of haar vertegenwoordigers, en de Rekenkamer zijn bevoegd om audits te verrichten, of, in het geval van internationale organisaties, om controles te verrichten overeenkomstig met die organisaties gesloten overeenkomsten, op basis van documenten en ter plaatse, bij alle subsidiebegunstigden, contractanten en subcontractanten die middelen van de Unie hebben ontvangen uit hoofde van deze verordening.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, in overeenstemming met de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (19) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 (20), onderzoeken uitvoeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of een andere onwettige activiteit die de financiële belangen van de Unie schaadt in verband met een subsidieovereenkomst of subsidiebesluit of een uit hoofde van deze verordening gefinancierd contract.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3 bevatten samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten die uit de uitvoering van deze verordening voortvloeien, bepalingen die uitdrukkelijk voorzien in de bevoegdheid van de Commissie, de Rekenkamer en OLAF om dergelijke audits, controles en verificaties ter plaatse uit te voeren, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

TITEL III

NATIONALITEITS- EN OORSPRONGSREGELS VOOR OVERHEIDSOPDRACHTEN, SUBSIDIES EN ANDERE TOEKENNINGSPROCEDURES

Artikel 8

Gemeenschappelijke voorschriften

1.   De deelname aan procedures voor het gunnen van overheidsopdrachten, en aan subsidie- en andere toekenningsprocedures voor acties die uit hoofde van deze verordening worden gefinancierd ten bate van derden, staat open voor alle natuurlijke personen die onderdaan zijn van en alle rechtspersonen die feitelijk gevestigd zijn in een onder deze titel voor het toepasselijke Instrument in aanmerking komend land, en voor internationale organisaties.

Rechtspersonen kunnen organisaties van het maatschappelijke middenveld zijn, zoals niet-gouvernementele organisaties zonder winstoogmerk en onafhankelijke politieke stichtingen, in gemeenschappen gewortelde organisaties en privaatrechtelijke organen, instituten en organisaties zonder winstoogmerk en netwerken daarvan op lokaal, nationaal, regionaal en internationaal niveau.

2.   Bij acties die het onderwerp zijn van gezamenlijke medefinanciering met een partner of andere donor of die via een lidstaat onder gedeeld beheer of door een door de Commissie opgezet trustfonds worden uitgevoerd, komen landen die voor deelname in aanmerking komen volgens de regels van die partner, andere donor of lidstaat of die in de oprichtingsakte van het trustfonds worden genoemd, ook in aanmerking.

Bij acties die onder indirect beheer worden uitgevoerd door een daarmee belaste organisatie binnen een in artikel 58, lid 1, onder c), punten ii) tot en met viii), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 genoemde categorie, komen landen die volgens de regels van de betrokken organisatie voor deelname in aanmerking komen, ook in aanmerking.

3.   Bij acties die uit hoofde van een van de Instrumenten worden gefinancierd en die tevens financiering ontvangen uit een ander instrument van de Unie voor extern optreden, met inbegrip van het Europees Ontwikkelingsfonds, worden de landen waarop een van die instrumenten van toepassing is, eveneens beschouwd als in aanmerking komend voor deelname in die acties.

Bij acties met een mondiale, regionale of grensoverschrijdende dimensie die uit één van de Instrumenten worden gefinancierd, kunnen de landen, gebieden en regio's die onder de actie vallen worden beschouwd als in aanmerking komend voor deelname in die actie.

4.   Alle leveringen die zijn aangeschaft in het kader van een overheidsopdracht of een subsidieovereenkomst die overeenkomstig deze verordening wordt gefinancierd, zijn van oorsprong uit een voor deelname in aanmerking komend land. Zij mogen echter van oorsprong zijn uit elk land wanneer het bedrag van de aan te kopen leveringen lager is dan de drempel voor het gebruik van de concurrentiële onderhandelingsprocedure. De in deze verordening gebezigde term „van oorsprong” wordt gedefinieerd in artikel 23 en 24 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (21) en andere wetgevingshandelingen van de Unie die gelden voor niet-preferentiële oorsprong.

5.   De voorschriften van deze titel zijn niet van toepassing op en leiden niet tot nationaliteitsbeperkingen voor natuurlijke personen die bij een voor deelname in aanmerking komende contractant of, in voorkomend geval, subcontractant in dienst zijn of anderszins door deze wettig zijn aangeworven.

6.   Om plaatselijke vermogens, markten en aankopen te bevorderen, wordt voorrang gegeven aan lokale en regionale contractanten indien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 voorziet in toekenning op basis van één offerte. In alle andere gevallen wordt deelneming van plaatselijke en regionale contracten bevorderd in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van die verordening.

7.   Er kunnen aan aanvragers beperkende eisen worden gesteld op het gebied van de nationaliteit, de geografische ligging of aard van de aanvrager, indien deze beperkingen vereist zijn op grond van de specifieke aard en de doelstellingen van de actie en voor zover zij noodzakelijk zijn voor een doeltreffende uitvoering. Dergelijke beperkingen kunnen met name van toepassing zijn op de deelname aan toekenningsprocedures voor acties met betrekking tot grensoverschrijdende samenwerking.

8.   Natuurlijke personen en rechtspersonen aan wie een opdracht is toegekend, leven de toepasselijke milieuwetgeving na, met inbegrip van multilaterale milieuovereenkomsten, en internationaal overeengekomen arbeidsnormen (22).

Artikel 9

Subsidiabiliteit op grond van het DCI, het ENI en het Partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen

1.   Inschrijvers, aanvragers en gegadigden uit de volgende landen komen voor financiering uit hoofde van het DCI, het ENI en het Partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen in aanmerking:

a)

lidstaten, in de lijst in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 231/2014 opgenomen begunstigden en partijen bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte;

b)

wat het ENI betreft: partnerlanden die onder het ENI vallen en de Russische Federatie, indien de betrokken procedure plaatsvindt in het kader van meerlandenprogramma's of programma's voor grensoverschrijdende samenwerking waaraan zij deelnemen;

c)

ontwikkelingslanden en ontwikkelingsgebieden, zoals vermeld in de lijst ODA-ontvangers zoals bekend gemaakt door de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO/DAC) („lijst van ODA-ontvangers”), die geen lid zijn van de G20, alsmede landen en gebieden overzee waarop Besluit 2001/822/EG (23) van toepassing is;

d)

ontwikkelingslanden, zoals vermeld in de lijst ODA-ontvangers van de OESO/DAC, die lid zijn van de G20, en andere landen en gebieden, indien zij begunstigden zijn van acties die door de Unie worden gefinancierd uit hoofde van de Instrumenten waarop dit artikel betrekking heeft;

e)

landen ten aanzien waarvan de Europese Commissie wederzijdse toegang tot externe bijstand heeft vastgesteld. Wederzijdse toegang kan voor een beperkte periode van ten minste één jaar worden vastgesteld indien een land entiteiten van de Unie en entiteiten uit landen die voor deelname aan de onder dit artikel vallende Instrumenten in aanmerking komen, op gelijke voorwaarden tot deelname toelaat. De Commissie beslist over de wederzijdse toegang en de duur daarvan volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde adviesprocedure, na raadpleging van het betrokken ontvangende land of de betrokken ontvangende landen; en

f)

landen die lid zijn van de OESO, ten aanzien van opdrachten die worden uitgevoerd in een van de minst ontwikkelde landen of arme landen met hoge schulden, zoals opgenomen in de lijst van ODA-ontvangers.

2.   Inschrijvers, aanvragers en gegadigden uit niet voor deelname in aanmerking komende landen, alsook leveringen van oorsprong uit niet voor deelname in aanmerking komende landen, kunnen door de Commissie worden toegelaten indien het gaat om:

a)

landen met traditionele economische, commerciële of geografische banden met buurlanden die een begunstigd land zijn; of

b)

urgentie of het niet-beschikbaar zijn van goederen of diensten op de markt van de betrokken landen, of in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin de toepassing van de voorschriften voor het in aanmerking komen voor deelname de uitvoering van een project, een programma of actie onmogelijk of uiterst moeilijk zou maken.

3.   Voor acties uitgevoerd in gedeeld beheer kunnen inschrijvers, aanvragers en gegadigden uit niet voor deelname in aanmerking komende landen zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel, en goederen van oorsprong uit niet voor deelname in aanmerking komende landen zoals bedoeld in artikel 8, lid 4, namens de Commissie worden aanvaard door een lidstaat waaraan de Commissie uitvoeringstaken heeft gedelegeerd.

Artikel 10

Subsidiabiliteit op grond van het IPA II

1.   Inschrijvers, aanvragers en gegadigden uit de volgende landen komen voor financiering uit hoofde van het IPA II in aanmerking:

a)

lidstaten, in de lijst in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 231/2014 opgenomen begunstigden, partijen bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte en partnerlanden die vallen onder het ENI, en

b)

landen ten aanzien waarvan de Commissie wederzijdse toegang tot externe bijstand heeft vastgesteld volgens de voorwaarden van artikel 9, lid 1, onder e).

2.   Inschrijvers, aanvragers en gegadigden uit niet voor deelname in aanmerking komende landen, alsook goederen van oorsprong uit niet voor deelname in aanmerking komende landen, kunnen door de Commissie worden aanvaard in geval van urgentie of de niet-beschikbaarheid van goederen of diensten op de markten van de betrokken landen, of in andere naar behoren gemotiveerde gevallen waarin de toepassing van de voorschriften voor het in aanmerking nemen de uitvoering van een project, programma of actie onmogelijk of uiterst moeilijk zou maken.

3.   Voor acties uitgevoerd in gedeeld beheer kunnen inschrijvers, aanvragers en gegadigden uit niet voor deelname in aanmerking komende landen zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel, en goederen van oorsprong uit niet voor deelname in aanmerking komende landen zoals bedoeld in artikel 8, lid 4, namens de Commissie worden aanvaard door een lidstaat waaraan de Commissie uitvoeringstaken heeft gedelegeerd.

Artikel 11

Subsidiabiliteit op grond van het EIDHR en het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede

1.   Onverminderd de beperkingen die inherent zijn aan de aard en de doelstellingen van de in artikel 8, lid 7, bedoelde actie, staat de deelname aan procedures voor het gunnen van overheidsopdrachten, de toekenning van subsidies of de aanwerving van deskundigen zonder beperkingen open in het kader van het EIDHR en het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede.

2.   De volgende entiteiten en actoren komen in aanmerking voor financiering uit hoofde van het EIDHR overeenkomstig artikel 4, leden 1, 2 en 3, en artikel 6, lid 1, onder c):

a)

organisaties van het maatschappelijke middenveld, zoals niet-gouvernementele organisaties zonder winstoogmerk en onafhankelijke politieke stichtingen, in gemeenschappen gewortelde organisaties en privaatrechtelijke organen, instituten en organisaties zonder winstoogmerk en netwerken daarvan op lokaal, nationaal, regionaal en internationaal niveau;

b)

publiekrechtelijke agentschappen, instellingen en organisaties zonder winstoogmerk en netwerken daarvan op lokaal, nationaal, regionaal en internationaal niveau;

c)

nationale, regionale en internationale parlementaire organen, waar dit nodig is om de doelstellingen van het EIDHR te bereiken en de voorgestelde maatregel niet kan worden gefinancierd uit hoofde van een ander Instrument;

d)

internationale en regionale intergouvernementele organisaties;

e)

natuurlijke personen, entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid en, in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, niet in dit lid genoemde andere entiteiten en actoren, indien dit voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het EIDHR noodzakelijk is.

Artikel 12

Toezicht op en evaluatie van acties

1.   De Commissie onderwerpt haar acties geregeld aan toezicht en evalueert regelmatig de vorderingen op weg naar het bereiken van de verwachte resultaten, in termen van opbrengsten en uitkomsten. Tevens evalueert de Commissie het effect en de doeltreffendheid van haar sectoraal beleid en sectorale acties alsook de doeltreffendheid van de programmering, eventueel door middel van onafhankelijke externe evaluaties. Voorstellen van het Europees Parlement of de Raad voor externe onafhankelijke evaluaties worden naar behoren in overweging genomen. De evaluaties zijn gebaseerd op de beginselen van beste praktijken van de OESO/DAC, teneinde zich ervan te vergewissen of de specifieke doelstellingen, waar van toepassing met inachtneming van gendergelijkheid, zijn verwezenlijkt en aanbevelingen op te stellen om toekomstige operaties beter te laten verlopen. Deze evaluaties worden uitgevoerd op basis van vooraf bepaalde, duidelijke, transparante en, waar passend, landenspecifieke en meetbare indicatoren.

2.   De Commissie zendt haar evaluatieverslagen via het in artikel 16 bedoelde desbetreffende comité toe aan het Europees Parlement, de Raad en de lidstaten. Specifieke evaluaties kunnen op verzoek van de lidstaten in dat comité worden besproken. De resultaten daarvan worden gebruikt bij de opzet van programma's en de toewijzing van middelen.

3.   De Commissie betrekt alle relevante belanghebbenden op passende wijze bij de evaluatie van de bijstand van de Unie waarin deze verordening voorziet en kan, in voorkomend geval, ernaar streven om gezamenlijke evaluaties met de lidstaten en de ontwikkelingspartners te verrichten.

4.   In het in artikel 13 genoemde verslag worden de voornaamste geleerde lessen vermeld alsook de follow-up van de aanbevelingen uit de evaluaties uitgevoerd in voorgaande jaren.

TITEL IV

ANDERE GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 13

Jaarverslag

1.   De Commissie onderzoekt de voortgang van de uitvoering van de maatregelen op het gebied van de externe financiële bijstand van de Unie en legt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks, met ingang van 2015, een verslag voor over de verwezenlijking van de doelstellingen van iedere verordening, met behulp van indicatoren die de resultaten en de efficiëntie van het toepasselijke Instrument meten. Dat verslag wordt tevens voorgelegd aan het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

2.   Het jaarverslag bevat gegevens met betrekking tot het voorafgaande jaar inzake de gefinancierde maatregelen, de resultaten van het toezicht en de evaluatie, de inschakeling van de relevante partners en de uitvoering van de vastleggings- en de betalingskredieten, uitgesplitst per land, regio en samenwerkingssector. Het verslag bevat een resultatenbeoordeling van de financiële bijstand van de Unie, voor zover mogelijk aan de hand van specifieke en meetbare indicatoren betreffende de rol die de bijstand heeft gespeeld bij het verwezenlijken van de doelstellingen van de Instrumenten. Voor ontwikkelingssamenwerking wordt in het verslag ook, waar mogelijk en passend, beoordeeld in hoeverre wordt vastgehouden aan de beginselen van doeltreffendheid van de hulp, ook voor innovatieve financieringsinstrumenten.

3.   Het in 2021 voorbereid verslag brengt informatie samen uit de jaarverslagen betreffende de periode van 2014 tot 2020 over alle financieringsmiddelen die onder deze verordening vallen, waaronder externe bestemmingsontvangsten en bijdragen aan trustfondsen, uitgesplitst in uitgaven per begunstigd land, gebruik van financieringsinstrumenten, vastleggingen en betalingen.

Artikel 14

Uitgaven voor klimaatactie en biodiversiteit

Op basis van de goedgekeurde indicatieve programmeringsdocumenten wordt een jaarlijkse raming opgesteld van de totale uitgaven voor klimaatactie en biodiversiteit. De financiering die in het kader van de instrumenten wordt toegewezen, wordt, zonder uitsluiting van het gebruik van nauwkeuriger methodieken indien deze beschikbaar zijn, onderworpen aan een jaarlijks traceringssysteem op basis van de methode van de OESO („Rio markers”), dat geïntegreerd wordt in de bestaande methode voor het prestatiebeheer van de Unieprogramma's, om de uitgaven voor klimaatactie en biodiversiteit op het niveau van de in artikel 2, lid 1, bedoelde actieprogramma's, en de afzonderlijke maatregelen en bijzondere maatregelen en opgenomen in de evaluaties en het jaarverslag te kwantificeren.

Artikel 15

Deelname van belanghebbenden van begunstigde landen

De Commissie zorgt ervoor dat, waar mogelijk en passend, plaatselijke belanghebbenden in begunstigde landen, zoals organisaties uit het maatschappelijk middenveld en plaatselijke autoriteiten, tijdens het uitvoeringsproces uitgebreid worden of zijn geraadpleegd en op tijd toegang hebben tot relevantie informatie waarmee zij in dat proces een zinvolle rol kunnen spelen.

TITEL V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door de comités die door de Instrumenten zijn ingesteld. Het betreft comités in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

In gevallen waarin het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

In gevallen waarin het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 5 van die verordening van toepassing.

Het vastgestelde besluit blijft van toepassing gedurende de geldigheidsduur van het vastgestelde of gewijzigde document, actieprogramma of maatregel.

5.   Een waarnemer van de EIB neemt deel aan de vergaderingen van het comité waar kwesties met betrekking tot de EIB aan de orde komen.

Artikel 17

Tussentijdse evaluatie en toetsing van de Instrumenten

1.   De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2017 een tussentijds evaluatieverslag in over de uitvoering van elk van de Instrumenten en van deze verordening. Het verslag bestrijkt de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2017 en gaat vooral over de verwezenlijking van de doelstellingen van ieder Instrument aan de hand van indicatoren die de behaalde resultaten en de doeltreffendheid van de Instrumenten meten.

Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van ieder Instrument beoordeelt dat verslag bovendien de meerwaarde van ieder Instrument, de mogelijkheden voor vereenvoudiging, de interne en externe samenhang, zoals de verenigbaarheid van en de synergieën tussen de Instrumenten, de verdere relevantie van alle doelstellingen, de bijdrage van de maatregelen aan een samenhangend extern optreden van de Unie en, waar van toepassing, aan de prioriteiten van de Unie op het gebied van slimme, duurzame en inclusieve groei. Ook wordt in het verslag rekening gehouden met bevindingen en conclusies inzake het langetermijneffect van de Instrumenten. Het bevat ook voor elk van de financieringsinstrumenten informatie over het hefboomeffect dat met de middelen is bereikt.

Het specifieke doel van het verslag is het verbeteren van de uitvoering van de bijstand van de Unie. Het bevat informatie betreffende besluiten voor het verlengen, wijzigen of opschorten van de soorten acties die uit hoofde van de Instrumenten worden uitgevoerd.

Het verslag brengt ook informatie samen uit de relevante jaarverslagen over alle middelen die onder deze verordening vallen, waaronder externe bestemmingsontvangsten en bijdragen aan trustfondsen, uitgesplitst in uitgaven per begunstigd land, gebruik van financieringsinstrumenten, vastleggingen en betalingen.

Een eindevaluatieverslag over de periode van 2014 tot 2020 wordt door de Commissie opgesteld in het kader van de tussentijdse evaluatie van de volgende begrotingsperiode.

2.   Het tussentijds evaluatieverslag bedoeld in de eerste alinea van lid 1 wordt voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad en gaat zo nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen om de noodzakelijke wijzigingen in de Instrumenten en deze verordening aan te brengen.

3.   Aan de hand van de waarden van de indicatoren op 1 januari 2014 wordt beoordeeld in welke mate de doelstellingen zijn bereikt.

4.   De Commissie verplicht de partnerlanden om alle noodzakelijke gegevens te verstrekken aan de hand waarvan, overeenkomstig de internationale verbintenissen inzake de doeltreffendheid van hulp, het toezicht en de evaluatie van de betrokken maatregelen kan worden uitgevoerd.

5.   De resultaten en effecten op de langere termijn en de duurzaamheid van het effect van de Instrumenten worden beoordeeld volgens de geldende voorschriften en procedures voor toezicht, evaluatie en rapportage.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 391 van 18.12.2012, blz. 110.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 maart 2014.

(3)  Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014-2020 (zie bladzijde 44 van dit Publicatieblad).

(4)  Verordening (EU) nr. 235/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor democratie en mensenrechten in de wereld (zie bladzijde 85 van dit Publicatieblad).

(5)  Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument (zie bladzijde 27 van dit Publicatieblad).

(6)  Verordening (EU) nr. 230/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(7)  Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) (zie bladzijde 11 van dit Publicatieblad).

(8)  Verordening (EU) nr. 234/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een partnerschapsinstrument (zie bladzijde 77 van dit Publicatieblad).

(9)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(10)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(12)  Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op leningen en leninggaranties voor projecten buiten de Unie en houdende intrekking van Besluit nr. 633/2009/EG (PB L 280 van 27.10.2011, blz. 1).

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot vaststelling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(14)  Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot instelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluit nr. 1719/2003/EG, Besluit nr. 1720/2003/EG en Besluit nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).

(15)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(16)  Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40).

(17)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(18)  Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259).

(19)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(20)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(21)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.12.1992, blz. 1).

(22)  De fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie, de overeenkomsten inzake vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen, uitbanning van gedwongen en verplichte arbeid, uitbanning van discriminatie bij arbeid en beroep en afschaffing van kinderarbeid.

(23)  Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap („LGO-besluit”) (PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1).


Verklaring van de Europese Commissie betreffende het gebruik van uitvoeringshandelingen voor de vaststelling van bepalingen voor de toepassing van bepaalde regels in Verordening nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument en in Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA II)

De Europese Commissie is van oordeel dat de uitvoeringsbepalingen voor de programma's voor grensoverschrijdende samenwerking als vastgesteld in Verordening (EU) nr. 236/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de financieringsinstrumenten van de Unie voor extern optreden en andere specifieke, meer gedetailleerde uitvoeringsbepalingen in Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument en in Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA II), de basishandeling aanvullen en derhalve als gedelegeerde handelingen op basis van artikel 290 VWEU moeten worden aangenomen. De Europese Commissie zal zich niet verzetten tegen de aanneming van de door de medewetgevers overeengekomen tekst. Toch wijst de Europese Commissie erop dat de kwestie van de afbakening tussen de artikelen 290 en 291 VWEU momenteel bij het Hof van Justitie van de EU in behandeling is in de zaak „biociden”.


Verklaring van de Europese Commissie betreffende „terugbetalingen”

Overeenkomstig artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, is de Europese Commissie verplicht een begrotingsonderdeel voor interne bestemmingsontvangsten op te nemen in de ontwerpbegroting, en moet zij, voor zover mogelijk, een raming geven van dat bedrag.

De begrotingsautoriteit wordt jaarlijks in kennis gesteld van het bedrag van de geaccumuleerde middelen tijdens de begrotingsopmaak. De interne bestemmingsontvangsten worden slechts in de ontwerpbegroting opgenomen voor het bedrag dat zeker is.


Verklaring van het Europees Parlement betreffende de opschorting van de in het kader van de financiële instrumenten toegekende steun

Het Europees Parlement merkt op dat in Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014-2020, Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument, Verordening (EU) nr. 234/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen en Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) geen uitdrukkelijke verwijzing is opgenomen naar de mogelijkheid om de steun op te schorten wanneer een begunstigd land de fundamentele beginselen van het betrokken instrument, en met name de beginselen van de democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten, niet naleeft.

Het Europees Parlement is van mening dat een eventuele opschorting van de in het kader van deze instrumenten verleende steun de volgens de gewone wetgevingsprocedure overeengekomen algemene financiële regeling zou wijzigen. Indien een dergelijk besluit zou worden genomen, heeft het Europees Parlement als medewetgever en tak van de begrotingsautoriteit het recht zijn prerogatieven in dat verband ten volle uit te oefenen.