15.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/1


RICHTLIJN 2014/95/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 22 oktober 2014

tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 50, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In haar mededeling „Akte voor de interne markt: Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen. Samen werk maken van een nieuwe groei”, die op 13 april 2011 werd goedgekeurd, heeft de Commissie erop gewezen dat het noodzakelijk is de transparantie van de sociale en milieu-informatie die door ondernemingen uit alle sectoren wordt verstrekt in alle lidstaten naar een vergelijkbaar hoog niveau te tillen. Dit sluit volledig aan bij de mogelijkheid die de lidstaten hebben om, waar dit passend is, van de ondernemingen meer verbeteringen in de transparantie van hun niet-financiële informatie te verlangen, hetgeen uit de aard der zaak een permanente inspanning vereist.

(2)

In de mededeling van de Commissie „Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen”, goedgekeurd op 25 oktober 2011, werd opnieuw gewezen op de noodzaak om de rapportering van sociale en milieu-informatie door ondernemingen te verbeteren door een wetgevingsvoorstel ter zake voor te leggen.

(3)

Het Europees Parlement heeft in zijn respectieve resoluties van 6 februari 2013 over „Maatschappelijk verantwoord ondernemen: verantwoordelijk en transparant zakelijk gedrag en duurzame groei” en „Maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel” erkend dat het belangrijk is dat het bedrijfsleven informatie over duurzaamheid, zoals sociale en milieufactoren, verspreidt om de risico's met betrekking tot duurzaamheid aan te duiden en het vertrouwen van investeerders en consumenten te vergroten. Rapportering van niet-financiële informatie is inderdaad belangrijk om verandering teweeg te brengen op weg naar een duurzame wereldeconomie door winstgevendheid op de lange termijn te combineren met maatschappelijke rechtvaardigheid en milieubescherming. In dit verband draagt de rapportering van niet-financiële informatie bij tot het meten, monitoren en beheren van de prestaties van ondernemingen en hun impact op de samenleving. Daarom heeft het Europees Parlement de Commissie verzocht om een wetgevingsvoorstel voor te leggen inzake rapportering van niet-financiële informatie door ondernemingen dat een grote mate van flexibiliteit van handelen mogelijk maakt, om rekening te houden met het multidimensionale karakter van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) en de diversiteit van het door bedrijven gevoerde mvo-beleid, en dat bovendien voldoende vergelijkbaarheid waarborgt om in de behoeften van investeerders en andere belanghebbenden te voorzien en om consumenten eenvoudig toegang te verschaffen tot informatie over de impact van bedrijven op de samenleving.

(4)

De nationale bepalingen die betrekking hebben op de rapportering van niet-financiële informatie betreffende bepaalde grote ondernemingen dienen te worden gecoördineerd in het belang van ondernemingen, aandeelhouders en andere belanghebbenden. Coördinatie op deze gebieden is noodzakelijk omdat de meeste van deze ondernemingen actief zijn in meer dan een lidstaat.

(5)

Verder moeten ook een bepaalde wettelijke minimumverplichting worden opgelegd inzake de omvang van de informatie die ondernemingen in de hele Unie aan het publiek en aan de autoriteiten beschikbaar dienen te maken. De onder deze richtlijn vallende ondernemingen moeten een eerlijk en volledig beeld bieden van hun beleid, resultaten en risico's.

(6)

Om de samenhang en de vergelijkbaarheid van de niet-financiële informatie in de hele Unie te verbeteren, dienen bepaalde grote ondernemingen een niet-financiële verklaring op te stellen die minstens informatie bevat over milieuzaken, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van de mensenrechten en bestrijding van corruptie en omkoping. In deze verklaring moet een beschrijving worden opgenomen van het beleid, de resultaten en de risico's die met deze aangelegenheden verbonden zijn en deze verklaring moet worden opgenomen in het bestuursverslag van de betrokken onderneming. De niet-financiële verklaring moet ook informatie bevatten over de door de onderneming toegepaste zorgvuldigheidsprocedures, ook — waar dit relevant is en in verhouding tot het doel staat — met betrekking tot de toeleverings- en onderaannemingsketen van de onderneming, om bestaande en potentiële negatieve effecten vast te stellen, te voorkomen en af te zwakken. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om de onder deze richtlijn vallende ondernemingen vrij te stellen van de verplichting tot opstelling van een niet-financiële verklaring, wanneer een afzonderlijk verslag wordt verstrekt dat hetzelfde boekjaar bestrijkt en dezelfde inhoud bevat.

(7)

Indien een onderneming verplicht is tot opstelling van een niet-financiële verklaring, moet deze verklaring met betrekking tot milieuaangelegenheden gegevens bevatten over de actuele en te voorziene effecten van de activiteiten van de onderneming op het milieu en, waar van toepassing, op de gezondheid en de veiligheid, het gebruik van hernieuwbare en/of niet-hernieuwbare energiebronnen, broeikasgasemissies, waterverbruik en luchtverontreiniging. Met betrekking tot sociale en personeelsaangelegenheden kan de in de verklaring verstrekte informatie betrekking hebben op de maatregelen die worden genomen om gelijkheid tussen mannen en vrouwen te garanderen, de toepassing van fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie, de arbeidsvoorwaarden, de sociale dialoog, de eerbiediging van het recht op informatie en raadpleging van werknemers, de eerbiediging van de vakbondsrechten, gezondheid en veiligheid op het werk en de dialoog met plaatselijke gemeenschappen, en/of de maatregelen die genomen zijn ten behoeve van de bescherming en ontwikkeling van die gemeenschappen. De niet-financiële verklaring kan met betrekking tot de mensenrechten en de bestrijding van corruptie en omkoping informatie bevatten over de preventie van mensenrechtenschendingen en/of over instrumenten waarover de onderneming beschikt om corruptie en omkoperij te bestrijden.

(8)

De onder deze richtlijn vallende ondernemingen moeten afdoende informatie verstrekken over aangelegenheden die zeer waarschijnlijk tot de verwerkelijking van belangrijke risico's op ernstige effecten zullen leiden, evenals over ernstige effecten die zich reeds hebben voorgedaan. De ernst van die effecten moet worden beoordeeld op basis van hun omvang en belang. Het risico op negatieve effecten kan het gevolg zijn van de werkzaamheden van de onderneming zelf of verband houden met haar bedrijfsactiviteiten en, waar relevant en evenredig, haar producten, diensten en zakenrelaties, met inbegrip van de toeleverings- en onderaannemingsketen. Dit mag niet leiden tot onnodige extra administratieve lasten voor kleine en middelgrote ondernemingen.

(9)

Voor het verstrekken van deze informatie kunnen de onder deze richtlijn vallende ondernemingen zich baseren op nationale kaderregelingen, kaderregelingen van de Unie zoals het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) of internationale kaderovereenkomsten zoals het Global Compact van de Verenigde Naties (VN), de richtsnoeren inzake bedrijfsleven en mensenrechten ter uitvoering van het kader „Protect, Respect and Remedy” van de VN, de richtsnoeren voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de Internationale Organisatie voor normalisatie ISO 26000, de tripartiete beginselverklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid, het Global Reporting Initiative en andere erkende internationale kaderregelingen.

(10)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat adequate en effectieve middelen bestaan om te garanderen dat ondernemingen niet-financiële informatie overeenkomstig deze richtlijn rapporteren. De lidstaten dienen er daarom voor te zorgen dat er effectieve nationale procedures bestaan om de naleving van de in deze richtlijn opgenomen verplichtingen te handhaven, en dat deze procedures beschikbaar zijn voor alle natuurlijke personen en rechtspersonen die er overeenkomstig het nationale recht een rechtmatig belang bij hebben dat er wordt toegezien op de naleving van de bepalingen van deze richtlijn.

(11)

In punt 47 van het slotdocument van de Rio+20-conferentie van de Verenigde Naties, met de titel „The Future We Want”, wordt erkend dat het belangrijk is te rapporteren over duurzaam ondernemen en worden ondernemingen, waar passend, ertoe aangemoedigd te overwegen of zij informatie over duurzaamheid in hun rapportagecyclus kunnen opnemen. Bedrijfssectoren, belangstellende regeringen en relevante belanghebbenden worden er eveneens toe aangezet, met de steun van het systeem van de Verenigde Naties om, waar passend, modellen voor goede praktijken te ontwikkelen en, rekening houdend met ervaringen met reeds bestaande kaderregelingen, maatregelen te bevorderen gericht op de integratie van financiële en niet-financiële informatie.

(12)

Door investeerders toegang tot niet-financiële informatie te verlenen, wordt een stap voorwaarts gezet om overeenkomstig het stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa tegen 2020 een belangrijke doelstelling te bereiken, namelijk het invoeren van markt- en beleidsstimulansen die investeringen van ondernemingen in efficiënt gebruik van hulpbronnen belonen.

(13)

De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 24 en 25 maart 2011 opgeroepen om de algemene administratieve lasten, vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen, op Europees en nationaal niveau te verminderen en maatregelen voorgesteld om de productiviteit te verbeteren. De Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei heeft daarnaast tot doel het ondernemingsklimaat voor kleine en middelgrote ondernemingen te verbeteren en hun activiteiten op internationaal vlak te bevorderen. In overeenstemming met het „denk eerst klein”-principe moeten de nieuwe voorschriften inzake rapportering derhalve alleen worden toegepast op bepaalde grote ondernemingen en groepen.

(14)

Het toepassingsgebied van deze verplichtingen inzake rapportering van niet-financiële informatie moet worden gedefinieerd op basis van het gemiddelde personeelsbestand, het balanstotaal en de netto-omzet. Kleine en middelgrote ondernemingen moeten van bijkomende verplichtingen worden vrijgesteld en de verplichting tot rapportering van een niet-financiële verklaring moet alleen van toepassing zijn op grote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn, en op organisaties van openbaar belang die een moederonderneming van een grote groep zijn, met in beide gevallen, op geconsolideerde basis voor groepen, een gemiddeld personeelsbestand van meer dan 500 werknemers. Dit mag de lidstaten niet beletten om de verplichting tot rapportering van niet-financiële informatie op te leggen aan andere ondernemingen en groepen dan ondernemingen die onder deze richtlijn vallen.

(15)

Een groot aantal van de ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) vallen, behoren tot groepen van ondernemingen. Er moeten dan geconsolideerde bestuursverslagen worden opgesteld om de informatie over deze groepen van ondernemingen ter kennis te brengen van leden van de groep en derden. Daarom moeten de nationale wetgevingen inzake geconsolideerde bestuursverslagen worden gecoördineerd, om de doelstellingen te verwezenlijken met betrekking tot de vergelijkbaarheid en de samenhang van de informatie die ondernemingen in de Unie openbaar moeten maken.

(16)

De wettelijke auditor of het auditkantoor moet zich er uitsluitend van vergewissen dat de niet-financiële verklaring of het afzonderlijke verslag is verstrekt. Daarnaast moeten de lidstaten kunnen eisen dat de informatie in de niet-financiële verklaring of het afzonderlijke verslag wordt gecontroleerd door een onafhankelijke verlener van assurancediensten.

(17)

Om de rapportering van niet-financiële informatie door ondernemingen te vergemakkelijken, dient de Commissie niet-bindende richtsnoeren op te stellen, inclusief algemene en sectorale niet-financiële essentiële prestatie-indicatoren. De Commissie moet de huidige goede praktijken, de internationale ontwikkelingen en de resultaten van aanverwante initiatieven van de Unie in aanmerking nemen. De Commissie dient passend overleg te plegen, onder meer met de belanghebbenden. Bij de behandeling van milieuaspecten moet de Commissie ten minste ingaan op bodemgebruik, waterverbruik, broeikasgasemissies en het gebruik van materialen.

(18)

Diversiteit van competenties en meningen van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van ondernemingen bevordert een goed begrip van de bedrijfsorganisatie en van de zaken van de betrokken onderneming. Deze diversiteit stelt de leden van deze organen in staat de bestuursbeslissingen op constructieve wijze ter discussie te stellen en meer open te staan voor vernieuwende ideeën, waardoor het fenomeen van gelijklopende meningen onder de leden, ook wel bekend als het „eenheidsdenken”, wordt aangepakt. Aldus wordt een daadwerkelijke vorm van toezicht op het bestuur en een succesvolle governance van de onderneming bevorderd. Het is dan ook belangrijk meer transparantie te brengen in het gevoerde diversiteitsbeleid. Hierdoor wordt de markt geïnformeerd over de praktijken op het gebied van corporate governance en worden ondernemingen bijgevolg indirect onder druk gezet om te zorgen voor meer diversiteit in hun raad van bestuur.

(19)

De verplichting om het beleid van diversiteit met betrekking tot de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen op het gebied van bijvoorbeeld leeftijd, geslacht of achtergrond inzake opleiding en beroepservaring te vermelden, moet alleen van toepassing zijn op bepaalde grote ondernemingen. Vermelding van het diversiteitsbeleid moet een onderdeel zijn van de verklaring inzake corporate governance, zoals voorgeschreven in artikel 20 van Richtlijn 2013/34/EU. Als er geen diversiteitsbeleid wordt gevoerd, mag niet tot invoering van een dergelijk beleid worden verplicht, maar moet in de verklaring inzake corporate governance duidelijk worden toegelicht waarom dit het geval is.

(20)

Nota is genomen van initiatieven op het niveau van de Unie, waaronder rapportage per land voor diverse sectoren en ook de verwijzingen die de Europese Raad in zijn conclusie van 22 mei 2013 en 19 en 20 december 2013 heeft gemaakt naar rapportage per land door grote ondernemingen en groepen en soortgelijke bepalingen in Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (4), en op internationale inspanningen om de transparantie in de financiële verslaglegging te verbeteren. In het kader van de G8 en de G20 is aan de OESO gevraagd een genormaliseerd rapportagemodel voor multinationale ondernemingen te ontwikkelen waarmee deze ondernemingen aan de fiscale autoriteiten rapporteren waar zij wereldwijd hun winsten maken en belastingen betalen. Deze ontwikkelingen, die adequate maatregelen voor de bijbehorende doelstellingen inhouden, vormen een aanvulling op de voorstellen in deze richtlijn.

(21)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het verbeteren van de relevantie, de samenhang en de vergelijkbaarheid van de informatie die door bepaalde grote ondernemingen en groepen in de Unie wordt gerapporteerd, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te bereiken.

(22)

Deze richtlijn respecteert de grondrechten en leeft de beginselen na die in het bijzonder erkend worden in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met inbegrip van de vrijheid van ondernemerschap, de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens. Deze richtlijn moet overeenkomstig die rechten en beginselen worden toegepast.

(23)

Richtlijn 2013/34/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2013/34/EU

Richtlijn 2013/34/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 19 bis

Niet-financiële verklaring

1.   Grote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn en op hun balansdatum de drempel van een gemiddeld personeelsbestand van 500 werknemers gedurende het boekjaar overschrijden, nemen in het bestuursverslag een niet-financiële verklaring met informatie op, in de mate waarin zulks noodzakelijk is voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de onderneming alsmede van de effecten van haar activiteiten, die minstens betrekking heeft op milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten en de bestrijding van corruptie en omkoping, met inbegrip van:

a)

een korte beschrijving van het bedrijfsmodel van de onderneming;

b)

een beschrijving van het door de onderneming gevoerde beleid met betrekking tot deze aangelegenheden, waaronder de toegepaste zorgvuldigheidsprocedures;

c)

de resultaten van dit beleid;

d)

de voornaamste risico's die verbonden zijn aan deze aangelegenheden in verband met de bedrijfsactiviteiten van de onderneming, waaronder, waar relevant en evenredig, haar zakelijke betrekkingen, producten of diensten die waarschijnlijk zullen leiden tot negatieve effecten op deze gebieden, en hoe de onderneming deze risico's beheert;

e)

niet-financiële essentiële prestatie-indicatoren die relevant zijn voor de specifieke bedrijfsactiviteit.

Wanneer de onderneming geen beleid voert met betrekking tot een of meerdere van deze aangelegenheden, bevat de niet-financiële verklaring een duidelijke en gemotiveerde toelichting waarom zij dit niet doet.

De in de eerste alinea bedoelde niet-financiële verklaring omvat, waar dit passend wordt geacht, ook verwijzingen naar en aanvullende uitleg betreffende de bedragen in de jaarlijkse financiële overzichten.

De lidstaten kunnen toestaan dat informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld, in uitzonderlijke gevallen wordt weggelaten indien naar de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden en met collectieve verantwoordelijkheid voor dat standpunt, de rapportering van die informatie ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming, mits het weglaten van deze informatie een getrouw en evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de onderneming alsmede van de effecten van haar activiteiten niet in de weg staat.

De lidstaten schrijven voor dat ondernemingen zich voor het rapporteren van de in de eerste alinea bedoelde informatie kunnen baseren op nationale, uniale of internationale kaderregelingen en dat zij in dat geval vermelden op welke kaderregelingen zij zich hebben gebaseerd.

2.   Ondernemingen die aan de in lid 1 bedoelde verplichting voldoen, worden geacht te hebben voldaan aan de in artikel 19, lid 1, derde alinea, opgenomen verplichting inzake de analyse van niet-financiële informatie.

3.   Een onderneming is als dochteronderneming vrijgesteld van de in lid 1 neergelegde verplichting indien die onderneming en haar dochterondernemingen opgenomen zijn in het geconsolideerde bestuursverslag of het afzonderlijke verslag van een andere onderneming, dat overeenkomstig artikel 29 en dit artikel is opgesteld.

4.   Indien een onderneming al dan niet op basis van nationale, uniale of internationale kaderregelingen een afzonderlijk verslag opstelt dat overeenstemt met hetzelfde boekjaar en dat betrekking heeft op de in lid 1 bedoelde informatie in de niet-financiële verklaring, kunnen de lidstaten die onderneming een vrijstelling verlenen van de verplichting een niet-financiële verklaring als bedoeld in lid 1 op te stellen, op voorwaarde dat dit afzonderlijke verslag:

a)

samen met het bestuursverslag wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 30; of

b)

binnen een redelijke termijn en ten laatste zes maanden na de balansdatum voor het publiek beschikbaar wordt gesteld op de website van de onderneming, en ernaar verwezen wordt in het bestuursverslag.

Lid 2 is van overeenkomstige toepassing op ondernemingen die het in de eerste alinea van dit lid bedoelde afzonderlijke verslag opstellen.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de wettelijke auditor of het auditkantoor nagaat of de in lid 1 bedoelde niet-financiële verklaring dan wel het in lid 4 bedoelde afzonderlijke verslag is verstrekt.

6.   De lidstaten kunnen eisen dat de informatie in de in lid 1 bedoelde niet-financiële verklaring of in het in lid 4 bedoelde afzonderlijke verslag wordt gecontroleerd door een onafhankelijke verlener van assurancediensten.”

.

2)

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt het volgende punt toegevoegd:

„g)

een beschrijving van het diversiteitsbeleid dat wordt gevoerd met betrekking tot de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming met betrekking tot bijvoorbeeld leeftijd, geslacht, of achtergrond inzake opleiding en beroepservaring, de doelstellingen van dit diversiteitsbeleid, de wijze van tenuitvoerlegging van dit beleid en de resultaten in de verslagperiode. Indien geen beleid op dit gebied wordt gevoerd, wordt in de verklaring uiteengezet waarom dit het geval is.”

;

b)

lid 3 wordt vervangen door de volgende tekst:

„3.   De wettelijke auditor of het auditkantoor geeft overeenkomstig artikel 34, lid 1, tweede alinea, een oordeel over de krachtens lid 1, punten c) en d), van dit artikel opgestelde informatie en controleert of de in lid 1, punten a), b), e), f), en g), van dit artikel bedoelde informatie is verstrekt.”

;

c)

lid 4 wordt vervangen door de volgende tekst:

„4.   De lidstaten kunnen de in lid 1 bedoelde ondernemingen die alleen effecten, andere dan aandelen, hebben uitgegeven die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 14), van Richtlijn 2004/39/EG, vrijstelling verlenen van de toepassing van lid 1, punten a), b), e), f) en g), van dit artikel, tenzij die ondernemingen aandelen hebben uitgegeven die worden verhandeld in een multilaterale handelsfaciliteit in de zin van artikel 4, lid 1, punt 15), van Richtlijn 2004/39/EG.”

;

d)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„5.   Onverminderd de bepalingen in artikel 40, is lid 1, punt g), niet van toepassing op kleine en middelgrote ondernemingen.”

.

3)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 29 bis

Geconsolideerde niet-financiële verklaring

1.   Organisaties van openbaar belang die moederondernemingen van een grote groep zijn die op balansdatum op geconsolideerde basis de drempel van een gemiddeld personeelsbestand van 500 werknemers gedurende het boekjaar overschrijdt, nemen in het geconsolideerde bestuursverslag een geconsolideerde niet-financiële verklaring met informatie op, in de mate waarin zulks noodzakelijk is voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de groep alsmede van de effecten van zijn activiteiten, die minstens betrekking heeft op milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten en de bestrijding van corruptie en omkoping, met inbegrip van:

a)

een korte beschrijving van het bedrijfsmodel van de groep;

b)

een beschrijving van het door de groep gevoerde beleid met betrekking tot deze aangelegenheden, waaronder de toegepaste zorgvuldigheidsprocedures;

c)

de resultaten van dit beleid;

d)

de voornaamste risico's die verbonden zijn aan deze aangelegenheden in verband met de bedrijfsactiviteiten van de groep, waaronder, waar relevant en evenredig, zijn zakelijke betrekkingen, producten of diensten die deze gebieden waarschijnlijk negatief zullen beïnvloeden, en hoe de groep deze risico's beheert;

e)

niet-financiële essentiële prestatie-indicatoren die relevant zijn voor de specifieke bedrijfsactiviteit.

Wanneer de groep geen beleid voert met betrekking tot een of meerdere van deze aangelegenheden, bevat de geconsolideerde niet-financiële verklaring een duidelijke en gemotiveerde toelichting waarom hij dit niet doet.

De in de eerste alinea bedoelde geconsolideerde niet-financiële verklaring omvat, waar dit passend wordt geacht, ook verwijzingen naar en aanvullende uitleg betreffende de bedragen in de geconsolideerde financiële overzichten.

De lidstaten kunnen toestaan dat informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld, in uitzonderlijke gevallen wordt weggelaten indien naar de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden en met collectieve verantwoordelijkheid voor dat standpunt, de rapportering van die informatie ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de groep, mits het weglaten van deze informatie een getrouw en evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de groep alsmede van de effecten van zijn activiteiten niet in de weg staat.

De lidstaten schrijven voor dat de moederonderneming zich voor het rapporteren van de in de eerste alinea bedoelde informatie kan baseren op nationale, uniale of internationale kaderregelingen en dat deze moederonderneming in dat geval vermeldt op welke kaderregelingen zij zich heeft gebaseerd.

2.   Een moederonderneming die aan de in lid 1 bedoelde verplichting voldoet, wordt geacht te hebben voldaan aan de in artikel 19, lid 1, derde alinea, en in artikel 29 bedoelde verplichting inzake de analyse van niet-financiële informatie.

3.   Een moederonderneming die tevens een dochteronderneming is, is vrijgesteld van de in lid 1 neergelegde verplichting indien de vrijgestelde moederonderneming en haar dochterondernemingen opgenomen zijn in het geconsolideerde bestuursverslag of het afzonderlijke verslag van een andere onderneming dat overeenkomstig artikel 29 en dit artikel is opgesteld.

4.   Indien een moederonderneming al dan niet op basis van nationale, uniale of internationale kaderregelingen en met betrekking tot de voor de geconsolideerde niet-financiële verklaring verplichte informatie als bedoeld in lid 1 een afzonderlijk verslag opstelt dat overeenstemt met hetzelfde boekjaar en dat betrekking heeft op de gehele groep, kunnen de lidstaten die moederonderneming vrijstellen van de verplichting een geconsolideerde niet-financiële verklaring als bedoeld in lid 1 op te stellen, op voorwaarde dat dit afzonderlijke verslag:

a)

samen met het geconsolideerde bestuursverslag wordt gepubliceerd overeenkomstig artikel 30; of

b)

binnen een redelijke termijn en ten laatste zes maanden na de balansdatum voor het publiek beschikbaar wordt gesteld op de website van de moederonderneming, en ernaar verwezen wordt in het geconsolideerde bestuursverslag.

Lid 2 is van overeenkomstige toepassing op moederondernemingen die het in de eerste alinea van dit lid bedoelde afzonderlijke verslag opstellen.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de wettelijke auditor of het auditkantoor nagaat of de in lid 1 bedoelde geconsolideerde niet-financiële verklaring dan wel het in lid 4 bedoelde afzonderlijke verslag is verstrekt.

6.   De lidstaten kunnen eisen dat de informatie in de in lid 1 bedoelde geconsolideerde niet-financiële verklaring of in het in lid 4 bedoelde afzonderlijke verslag wordt gecontroleerd door een onafhankelijke verlener van assurancediensten.”

.

4)

In artikel 33 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van het bestuurs-, het leidinggevend en het toezichthoudend orgaan van een onderneming, handelend binnen het kader van de bevoegdheden die hun krachtens het nationale recht zijn toegewezen, collectief de verantwoordelijkheid hebben ervoor te zorgen dat:

a)

de jaarlijkse financiële overzichten, het bestuursverslag, de verklaring inzake corporate governance indien deze afzonderlijk wordt opgesteld, en het in artikel 19 bis, lid 4, bedoelde verslag; en

b)

de geconsolideerde financiële overzichten, de geconsolideerde bestuursverslagen, de geconsolideerde verklaring inzake corporate governance indien deze afzonderlijk wordt opgesteld, en het in artikel 29 bis, lid 4, bedoelde verslag,

worden opgesteld en openbaar gemaakt overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn en, indien van toepassing, de internationale standaarden voor jaarrekeningen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 zijn goedgekeurd.”

.

5)

In artikel 34 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   Dit artikel is niet van toepassing op de in artikel 19 bis, lid 1, bedoelde niet-financiële verklaring, de in artikel 29 bis, lid 1, bedoelde geconsolideerde niet-financiële verklaring en de in artikel 19 bis, lid 4, en artikel 29 bis, lid 4, bedoelde afzonderlijke verslagen.”

.

6)

In artikel 48 wordt voor de laatste alinea de volgende alinea ingevoegd:

„In het verslag wordt, rekening houdend met de ontwikkelingen in de OESO en de resultaten van aanverwante Europese initiatieven, ook ingegaan op de mogelijkheid om voor grote ondernemingen een verplichting in te voeren om jaarlijks voor elke lidstaat en elk derde land waarin zij werkzaam zijn een rapportage per land te maken die minstens informatie bevat over geboekte winsten, betaalde winstbelastingen en ontvangen overheidssubsidies.”

.

Artikel 2

Richtsnoeren voor de rapportage

De Commissie stelt niet-bindende richtsnoeren op inzake de methodologie voor de rapportage van niet-financiële informatie, met inbegrip van algemene en sectorale niet-financiële essentiële prestatie-indicatoren, om de rapportering van relevante, nuttige en vergelijkbare niet-financiële informatie door ondernemingen te vergemakkelijken. Daarbij raadpleegt de Commissie relevante belanghebbenden.

De Commissie maakt de richtsnoeren uiterlijk op 6 december 2016 bekend.

Artikel 3

Evaluatie

De Commissie legt aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, waarin zij naast andere aspecten ook ingaat op het toepassingsgebied, met name wat grote, niet-beursgenoteerde ondernemingen betreft, en de doeltreffendheid van de richtlijn alsmede de omvang van de aangereikte richtsnoeren en methoden. Het verslag wordt uiterlijk .op 6 december 2018 bekendgemaakt en gaat, zo nodig, vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

Artikel 4

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 6 december 2016 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

De lidstaten bepalen dat de in de eerste alinea bedoelde bepalingen van toepassing zijn op alle binnen het toepassingsgebied van artikel 1 vallende ondernemingen voor het boekjaar dat aanvangt op 1 januari 2017 of gedurende het kalenderjaar 2017.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 22 oktober 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

B. DELLA VEDOVA


(1)  PB C 327 van 12.11.2013, blz. 47.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 29 september 2014.

(3)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(4)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).