28.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 159/1


RICHTLIJN 2014/60/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 mei 2014

betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 93/7/EEG van de Raad (2) is ingrijpend gewijzigd bij Richtlijnen 96/100/EG (3) en 2001/38/EG (4) van het Europees Parlement en de Raad. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die richtlijn te worden overgegaan.

(2)

De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Overeenkomstig artikel 36 VWEU vormen de toepasselijke bepalingen inzake het vrije verkeer van goederen geen beletsel voor verboden of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van bescherming van het nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit.

(3)

Krachtens artikel 36 VWEU en binnen de grenzen van dat artikel blijven de lidstaten gerechtigd om hun nationaal bezit nader te omschrijven en de maatregelen te nemen die nodig zijn om dat bezit te beschermen. Niettemin speelt de Unie een waardevolle rol door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen ter bescherming van het cultureel erfgoed van Europees belang, waartoe het nationaal bezit van de lidstaten behoort.

(4)

Bij Richtlijn 93/7/EEG is een teruggaveregeling tot stand gebracht die de lidstaten de mogelijkheid biedt om terugkeer op hun grondgebied te verkrijgen van cultuurgoederen die als nationaal bezit in de zin van artikel 36 VWEU zijn aangemerkt, die vallen binnen de in de bijlage bij die richtlijn bedoelde gemeenschappelijke categorieën van cultuurgoederen en die in strijd met de nationale maatregelen of met Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad (5) buiten hun grondgebied zijn gebracht. Die richtlijn had ook betrekking op cultuurgoederen die als nationaal bezit waren aangemerkt en die een integrerend deel vormden van openbare collecties of inventarissen van kerkelijke instellingen welke niet onder die gemeenschappelijke categorieën vielen.

(5)

Richtlijn 93/7/EEG heeft gezorgd voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van hun nationaal bezit, die nauw verband houdt met hun samenwerking met Interpol en andere bevoegde instanties op het gebied van gestolen kunstwerken, in het bijzonder de registratie van verloren, gestolen of illegaal uitgevoerde cultuurgoederen die deel uitmaken van hun nationaal bezit en van hun openbare collecties.

(6)

De procedure waarin bij Richtlijn 93/7/EEG werd voorzien, vormde een eerste stap naar de totstandbrenging van samenwerking tussen de lidstaten op dit gebied in het kader van de interne markt met als doel de nadere wederzijdse erkenning van toepasselijke nationale regelgevingen.

(7)

Verordening (EG) nr. 116/2009 heeft, samen met Richtlijn 93/7/EEG, een Uniestelsel tot bescherming van de cultuurgoederen van de lidstaten geïntroduceerd.

(8)

Doel van Richtlijn 93/7/EEG was te zorgen voor de daadwerkelijke teruggave aan een lidstaat van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van die lidstaat zijn gebracht, ongeacht de eigendomsrechten die op dergelijke goederen van toepassing zijn. Bij de toepassing van die richtlijn zijn evenwel de tekortkomingen van de regeling inzake de teruggave van die cultuurgoederen aan het licht gekomen. In de verslagen over de toepassing van die richtlijn wordt gemeld dat de richtlijn zelden wordt toegepast, vooral vanwege het beperkte toepassingsgebied ervan ingevolge de voorwaarden die in de bijlage bij de richtlijn bepaald zijn, het korte tijdsbestek waarbinnen een vordering tot teruggave kan worden ingesteld en de kosten die aan een vordering tot teruggave verbonden zijn.

(9)

Het toepassingsgebied van deze richtlijn moet worden uitgebreid tot alle cultuurgoederen die uit hoofde van nationale wetgeving of van nationale administratieve procedures door een lidstaat zijn aangemerkt of omschreven als nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit in de zin van artikel 36 VWEU. Deze richtlijn moet aldus betrekking hebben op voorwerpen van historisch, paleontologisch, etnografisch of numismatisch belang of van wetenschappelijke waarde, ongeacht of zij tot een openbare of andersoortige collectie behoren dan wel op zichzelf staan en ongeacht of zij afkomstig zijn van reguliere dan wel clandestiene archeologische opgravingen, op voorwaarde dat de goederen zijn aangemerkt of omschreven als nationaal bezit. Voorts hoeven cultuurgoederen die zijn aangemerkt of omschreven als nationaal bezit niet langer tot categorieën te behoren, noch aan drempels wat betreft hun ouderdom en/of financiële waarde te voldoen om in aanmerking te komen voor teruggave uit hoofde van deze richtlijn.

(10)

De diversiteit van de nationale regelingen voor de bescherming van nationaal bezit wordt in artikel 36 VWEU onderkend. Teneinde wederzijds vertrouwen, bereidheid tot samenwerking en wederzijds begrip onder de lidstaten te bevorderen, moet de werkingssfeer van het begrip „nationaal bezit” in het kader van artikel 36 VWEU worden bepaald. De lidstaten moeten ook de teruggave aan een lidstaat vergemakkelijken van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van die lidstaat zijn gebracht, ongeacht de datum van toetreding van die lidstaat, en ervoor zorgen dat de teruggave van die goederen geen onredelijke kosten met zich meebrengt. Het moet mogelijk zijn voor lidstaten om andere cultuurgoederen dan die welke zijn aangemerkt of omschreven als nationaal bezit, terug te geven, mits zij de toepasselijke bepalingen van het VWEU in acht nemen, evenals cultuurgoederen die voor 1 januari 1993 op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht.

(11)

Ter bevordering van een meer doeltreffende en uniforme toepassing van deze richtlijn moet de administratieve samenwerking tussen de lidstaten worden versterkt. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de centrale autoriteiten onderling efficiënt samenwerken en informatie uitwisselen met betrekking tot cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, door gebruik te maken van het informatiesysteem interne markt („IMI”) waarin wordt voorzien bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6). Teneinde een betere uitvoering van deze richtlijn te bewerkstelligen moet er in de invoering van een specifiek op cultuurgoederen toegesneden IMI-module worden voorzien. Het is eveneens wenselijk dat andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten in voorkomend geval van hetzelfde systeem gebruikmaken.

(12)

Om de bescherming van persoonsgegevens te waarborgen moet bij de administratieve samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten worden voldaan aan de voorschriften van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) en, voor zover van het IMI gebruik wordt gemaakt, van Verordening (EU) nr. 1024/2012. De definities van Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (8) moeten ook voor de toepassing van deze richtlijn gelden.

(13)

De termijn waarbinnen moet worden nagegaan of het in een andere lidstaat ontdekte cultuurgoed inderdaad een cultuurgoed is in de zin van Richtlijn 93/7/EEG, is in de praktijk te kort gebleken. Die termijn moet derhalve tot zes maanden worden verlengd. Een langere termijn moet de lidstaten de mogelijkheid bieden de maatregelen te nemen die nodig zijn om het cultuurgoed in stand te houden en indien gepast te voorkomen dat het aan de teruggaveprocedure wordt onttrokken.

(14)

Het is tevens noodzakelijk de verjaringstermijn van een vordering tot teruggave te verlengen tot drie jaar nadat de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt dat op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat is gebracht en de identiteit van de bezitter of de houder van dat goed ter kennis van die lidstaat zijn gekomen. De verlenging van die termijnen moet de teruggave van nationaal bezit vergemakkelijken en het op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat brengen ervan ontmoedigen. Omwille van de duidelijkheid moet worden bepaald dat de verjaringstermijn ingaat op de datum waarop de centrale autoriteit van de lidstaat buiten wiens grondgebied het cultuurgoed op onrechtmatige wijze is gebracht, op de hoogte is gesteld.

(15)

In Richtlijn 93/7/EEG is bepaald dat een vordering tot teruggave verjaart dertig jaar na de datum waarop het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de lidstaat is gebracht. In het geval van goederen die deel uitmaken van openbare collecties of goederen die behoren tot inventarissen van kerkelijke instellingen in de lidstaten waar ze zijn onderworpen aan speciale beschermende regelingen krachtens nationaal recht, verjaart de vordering tot teruggave in bepaalde omstandigheden echter pas later. Aangezien lidstaten ook speciale beschermingsregelingen krachtens nationaal recht kunnen hebben getroffen met andere religieuze instellingen dan kerkelijke instellingen, moet deze richtlijn ook gelden voor die andere religieuze instellingen.

(16)

De Raad heeft in zijn conclusies van 13 en 14 december 2011 inzake de preventie en de bestrijding van criminaliteit jegens cultuurgoederen gesteld dat maatregelen moeten worden genomen die de doeltreffendheid van de preventie en de bestrijding van criminaliteit jegens cultuurgoederen verhogen. De Raad heeft de Commissie aanbevolen de lidstaten te ondersteunen bij de doeltreffende bescherming van cultuurgoederen teneinde de illegale handel van cultuurgoederen te voorkomen en te bestrijden en, waar passend, aanvullende maatregelen te stimuleren. Daarnaast heeft de Raad de lidstaten aanbevolen de bekrachtiging te overwegen van de Unesco-Overeenkomst van Parijs van 17 november 1970 inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen, alsook van het Unidroit-verdrag van Rome van 24 juni 1995 inzake gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen.

(17)

Het is wenselijk ervoor te zorgen dat eenieder die bij deze markt betrokken is met betrekking tot transacties omtrent cultuurgoederen de nodige zorgvuldigheid betracht. De consequenties van de verwerving van een cultuurgoed van onrechtmatige herkomst zullen pas echt afschrikkend zijn als de uitkering van een vergoeding wordt gekoppeld aan de verplichting voor de bezitter om aan te tonen dat hij de nodige zorgvuldigheid heeft betracht. Daarom moet, teneinde de door de Unie nagestreefde preventie en bestrijding van de onrechtmatige handel in cultuurgoederen te verwezenlijken, in deze richtlijn worden bepaald dat de bezitter, om een vergoeding te krijgen, moet bewijzen dat hij bij de verwerving van het goed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht.

(18)

Het zou ook nuttig zijn dat eenieder, en in het bijzonder eenieder die betrokken is bij de markt, gemakkelijk toegang heeft tot openbare informatie over cultuurgoederen die door de lidstaten zijn aangemerkt of omschreven als nationaal bezit. De lidstaten moeten trachten die openbare informatie toegankelijker te maken.

(19)

Om een uniforme interpretatie van het begrip „de nodige zorgvuldigheid” door de lidstaten te vergemakkelijken, moet in deze richtlijn een niet-limitatieve lijst van criteria worden opgesteld die in aanmerking moeten worden genomen om te bepalen of de bezitter bij de verwerving van het cultuurgoed de nodige zorgvuldigheid heeft uitgeoefend.

(20)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk om de teruggave mogelijk te maken van als nationaal bezit aangemerkte of omschreven cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, niet voldoende kan worden bereikt door de lidstaten maar, vanwege de omvang en gevolgen daarvan, beter op Unieniveau kan worden bereikt, kan de Unie maatregelen vaststellen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(21)

Daar de taken van het bij Verordening (EG) nr. 116/2009 ingestelde comité gezien de schrapping van de bijlage bij Richtlijn 93/7/EEG overbodig zijn geworden, moeten de verwijzingen naar dit comité dienovereenkomstig worden geschrapt. Ter behoud van het platform voor de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken inzake de toepassing van deze richtlijn tussen de lidstaten, dient de Commissie een deskundigengroep op te richten die bestaat uit met de uitvoering van deze richtlijn belaste deskundigen van de centrale autoriteiten van de lidstaten en die onder meer moet worden betrokken bij de invoering van een specifiek op cultuurgoederen toegesneden IMI-module.

(22)

Aangezien de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 een lijst bevat van via IMI uitgevoerde bepalingen over administratieve samenwerking in handelingen van de Unie, moet die bijlage worden gewijzigd om deze richtlijn erin op te nemen.

(23)

De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen substantieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijnen.

(24)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, bepaalde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze verordening is van toepassing op de teruggave van cultuurgoederen die door een lidstaat zijn aangemerkt of omschreven als behorend tot zijn nationaal bezit als bedoeld in artikel 2, punt 1, en die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van die lidstaat zijn gebracht.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

1.   „cultuurgoed”: een goed dat door een lidstaat, voordat of nadat het op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van die lidstaat is gebracht, uit hoofde van de nationale wetgeving of van nationale administratieve procedures is aangemerkt of omschreven als behorend tot het „nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit” in de zin van artikel 36 VWEU;

2.   „op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat gebracht”:

a)

buiten het grondgebied van een lidstaat gebracht, in strijd met de regels van die lidstaat betreffende de bescherming van het nationaal bezit, of in strijd met Verordening (EG) nr. 116/2009; of

b)

niet teruggegeven na het verstrijken van een periode van rechtmatige tijdelijke verplaatsing of iedere schending van een andere voorwaarde die aan die tijdelijke verplaatsing verbonden was;

3.   „verzoekende lidstaat”: de lidstaat van waaruit een cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van die lidstaat is gebracht;

4.   „aangezochte lidstaat”: de lidstaat op het grondgebied waarvan zich een op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een andere lidstaat gebracht cultuurgoed bevindt;

5.   „teruggave”: de daadwerkelijke terugkeer van het cultuurgoed op het grondgebied van de verzoekende lidstaat;

6.   „bezitter”: degene die een cultuurgoed feitelijk houdt voor zichzelf;

7.   „houder”: degene die een cultuurgoed feitelijk houdt voor derden;

8.   „openbare collecties”: collecties die overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat als openbaar worden omschreven en die het eigendom zijn van die lidstaat, van een lokale of regionale overheid in die lidstaat of van een instelling die gevestigd is op het grondgebied van die lidstaat, op voorwaarde dat die instelling het eigendom is van of in grote mate wordt gefinancierd door die lidstaat of een lokale of regionale overheid.

Artikel 3

Cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, worden teruggegeven overeenkomstig de bij deze richtlijn vastgestelde procedure en voorwaarden.

Artikel 4

Elke lidstaat wijst een of meer centrale autoriteiten aan die de in deze richtlijn omschreven bevoegdheden uitoefenen.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle aanwijzingen van centrale autoriteiten op grond van dit artikel.

De Commissie maakt de lijst van die centrale autoriteiten alsmede elke wijziging daarin bekend in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

De centrale autoriteiten van de lidstaten werken samen en bevorderen overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die in het bijzonder:

1.

op verzoek van de verzoekende lidstaat een nader bepaald cultuurgoed dat op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van deze lidstaat is gebracht, opsporen en de identiteit van de bezitter en/of de houder ervan vaststellen. Dit verzoek moet vergezeld gaan van alle nodige informatie om de opsporing te vergemakkelijken, in het bijzonder over de plaats waar het goed zich daadwerkelijk of vermoedelijk bevindt;

2.

bij ontdekking op hun grondgebied van cultuurgoederen waarvan op redelijke gronden kan worden aangenomen dat die goederen op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een andere lidstaat zijn gebracht, de betrokken lidstaten hiervan in kennis stellen;

3.

de bevoegde autoriteiten van de verzoekende lidstaat gedurende een termijn van zes maanden na de in punt 2 bedoelde kennisgeving, de gelegenheid geven te na te gaan of het betrokken goed een cultuurgoed is. Doen zij dit niet binnen de gestelde termijn, dan zijn de punten 4 en 5 niet langer van toepassing;

4.

in samenwerking met de betrokken lidstaat de nodige maatregelen treffen voor het materiële behoud van het cultuurgoed;

5.

door de nodige voorlopige maatregelen voorkomen dat het cultuurgoed aan de teruggaveprocedure wordt onttrokken;

6.

met betrekking tot de teruggave als tussenpersoon fungeren tussen de bezitter en/of de houder en de verzoekende lidstaat. Te dien einde kunnen de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat, onverminderd artikel 6, eerst de weg effenen voor een arbitrageprocedure overeenkomstig de nationale wetgeving van de aangezochte lidstaat, op voorwaarde dat de verzoekende lidstaat en de bezitter of houder uitdrukkelijk met de arbitrageprocedure akkoord gaan.

Teneinde onderling samen te werken en overleg te plegen, maken de centrale autoriteiten van de lidstaten gebruik van een specifiek op cultuurgoederen toegesneden module van het bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 ingestelde informatiesysteem interne markt („IMI”). Zij kunnen ook van het IMI gebruikmaken om in een specifieke zaak de desbetreffende informatie over gestolen of op onrechtmatige wijze buiten hun grondgebied gebrachte cultuurgoederen te verspreiden. De lidstaten besluiten of ook andere bevoegde autoriteiten voor de toepassing van deze richtlijn van het IMI gebruikmaken.

Artikel 6

De verzoekende lidstaat kan bij de bevoegde rechtbank van de aangezochte lidstaat tegen de bezitter, of, bij ontstentenis van de bezitter, tegen de houder, een vordering instellen tot teruggave van een op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat gebracht cultuurgoed.

Voor de ontvankelijkheid van de vordering moet het stuk dat het geding inleidt, vergezeld gaan van:

a)

een document waarin het goed waarop de vordering tot teruggave betrekking heeft, wordt beschreven en waarin wordt verklaard dat dit goed een cultuurgoed is;

b)

een verklaring van de bevoegde autoriteiten van de verzoekende lidstaat dat het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat is gebracht.

Artikel 7

De bevoegde centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat stelt de bevoegde centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat onverwijld ervan in kennis dat een vordering tot teruggave van het goed in kwestie is ingesteld.

De bevoegde centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat licht de centrale autoriteiten van de andere lidstaten onverwijld in.

De uitwisseling van informatie via het IMI gebeurt overeenkomstig de toepasselijke wettelijke bepalingen betreffende de bescherming van persoonsgegevens en van de persoonlijke levenssfeer, onverminderd de mogelijkheid voor de bevoegde centrale autoriteiten om behalve van het IMI ook van andere communicatiemiddelen gebruik te maken.

Artikel 8

1.   De lidstaten bepalen in hun wetgeving dat een vordering tot teruggave op grond van deze richtlijn verjaart drie jaar na de datum waarop de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit van de bezitter of de houder van dat goed ter kennis van de bevoegde centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat zijn gekomen.

De vordering tot teruggave verjaart in elk geval dertig jaar na de datum waarop het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat is gebracht.

In het geval van goederen die deel uitmaken van openbare collecties, als omschreven in artikel 2, punt 8, en goederen die behoren tot inventarissen van kerkelijke of andere religieuze instellingen in de lidstaten waar ze zijn onderworpen aan speciale beschermende regelingen krachtens nationaal recht, verjaart de vordering tot teruggave evenwel na 75 jaar, behalve in de lidstaten waar geen verjaring van de vordering geldt of indien bij bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten een termijn van meer dan 75 jaar is vastgesteld.

2.   De vordering tot teruggave is niet ontvankelijk indien het buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat brengen van het cultuurgoed op het tijdstip waarop de vordering wordt ingesteld, niet meer onrechtmatig is.

Artikel 9

Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 8 en 14 gelast de bevoegde rechtbank de teruggave van het betrokken cultuurgoed indien wordt bewezen dat dit goed een cultuurgoed in de zin van artikel 2, punt 1, is en dat het op onrechtmatige wijze buiten het nationale grondgebied is gebracht.

Artikel 10

Wanneer teruggave wordt gelast, kent de bevoegde rechtbank van de aangezochte lidstaat de bezitter een al naargelang van de omstandigheden van het gegeven geval vast te stellen billijke vergoeding toe, op voorwaarde dat de bezitter bewijst dat hij bij de verwerving van het goed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht.

Om vast te stellen of de bezitter de nodige zorgvuldigheid heeft betracht, wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van de verwerving, in het bijzonder de documentatie over de herkomst van het goed, de uit hoofde van het recht van de verzoekende lidstaat vereiste vergunningen om het goed buiten het grondgebied van die lidstaat te brengen, de aard van de partijen, de betaalde prijs, en de vraag of de bezitter toegankelijke registers betreffende gestolen cultuurgoederen heeft geraadpleegd, gebruik heeft gemaakt van relevante informatie die hij redelijkerwijs had kunnen verkrijgen, dan wel andere stappen heeft gezet die een redelijk persoon in dezelfde omstandigheden zou hebben gezet.

In geval van schenking of erfopvolging mag de rechtspositie van de verkrijger niet gunstiger zijn dan die van degene van wie hij het goed uit dien hoofde heeft verkregen.

De verzoekende lidstaat is gehouden deze vergoeding bij de teruggave uit te keren.

Artikel 11

De kosten die voortvloeien uit de uitvoering van een beslissing waarbij de teruggave van het cultuurgoed wordt gelast, komen ten laste van de verzoekende lidstaat. Dit geldt ook voor de kosten betreffende de in artikel 5, punt 4, bedoelde maatregelen.

Artikel 12

De betaling van de in artikel 10 bedoelde billijke vergoeding en van de in artikel 11 bedoelde kosten doet niet af aan het recht van de verzoekende lidstaat om van de personen die verantwoordelijk zijn voor het op onrechtmatige wijze buiten zijn grondgebied brengen van het cultuurgoed, terugbetaling van die bedragen te vorderen.

Artikel 13

De eigendom van het cultuurgoed na de teruggave ervan wordt door het nationale recht van de verzoekende lidstaat geregeld.

Artikel 14

Deze richtlijn is alleen van toepassing op cultuurgoederen die op of na 1 januari 1993 op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht.

Artikel 15

1.   Elke lidstaat kan de bij deze richtlijn ingestelde regelingen toepassen met het oog op de teruggave van andere cultuurgoederen dan cultuurgoederen als omschreven in artikel 2, punt 1).

2.   Elke lidstaat kan de bij deze richtlijn ingestelde regelingen toepassen op de verzoeken tot teruggave van cultuurgoederen die vóór 1 januari 1993 op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van andere lidstaten zijn gebracht.

Artikel 16

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de burgerlijke of strafrechtelijke vorderingen die de verzoekende lidstaat en/of de eigenaar van wie het cultuurgoed werd ontvreemd, op grond van het nationale recht van de lidstaten kunnen instellen.

Artikel 17

1.   Uiterlijk op 18 december 2015 en vervolgens elke vijf jaar brengen de lidstaten aan de Commissie verslag uit over de toepassing van deze richtlijn.

2.   Elke vijf jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een beoordelingsverslag in over de toepassing en de doeltreffendheid van deze richtlijn toekomen. Dit verslag gaat zo nodig vergezeld van passende voorstellen.

Artikel 18

Aan de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 wordt het volgende punt toegevoegd:

„8.

Richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (9): Artikelen 5 en 7.

Artikel 19

1.   Uiterlijk op 18 december 2015 doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om te voldoen aan artikel 2, punt 1, artikel 5, eerste alinea, punt 3, artikel 5, tweede alinea, artikel 7, derde alinea, artikel 8, lid 1, artikel 10, eerste en tweede alinea, en artikel 17, lid 1, van deze richtlijn.

Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 20

Richtlijn 93/7/EEG, als gewijzigd bij de in bijlage I, deel A, genoemde richtlijnen, wordt met ingang van 19 december 2015 ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 21

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 2, punten 2) tot en met 8), artikelen 3 en 4, artikel 5, eerste alinea, punten 1), 2) en 4) tot en met 6), artikel 6, artikel 7, eerste en tweede alinea, artikel 8, lid 2, artikel 9, artikel 10, derde en vierde alinea en de artikelen 11 tot en met 16 zijn van toepassing met ingang van 19 december 2015.

Artikel 22

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 8 mei 2014.

(2)  Richtlijn 93/7/EEG van de Raad van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (PB L 74 van 27.3.1993, blz. 74).

(3)  Richtlijn 96/100/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 februari 1997 tot wijziging van de bijlage bij Richtlijn 93/7/EEG betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (PB L 60 van 1.3.1997, blz. 59).

(4)  Richtlijn 2001/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 tot wijziging van Richtlijn 93/7/EEG betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (PB L 187 van 10.7.2001, blz. 43).

(5)  Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen (PB L 39 van 10.2.2009, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van Beschikking 2008/49/EG van de Commissie („de IMI-verordening”) (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 1).

(7)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 74).

(8)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).


BIJLAGE I

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(als bedoeld in artikel 20)

Richtlijn 93/7/EEG van de Raad

(PB L 74 van 27.03.1993, blz. 74)

Richtlijn 96/100/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 60 van 1.3.1997, blz. 59)

Richtlijn 2001/38/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 187 van 10.7.2001, blz. 43)

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(als bedoeld in artikel 20)

Richtlijn

Omzettingstermijn

93/7/EEG

15.12.1993 (15.3.1994 voor België, Duitsland en Nederland)

96/100/EG

1.9.1997

2001/38/EG

31.12.2001


BIJLAGE II

Concordantietabel

Richtlijn 93/7/EEG

Onderhavige richtlijn

Artikel 1, punt 1)

Artikel 1, punt 1), eerste streepje

Artikel 2, punt 1)

Artikel 1, punt 1), tweede streepje, aanhef

Artikel 1, punt 1), tweede streepje, eerste onderstreepje, eerste zin

Artikel 1, punt 1), tweede streepje, eerste onderstreepje, tweede zin

Artikel 2, punt 8)

Artikel 1, punt 1), tweede streepje, tweede onderstreepje

Artikel 1, punt 2), eerste streepje

Artikel 2, punt 2), onder a)

Artikel 1, punt 2), tweede streepje

Artikel 2, punt 2), onder b)

Artikel 1, punten 3) tot en met 7)

Artikel 2, punten 3) tot en met 7)

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4, aanhef

Artikel 5, eerste alinea, aanhef

Artikel 4, punten 1) en 2)

Artikel 5, eerste alinea, punten 1) en 2)

Artikel 4, punt 3)

Artikel 5, eerste alinea, punt 3)

Artikel 4, punten 4) tot en met 6)

Artikel 5, eerste alinea, punten 4) tot en met 6)

Artikel 5, tweede alinea

Artikel 5, eerste alinea

Artikel 6, eerste alinea

Artikel 5, tweede alinea, eerste streepje

Artikel 6, tweede alinea, onder a)

Artikel 5, tweede alinea, tweede streepje

Artikel 6, tweede alinea, onder b)

Artikel 6, eerste alinea

Artikel 7, eerste alinea

Artikel 6, tweede alinea

Artikel 7, tweede alinea

Artikel 7, derde alinea

Artikel 7, leden 1 en 2

Artikel 8, leden 1 en 2

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9, eerste alinea

Artikel 10, eerste alinea

Artikel 9, tweede alinea

Artikel 10, tweede alinea

Artikel 9, derde en vierde alinea

Artikel 10, derde en vierde alinea

Artikelen 10 tot en met 15

Artikelen 11 tot en met 16

Artikel 16, leden 1 en 2

Artikel 17, leden 1 en 2

Artikel 16, lid 3

Artikel 16, lid 4

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 19

Artikel 22

Bijlage

Bijlage I

Bijlage II