28.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/62


VERORDENING (EU) Nr. 1381/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2013

tot vaststelling van een programma „Rechten, gelijkheid en burgerschap” voor de periode 2014-2020

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 19, lid 2, artikel 21, lid 2, en de artikelen 114, 168, 169 en 197,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt

(1)

De Europese Unie is gegrondvest op de waarden van eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, rechtsstatelijkheid en eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen. Personen hebben in de Unie recht op het genot van de hen bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) verleende rechten. Voorts zijn in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het "Handvest"), dat met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon juridisch bindend werd in de hele Unie, de fundamentele rechten en vrijheden opgenomen waarop burgers aanspraak kunnen maken in de Unie. Die rechten moeten worden bevorderd en geëerbiedigd. Het volledige genot van die rechten, alsmede van de rechten die voortvloeien uit internationale verdragen waartoe de Unie is toegetreden, zoals het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap van de Verenigde Naties, moet worden gewaarborgd en eventuele belemmeringen moeten worden weggenomen. Daarenboven brengt het genot van deze rechten verantwoordelijkheden en plichten mee jegens de medemens, de gemeenschap en de toekomstige generaties.

(2)

In het programma van Stockholm (4) heeft de Europese Raad wederom verklaard dat prioriteit moet worden gegeven aan de ontwikkeling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en wordt de totstandbrenging van een Europa van rechten aangemerkt als een politieke prioriteit. Financiering werd aangemerkt als belangrijk instrument voor de succesvolle uitvoering van de politieke prioriteiten van het programma van Stockholm. De ambitieuze doelstellingen van de Verdragen en van het programma van Stockholm moeten onder meer bereikt worden door het opzetten voor de periode 2014 tot en met 2020 van een flexibel en doeltreffend programma "Rechten, gelijkheid en burgerschap" (het "programma") dat planning en tenuitvoerlegging moet ondersteunen. De algemene en specifieke doelstellingen van het programma moeten worden uitgelegd conform de door de Europese Raad omschreven desbetreffende strategische richtsnoeren.

(3)

In de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 over de Europa 2020-strategie wordt een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei uiteengezet. Het ondersteunen en bevorderen van de rechten van personen binnen de Unie, het aanpakken van discriminatie en ongelijkheid en het bevorderen van burgerschap van de Unie dragen bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen en vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie.

(4)

Non-discriminatie is een grondbeginsel van de Unie. In artikel 19 VWEU wordt voorzien in het nemen van maatregelen om discriminatie op grond van geslacht, ras, etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden. Non-discriminatie is ook neergelegd in artikel 21 van het Handvest, dat moet worden toegepast binnen de grenzen van en overeenkomstig artikel 51 van het Handvest. Aan de specifieke kenmerken van de verschillende vormen van discriminatie moet bijzondere aandacht worden besteed en ter voorkoming en bestrijding van discriminatie op één of verscheidene gronden moeten passende maatregelen parallel worden uitgewerkt.

(5)

Het programma moet worden uitgevoerd samen met andere Unie-activiteiten met hetzelfde doel, op zodanige wijze dat ze elkaar versterken, in het bijzonder met de activiteiten bedoeld in de mededeling van de Commissie van 5 april 2011 "Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020" (5), en de conclusies van de Raad van 19 mei 2011 inzake een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020, waarin de lidstaten worden opgeroepen een oplossing te vinden voor de sociale en economische uitsluiting van de Roma door middel van een mainstreamingbenadering op vier hoofdterreinen: onderwijs, werkgelegenheid, gezondheid en huisvesting, door ervoor te zorgen dat de Roma niet gediscrimineerd worden maar gelijke erkenning van hun grondrechten genieten, en door maatregelen te nemen om segregatie op te heffen waar die zich voordoet, met name op de gebieden onderwijs en huisvesting.

(6)

Racisme, vreemdelingenhaat, homohaat en andere vormen van onverdraagzaamheid vormen een rechtstreekse schending van de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en de rechtstaat, beginselen waarop de Unie gegrondvest is en die de lidstaten gemeen hebben. Bestrijding van die verschijnselen is daarom een permanente doelstelling die gecoördineerde maatregelen vereist, onder meer door de toewijzing van financiële middelen. Die verschijnselen omvatten onder meer het publiek aanzetten tot geweld of haat tegen een groep personen of een lid van zo'n groep, alsmede andere aanvallen die zijn ingegeven door racisme, vreemdelingenhaat of homohaat. In dit verband moet ook bijzondere aandacht worden besteed aan het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld, haat, segregatie en stigmatisering, en aan het bestrijden van pesten, intimidatie en onverdraagzame behandeling, bijvoorbeeld bij de overheid, de politie, het gerechtelijk apparaat, op school en op de werkplek.

(7)

Gelijkheid van vrouwen en mannen is een van de waarden waarop de Unie gegrondvest is. Ongelijke behandeling van vrouwen en mannen is een schending van de grondrechten. Bovendien draagt bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen ook bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen moet als doelstelling worden geïmplementeerd samen met andere Unie- of lidstaatactiviteiten met hetzelfde doel, in het bijzonder met de activiteiten bedoeld in het Europees pact voor gendergelijkheid voor de periode 2011-2020, op dusdanige wijze dat ze elkaar versterken.

(8)

Discriminatie op basis van geslacht omvat, volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, discriminatie in verband met geslachtsverandering. Bij de uitvoering van het programma moet ook acht worden geslagen op de ontwikkelingen inzake andere gendergerelateerde aspecten, onder meer genderidentiteit, in het recht van de Unie en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(9)

Het recht op fatsoenlijke behandeling op de werkplek en in de samenleving in het algemeen, komt voort uit die grondwaarden van de Unie, en er zijn gecoördineerde maatregelen nodig om gerichte activiteiten met betrekking tot de arbeidsmarkt mogelijk te maken. Maatregelen op het gebied van gendergelijkheid en non-discriminatie moeten derhalve onder meer het bevorderen van de gelijkheid van vrouwen en mannen en het bestrijden van discriminatie op de werkplek en de arbeidsmarkt behelzen.

(10)

Geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, en tegen andere risicogroepen, in al zijn vormen, vormt een schending van de grondrechten en een ernstige aantasting van de gezondheid. Dergelijk geweld komt overal in de Unie voor en heeft ernstige gevolgen voor de fysieke en psychische gezondheid van de slachtoffers alsook voor de samenleving als geheel. Een sterke politieke wil en gecoördineerde maatregelen op basis van de methoden en resultaten van de Daphne-programma's (6) zijn noodzakelijk om het probleem aan te pakken en de slachtoffers te beschermen. Maatregelen om het geweld tegen vrouwen te bestrijden, dragen bij tot de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen. Aangezien financiering van Daphne onmiskenbaar succesvol is geweest sinds ze in 1997 van start ging, zowel qua populariteit bij de belanghebbenden (overheden, wetenschappelijke instellingen en niet-gouvernementele organisaties (ngo's)) en wat betreft de effectiviteit van de gefinancierde projecten, is het van essentieel belang dat bij de uitvoering van het programma de naam "Daphne" wordt behouden met betrekking tot de specifieke doelstelling die het voorkomen en bestrijden van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen betreft, een en ander met als doel het profiel van de Daphne-programma's optimaal te behouden.

(11)

Krachtens artikel 3, lid 3, VEU moet de Unie de bescherming van de rechten van het kind bevorderen en discriminatie bestrijden. Kinderen zijn kwetsbaar, met name in situaties van armoede, sociale uitsluiting of handicap of in andere specifieke situaties waarin zij aan gevaar worden blootgesteld, zoals in geval van verwaarlozing, ontvoering en verdwijning. Er moeten maatregelen worden genomen om de rechten van het kind te bevorderen en om kinderen te beschermen tegen schade en geweld, die een gevaar vormen voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid en een inbreuk vormen op hun recht op ontwikkeling, bescherming en waardigheid.

(12)

Persoonsgegevens moeten ook in een context van voortdurende technologische ontwikkelingen en globalisering doeltreffend worden beschermd. Het rechtskader van de Unie voor gegevensbescherming moet in de Unie doeltreffend en consequent worden toegepast. Daartoe moet de Unie de inspanningen van de lidstaten voor de toepassing van dat rechtskader kunnen ondersteunen, waarbij met name moet worden gegarandeerd dat personen hun rechten daadwerkelijk kunnen uitoefenen.

(13)

De burgers moeten beter op de hoogte zijn van de rechten die voortvloeien uit het burgerschap van de Unie, namelijk hun recht van vrij verkeer en verblijf in de Unie, hun actief en passief kiesrecht bij verkiezingen voor het Europees Parlement en bij gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waarin zij verblijven onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat, hun recht om in een van de Verdragstalen van de Unie een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten, hun recht om burgerinitiatieven in te dienen en hun recht om klachten inzake institutioneel wanbeheer tot de Europese ombudsman te richten, en moeten in staat zijn die rechten uit te oefenen. Burgers aanmoedigen een actievere rol te spelen in de democratie op Unieniveau zal het Europese maatschappelijk middenveld versterken en de ontwikkeling van een Europese identiteit stimuleren. Burgers moeten met een gerust hart kunnen wonen, reizen, studeren, werken en vrijwilligerswerk doen in een andere lidstaat en moeten erop kunnen vertrouwen dat zij gelijke toegang hebben en dat zij zonder discriminatie volledig aanspraak op hun rechten en de bescherming daarvan kunnen maken, ongeacht waar zij zich in de Unie bevinden.

(14)

Personen moeten als consument of ondernemer in de interne markt hun uit het Unierecht voortvloeiende rechten in een grensoverschrijdende context kunnen laten gelden.

(15)

Conform de artikelen 8 en 10 van het VWEU moeten doelstellingen inzake gendermainstreaming en de bestrijding van discriminatie worden geïntegreerd in alle activiteiten van het programma. Er moet regelmatig monitoring en evaluatie plaatsvinden om na te gaan hoe bij de programma-activiteiten rekening is gehouden met kwesties inzake gendergelijkheid en non-discriminatie.

(16)

De ervaring met acties op het niveau van de Unie heeft aangetoond dat voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma een combinatie van instrumenten vereist is, waaronder rechtshandelingen, beleidsinitiatieven en financiering. Financiering is een belangrijk instrument ter aanvulling van wetgevingsmaatregelen.

(17)

Afgezien van de reële waarde die de uit het programma gefinancierde maatregelen voor de begunstigden vertegenwoordigen, kunnen die maatregelen empirische onderbouwing opleveren ten behoeve van betere beleidsvorming op nationaal en Unieniveau. Zo hebben bijvoorbeeld de Daphne-programma's met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen een reële overdracht van kennis en goede praktijken tussen alle belanghebbenden, waaronder de lidstaten, mogelijk gemaakt.

(18)

In de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011 getiteld "Een begroting voor Europa 2020", wordt beklemtoond dat de financiering van de Unie moet worden gerationaliseerd en vereenvoudigd. Vooral in het licht van de huidige economische crisis is het van het grootste belang dat de middelen van de Unie met de grootst mogelijke zorg worden gestructureerd en beheerd. Om te komen tot een beduidende vereenvoudiging en een efficiënt beheer van de financiering, moet het aantal programma's worden verminderd en moeten de financieringsregels en -procedures worden gerationaliseerd, vereenvoudigd en geharmoniseerd.

(19)

Om tegemoet te komen aan de behoefte aan vereenvoudiging, efficiënt beheer van en eenvoudiger toegang tot financiering, moet het programma de activiteiten voorzetten en verder ontwikkelen die voordien werden verricht op basis van afdeling 4 ("Discriminatiebestrijding en verscheidenheid") en afdeling 5 ("Gelijkheid van mannen en vrouwen") van het Progress-programma dat is vastgesteld bij Besluit nr. 1672/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (7), het programma "Grondrechten en burgerschap" dat is vastgesteld bij Besluit 2007/252/EG van de Raad (8) en het Daphne III-programma. De tussentijdse evaluaties van deze programma's bevatten aanbevelingen gericht op een betere uitvoering van de programma's. De bevindingen van deze tussentijdse evaluaties, en van de respectieve evaluaties achteraf moeten worden meegenomen bij de uitvoering van het programma.

(20)

Een optimaal gebruik van de financiële middelen en een efficiëntere besteding moeten leidende beginselen zijn bij het verwezenlijken van de doelstellingen van het programma. Adequate financiering moet worden gewaarborgd ter ondersteuning van de inspanningen om een Europa van rechten tot stand te brengen. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat het programma zo doeltreffend en gebruikersvriendelijk mogelijk wordt uitgevoerd, en tevens zorg te dragen voor rechtszekerheid en de toegankelijkheid ervan voor alle deelnemers. Voor een vlotte toegang tot financiering voor potentiële begunstigden moeten de aanvraagprocedures en eisen inzake financieel beheer eveneens vereenvoudigd worden en moeten administratieve belemmeringen worden weggenomen.

(21)

In de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2010 getiteld "Evaluatie van de EU-begroting" en in de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011 getiteld "Een begroting voor Europa 2020", wordt beklemtoond dat het belangrijk is de financiering te richten op acties met een duidelijke Europese meerwaarde, d.w.z. acties van de Unie die een meerwaarde kunnen bieden ten opzichte van het optreden van de lidstaten afzonderlijk. De onder deze verordening vallende acties moeten het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten bevorderen, de grensoverschrijdende samenwerking en netwerkvorming vergroten, en zorgen voor de correcte, coherente en consistente toepassing van het recht van de Unie. De financiering van activiteiten moet er ook toe bijdragen dat alle betrokkenen een doeltreffende en betere kennis van het recht en het beleid van de Unie hebben en moet zorgen voor een degelijke analytische basis voor de ondersteuning en de ontwikkeling van het recht en het beleid van de Unie, en daarmee bijdragen tot de handhaving en goede tenuitvoerlegging daarvan. Het optreden van de Unie maakt het mogelijk deze acties in de hele Unie op consistente wijze uit te voeren en brengt schaalvoordelen mee. Bovendien is de Unie beter dan de lidstaten in staat om in te spelen op grensoverschrijdende situaties en om een Europees platform voor wederzijdse leerprocessen te bieden.

(22)

Bij het selecteren van uit hoofde van het programma te financieren acties moet de Commissie de voorstellen beoordelen aan de hand van vooraf vastgestelde criteria. Tot deze criteria moet de beoordeling van de Europese meerwaarde van de voorgestelde maatregelen behoren. Ook nationale en kleinschalige projecten kunnen een Europese meerwaarde hebben.

(23)

Instanties en entiteiten die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven op de onder het programma vallende gebieden moeten, voor zover zij hebben bewezen of naar verwachting zullen bewijzen dat zij een aanzienlijke invloed uitoefenen bij het realiseren van die doelstelling, als belangrijke actoren worden beschouwd en financiering ontvangen conform de procedures en criteria in de jaarlijkse werkprogramma's die door de Commissie krachtens deze verordening worden vastgesteld.

(24)

Het begrip "geharmoniseerde diensten met een maatschappelijke waarde" moet worden uitgelegd in de zin van artikel 2 van Beschikking nr. 116/2007/EG van de Commissie (9).

(25)

Tot de instanties en entiteiten die toegang hebben tot het programma moeten onder meer nationale, regionale en lokale autoriteiten behoren.

(26)

In deze verordening worden de financiële middelen voor de gehele looptijd van het programma vastgelegd, die voor het Europees Parlement en de Raad in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (10).

(27)

Om te waarborgen dat het programma tijdens de hele looptijd flexibel genoeg is om te kunnen inspelen op de veranderde behoeften en de overeenkomstige beleidsprioriteiten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen voor het wijzigen van de percentages in de bijlage bij deze verordening voor elke groep van specifieke doelstellingen die deze percentages met meer dan 5 procentpunten zou overschrijden. Om de behoefte aan een dergelijke gedelegeerde handeling te kunnen beoordelen, moeten deze percentages berekend worden op de basis van de financiële middelen van het programma tijdens de gehele looptijd en niet op de basis van jaarlijkse kredieten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(28)

De onderhavige verordening moet worden uitgevoerd met volledige inachtneming van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (11) (het "Financieel Reglement"). Met name wat betreft de voorwaarden waaronder door begunstigden betaalde belasting over de toegevoegde waarde (btw) subsidiabel is, zou btw-subsidiabiliteit niet mogen afhangen van de juridische status van de begunstigden voor activiteiten die onder dezelfde juridische voorwaarden door private en publieke instanties en entiteiten kunnen worden uitgevoerd. Rekening houdend met de specifieke aard van de doelstellingen en activiteiten die onder deze verordening vallen, moet in de oproepen tot het indienen van voorstellen worden verduidelijkt dat voor activiteiten die zowel door publieke als door private instanties en entiteiten kunnen worden uitgevoerd de niet-aftrekbare btw die publieke instanties en entiteiten verschuldigd zijn subsidiabel zal zijn, voor zover die is betaald voor de uitvoering van activiteiten, zoals opleiding en bewustmaking, die niet kunnen worden gezien als de uitoefening van een publieke taak. De onderhavige verordening moet ook gebruik maken van de vereenvoudigingsinstrumenten die in het Financieel Reglement zijn vastgesteld. Bovendien moeten de criteria voor de vaststelling van de te ondersteunen acties erop gericht zijn de beschikbare financiële middelen toe te wijzen aan acties die de grootste impact hebben op de nagestreefde beleidsdoelstelling.

(29)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling van de jaarlijkse werkprogramma's. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(30)

De door de Commissie overeenkomstig deze verordening vastgestelde jaarlijkse werkprogramma's dienen te zorgen voor een passende verdeling van de middelen over subsidies en contracten voor overheidsopdrachten. Het programma dient in de eerste plaats middelen te bestemmen voor subsidies, maar tegelijkertijd de middelen voor gunning van opdrachten op een toereikend niveau te houden. Het minimumpercentage van de jaarlijkse voor subsidies toegewezen uitgaven dient in de jaarlijkse werkprogramma's te worden vastgesteld en niet minder dan 65% te bedragen. Teneinde de planning en de medefinanciering door belanghebbenden te faciliteren, dient de Commissie een duidelijk tijdschema op te stellen voor de oproepen tot het indienen van voorstellen en de selectie en gunning van projecten.

(31)

Met het oog op een doeltreffende toewijzing van middelen uit de algemene begroting van de Unie, moet worden gestreefd naar samenhang, complementariteit en synergie met financieringsprogramma's ter ondersteuning van sterk met elkaar verbonden beleidsterreinen, meer bepaald met het programma "Justitie", dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1382/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13), het programma „Europa voor de burger”, het Europees Programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14), en andere programma's op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken, binnenlandse zaken, gezondheid en consumentenbescherming, onderwijs, opleiding, jeugd en sport, de informatiemaatschappij, uitbreiding, met name het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) en de Europese structuur- en investeringsfondsen, waarvan de gemeenschappelijke bepalingen zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15).

(32)

De Commissie moet zorgen voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met het werk van de organen en instanties van de Unie, zoals het Europees Instituut voor gendergelijkheid en het Bureau voor de grondrechten, en moet een balans opmaken van de werkzaamheden van andere nationale en internationale actoren, op de gebieden die onder het programma vallen.

(33)

De financiële belangen van de Unie moeten in de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte middelen en, in voorkomend geval, het opleggen van administratieve en financiële sancties overeenkomstig het Financieel Reglement.

(34)

Met het oog op de toepassing van het beginsel van goed financieel beheer, moet deze verordening voorzien in passende instrumenten ter beoordeling van de resultaten ervan. Daartoe moeten algemene en specifieke doelstellingen worden vastgesteld. Om te meten in hoeverre deze specifieke doelstellingen zijn verwezenlijkt, moet een reeks concrete en kwantificeerbare indicatoren worden vastgesteld, die gedurende de gehele looptijd van het programma geldig blijven. De Commissie moet jaarlijks bij het Europees Parlement en de Raad een monitoringrapport indienen dat onder meer gebaseerd moet zijn op de in deze verordening beschreven indicatoren en waarin informatie moet worden verstrekt inzake het gebruik van de beschikbare fondsen.

(35)

Bij de uitvoering van het programma moet de Commissie rekening houden met de doelstelling van een eerlijke geografische verdeling van de middelen, en moet zij bijstand verlenen in de lidstaten waar er relatief weinig gefinancierde acties zijn. Bij het uitvoeren van het programma moet de Commissie ook bezien of, volgens internationaal erkende indexen/toezichtinstanties, in sommige lidstaten maatregelen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van het programma effectief verwezenlijkt worden, en moet zij de acties van de lidstaten of de civiele samenleving op deze gebieden ondersteunen.

(36)

Overeenkomstig artikel 180, lid 1, onder l), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (16) (de "uitvoeringsvoorschriften"), moeten in de subsidieovereenkomsten bepalingen worden vastgesteld betreffende de zichtbaarheid van de financiële ondersteuning van de Unie, behalve in gerechtvaardigde gevallen waar publiciteit niet mogelijk of passend is.

(37)

Overeenkomstig artikel 35, leden 2 en 3, van het Financieel Reglement en artikel 21 van de uitvoeringsvoorschriften moet de Commissie tijdig en op passende wijze informatie over de ontvangers en de aard en het doel van de uit de algemene begroting van de Unie gefinancierde maatregelen verstrekken. Die informatie moet beschikbaar worden gemaakt waarbij terdege rekening wordt gehouden met de eisen inzake vertrouwelijkheid en veiligheid, in het bijzonder de bescherming van persoonsgegevens.

(38)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk bijdragen tot de verdere ontwikkeling van een ruimte waarin gelijkheid en de rechten van personen, zoals die zijn neergelegd in het VEU, het VWEU, het Handvest en de internationale mensenrechtenverdragen waar de Unie partij bij is, worden bevorderd, beschermd en daadwerkelijk toegepast, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VWEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(39)

Ter verzekering van de continuïteit van de financiering van activiteiten die voorheen werden verricht op grond van de afdelingen 4 en 5 van Besluit nr. 1672/2006/EG, Besluit 2007/252/EG en Besluit nr. 779/2007/EG, moet deze verordening op de dag na de publicatie ervan in werking treden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Vaststelling en looptijd van het programma

1.   Bij deze verordening wordt een programma "Rechten, gelijkheid en burgerschap" vastgesteld ("het programma").

2.   Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

Artikel 2

Europese meerwaarde

1.   In het kader van het programma worden acties met een Europese meerwaarde gefinancierd. Daartoe zorgt de Commissie ervoor dat de voor financiering geselecteerde acties gericht zijn op het bereiken van resultaten met een Europese meerwaarde.

2.   De Europese meerwaarde van acties, ook van kleinschalige en nationale acties, wordt beoordeeld op grond van criteria zoals de bijdrage die zij leveren aan de consistente en coherente toepassing van het recht van de Unie, en aan de ruime bekendheid van het publiek met de eruit voortvloeiende rechten, het potentieel dat zij hebben om wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten te scheppen en de grensoverschrijdende samenwerking te verbeteren, het transnationale effect ervan, de bijdrage die zij leveren aan de uitwerking en verspreiding van goede werkwijzen of het potentieel ervan om bij te dragen aan de totstandkoming van minimumnormen, praktische instrumenten en oplossingen waarmee grensoverschrijdende of Uniebrede uitdagingen kunnen worden aangepakt.

Artikel 3

Algemene doelstelling

De algemene doelstelling van het programma is, conform artikel 4, bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van een ruimte waarin gelijkheid en de rechten van personen, zoals die zijn vastgelegd in het VEU, het VWEU en het Handvest en de internationale mensenrechtenverdragen waar de EU partij bij is, worden bevorderd, beschermd en daadwerkelijk toegepast.

Artikel 4

Specifieke doelstellingen

1.   Om de in artikel 3 genoemde algemene doelstelling te verwezenlijken, heeft het programma de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het bevorderen van de effectieve toepassing van het beginsel van non-discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid en eerbiedigen van het beginsel van non-discriminatie op de in artikel 21 van het Handvest bedoelde gronden;

b)

het voorkomen en bestrijden van racisme, vreemdelingenhaat, homohaat en andere vormen van onverdraagzaamheid;

c)

het bevorderen en beschermen van de rechten van personen met een handicap;

d)

het bevorderen van gelijkheid tussen vrouwen en mannen en ondersteunen van gendermainstreaming;

e)

het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, en van geweld tegen andere risicogroepen, met name groepen die het risico lopen op geweld in persoonlijke relaties, alsmede beschermen van slachtoffers van dat soort geweld;

f)

het bevorderen en beschermen van de rechten van het kind;

g)

ertoe bijdragen dat het hoogste niveau van bescherming van privacy en persoonsgegevens wordt gewaarborgd;

h)

het bevorderen en versterken van de uitoefening van de uit het burgerschap van de Unie voortvloeiende rechten;

i)

personen in staat stellen als consumenten of ondernemers in de interne markt hun uit de Uniewetgeving voortvloeiende rechten af te dwingen, in het licht van de uit het consumentenprogramma gefinancierde projecten.

2.   De specifieke doelstellingen van het programma worden in het bijzonder nagestreefd door:

a)

een betere bekendheid met en kennis van het recht en het beleid van de Unie, en van de rechten, waarden en beginselen waarop de Unie gebouwd is, te bewerkstelligen;

b)

de doeltreffende, integrale en consistente uitvoering en toepassing van de rechtsinstrumenten en het beleid van de Unie in de lidstaten, alsmede de monitoring en evaluatie daarvan, te ondersteunen;

c)

de grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen, de wederzijdse kennis te verbeteren en het wederzijdse vertrouwen tussen alle belanghebbenden te versterken;

d)

te zorgen voor betere kennis en beter begrip van potentiële belemmeringen voor de uitoefening van de rechten en beginselen die zijn gewaarborgd door het VEU, het VWEU, het Handvest en de internationale verdragen waar de EU partij bij is, en het afgeleide recht van de Unie.

Artikel 5

Soorten acties

1.   In het kader van het programma worden onder meer de volgende soorten acties gefinancierd:

a)

analytische werkzaamheden, zoals het verzamelen van gegevens en statistieken; het ontwikkelen van gemeenschappelijke methoden en, in voorkomend geval, indicatoren of benchmarks; studies, onderzoeken, analyses en enquêtes; evaluaties; het opstellen en publiceren van handleidingen, rapporten en educatief materiaal; workshops, seminars, vergaderingen van deskundigen en conferenties;

b)

opleidingsactiviteiten, zoals het uitwisselen van personeel, workshops, seminars, het opleiden van opleiders en het ontwikkelen van online opleidingsinstrumenten of andere opleidingsmodules;

c)

activiteiten inzake wederzijds leren, samenwerking, bewustmaking en verspreiding, zoals het vaststellen en uitwisselen van beproefde methoden, innovatieve benaderingen en ervaringen; het organiseren van intercollegiale toetsing en wederzijds leren; de organisatie van conferences, seminars, mediacampagnes, ook via online media, informatiecampagnes, waaronder institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die verband houden met de doelstellingen van het programma; het compileren en publiceren van materiaal voor de verspreiding van informatie over het programma en de resultaten ervan; het ontwikkelen, exploiteren en onderhouden van systemen en instrumenten die gebruik maken van ICT;

d)

ondersteunen van de voornaamste actoren wier activiteiten tot de tenuitvoerlegging van de doelstellingen van het programma bijdragen, zoals steun voor ngo's bij de uitvoering van acties met Europese meerwaarde, ondersteuning van de belangrijkste Europese actoren, Europese netwerken en geharmoniseerde diensten van maatschappelijk belang; ondersteuning van de lidstaten bij de uitvoering van het recht en het beleid van de Unie; en ondersteunen van netwerkactiviteiten op Europees niveau tussen gespecialiseerde instanties en entiteiten alsmede nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten en ngo's, met inbegrip van steun in de vorm van actie- en exploitatiesubsidies.

2.   Met het oog op de inclusiviteit zullen begunstigden de deelname van relevante doelgroepen aan uit het programma gefinancierde acties aanmoedigen.

Artikel 6

Deelname

1.   Het programma staat open voor alle instanties en entiteiten die wettelijk zijn gevestigd in:

a)

de lidstaten;

b)

de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, overeenkomstig die overeenkomst;

c)

de kandidaat-lidstaten, de potentiële kandidaat-lidstaten en de landen die tot de Unie toetreden, conform de algemene beginselen en voorwaarden die zij bepaald voor hun deelname aan de programma's van de Unie die zijn vastgesteld in de respectieve kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of soortgelijke overeenkomsten.

2.   Commerciële instanties en entiteiten hebben alleen samen met niet-commerciële organisaties of openbare organisaties toegang tot het programma.

3.   Instanties en entiteiten die wettelijk zijn gevestigd in andere dan de derde landen die aan het programma deelnemen in overeenstemming met lid 1, punten b) en c), met name landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, kunnen op eigen kosten aan de acties van het programma deelnemen, wanneer dat bijdraagt aan de doelstellingen van deze acties.

4.   De Commissie kan samenwerken met internationale organisaties onder de in de desbetreffende jaarlijkse werkprogramma's vastgestelde voorwaarden. Het programma staat open voor internationale organisaties die actief zijn op de onder het programma vallende gebieden, conform het Financieel Reglement en de desbetreffende jaarlijkse werkprogramma's.

Artikel 7

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2014 tot en met 2020 bedragen 439 473 000 EUR.

2.   Uit het budget van het programma kunnen ook uitgaven voor voorbereidings-, toezichts-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten worden gefinancierd die nodig zijn voor het beheer van het programma en het beoordelen van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Uit het budget kunnen tevens uitgaven gefinancierd worden voor de noodzakelijke studies, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, waaronder institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Europese Unie, voor zover deze verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening, alsmede uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling; en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig is voor het beheer van het programma door de Commissie.

3.   De jaarlijkse kredieten worden door de het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader dat is vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (17).

4.   Binnen de financiële middelen voor het programma, worden voor iedere groep specifieke doelstellingen bedragen toegewezen conform de in de bijlagen genoemde percentages.

5.   De Commissie mag voor elke groep specifieke doelstellingen ten hoogste met 5 procentpunten afwijken van de in de bijlage vervatte toegewezen percentages van de financiële middelen. Mocht het nodig blijken die limiet te overschrijden, dan is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 8 gedelegeerde handelingen vast te stellen om alle cijfers in de bijlage met meer dan 5 maar maximaal 10 procentpunten te wijzigen.

Artikel 8

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 7, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor de looptijd van het programma.

3.   De in artikel 7, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, of op een in het besluit genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.   Een overeenkomstig artikel 7, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 9

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De Commissie voert het programma uit overeenkomstig het Financieel Reglement.

2.   Ter uitvoering van het programma neemt de Commissie jaarlijkse werkprogramma's aan in de vorm van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 10, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   Elk jaarlijks werkprogramma geeft uitvoering aan de doelstellingen van het programma door het volgende te bepalen:

a)

de uit te voeren acties, in overeenstemming met de algemene en specifieke doelstellingen genoemd in artikel 3 en artikel 4, lid 1, met inbegrip van de indicatieve toewijzing van financiële middelen;

b)

de belangrijkste subsidiabiliteits-, selectie- en toekenningscriteria voor de selectie van de voorstellen die financiële bijdragen zullen ontvangen overeenkomstig artikel 84 van het Financieel Reglement en artikel 94 van de bijbehorende uitvoeringsvoorschriften;

c)

het minimumpercentage van de jaarlijkse voor subsidies bestemde uitgaven.

4.   Er wordt toegezien op een passende en billijke verdeling van financiële steun over de verschillende gebieden die onder de in artikel 4, lid 1, bedoelde specifieke doelstellingen vallen, met inachtneming van de hoogte van de financiering die reeds is toegewezen uit hoofde van de vorige programma's voor 2007-2013, welke zijn ingesteld bij de in artikel 15 bedoelde besluiten. Wanneer zij een besluit neemt over het toewijzen van de middelen voor deze gebieden in de jaarlijkse werkprogramma's, houdt de Commissie er rekening mee dat de financiering op een toereikend niveau moet worden gehouden en ziet zij voor alle gebieden waarvoor de in artikel 4, lid 1, genoemde doelstellingen zijn bepaald, toe op de continuïteit van de acties en de voorspelbaarheid van de financiering.

5.   Oproepen tot het indienen van voorstellen worden jaarlijks gepubliceerd.

Artikel 10

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 11

Complementariteit

1.   De Commissie zorgt, in samenwerking met de lidstaten, voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met andere instrumenten van de Unie, onder meer met het programma "Justitie", het programma "Europa voor de burger" en het programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie, en andere programma's op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken; binnenlandse zaken, gezondheid en consumentenbescherming; onderwijs, opleiding, jeugd en sport; de informatiemaatschappij; en uitbreiding, met name het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) en de Europese structuur- en investeringsfondsen.

2.   De Commissie zorgt voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met het werk van de organen en instanties van de Unie op de gebieden die onder de doelstellingen van het programma vallen.

3.   Middelen van het programma kunnen worden gedeeld met andere instrumenten van de Unie, met name het programma Justitie, om acties ten uitvoer te leggen die aan de doelstellingen van beide programma's beantwoorden. Een in het kader van het programma gefinancierde actie kan ook middelen ontvangen uit de begroting van het programma Justitie, mits de financiering niet dezelfde kosten dekt.

Artikel 12

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van het programma gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie met de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits uit te voeren, zowel op basis van documenten als ter plaatse, bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van het programma middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (18) en van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (19) onderzoek, waaronder controles en verificaties ter plaatse uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een contract betreffende financiering uit hoofde van het programma, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en -besluiten en contracten die voorvloeien uit de uitvoering van dit programma bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen om binnen hun respectieve bevoegdheden de in die leden bedoelde audits en onderzoeken te verrichten.

Artikel 13

Toezicht en evaluatie

1.   De Commissie houdt jaarlijks toezicht op het programma om na te gaan of de acties die in het kader van het programma worden verricht zijn geïmplementeerd en of de in artikel 4 beschreven specifieke doelstellingen zijn verwezenlijkt. Het toezicht is ook een manier om te beoordelen hoe de aspecten gendergelijkheid, non-discriminatie en kinderbescherming in de programma-acties zijn verwerkt.

2.   De Commissie verstrekt het Europees Parlement en de Raad:

a)

een jaarlijks toezichtverslag op basis van de indicatoren van artikel 14, lid 2, en over het gebruik van de beschikbare middelen;

b)

uiterlijk 30 juni 2018 een tussentijds evaluatieverslag

c)

uiterlijk 31 december 2021 een ex-postevaluatieverslag.

3.   In het tussentijdse evaluatieverslag wordt nader ingegaan op de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, de doeltreffendheid van het gebruik van de middelen en de Europese meerwaarde van het programma om te kunnen beslissen of de financiering op de door het programma bestreken terreinen na 2020 dient te worden verlengd, gewijzigd of stopgezet. Er wordt ook nagegaan of het programma kan worden vereenvoudigd, wat de interne en externe samenhang ervan is en of alle doelstellingen en acties nog steeds relevant zijn. Er wordt rekening gehouden met de resultaten van de evaluaties achteraf van de eerdere programma's 2007-2013 die zijn ingesteld bij de in artikel 15 bedoelde besluiten.

4.   In het verslag over de evaluatie achteraf wordt een beoordeling gemaakt van de effecten op de lange termijn van het programma, en van de duurzaamheid van de effecten van het programma; dat evaluatieverslag zal worden gebruikt bij de besluitvorming over een volgend programma.

Artikel 14

Indicatoren

1.   Overeenkomstig artikel 13 dienen de in lid 2 van dit artikel beschreven indicatoren als basis voor toezicht en om te evalueren in hoeverre elk van de in artikel 4 beschreven specifieke doelstellingen van het programma is verwezenlijkt door middel van de in artikel 5 omschreven acties. Zij worden afgemeten aan vooraf vastgestelde ijkpunten die representatief zijn voor de situatie vóór de tenuitvoerlegging. In voorkomend geval worden de indicatoren uitgesplitst naar onder meer geslacht, leeftijd en handicap.

2.   De in lid 1 bedoelde indicatoren omvatten onder meer de volgende:

a)

het aantal en het percentage personen van een doelgroep dat door de uit het programma gefinancierde bewustmakingsactiviteiten wordt bereikt;

b)

het aantal belanghebbenden dat heeft deelgenomen aan onder meer opleidingsactiviteiten, uitwisselingen, werkbezoeken, workshops en seminars gefinancierd door het programma;

c)

de verbetering van de kennis van EU-recht en EU-beleid, en in voorkomend geval van de rechten, waarden en beginselen waarop de Unie gebouwd is, in de groepen die deelnemen aan uit het programma gefinancierde activiteiten ten opzichte van de totale doelgroep;

d)

het aantal gevallen, activiteiten en uitkomsten van grensoverschrijdende samenwerking;

e)

oordeel van de deelnemers over de activiteiten waaraan zij hebben deelgenomen en over de (verwachte) duurzaamheid daarvan;

f)

de geografische dekking van de uit het programma gefinancierde activiteiten;

g)

het aantal aanvragen en subsidies voor iedere specifieke doelstelling;

h)

voor iedere specifieke doelstelling, de hoogte van de aangevraagde en de uiteindelijk toegestane financiering.

3.   Naast de in lid 2 beschreven indicatoren worden in het tussentijdse en het ex-postevaluatieverslag van het programma onder meer onderstaande punten beoordeeld:

a)

de Europese meerwaarde van het programma, waaronder een evaluatie van de activiteiten van het programma in het licht van soortgelijke initiatieven die zijn ontwikkeld op nationaal of Europees niveau en die niet met EU-financiering worden ondersteund en de (verwachte) resultaten daarvan; en de voordelen en/of nadelen van Uniefinanciering in vergelijking met nationale financiering van dit soort activiteiten;

b)

de hoogte van de financiering in verhouding tot de bereikte resultaten (efficiëntie);

c)

de mogelijke administratieve, organisatorische en/of structurele belemmeringen voor een soepelere, doeltreffendere en efficiëntere uitvoering van het programma (ruimte voor vereenvoudiging).

Artikel 15

Overgangsmaatregelen

Op acties die zijn gestart op grond van onderdeel 4 ("Discriminatiebestrijding en verscheidenheid") en onderdeel 5 ("Gelijkheid van mannen en vrouwen") van Besluit nr. 1672/2006/EG, Besluit 2007/252/EG of Besluit nr. 779/2007/EG blijven tot de beëindiging ervan onderworpen aan de bepalingen van die besluiten. Wat die acties betreft, worden verwijzingen naar de comités in artikel 13 van Besluit nr. 1672/2006/EG, artikel 10 van Besluit 2007/252/EG en artikel 10 van Besluit nr. 779/2007/EG gelezen als verwijzingen naar het comité bedoeld in artikel 10, lid 1, van deze verordening.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  PB C 191 van 29.6.2012, blz. 108.

(2)  PB C 277 van 13.9.2012, blz. 43.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 december 2013.

(4)  PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.

(5)  PB C 258 van 2.9.2011, blz. 6.

(6)  Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (het programma Daphne) (2000-2003) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen (PB L 34 van 9.2.2000, blz. 1); Besluit nr. 803/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne II-programma) (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 1); Besluit nr. 779/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen voor de periode 2007-2013 (het Daphne III-programma) als onderdeel van het algemene programma Grondrechten en justitie (PB L 173 van 3.7.2007, blz. 19).

(7)  Besluit nr. 1672/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een communautair programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit - Progress (PB L 315 van 15.11.2006, blz. 1).

(8)  Besluit 2007/252/EG van de Raad van 19 april 2007 tot vaststelling van het specifieke programma Grondrechten en burgerschap voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma Grondrechten en justitie (PB L 110 van 27.4.2007, blz. 33).

(9)  Beschikking nr. 116/2007/EG van de Commissie van 15 februari 2007 inzake het reserveren van de nationale nummerreeks die begint met "116" voor geharmoniseerde nummers voor geharmoniseerde diensten met een maatschappelijke waarde (PB L 49 van 17.2.2007, blz. 30).

(10)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(11)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(13)  Verordening (EU) nr. 1382/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma "Justitie" voor de periode 2014-2020 (Zie bladzijde 73 van dit Publicatieblad.).

(14)  Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie ("EaSi") en tot wijziging van Besluit nr. 283/2010/EU tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 238).

(15)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(16)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(17)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(18)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijdeing (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(19)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE

TOEWIJZING VAN FINANCIËLE MIDDELEN

Binnen de financiële middelen voor het programma, worden aan de groepen specifieke doelstellingen als vervat in artikel 4, lid 1, de volgende bedragen toegewezen:

Groep specifieke doelstellingen

Aandeel in de financiële middelen (in %)

Groep 1

57%

bevorderen van de effectieve toepassing van het beginsel van non-discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid en eerbiedigen van het beginsel van non-discriminatie op de in artikel 21 van het Handvest bedoelde gronden;

voorkomen en bestrijden van racisme, vreemdelingenhaat, homohaat en andere vormen van onverdraagzaamheid;

bevorderen en beschermen van de rechten van personen met een handicap;

bevorderen van gelijkheid tussen vrouwen en mannen en ondersteunen van gendermainstreaming;

Groep 2

43%

voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, en van geweld tegen andere risicogroepen, met name groepen die het risico lopen op geweld in persoonlijke relaties, alsmede beschermen van slachtoffers van dat soort geweld;

bevorderen en beschermen van de rechten van het kind;

ertoe bijdragen dat het hoogste niveau van bescherming van privacy en persoonsgegevens wordt gewaarborgd;

bevorderen en versterken van de uitoefening van de uit het burgerschap van de Unie voortvloeiende rechten;

personen in staat stellen als consumenten of ondernemers in de interne markt hun uit de Uniewetgeving voortvloeiende rechten af te dwingen, in het licht van de uit het consumentenprogramma gefinancierde projecten.