20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/487


VERORDENING (EU) Nr. 1305/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2013

inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42 en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Rekenkamer,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economische en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "Het GLB tot 2020: Inspelen op de uitdagingen van de toekomst inzake voedsel, natuurlijke hulpbronnen en territoriale evenwichten", zijn de potentiële uitdagingen, doelstellingen en oriëntaties voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid ("het GLB") voor de periode na 2013 opgenomen. Gezien de besprekingen over deze mededeling moet de hervorming van het GLB op 1 januari 2014 in werking treden. Deze hervorming moet betrekking hebben op de belangrijkste instrumenten van het GLB, met inbegrip van Verordening (EG) nr. 1698/2005 (1). Gezien de reikwijdte van de hervorming moet Verordening (EG) nr. 1698/2005 worden ingetrokken en worden vervangen door een nieuwe tekst.

(2)

Het beleid inzake plattelandsontwikkeling moet opgesteld worden om de regeling inzake de rechtstreekse betalingen en de marktmaatregelen in het kader van het GLB te flankeren en aanvullen en om zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dat beleid zoals omschreven in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("VWEU"). Dergelijk beleid inzake plattelandsontwikkeling moet worden opgesteld met inachtneming van de belangrijke beleidsprioriteiten uit de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010, met als titel "Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" ("de Europa 2020-strategie") en moet in overeenstemming zijn met de algemene doelstellingen van het beleid inzake economische en sociale samenhang zoals omschreven in het VWEU.

(3)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, te weten plattelandsontwikkeling, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt wegens de samenhang van de plattelandsontwikkeling met de overige instrumenten van het GLB, de omvang van de discrepanties die bestaan tussen de verschillende plattelandsgebieden en de beperkte financiële middelen van de lidstaten in een uitgebreide Unie, maar vanwege de meerjarige garantie van financiering van de Unie en de concentratie van die financiering op de prioriteiten van de Unie, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie ("VEU") neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(4)

Om de duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden te garanderen, moet het beleid worden afgestemd op een beperkt aantal kernprioriteiten die betrekking hebben op de overdracht van kennis en innovatie in de landbouwsector, de bosbouwsector en plattelandsgebieden, op de levensvatbaarheid van het landbouwbedrijf, op het concurrentievermogen van alle landbouwtypen in alle regio's en het bevorderen van innovatieve landbouwtechnologieën en het duurzaam bosbeheer, op de organisatie van de voedselketen, met inbegrip van de verwerking en afzet van landbouwproducten, op dierenwelzijn en op het risicobeheer in de landbouw, op het herstel, de instandhouding en versterking van de ecosystemen die verbonden zijn met de landbouw en de bosbouw, op de bevordering van het efficiënte gebruik van hulpbronnen en op de overstap naar een koolstofarme economie in de landbouw-, de voedings- en de bosbouwsector en op de bevordering van sociale inclusie, armoedebestrijding in en de economische ontwikkeling van de plattelandsgebieden. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de uiteenlopende situaties die een invloed hebben op plattelandsgebieden met verschillende kenmerken of verschillende categorieën van potentiële begunstigden hebben, en met de horizontale doelstellingen inzake innovatie, milieu, en klimaatmitigatie en -adaptatie. Mitigatiemaatregelen moeten zowel betrekking hebben op de beperking van emissies in de landbouw en bosbouw ten gevolge van belangrijke activiteiten zoals veeteelt en van het gebruik van meststoffen als op het behoud van koolstofputten en de verbetering van de koolstofvastlegging met betrekking tot grondgebruik, veranderingen van het grondgebruik en de bosbouwsector. De prioriteit van de Unie met betrekking tot kennisoverdracht en innovatie in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden moet horizontaal worden toegepast in aansluiting op de andere prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling.

(5)

De prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling moeten, rekening houdend met het beginsel dat de vervuiler betaalt, worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en de bevordering door de Unie van de doelstelling om het milieu te beschermen en te verbeteren zoals omschreven in artikel 11 VWEU. Overeenkomstig de ambitie om ten minste 20 % van de begroting van de Unie aan klimaatveranderingsdoelstellingen te besteden, moeten de lidstaten aan de hand van een door de Commissie goedgekeurde methode informatie verstrekken over de steun voor zulke doelstellingen.

(6)

De activiteiten van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling ("het ELFPO") en de concrete acties waaraan dit Fonds bijdraagt, moeten coherent en verenigbaar zijn met de steun van andere instrumenten van het GLB.

(7)

Om ervoor te zorgen dat de programma's voor plattelandsontwikkeling onverwijld van start gaan en efficiënt worden uitgevoerd, moet de steun uit het ELFPO berusten op solide administratieve algemene voorwaarden. De lidstaten moeten daarom beoordelen of bepaalde voorwaarden waaraan vooraf moet worden voldaan, toepasselijk zijn en vervuld zijn. Elke lidstaat moet hetzij een nationaal plattelandsontwikkelingsprogramma voor zijn gehele grondgebied opstellen, hetzij een reeks regionale programma's, hetzij zowel een nationaal programma als een reeks regionale programma's. Elk programma moet, naast een selectie van maatregelen, een strategie bevatten aan de hand waarvan de streefdoelen die ten aanzien van de prioriteiten van de Unie zijn vastgesteld, moeten worden gehaald. De programmering dient in overeenstemming te zijn met de prioriteiten van de Unie, en dient tevens aangepast te zijn aan de nationale context en een aanvulling te vormen op de andere beleidsgebieden van de Unie, waaronder het landbouwmarktbeleid, het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid. Lidstaten die opteren voor het opstellen van een reeks regionale programma's, moeten tevens in staat zijn een nationaal kader, zonder afzonderlijke begrotingstoewijzing, op te stellen teneinde een gecoördineerde aanpak van natiewijde uitdagingen door de regio's te faciliteren.

(8)

De lidstaten moeten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's thematische subprogramma's kunnen opnemen om tegemoet te komen aan specifieke behoeften op gebieden die voor hen van bijzonder belang zijn. Deze thematische subprogramma's dienen betrekking te hebben op, onder meer, jonge landbouwers, kleine landbouwbedrijven, berggebieden, het tot stand brengen van korte toeleveringsketens, vrouwen in plattelandsgebieden, mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering en biodiversiteit. De thematische subprogramma's moeten tevens de mogelijkheid bieden om bij te dragen tot de herstructurering van landbouwsectoren met een grote impact op de ontwikkeling van plattelandsgebieden. Met het oog op een efficiëntere toepassing van bepaalde thematische subprogramma's moet de lidstaten worden toegestaan het steunpercentage voor bepaalde concrete acties in het kader van die thematische subprogramma's te verhogen.

(9)

In de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten de behoeften van het betrokken gebied worden omschreven, alsmede een samenhangende strategie voor de invulling van die behoeften overeenkomstig de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling. Die strategie moet worden gebaseerd op streefdoelen. Voorts moet worden verduidelijkt welke verbanden er bestaan tussen enerzijds de omschreven behoeften en de vastgestelde streefdoelen en anderzijds de maatregelen die zijn geselecteerd om aan deze behoeften tegemoet te komen en deze streefdoelen te halen. Bovendien moeten de plattelandsontwikkelingprogramma's alle gegevens bevatten die nodig zijn om de overeenstemming van deze programma's met de onderhavige verordening te toetsen.

(10)

In de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten streefdoelen worden vastgesteld ten aanzien van een voor alle lidstaten gemeenschappelijke reeks van doelindicatoren en waar nodig, ten aanzien van programmaspecifieke indicatoren. Om deze oefening te vergemakkelijken, moeten de gebieden waarop deze indicatoren van toepassing zijn, worden vastgesteld in overeenstemming met de prioriteiten van de Unie. Gezien de horizontale toepassing van de prioriteit kennisoverdracht in de landbouw- en de bosbouwsector moeten maatregelen in het kader van die prioriteit worden beschouwd als maatregelen die van wezenlijk belang zijn in het licht van de voor de resterende prioriteiten van de Unie vastgestelde doelindicatoren.

(11)

Er moeten bepaalde voorschriften voor de programmering en de herziening van plattelandsontwikkelingsprogramma's worden vastgesteld. Voor herzieningen die de strategie van de programma's of de respectieve financiële bijdragen van de Unie onverlet laten, moet een vereenvoudigde procedure worden vastgesteld.

(12)

Als gevolg van de evolutie en de mate van specialisatie in de landbouw- en de bosbouwsector en als gevolg van de specifieke problemen van de micro- en kleine en middelgrote ondernemingen ("kmo's") in plattelandsgebieden is een adequate technische en economische opleiding vereist, plus een grotere capaciteit om kennis en informatie te vergaren en uit te wisselen, onder meer via de verspreiding van de beste landbouw- en bosbouwproductiemethoden. De acties voor kennisoverdracht en voorlichting moeten niet alleen de vorm van traditionele opleidingscursussen aannemen, maar moeten ook toegesneden zijn op de behoeften van de plattelandsactoren. Daarom dient tevens steun te worden verleend voor workshops, coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties, en ook voor regelingen voor korte landbouw- en bosbouwuitwisselingen en bezoeken. De aldus verworven kennis en informatie moet landbouwers, bosbezitters, actoren in de voedingssector en rurale kmo's in staat stellen om met name hun competitiviteit en het efficiënter gebruikmaken van de hulpbronnen te vergroten, hun milieuprestatie te verbeteren en tegelijkertijd bij te dragen tot de duurzaamheid van de plattelandseconomie. Bij het steunen van kmo's kunnen de lidstaten voorrang geven aan kmo's die met de landbouw- en de bosbouwsector verbonden zijn. Om ervoor te zorgen dat de acties op het gebied van kennisoverdracht en voorlichting ook daadwerkelijk deze resultaten opleveren, moet van de aanbieders van kennisoverdrachtsdiensten worden geëist dat zij over alle hiertoe vereiste capaciteiten beschikken.

(13)

Bedrijfsadviesdiensten kunnen landbouwers, jonge landbouwers, bosbezitters, andere grondbeheerders en kmo's in plattelandsgebieden helpen het duurzame beheer en de globale prestatie van hun landbouwbedrijf of onderneming te verbeteren. Daarom moet zowel de oprichting van dergelijke diensten als het gebruik van het door hen verstrekte advies door landbouwers, jonge landbouwers, bosbezitters, andere grondbeheerders en kmo's worden gestimuleerd. Om de kwaliteit en de doeltreffendheid van het verstrekte advies te versterken, moet worden bepaald dat de adviseurs op zijn minst over minimumkwalificaties moeten beschikken en geregeld opleiding moeten volgen. Zoals voorzien in Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2), moeten bedrijfsadviesdiensten de landbouwers helpen de prestatie van hun landbouwbedrijf te beoordelen en na te gaan waar verbeteringen moeten worden aangebracht op het gebied van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen, de goede landbouw- en milieucondities, de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3), en de in de plattelandsontwikkelingsprogramma's vervatte maatregelen op het niveau van het

landbouwbedrijf met het oog op bedrijfsmodernisering, het verbeteren van het concurrentievermogen, sectorintegratie, innovatie, marktgerichtheid en het stimuleren van ondernemerschap. Bedrijfsadviesdiensten moeten bovendien de landbouwers helpen identificeren welke verbeteringen er nodig zijn met betrekking tot de eisen die zijn vastgelegd met het oog op de uitvoering van artikel 11, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) ("de kaderrichtlijn water") alsmede de eisen met het oog op de uitvoering van artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5) en artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), in het bijzonder met betrekking tot de naleving van de algemene beginselen van geïntegreerde gewasbescherming. Waar relevant dient het advies tevens betrekking te hebben op arbeidsnormen of veiligheidsnormen die verband houden met het landbouwbedrijf, alsmede specifiek advies voor landbouwers die voor het eerst een bedrijf opstarten. In het advies moet ook de eerste vestiging door jonge landbouwers, de duurzame ontwikkeling van de economische activiteiten van het bedrijf alsmede onderwerpen in verband met lokale verwerking en afzet kunnen worden behandeld die te maken hebben met de prestatie van het landbouwbedrijf of de onderneming op economisch, agrarisch of milieugebied. Er kan ook specifiek advies worden verleend over beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, biodiversiteit, waterbescherming, de ontwikkeling van korte toeleveringsketens, biologische landbouw en de gezondheidsaspecten van de veehouderij. Bij het steunen van kmo's hebben de lidstaten de mogelijkheid om voorrang te geven aan kmo's die met de landbouw- en de bosbouwsector verbonden zijn. Bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten moeten de landbouwers helpen hun bedrijf beter en gemakkelijker te beheren.

(14)

De deelname van landbouwers aan kwaliteitsregelingen van de Unie of nationale kwaliteitsregelingen, waaronder regelingen voor de certificering van landbouwbedrijven, voor landbouwproducten en levensmiddelen biedt de consumenten garanties inzake de kwaliteit en de kenmerken van het betrokken product of het betrokken productieproces, voegt waarde toe aan de betrokken producten en vergroot de marktkansen van die producten. Daarom moeten landbouwers en groepen landbouwers ertoe worden aangemoedigd aan deze regelingen deel te nemen. Om ervoor te zorgen dat de ELFPO-middelen efficiënt worden gebruikt, moet de steun worden beperkt tot "actieve landbouwers" in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013. Aangezien de landbouwers bij hun instap in deze regelingen en vervolgens gedurende de eerste jaren van deelname aan deze regelingen worden geconfronteerd met extra kosten en verplichtingen die niet volledig door de markt worden gecompenseerd, moet steun worden verleend voor nieuwe deelnames en mag de steunverlening niet langer duren dan vijf jaar. Gezien de specifieke kenmerken van katoen als landbouwproduct, moet het voorgaande tevens van toepassing zijn op kwaliteitsregelingen voor katoen. Er moet ook steun worden verleend voor activiteiten op het gebied van voorlichting en afzetbevordering met betrekking tot producten die onder de kwaliteits- en certificeringsregelingen vallen waarvoor steun wordt verleend ingevolge deze verordening.

(15)

Om de economische en de milieuprestatie van landbouwbedrijven en rurale ondernemingen te verbeteren, om de efficiënte werking van de sector verwerking en afzet van landbouwproducten te intensiveren, met inbegrip van het opzetten van kleinschalige verwerkings- en afzetinstallaties in de context van korte toeleveringsketens en lokale markten, om de voor de ontwikkeling van de landbouw en de bosbouw vereiste infrastructuur ter beschikking te stellen en om de voor de verwezenlijking van de milieudoelstellingen vereiste niet-productieve investeringen te ondersteunen, moet steun worden verleend voor fysieke investeringen die tot verwezenlijking van deze doelstellingen bijdragen. Gedurende de programmeringsperiode 2007-2013 zijn op verschillende gebieden diverse maatregelen ingezet. Om een en ander te vereenvoudigen, maar ook om de begunstigden de kans te geven geïntegreerde projecten met een grotere meerwaarde te ontwerpen en uit te voeren, moeten de meeste types van fysieke investeringen in één maatregel worden ondergebracht. De lidstaten moeten de steun verlenen aan landbouwbedrijven die in aanmerking komen voor investeringen ter ondersteuning van de levensvatbaarheid van hun bedrijf, en moeten hiertoe gebruik maken van een "SWOT"-analyse (strengths, weaknesses, opportunities and threats - sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen), die moet helpen de steun doelgerichter te maken. Om beginnende jonge landbouwers te helpen zich voor het eerst te vestigen, kan een aanvullende periode worden toegestaan waarin hen steun wordt verleend voor investeringen om aan de normen van de Unie te voldoen. Om de toepassing van de nieuwe normen van de Unie te bevorderen, dienen investeringen in verband met de naleving van die normen gedurende een aanvullende periode in aanmerking te komen nadat zij voor het betrokken landbouwbedrijf van kracht zijn geworden.

(16)

De landbouwsector is meer dan andere sectoren vatbaar voor schade aan zijn productiepotentieel als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden en rampzalige gebeurtenissen. Om de levensvatbaarheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven die met dergelijke rampen of gebeurtenissen te maken krijgen, te bevorderen, moet steun worden verleend om de betrokken landbouwers te helpen het beschadigde productiepotentieel te herstellen. De lidstaten moeten er tevens voor zorgen dat de kosten van de schade niet worden overgecompenseerd doordat verschillende compensatieregelingen - van de Unie (in het bijzonder de risicobeheersmaatregel uit hoofde van deze verordening), van de lidstaat en van de private sector - worden gecombineerd.

(17)

Voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden, zijn het creëren en ontwikkelen van nieuwe economische bedrijvigheid in de vorm van nieuwe landbouwbedrijven, en de diversificatie naar niet-agrarische activiteiten, waaronder het verlenen van diensten aan de land- en bosbouw, activiteiten in verband met gezondheidszorg, sociale integratie en toeristische activiteiten van essentieel belang. De diversificatie naar niet-agrarische activiteiten kan eveneens het duurzame beheer van jachtbestanden aanpakken. Een maatregel voor de ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen moet jonge landbouwers helpen zich voor het eerst te vestigen en hun landbouwbedrijf na deze eerste vestiging structureel aan te passen. Voorts moeten het ontplooien van andere dan landbouwactiviteiten door landbouwers met het oog op diversificatie en de oprichting en ontwikkeling van niet-agrarische kmo's in landbouwgebieden worden gestimuleerd. Met deze maatregel moet ook ondernemerschap onder vrouwen in plattelandsgebieden worden aangemoedigd. Tevens moet de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven, die economisch rendabel kunnen zijn, worden aangemoedigd. Om de levensvatbaarheid van nieuwe economische activiteiten waarvoor op grond van die maatregel steun wordt verleend, te garanderen, moet worden bepaald dat de steun slechts mag worden verleend indien een bedrijfsplan wordt ingediend. Steun voor het opstarten van een onderneming mag slechts voor de eerste fase van het bestaan van de onderneming worden verleend en mag niet de vorm van exploitatiesteun aannemen. Lidstaten die ervoor kiezen deze steun in tranches te betalen, krijgen daarom maximaal vijf jaar de tijd om deze tranches uit te betalen. Naast de steun ter aanmoediging van de herstructurering van de landbouwsector, moet steun in de vorm van jaarlijkse of eenmalige betalingen worden verleend aan landbouwers die in aanmerking komen voor de bij titel V van Verordening (EU) nr. 1307/2013 ingestelde regeling voor kleine landbouwbedrijven ("de regeling voor kleine landbouwbedrijven") die zich ertoe verbinden hun volledige bedrijf en de corresponderende betalingsrechten over te dragen aan een andere landbouwer.

Om de problemen van jonge landbouwers in verband met de toegankelijkheid van grond aan te pakken, kunnen lidstaten deze steun ook in combinatie met andere vormen van steun verlenen, zoals door het gebruik van financiële instrumenten.

(18)

Kmo's zijn de ruggengraat van de plattelandseconomie in de Unie. De ontwikkeling van landbouw- en andere bedrijven moet tot doel hebben de werkgelegenheid en het creëren van degelijke banen in plattelandsgebieden te bevorderen, de bestaande banen te behouden, de seizoensgebonden schommelingen in de werkgelegenheid te verminderen, andere sectoren dan de landbouwsector, de agro-industrie en de voedingsmiddelenindustrie te ontwikkelen. Tegelijkertijd dient het de integratie van ondernemingen en de banden tussen de plaatselijke sectoren te stimuleren. Projecten waarbij landbouw en plattelandstoerisme worden samengebracht door - de bevordering van duurzaam en verantwoord toerisme op het platteland - en natuurlijk en cultureel erfgoed, moeten worden aangemoedigd, evenals investeringen in hernieuwbare energie.

(19)

Elke inspanning om het groeipotentieel te ontsluiten en de duurzaamheid van de plattelandsgebieden te bevorderen, is essentieel voor de ontwikkeling van de plaatselijke infrastructuur en de plaatselijke basisdiensten in de plattelandsgebieden, met inbegrip van diensten op het gebied van vrije tijd en cultuur, de vernieuwing van dorpen en het opwaarderen van het culturele en natuurlijke erfgoed van de dorpen en de plattelandslandschappen. Daarom moet steun worden verleend aan daarop gerichte concrete acties, onder meer op het gebied van toegang tot informatie- en communicatietechnologieën en de ontwikkeling van snelle en ultrasnelle breedband. In de lijn van deze doelstellingen moeten stimulerende maatregelen worden genomen ten bate van de ontwikkeling van diensten en infrastructuur die leiden tot sociale inclusie en tot een omkering van de tendens van sociale en economische achteruitgang en ontvolking in de plattelandsgebieden. Met het oog op een optimale doeltreffendheid van dit soort steun, moeten de betrokken concrete acties, indien zulke plannen voorhanden zijn, worden uitgevoerd overeenkomstig de plannen die één of meer plattelandsgemeenten uitwerken met als doel de betrokken gemeenten en gemeentelijke basisdiensten te ontwikkelen. Om synergieën te creëren en de samenwerking te verbeteren, moeten de concrete acties in voorkomend geval ook de banden tussen stad en platteland bevorderen. De lidstaten kunnen voorrang geven aan investeringen van door de plaatselijke gemeenschap aangestuurde partnerschappen, en aan door organisaties van de plaatselijke gemeenschap beheerde projecten.

(20)

De bosbouw maakt integrerend deel uit van de plattelandsontwikkeling, en de steunverlening voor een duurzaam en klimaatvriendelijk grondgebruik dient zich ook uit te strekken tot de ontwikkeling van het bosareaal en duurzaam bosbeheer. Tijdens de programmeringsperiode 2007-2013 zijn op grond van diverse maatregelen verschillende soorten steun verleend voor investeringen in de bosbouw en voor bosbouwbeheer. Om een en ander te vereenvoudigen en om de begunstigden in staat te stellen geïntegreerde projecten met een grotere meerwaarde te ontwerpen en uit te voeren, moeten alle soorten steun voor investeringen in de bosbouw en voor bosbouwbeheer in één maatregel worden ondergebracht. Die maatregel moet betrekking hebben op de uitbreiding en de verbetering van de bossen aan de hand van de bebossing van grond enerzijds en de invoering van boslandbouwsystemen waarin extensieve landbouw wordt gecombineerd met bosbouwsystemen anderzijds. Het moet ook betrekking hebben op het herstel van door brand of andere natuurrampen en rampzalige gebeurtenissen beschadigde bossen en preventiemaatregelen in dit verband, op investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, op de mobilisering en de afzet van bosproducten met als doel de economische en de milieuprestatie van bosbezitters te verbeteren, en op niet-productieve investeringen ter verbetering van de veerkracht, de klimaatbestendigheid en de milieuwaarde van bosecosystemen. De betrokken steun mag de mededinging niet verstoren en dient marktneutraal te zijn. Daarom moeten beperkingen op het gebied van de omvang en de juridische status van de begunstigden worden opgelegd. Preventieve maatregelen tegen brand dienen vastgelegd te worden in gebieden die de lidstaten als middelmatig of zeer brandgevaarlijk aanmerken. Alle preventieve maatregelen moeten worden opgenomen in een bosbeschermingsplan. Voordat acties voor het herstel van beschadigd bospotentieel worden genomen, moet een wetenschappelijke overheidsorganisatie formeel erkennen dat een natuurramp heeft plaatsgevonden.

Bosbouwmaatregelen moeten worden vastgesteld in het licht van de toezeggingen die de Unie en lidstaten op internationaal niveau hebben gedaan, en moeten vastgesteld worden op basis van de nationale of subnationale bosprogramma's of gelijkwaardige instrumenten van de lidstaten, waarin rekening dient te worden gehouden met de verbintenissen die zijn aangegaan op de ministeriële conferenties over de bescherming van de bossen in Europa. Bosbouwmaatregelen dienen bij te dragen tot de uitvoering van de bosbouwstrategie van de Unie, in overeenstemming met de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, met als titel "Een nieuwe EU-bosstrategie ten bate van de bossen en de houtsector".

(21)

Producentengroeperingen en -organisaties helpen de landbouwers om wat de afzet van hun producten betreft, ook op plaatselijke markten, gezamenlijk de problemen aan te pakken die samenhangen met een toename van de concurrentie en een grotere consolidatie van de stroomafwaartse markten. Daarom dient de oprichting van producentengroeperingen en -organisaties te worden gestimuleerd. Om een optimaal gebruik van de beperkte financiële middelen te garanderen, mag slechts steun worden verleend aan producentengroeperingen en -organisaties die als kmo's worden beschouwd. De lidstaten kunnen voorrang geven aan producentengroeperingen en -organisaties van kwaliteitsproducten die onder de maatregelen inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen in deze verordening vallen. Om ervoor te zorgen dat de producentengroepering of -organisatie een rendabele entiteit wordt, moet, als voorwaarde voor het verlenen van steun aan een producentengroepering of -organisatie, aan de betrokken lidstaat een bedrijfsplan worden overgelegd. Om de verlening van exploitatiesteun te voorkomen en om het stimulerende aspect van de steun te behouden, mag de maximale looptijd van de steunverlening niet langer duren dan vijf jaar te rekenen vanaf de datum van erkenning van de producentengroepering of -organisatie op basis van haar bedrijfsplan.

(22)

Agromilieu- en klimaatbetalingen moeten een belangrijke rol blijven spelen in de steun voor de duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden en in het voldoen aan de toenemende vraag van de samenleving naar milieudienstverlening. Deze betalingen moeten landbouwers en andere grondbeheerders ertoe blijven stimuleren de gehele maatschappij van dienst te zijn door de invoering of verdere toepassing van landbouwproductiemethoden die bijdragen tot klimaatmitigatie en -adaptatie en die verenigbaar zijn met de bescherming en verbetering van het milieu, het landschap en de kenmerken daarvan, de natuurlijke hulpbronnen, en de bodem en de genetische diversiteit. In dit verband dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de instandhouding van genetische hulpbronnen in de landbouw en aan de extra behoeften van landbouwsystemen met een hoge natuurwaarde. De betalingen moeten blijven fungeren als een bijdrage in de extra kosten en in de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de aangegane verbintenissen, en mogen slechts betrekking hebben op verbintenissen die verder gaan dan de betrokken dwingende normen en eisen, overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat betalingen aan landbouwers niet leiden tot dubbele financiering uit hoofde van deze verordening en Verordening (EU) nr. 1307/2013. In tal van situaties hebben synergieën die voortvloeien uit verbintenissen die een groep landbouwers gezamenlijk aangaat, een multiplicatoreffect op de milieu- en klimaatvoordelen. Aan gezamenlijke acties zijn echter ook aanvullende transactiekosten verbonden die op adequate wijze moeten worden vergoed. Om ervoor te zorgen dat landbouwers en andere grondbeheerders door hen aangegane verbintenissen correct kunnen uitvoeren, moeten de lidstaten ernaar streven deze actoren van de vereiste vaardigheden en kennis te voorzien.

De lidstaten dienen de inspanningen die in de programmeringsperiode 2007-2013 zijn gedaan op hetzelfde niveau te houden en dienen, minimaal 30 % van de totale bijdrage uit het ELFPO aan elk plattelandsontwikkelingsprogramma voor de mitigatie van en de adaptatie aan de klimaatverandering alsook voor milieukwesties te besteden. Dergelijke besteding dient te worden gedaan via de agromilieu- en klimaatbetalingen en betalingen voor biologische landbouw alsook betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen, via betalingen voor bosbouw, betalingen voor Natura 2000-gebieden en klimaat- en milieugerelateerde investeringssteun.

(23)

Betalingen aan landbouwers voor de omschakeling naar of de voortzetting van biologische landbouw moeten hen ertoe aanmoedigen aan deze regelingen deel te nemen en op die manier tegemoet te komen aan de stijgende vraag van de samenleving naar milieuvriendelijke landbouwpraktijken en hogere dierenwelzijnsnormen. Om de synergieën op het gebied van de biodiversiteit te vergroten, dienen de voordelen voortvloeiende uit de biologische landbouw, collectieve contracten of samenwerkingsverbanden tussen landbouwers te worden gestimuleerd zodat zij grotere, aan elkaar grenzende gebieden bestrijken. Om te voorkomen dat landbouwers op grote schaal weer omschakelen naar de conventionele landbouw, moeten maatregelen voor de omschakeling naar of het voortzetten van biologische landbouw worden gesteund. De betalingen moeten fungeren als een bijdrage in de extra kosten en in de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de aangegane verbintenissen, en mogen slechts betrekking hebben op verbintenissen die verder gaan dan de dwingende normen en eisen ter zake. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat betalingen aan landbouwers niet leiden tot dubbele financiering uit hoofde van deze verordening en Verordening (EU) nr. 1307/2013. Om ervoor te zorgen dat de ELFPO-middelen efficiënt worden gebruikt, moet de steun worden beperkt tot "actieve landbouwers" in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

(24)

Als bijdrage aan een doeltreffend beheer van de Natura 2000-gebieden, dient ook in de toekomst steun aan landbouwers en bosbezitters te worden verleend om de specifieke nadelen te helpen compenseren die in de betrokken zones voortvloeien uit de toepassing van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (8), terwijl ook steun voor landbouwers beschikbaar dient te worden gesteld om in stroomgebieden van rivieren de nadelen te helpen compenseren van de toepassing van de kaderrichtlijn water. De steun moet worden gekoppeld aan specifieke voorwaarden die in het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma worden beschreven en verder gaan dan de desbetreffende dwingende normen en eisen. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat betalingen aan landbouwers niet leiden tot dubbele financiering uit hoofde van deze verordening en Verordening (EU) nr. 1307/2013. Voorts moeten de lidstaten in het algemene ontwerp van hun plattelandsontwikkelingsprogramma's rekening houden met de specifieke behoeften van de Natura 2000-gebieden.

(25)

De betalingen aan landbouwers in berggebieden of in andere gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen dienen door de voortzetting van het gebruik van landbouwgrond bij te dragen tot de instandhouding van landelijke gebieden, alsook tot de instandhouding en de bevordering van duurzame landbouwsystemen. Om de doeltreffende werking van deze steun te garanderen, moeten de betrokken betalingen de landbouwers compenseren voor de gederfde inkomsten en de extra kosten die verband houden met de beperkingen van het desbetreffende gebied. Om ervoor te zorgen dat de ELFPO-middelen efficiënt worden gebruikt, moet de steun worden beperkt tot "actieve landbouwers" in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

(26)

Om het doelmatige gebruik van de financiële middelen van de Unie en de gelijke behandeling van landbouwers in de gehele Unie te garanderen, moet op grond van objectieve criteria worden gedefinieerd wat wordt verstaan onder berggebieden en onder gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen. In het geval van gebieden met natuurlijke beperkingen moeten deze criteria van biofysische aard zijn en berusten op degelijk wetenschappelijk bewijsmateriaal. Om de geleidelijke afschaffing van deze betalingen in gebieden die ten gevolge van de toepassing van deze criteria niet langer als gebieden met natuurlijke beperkingen worden beschouwd, te vergemakkelijken, moeten overgangsregelingen worden vastgesteld.

(27)

Landbouwers dienen ook in de toekomst te worden aangemoedigd hoge normen inzake dierenwelzijn toe te passen door steunverlening aan landbouwers die zich ertoe verbinden om bij de veehouderij normen op dat gebied toe te passen die verder gaan dan de desbetreffende dwingende normen. Om ervoor te zorgen dat de ELFPO-middelen efficiënt worden gebruikt, moet de steun worden beperkt tot "actieve landbouwers" in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

(28)

Evenals voorheen moeten betalingen worden verleend aan bosbezitters die milieuvriendelijke of klimaatvriendelijke bosinstandhoudingsdiensten verlenen door verbintenissen aan te gaan die tot doel hebben de biodiversiteit te vergroten, zeer waardevolle bosecosystemen in stand te houden, hun potentieel voor mitigatie van en adaptatie aan de klimaatverandering te verhogen en de beschermende waarde van bossen te versterken waar het gaat om bodemerosie, het vasthouden van waterreserves en natuurrampen. In dat verband dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de instandhouding en bevordering van genetische hulpbronnen in de bosbouw. Bosmilieuverbintenissen die verder gaan dan de betrokken dwingende normen die door het nationale recht zijn vastgesteld, dienen te worden vergoed.

(29)

Tijdens de programmeringsperiode 2007-2013 was samenwerking voor de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés en technologieën in de landbouw-, de voedings- en de bosbouwsector, de enige soort samenwerking die uitdrukkelijk in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid werd gesteund. Steun voor die soort samenwerking is weliswaar nog steeds noodzakelijk, maar moet beter worden afgestemd op de vereisten van de kenniseconomie. In dat verband moet de mogelijkheid worden geboden om op grond van deze maatregel projecten die door één marktdeelnemer worden uitgevoerd, te financieren, op voorwaarde dat de resultaten worden verspreid, waardoor het doel om ook nieuwe praktijken, procedés en producten, te verspreiden wordt bereikt. Bovendien is gebleken dat steunverlening ten bate van veel meer soorten samenwerking en meer types van begunstigden, van kleinere tot grotere marktdeelnemers, kan bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het plattelandsontwikkelingsbeleid omdat de marktdeelnemers in de plattelandsgebieden geholpen worden de economische, ecologische en andere nadelen van versnippering te overwinnen. Daarom moet het toepassingsgebied van die maatregel worden uitgebreid. Steun aan kleine marktdeelnemers voor het organiseren van gezamenlijke werkprocedés en het delen van voorzieningen en hulpbronnen moet hen helpen om ondanks hun kleinschaligheid toch economisch rendabel te werken. Steun voor horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen en voor afzetbevorderingsactiviteiten in een plaatselijk kader moet fungeren als katalysator voor de economisch rationele ontwikkeling van korte toeleveringsketens, plaatselijke markten en lokale voedselketens. Steun voor de gezamenlijke aanpak van milieuprojecten en –praktijken moet leiden tot grotere en coherentere milieu- en klimaatvoordelen dan die welke kunnen worden bereikt door individuele marktdeelnemers die los van anderen handelen (bijv. via de toepassing van praktijken op grote aaneengesloten gebieden).

De steun in het kader van die verschillende gebieden moet in diverse vormen worden verleend. Clusters en netwerken zijn van bijzonder belang voor de uitwisseling van deskundigheid en voor de ontwikkeling van nieuwe en gespecialiseerde deskundigheid en nieuwe en gespecialiseerde diensten en producten. Proefprojecten zijn belangrijke instrumenten om te testen of technologieën, technieken en praktijken in verschillende contexten commercieel kunnen worden toegepast en om deze waar nodig aan te passen. Operationele groepen spelen een essentiële rol in het Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw ("EIP"). Een ander belangrijk instrument zijn de strategieën voor plaatselijke ontwikkeling buiten het kader van de plaatselijke ontwikkeling in het raamwerk van LEADER - tussen publieke en private actoren uit plattelandsgebieden en stedelijke gebieden. In tegenstelling tot de aanpak in het kader van LEADER zouden dergelijke partnerschappen en strategieën kunnen worden beperkt tot één sector of relatief specifieke ontwikkelingsdoelstellingen, inclusief de hierboven vermelde. De lidstaten kunnen voorrang geven aan samenwerking tussen entiteiten waarbij primaire producenten betrokken zijn. Ook brancheorganisaties dienen in aanmerking te komen voor steun op grond van deze maatregel. Dergelijke steun mag niet langer dan zeven jaar duren, behalve wanneer sprake is van collectieve milieu- en klimaatacties, en dan nog alleen in naar behoren gemotiveerde gevallen.

(30)

Als gevolg van de klimaatverandering en de toenemende volatiliteit van de prijzen worden landbouwers momenteel blootgesteld aan steeds grotere economische en ecologische risico's. Een doeltreffend risicobeheer is dan ook steeds belangrijker geworden voor de landbouwers. Daarom moet een risicobeheersmaatregel worden ingevoerd om landbouwers te helpen de meest gangbare risico's waarmee zij te kampen hebben, aan te pakken. Bijgevolg, moet op grond van een dergelijke maatregel steun aan landbouwers worden verleend als bijdrage in de premies voor het verzekeren van de oogst, de dieren en de planten, alsook voor het helpen met de oprichting van onderlinge fondsen en in de vergoeding die uit deze fondsen wordt betaald voor verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden, de uitbraak van dier- en plantenziekten, plagen en milieuongevallen. De maatregel dient tevens een inkomensstabiliseringsinstrument te omvatten in de vorm van een onderling fonds voor steunverlening aan landbouwers van wie het inkomen ernstig is gedaald. Om ervoor te zorgen dat de landbouwers in de hele Unie gelijk worden behandeld, dat de concurrentie niet wordt verstoord en dat de internationale verplichtingen van de Unie worden nageleefd, moeten specifieke voorwaarden voor de steunverlening op grond van deze maatregelen worden vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat de ELFPO-middelen efficiënt worden gebruikt, moet de steun worden beperkt tot "actieve landbouwers" in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

(31)

De aanpak van de plaatselijke ontwikkeling in het kader van LEADER - waarbij van onderop ten volle rekening wordt gehouden met de multisectorale behoeften voor endogene plattelandsontwikkeling - heeft al een aantal jaren zijn doeltreffendheid bewezen op het gebied van de bevordering van de ontwikkeling van plattelandsgebieden. Het LEADER-initiatief moet daarom worden voortgezet en de toepassing van het initiatief moet voor plattelandsontwikkelingsprogramma's op nationaal en/of regionaal niveau verplicht blijven.

(32)

Steun uit het ELFPO voor plaatselijke ontwikkeling in het kader van LEADER moet ook kunnen worden gegeven voor interterritoriale samenwerkingsprojecten tussen groepen binnen een lidstaat of transnationale samenwerkingsprojecten tussen groepen in verschillende lidstaten of samenwerkingsprojecten tussen groepen in lidstaten en in derde landen.

(33)

Om ervoor te zorgen dat partners in plattelandsgebieden die LEADER nog niet toepassen, LEADER kunnen testen en zich kunnen voorbereiden op het opzetten en het toepassen van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie, dient een "LEADER - opstartkit" eveneens te worden gefinancierd. De steun dient niet afhankelijk te zijn van het indienen van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie.

(34)

Tal van plattelandsontwikkelingsmaatregelen die onder deze verordening vallen, hebben onder meer betrekking op investeringen voor concrete acties van zeer uiteenlopende aard. Om ervoor te zorgen dat de uitvoering van die concrete acties duidelijk verloopt, moet een aantal gemeenschappelijke voorschriften worden vastgesteld waaraan alle investeringen moeten voldoen. Die gemeenschappelijke voorschriften dienen te verduidelijken welke soorten uitgaven als investeringsuitgaven mogen worden beschouwd en dienen er borg voor te staan dat alleen steun wordt verleend voor investeringen die nieuwe waarde aan de landbouw toevoegen. Om de uitvoering van investeringsprojecten te vergemakkelijken, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om voorschotten te betalen. Om de doeltreffendheid, de billijkheid en het duurzame effect van de ELFPO-steun te garanderen, moeten voorschriften worden vastgesteld om te garanderen dat investeringen in concrete acties duurzaam zijn en dat de ELFPO-steun niet wordt gebruikt om de concurrentie te verstoren.

(35)

Het dient mogelijk te zijn om de ELFPO-steun aan te wenden voor investeringen in irrigatie teneinde economische en ecologische voordelen te creëren, mits de duurzaamheid van de irrigatie wordt gewaarborgd. Bijgevolg mag in elk geval slechts steun worden verleend indien voor het betrokken gebied een stroomgebiedbeheerplan voorhanden is als voorgeschreven in de kaderrichtlijn water, en indien in het kader van de investering reeds aan watermeting wordt gedaan of indien watermeting mogelijk wordt als onderdeel van de investering. Investeringen in verbeteringen van de bestaande irrigatie-infrastructuur of -uitrusting moeten een minimale winst aan waterefficiëntie, uitgedrukt als potentiële waterbesparing, opleveren. Indien het waterlichaam waarop de investering betrekking heeft, onder druk staat in verband met de waterhoeveelheid overeenkomstig het bij de kaderrichtlijn water vastgestelde analytische kader, moet de helft van deze winst aan waterefficiëntie worden vertaald in een daadwerkelijke vermindering van het watergebruik in het kader van de gesteunde investering, teneinde de druk op het betrokken waterlichaam te verminderen. Er moet een aantal gevallen worden vastgesteld waarin het niet mogelijk of niet noodzakelijk is eisen inzake potentiële of daadwerkelijke waterbesparing te stellen, waaronder deze met betrekking tot investeringen in het recycleren of hergebruiken van water. Naast investeringen in verbeteringen van bestaande uitrusting, moeten ook investeringen in nieuwe irrigatievoorzieningen steun uit het ELFPO kunnen krijgen op grond van de resultaten van een milieuanalyse. Op enkele uitzonderingen na, mag deze steun evenwel niet voor nieuwe irrigatievoorzieningen worden verleend indien het betrokken waterlichaam reeds onder druk staat, gezien het grote risico dat het verlenen van steun in dergelijke omstandigheden de bestaande milieuproblemen zou verergeren.

(36)

Voor bepaalde areaalgerelateerde maatregelen in het kader van deze verordening moeten de begunstigden verbintenissen aangaan met een looptijd van ten minste vijf jaar. Tijdens die periode kan de situatie van zowel het bedrijf als de begunstigde veranderen. Daarom moeten voorschriften worden vastgesteld om te bepalen wat er in dergelijke gevallen moet gebeuren.

(37)

Voor bepaalde maatregelen in het kader van deze verordening wordt de steun slechts verleend op voorwaarde dat de begunstigden verbintenissen aangaan die verder reiken dan een bepaalde uitgangssituatie op het gebied van dwingende normen of eisen. Indien tijdens de looptijd van de verbintenissen veranderingen in de regelgeving worden aangebracht die resulteren in een wijziging van de uitgangssituatie, moet het mogelijk zijn de betrokken contracten te herzien, teneinde te garanderen dat deze voorwaarde ook in de toekomst in acht wordt genomen.

(38)

Om ervoor te zorgen dat de financiële middelen voor plattelandsontwikkeling optimaal worden gebruikt en om de in plattelandsontwikkelingsprogramma's opgenomen maatregelen doelgericht en overeenkomstig de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling in te zetten, en om een gelijke behandeling van de aanvragers te garanderen, moeten de lidstaten criteria voor de selectie van projecten vaststellen. Op deze regel kan alleen een uitzondering worden gemaakt voor betalingen in het kader van maatregelen inzake agromilieu- en klimaatsteun, biologische landbouw, Natura 2000 en de kaderrichtlijn water, gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen, dierenwelzijn, bosmilieu- en klimaatdiensten en maatregelen in verband met risicobeheer. Bij de toepassing van de selectiecriteria dient rekening gehouden te worden met de omvang van de concrete actie overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel.

(39)

Uit het ELFPO moet in de vorm van technische bijstand, steun worden verleend voor acties betreffende de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma's, onder meer voor de kosten in verband met de bescherming van symbolen en afkortingen in het kader van kwaliteitsregelingen van de Unie met betrekking waartoe op grond van deze verordening steun voor deelname aan die regelingen mag worden verleend, en voor kosten die de lidstaten maken voor het afbakenen van gebieden met natuurlijke beperkingen.

(40)

Het is bewezen dat in het kader van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling een netwerk gevormd is van nationale netwerken, organisaties en instanties die actief zijn in de verschillende fasen van de uitvoering van de programma's; en dat een dergelijk overkoepelend netwerk een zeer belangrijke rol kan spelen bij de verbetering van de kwaliteit van de plattelandsontwikkelingsprogramma's door de betrokkenheid van de belanghebbende partijen bij het bestuur van de plattelandsontwikkeling te vergroten en het brede publiek beter te informeren over de baten van de plattelandsontwikkeling. Dit netwerk dient derhalve te worden gefinancierd in het kader van technische bijstand op het niveau van de Unie. Om rekening te houden met de specifieke behoeften op het gebied van evaluatie moet als onderdeel van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling een Europese evaluatiecapaciteit voor plattelandsontwikkeling worden gevormd waarin alle betrokken actoren worden samengebracht met als doel de uitwisseling van deskundigheid op dit gebied te vergemakkelijken.

(41)

Het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw dient bij te dragen tot het verwezenlijken van de Europa 2020-doelstellingen van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Het moet alle betrokken actoren op Unie-, nationaal en regionaal niveau samenbrengen en de lidstaten nieuwe ideeën aanreiken over de wijze waarop bestaande instrumenten en initiatieven kunnen worden gestroomlijnd, vereenvoudigd en beter kunnen worden gecoördineerd, en moet die waar nodig aanvullen met nieuwe acties.

(42)

Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw moet een EIP-netwerk worden opgezet voor het vormen van een netwerk van operationele groepen, adviesdiensten en onderzoekers die betrokken zijn bij de uitvoering van acties die gericht zijn op innovatie in de landbouw. Dit netwerk dient te worden gefinancierd in het kader van de technische ondersteuning op het niveau van de Unie.

(43)

De lidstaten moeten een deel van het totale bedrag dat in het kader van elk plattelandsontwikkelingsprogramma voor technische ondersteuning is uitgetrokken, oormerken voor de oprichting en de werking van een nationaal netwerk voor het platteland waarin organisaties en instanties die onder meer in het kader van het EIP actief zijn op het gebied van plattelandsontwikkeling, worden samengebracht om hun betrokkenheid bij de uitvoering van het programma te intensiveren en de kwaliteit van plattelandsontwikkelingsprogramma's te verbeteren. De nationale netwerken voor het platteland dienen daarom een actieplan op te stellen en uit te voeren.

(44)

In de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten, met steun van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw, innovatieve acties worden opgenomen ter bevordering van een landbouwsector die efficiënt gebruik maakt van hulpbronnen, productief is en lage emissies heeft. Het EIP moet als doel hebben een snellere en grootschaliger toepassing van innovatieve oplossingen te stimuleren. Het EIP moet meerwaarde creëren door het gebruik en de doeltreffendheid van innovatiegerelateerde instrumenten te verbeteren en de synergieën tussen deze instrumenten te versterken. Het EIP moet lacunes dichten door onderzoek en praktische uitoefening van de landbouw beter op elkaar te laten aansluiten.

(45)

De uitvoering van innovatieve projecten in het kader van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw moeten worden gedaan door operationele groepen waarin landbouwers, bosbeheerders, plattelandsgemeenschappen, onderzoekers, ngo's, adviseurs, ondernemingen en andere spelers die betrokken zijn bij de innovatie in de landbouwsector, worden samengebracht. Om ervoor te zorgen dat de hele sector baat heeft bij de resultaten van deze projecten moeten deze resultaten op het gebied van innovatie en de uitwisseling van kennis binnen de Unie en met derde landen worden verspreid.

(46)

Er dient te worden voorzien in de vaststelling van het totale steunbedrag van de Unie voor plattelandsontwikkeling uit hoofde van deze verordening voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020, overeenkomstig het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020. De beschikbare kredieten dienen met het oog op de programmering op forfaitaire basis te worden geïndexeerd.

(47)

Om het beheer van de financiële middelen uit het ELFPO te vergemakkelijken, moet voor de plattelandsontwikkelingsprogrammering een enkele procentuele bijdrage voor steun uit het ELFPO worden vastgesteld ten opzichte van de overheidsuitgaven in de lidstaten. Om rekening te houden met het bijzondere belang of de bijzondere aard van bepaalde soorten concrete acties, moeten voor die bepaalde soorten acties specifieke procentuele bijdragen worden vastgesteld. Om de gevolgen van de specifieke beperkingen waarmee verafgelegen gebieden en eilanden vanwege hun ontwikkelingsgraad, ligging en aard te maken krijgen, te matigen, moet voor de minder ontwikkelde gebieden, de in het VWEU vermelde ultraperifere gebieden, de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en voor overgangsregio's een adequate procentuele bijdrage uit het ELFPO worden vastgesteld.

(48)

De lidstaten moeten alle nodige stappen zetten om ervoor te zorgen dat hun maatregelen voor plattelandsontwikkeling verifieerbaar en controleerbaar zijn, met inbegrip van het treffen van adequate voorzieningen. Met het oog daarop moeten de beheersautoriteit en het betaalorgaan vooraf een beoordeling indienen en moeten zij ervoor zorgen dat zij de maatregelen gedurende de hele fase van uitvoering van het programma beoordelen. Maatregelen die niet aan die voorwaarde voldoen, moeten worden aangepast.

(49)

De Commissie en de lidstaten moeten alle nodige stappen zetten om een goed beheer van de plattelandsontwikkelingsprogramma's te garanderen. De Commissie moet in dit verband adequate maatregelen en controles uitvoeren en de lidstaten moeten maatregelen nemen om de goede werking van hun beheerssysteem te garanderen.

(50)

Voor elk plattelandontwikkelingsprogramma is voor zowel het beheer als de uitvoering slechts één beheersautoriteit verantwoordelijk. De taken van deze autoriteit moeten in deze verordening worden gespecificeerd. De beheersautoriteit moet haar taken deels kunnen delegeren, terwijl zij verantwoordelijk blijft voor de efficiëntie en correctheid van het beheer. Indien een plattelandsontwikkelingsprogramma thematische subprogramma's omvat, moet de beheersautoriteit een andere organisatie kunnen aanwijzen die de betrokken subprogramma's en de financiële toewijzingen die in het programma aan die subprogramma's zijn toegewezen, beheert en uitvoert en er tegelijkertijd voor zorgt dat deze subprogramma's financieel goed worden beheerd. Indien een lidstaat meer dan één programma moet beheren, moet een coördinatieorgaan kunnen worden opgericht om de samenhang te waarborgen.

(51)

Elk plattelandsontwikkelingsprogramma moet onderworpen worden aan een regelmatige monitoring van de uitvoering van het programma en van de mate waarin de vastgestelde doelen van het programma worden verwezenlijkt. Aangezien het aantonen en verbeteren van de impact en de doeltreffendheid van de ELFPO-acties ook afhangt van passende evaluatie tijdens de voorbereiding, uitvoering en afronding van een programma, moeten de Commissie en de lidstaten gezamenlijk een monitoring- en evaluatiesysteem opzetten aan de hand waarvan de voortgang kan worden aangetoond en kan worden beoordeeld in hoeverre het plattelandsontwikkelingsbeleid effect sorteert en doeltreffend is.

(52)

Om ervoor te zorgen dat gegevens op het niveau van de Unie kunnen worden samengevoegd, moet een reeks gemeenschappelijke indicatoren deel uitmaken van dat monitoring- en evaluatiesysteem. Essentiële gegevens over de uitvoering van de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten worden geregistreerd en elektronisch worden bijgehouden teneinde de aggregatie van gegevens te vergemakkelijken. Daarom moeten de begunstigden ertoe worden verplicht de minimaal noodzakelijke gegevens te verstrekken die nodig zijn voor monitoring- en evaluatiedoeleinden.

(53)

De verantwoordelijkheid voor de programmamonitoring moet worden gedeeld door de beheersautoriteit en een hiertoe opgericht toezichtcomité. Het toezichtcomité dient in te staan voor het monitoren van de doeltreffendheid van het programma. Daartoe moeten de verantwoordelijkheden van dit comité worden gespecificeerd.

(54)

In het kader van de programmamonitoring moet een jaarlijks uitvoeringsverslag worden opgesteld, dat aan de Commissie moet worden toegestuurd.

(55)

Teneinde de kwaliteit te verbeteren en de resultaten aan te tonen, moet elk plattelandsontwikkelingsprogramma worden geëvalueerd.

(56)

De artikelen 107, 108 en 109 VWEU moeten van toepassing zijn op de steun voor de plattelandsontwikkelingsmaatregelen in het kader van deze verordening. Niettemin, dienen die VWEU-bepalingen, gezien de specifieke kenmerken van de landbouwsector, niet toegepast te worden op de plattelandsontwikkelingsmaatregelen betreffende concrete acties die onder artikel 42 VWEU vallen en in het kader van en in overeenstemming met deze verordening worden uitgevoerd, of op betalingen door de lidstaten die zijn bedoeld om aanvullende nationale financiering voor door de Unie gesteunde concrete acties voor plattelandsontwikkeling te verlenen, en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen.

(57)

Met het oog op de samenhang met plattelandsontwikkelingsmaatregelen die voor steun van de Unie in aanmerking komen en met het oog op de vereenvoudiging van de procedures, moeten de door de lidstaten verrichte aanvullende betalingen ter financiering van concrete acties op het gebied van plattelandsontwikkeling waarvoor de Unie steunt verleent en die onder artikel 42 VWEU vallen, bovendien ter beoordeling en goedkeuring in het plattelandsontwikkelingsprogramma worden opgenomen overeenkomstig het bepaalde in deze verordening. Om te voorkomen dat gebruik wordt gemaakt van aanvullende nationale financiering die niet door de Commissie is toegestaan, mag de betrokken lidstaat de door hem voorgestelde aanvullende financiering voor plattelandsontwikkeling pas van kracht laten worden nadat deze is goedgekeurd. Betalingen door de lidstaten die zijn bedoeld om aanvullende nationale financiering voor concrete acties voor plattelandsontwikkeling te verstrekken waarvoor steun van de Unie is verleend en die buiten de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen, moeten worden aangemeld bij de Commissie overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU, tenzij zij onder een krachtens Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad (9) vastgestelde verordening vallen, en de lidstaten mogen deze niet verrichten voordat die kennisgevingsprocedure tot een definitieve goedkeuring door de Commissie heeft geleid.

(58)

Met het oog op een efficiënte, beveiligde uitwisseling van gegevens van gemeenschappelijk belang alsmede met het oog op het registreren, bijhouden en beheren van belangrijke informatie en het rapporteren over monitoring en evaluatie moet een elektronisch informatiesysteem worden ingevoerd.

(59)

Het recht van de Unie betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, in het bijzonder Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (11), dienen te worden toegepast.

(60)

Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten, tijdig en op gepaste wijze, gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(61)

Die bevoegdheidsdelegatie dient de volgende elementen te omvatten: de voorwaarden waaronder een rechtspersoon als "jonge landbouwer" wordt aanzien alsmede de vastlegging van een gratieperiode voor de verwerving van vakbekwaamheid; de duur en de inhoud van landbouw- en bosbouwuitwisselingsprogramma's en bezoeken aan landbouw- en bosbouwbedrijven. Zij dient tevens te omvatten: de specifieke kwaliteitsregelingen van de Unie die onder artikel 17, lid 1, onder a), vallen en de kenmerken van de producentengroeperingen en soorten acties die uit hoofde van artikel 17, lid 2, steun kunnen krijgen, alsmede het stellen van voorwaarden ter voorkoming van concurrentieverstoring, van discriminatie van producten en ter uitsluiting van handelsmerken van de steun.

(62)

Daarnaast dient die bevoegdheidsdelegatie te omvatten: de minimuminhoud van bedrijfsplannen en de criteria die de lidstaten moeten hanteren voor de vaststelling van de in artikel 19, lid 4, bedoelde grenzen; de omschrijving van en de minimale milieuvereisten voor bebossing en de aanleg van beboste gebieden; de voorwaarden die gelden voor agromilieu- en klimaatverbintenissen inzake extensivering van de veehouderij, het fokken van lokale rassen die voor de landbouw verloren dreigen te gaan en de instandhouding van de plantaardige genetische hulpbronnen die door genetische erosie worden bedreigd, alsook de omschrijving van voor steun in aanmerking komende concrete acties voor de instandhouding, het duurzame gebruik en de duurzame ontwikkeling van genetische hulpbronnen. Zij dient tevens te omvatten: de berekeningsmethode die moet worden gebruikt ter voorkoming van dubbele financiering van de in artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde praktijken voor de agromilieu- en klimaatmaatregelen, maatregelen voor biologische landbouw, maatregelen uit hoofde van Natura 2000 en maatregelen uit hoofde van de kaderrichtlijn water; de omschrijving van de gebieden waar in het kader van dierenwelzijnsverbintenissen strengere normen voor productiemethoden worden vastgesteld; de soorten concrete acties die in aanmerking komen voor steun in het kader van de instandhouding en de bevordering van genetische hulpbronnen; de specificatie van de kenmerken van proefprojecten, clusters, netwerken, korte toeleveringsketens en plaatselijke markten die in aanmerking zullen komen voor steun in het kader van de samenwerkingsmaatregel, alsook de voorwaarden voor de verlening van steun voor de onder die maatregel genoemde soorten concrete acties.

(63)

Bovendien dient die bevoegdheidsoverdracht te omvatten: de minimale en de maximale looptijd van commerciële leningen aan onderlinge fondsen in het kader van de risicobeheersmaatregel uit hoofde van deze verordening; de voorwaarden waaronder kosten in verband met leasingcontracten of tweedehands materieel als subsidiabele uitgaven kunnen worden beschouwd, alsook de omschrijving van de types infrastructuur voor hernieuwbare energie die in aanmerking komen voor investeringen; de voorwaarden voor omschakeling of aanpassing van verbintenissen in het kader van de in de artikelen 28, 29, 33 en 34 bedoelde maatregelen, en de omschrijving van andere situaties waarin terugbetaling van de steun niet vereist is. Zij dient tevens te omvatten: de herziening van de maxima vermeld in bijlage I, de voorwaarden waaronder door de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1698/2005 goedgekeurde steun, met inbegrip van technische bijstand en steun voor ex-post-evaluaties, kan worden geïntegreerd in steun uit hoofde van deze verordening, met het oog op een vlotte overgang van de bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 ingestelde regeling naar de bij de onderhavige verordening ingestelde regeling. Om rekening te houden met het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië moeten deze handelingen, indien nodig, in het geval van Kroatië ook betrekking hebben op de overgang van de steun voor plattelandsontwikkeling in het kader van Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad (12).

(64)

Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend met betrekking tot de inhoud van plattelandsontwikkelingsprogramma's en het nationaal kader, de goedkeuring en wijziging ervan, de procedures en termijnen voor de goedkeuring van programma's, de procedures en termijnen voor de goedkeuring of wijziging van programma's of van de nationale kaders, inclusief inwerkingtreding en frequentie van indiening, de betalingsmodaliteiten betreffende de kosten van de deelnemers voor kennisoverdracht en voorlichtingsacties, specifieke voorwaarden voor de uitvoering van plattelandsontwikkelingsmaatregelen, de structuur en de werking van op grond van deze verordening opgezette netwerken, en de vereisten inzake de voorlichting en publiciteit, de vaststelling van het monitoring- en evaluatiesysteem en de voorschriften voor de werking van het informatiesysteem en de voorschriften met betrekking tot de presentatie van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (13).

(65)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd en heeft op 14 december 2011 (14) advies uitgebracht

(66)

Deze verordening dient vanwege de dringende noodzaak om de probleemloze tenuitvoerlegging van de beoogde maatregelen voor te bereiden, in werking te treden op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(67)

De nieuwe steunregeling die bij deze verordening wordt ingesteld, komt in de plaats van de bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 ingestelde steunregeling. Verordening (EG) nr. 1698/2005 dient derhalve te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

DOELSTELLINGEN EN STRATEGIE

HOOFDSTUK I

Onderwerp en definities

Artikel 1

Onderwerp

1.   In deze verordening worden algemene bepalingen vastgesteld met betrekking tot de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling die wordt gefinancierd uit het bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 opgerichte Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling ("het ELFPO"). Het stelt de doelstellingen vast waaraan het plattelandsontwikkelingsbeleid moet bijdragen, alsmede de relevante prioriteiten van de Unie op het gebied van plattelandsontwikkeling. Het zet het strategische kader voor het plattelandsontwikkelingsbeleid uiteen, en het bepaalt de maatregelen die moeten worden aangenomen om het plattelandsontwikkelingsbeleid ten uitvoer te leggen. Het stelt voorschriften vast inzake de programmering, de netwerkvorming, het beheer, de monitoring en de evaluatie vastgesteld op basis van een verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten en de Commissie, en het stelt de voorschriften voor de coördinatie van het ELFPO met andere instrumenten van de Unie.

2.   Deze verordening vormt een aanvulling op de bepalingen van deel twee van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15).

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van "programma", "concrete actie", "begunstigde", "strategie voor door de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkeling", "overheidsuitgaven", "kmo's", "voltooide concrete actie", en "financieringsinstrumenten" als vastgesteld of bedoeld in artikel 2 en van "minder ontwikkelde regio's" en "overgangsregio's" als vastgesteld in artikel 90, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Voorts gelden onderstaande definities:

a)   "programmering": het proces van organisatie, besluitvorming en toewijzing van financiële middelen dat in verscheidene stadia plaatsvindt, met de betrokkenheid van partners, en tot doel heeft op meerjarenbasis uitvoering te geven aan het gezamenlijke optreden van de Unie en de lidstaten ter verwezenlijking van de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling;

b)   "regio": een territoriale eenheid van niveau 1 of 2 van de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS-niveaus 1 en 2) in de zin van Verordening (EG) nr. 1059/2003van het Europees Parlement en de Raad (16);

c)   "maatregel": een samenstel van concrete acties die bijdragen tot de verwezenlijking van één of meerdere prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling;

d)   "steunpercentage": het percentage van de overheidsbijdrage aan een concrete actie;

e)   "transactiekosten": extra kosten die verband houden met het nakomen van een verbintenis, maar niet rechtstreeks kunnen worden toegeschreven aan de uitvoering van die verbintenis, noch vervat zijn in de kosten of gederfde inkomsten die rechtstreeks worden gecompenseerd en die op basis van standaardkosten berekend kunnen worden;

f)   "landbouwareaal": alle grond die wordt gebruikt als bouwland, als blijvend grasland en blijvend weiland of voor blijvende teelten als omschreven in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

g)   "economische verliezen": elke extra kost die een landbouwer maakt als gevolg van door hem genomen uitzonderlijke maatregelen om het aanbod op de betrokken markt of elk substantieel productieverlies te verminderen;

h)   "ongunstige weersomstandigheden": weersomstandigheden, zoals vorst, stormen, hagel, ijs, hevige regen of ernstige droogte, die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld;

i)   "dierziekten": ziekten die zijn vermeld in de lijst van dierziekten die is opgesteld door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) of in de lijst van dierziekten die is opgenomen in de bijlage bij Beschikking 2009/470/EG van de Raad (17);

j)   "milieuongeval": een specifiek voorval van verontreiniging, besmetting of degradatie van de kwaliteit van het milieu dat betrekking heeft op een specifieke gebeurtenis, met een beperkte geografische uitwerking, maar niet valt onder algemene milieurisico's die niet het gevolg zijn van een specifieke gebeurtenis, zoals klimaatverandering of atmosferische verontreiniging;

k)   "natuurramp": een van nature voorkomende gebeurtenis van biotische of abiotische aard die tot belangrijke verstoringen in de landbouwproductiesystemen of bosstructuren leidt, en uiteindelijk belangrijke economische schade aan de landbouw- of de bosbouwsector veroorzaakt;

l)   "rampzalige gebeurtenis": een door menselijke activiteit veroorzaakte onvoorziene gebeurtenis van biotische of abiotische aard die tot belangrijke verstoringen in de landbouwproductiesystemen of bosstructuren leidt, en uiteindelijk belangrijke economische schade aan de landbouw- of de bosbouwsector veroorzaakt;

m)   "korte toeleveringsketen": een toeleveringsketen bestaande uit een beperkt aantal marktdeelnemers die streven naar samenwerking, plaatselijke economische ontwikkeling en nauwe geografische en sociale betrekkingen tussen producenten, verwerkers en consumenten;

n)   "jonge landbouwer": een persoon die bij het indienen van de aanvraag niet ouder is dan 40 jaar, beschikt over adequate vakbekwaamheid en deskundigheid en zich voor het eerst als bedrijfshoofd op dat landbouwbedrijf vestigt;

o)   "thematische doelstellingen": de in artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde thematische doelstellingen;

p)   "gemeenschappelijk strategisch kader" ("GSK"): het in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde gemeenschappelijk strategisch kader;

q)   "cluster": groepering van onafhankelijke ondernemingen, waaronder - starters, kleine, middelgrote en grote ondernemingen, alsmede adviesorganen en/of onderzoeksorganisaties - die tot doel hebben economische/innovatieve activiteiten te stimuleren door intensieve interactie te bevorderen, faciliteiten te delen en kennis en deskundigheid uit te wisselen, alsook daadwerkelijk bij te dragen aan kennisoverdracht, netwerking en informatieverspreiding tussen de ondernemingen binnen het cluster;

r)   "bos": een gebied van meer dan 0,5 hectare met bomen van meer dan 5 meter hoog en een bladerdak van meer dan 10 procent of bomen die deze waarden ter plaatse kunnen bereiken, doch hoofdzakelijk voor landbouw of bebouwing gebruikt land valt hier niet onder, onder voorbehoud van lid 2.

2.   Een lidstaat of regio kan op basis van bestaande wetgeving of een bestaand inventarisatiesysteem ervoor kiezen om voor bos een definitie te hanteren die verschilt van deze in lid 1, onder r). De lidstaten of regio's nemen de definitie op in het programma voor plattelandsontwikkeling.

3.   Teneinde samenhang in de behandeling van begunstigden te garanderen en rekening te houden met de behoefte aan een aanpassingsperiode, is de Commissie, met betrekking tot de in lid 1, onder n), vastgestelde definitie van een jonge landbouwer, bevoegd overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder een rechtspersoon als "jonge landbouwer" kan worden aangemerkt, alsook inzake de vaststelling van een gratieperiode voor de verwerving van vakbekwaamheid.

HOOFDSTUK II

Opdracht, doelstellingen en prioriteiten

Artikel 3

Opdracht

Het ELFPO draagt bij tot de Europa 2020-strategie door de duurzame ontwikkeling van het platteland in de hele Unie te bevorderen via instrumenten die complementair zijn aan de andere instrumenten van het GLB, het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid. Het ELFPO draagt bij aan de totstandkoming van een landbouwsector in de Unie die territoriaal en ecologisch meer evenwichtig, klimaatvriendelijk en -bestendig, en competitief en innovatief is. Het draagt ook bij tot de ontwikkeling van plattelandsgebieden.

Artikel 4

Doelstellingen

In het algemene kader van het GLB draagt de steun voor plattelandsontwikkeling, inclusief de steun voor activiteiten in de voedings- en non-foodsector en in de bosbouw, bij tot de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:

a)

stimuleren van een concurrerende landbouw;

b)

zorgen voor een duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie;

c)

realiseren van een evenwichtige territoriale ontwikkeling van plattelandseconomieën en -gemeenschappen, met inbegrip van het scheppen en behouden van werkgelegenheid.

Artikel 5

Prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling

De verwezenlijking van de doelstellingen van plattelandsontwikkeling, die bijdragen aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, wordt nagestreefd aan de hand van de volgende zes prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling, die de relevante thematische doelstellingen van het GSK weerspiegelen:

1)

bevordering van de kennisoverdracht en innovatie in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden, met bijzondere aandacht voor:

a)

het stimuleren van innovatie, samenwerking en de ontwikkeling van de kennisbasis in plattelandsgebieden;

b)

het verstevigen van de banden tussen de landbouw, de voedselproductie en de bosbouwsector, en onderzoek en innovatie, mede met het oog op een beter milieubeheer en betere milieuprestaties;

c)

het stimuleren van een leven lang leren en beroepsopleiding in de landbouw- en de bosbouwsector;

2)

het versterken van de levensvatbaarheid van het landbouwbedrijf en het concurrentievermogen van alle landbouwtypen in alle regio's en het bevorderen van innovatieve landbouwtechnologieën en het duurzaam bosbeheer, met bijzondere aandacht voor:

a)

het verbeteren van de economische prestaties van alle landbouwbedrijven en het faciliteren van de herstructurering en modernisering van landbouwbedrijven, met name met het doel de marktdeelname en -gerichtheid alsmede de landbouwdiversificatie te vergroten;

b)

het faciliteren van de instap van goedgeschoolde landbouwers in de landbouwsector, en in het bijzonder van de generatiewissel;

3)

bevordering van de organisatie van de voedselketen, met inbegrip van de verwerking en afzet van landbouwproducten, dierenwelzijn en het risicobeheer in de landbouw, met bijzondere aandacht voor:

a)

het verbeteren van het concurrentievermogen van de primaire producenten door hen beter te integreren in de agrovoedselketen met behulp van kwaliteitsregelingen, het toevoegen van waarde aan landbouwproducten, het bevorderen van landbouwafzet op plaatselijke markten en korte toeleveringsketens, producentengroeperingen en -organisaties en brancheorganisaties;

b)

het steunen van risicopreventie en -beheer op het niveau van het landbouwbedrijf;

4)

herstel, instandhouding en verbetering van ecosystemen die verbonden zijn met de landbouw en de bosbouw, met bijzondere aandacht voor:

a)

het herstellen, in stand houden en versterken van biodiversiteit, met inbegrip van Natura 2000-gebieden, en in gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen, en van landbouw met een hoge natuurwaarde, alsook van de toestand van de Europese landschappen;

b)

het verbeteren van het waterbeheer, met inbegrip van het beheer van meststoffen en bestrijdingsmiddelen;

c)

het voorkomen van bodemerosie en het verbeteren van bodembeheer;

5)

bevordering van het efficiënte gebruik van hulpbronnen en steun voor de omslag naar een koolstofarme en klimaatbestendige economie in de landbouw-, de voedings- en de bosbouwsector, met bijzondere aandacht voor:

a)

het bevorderen van een efficiënter watergebruik door de landbouwsector;

b)

het bevorderen van een efficiënter energiegebruik in de landbouw- en de voedselverwerkingssector;

c)

het faciliteren van de levering en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, van bijproducten, en afvalmateriaal en van residuen en andere non-food-grondstoffen ten bate van de bio-economie;

d)

het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen en ammoniak door de landbouw;

e)

het bevorderen van koolstofbehoud en -vastlegging in de landbouw- en de bosbouwsector;

6)

bevordering van sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden, met bijzondere aandacht voor:

a)

het faciliteren van diversificatie, creatie en ontwikkeling van kleine ondernemingen, alsook van werkgelegenheid;

b)

het stimuleren van plaatselijke ontwikkeling in plattelandsgebieden;

c)

het verbeteren van de toegankelijkheid, het gebruik en de kwaliteit van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) in plattelandsgebieden.

Al die prioriteiten dragen bij tot de horizontale doelstellingen inzake innovatie, milieu en klimaatmitigatie en -adaptatie. In de programma's mogen minder dan zes prioriteiten aan bod komen, mits dit gerechtvaardigd is op basis van een analyse van de situatie aan de hand van sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen ("de SWOT"-analyse) en de ex-ante evaluatie. Elk programma moet ten minste vier prioriteiten bestrijken. Wanneer een lidstaat een nationaal programma en een reeks regionale programma's indient, kunnen in het nationale programma minder dan vier prioriteiten worden behandeld.

In de programma's kunnen andere aandachtsgebieden worden opgenomen om een van de prioriteiten te verwezenlijken, indien zulks gerechtvaardigd en meetbaar is.

TITEL II

PROGRAMMERING

HOOFDSTUK I

Inhoud van de programmering

Artikel 6

Programma's voor plattelandsontwikkeling

1.   Het ELFPO treedt in de lidstaten op door middel van de programma's voor plattelandsontwikkeling. Die programma's geven uitvoering aan een strategie die moet leiden tot de verwezenlijking van de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling via een reeksmaatregelen zoals omschreven in titel III. Om steun uit het ELFPO wordt verzocht voor de verwezenlijking van de doelstellingen inzake plattelandsontwikkeling die door de prioriteiten van de Unie worden nagestreefd.

2.   Een lidstaat kan voor zijn gehele grondgebied een enkel programma of een reeks regionale programma's indienen. Als alternatief, kan een lidstaat, in naar behoren gemotiveerde gevallen, een nationaal programma en een reeks regionale programma's indienen. Indien een lidstaat een nationaal programma en een reeks regionale programma's indient, worden de maatregelen en/of soorten concrete acties geprogrammeerd op nationaal of op regionaal niveau, en wordt de samenhang tussen de strategie van het nationale en die van het regionale programma gewaarborgd.

3.   Lidstaten met regionale programma's kunnen ook een nationaal kader met gemeenschappelijke elementen, zonder afzonderlijke begrotingstoewijzing, voor deze programma's ter goedkeuring overeenkomstig artikel 10, lid 2, voorleggen.

Nationale kaders van lidstaten met regionale programma's kunnen ook een tabel bevatten waarin voor de hele programmeringsperiode, per regio en per jaar de totale ELFPO-bijdrage aan de betrokken lidstaat wordt weergegeven.

Artikel 7

Thematische subprogramma's

1.   De lidstaten kunnen, als bijdrage tot de verwezenlijking van prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling, in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's thematische subprogramma's opnemen die gericht zijn op specifieke behoeften. Dergelijke thematische subprogramma's kunnen, onder andere, betrekking hebben op:

a)

jonge landbouwers;

b)

kleine landbouwbedrijven zoals bedoeld in artikel 19, lid 2, derde alinea;

c)

berggebieden zoals bedoeld in artikel 32, lid 2;

d)

korte toeleveringsketens;

e)

vrouwen in plattelandsgebieden;

f)

mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering en biodiversiteit.

Een indicatieve lijst van maatregelen en soorten concrete acties die bijzonder relevant zijn voor elk thematisch subprogramma, is opgenomen in bijlage IV.

2.   In de thematische subprogramma's kan tevens worden ingespeeld op specifieke behoeften in verband met de herstructurering van landbouwsectoren met een aanzienlijk effect op de ontwikkeling van een specifiek plattelandsgebied.

3.   De in bijlage I vastgestelde steunpercentages mogen met 10 extra procentpunten worden verhoogd wanneer sprake is van acties gesteund in het kader van thematische subprogramma's betreffende kleine landbouwbedrijven, korte toeleveringsketens, mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering en biodiversiteit. De maximale steunpercentages betreffende jonge landbouwers en berggebieden mogen overeenkomstig bijlage II worden verhoogd. De som van beide steunpercentages mag echter niet meer dan 90 % bedragen.

Artikel 8

Inhoud van de plattelandsontwikkelingsprogramma's

1.   Naast de in artikel 27 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde elementen bevat elk plattelandsontwikkelingsprogramma:

a)

de in artikel 55 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde ex-ante evaluatie;

b)

een SWOT-analyse van de situatie en een omschrijving van de behoeften waaraan in het door het programma bestreken geografisch gebied tegemoet moet worden gekomen.

De analyse wordt opgebouwd rond de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling. Op het gebied van het milieu, van mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering en van innovatie wordt in het licht van elke prioriteit van de Unie voor plattelandsontwikkeling beoordeeld hoe het best aan deze drie specifieke behoeften kan worden voldaan;

c)

een beschrijving van de strategie die aantoont dat:

i)

voor elk aandachtsgebied van de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling dat is opgenomen in het programma, passende streefcijfers zijn vastgesteld op basis van de in artikel 69 genoemde gemeenschappelijke indicatoren en, indien nodig, op basis van programmaspecifieke indicatoren;

ii)

voor elk aandachtsgebied van de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling dat is opgenomen in het programma, relevante en adequate combinaties van maatregelen zijn gekozen, op basis van een adequate interventielogica die wordt ondersteund door de onder a) bedoelde ex-ante evaluatie en de onder b) bedoelde analyse;

iii)

de toewijzing van financiële middelen aan de maatregelen van het programma gerechtvaardigd en passend is om de gestelde streefdoelen te halen;

iv)

specifieke behoeften in verband met specifieke regionale of subregionale omstandigheden in aanmerking zijn genomen en concreet worden aangepakt via adequaat ontworpen combinaties van maatregelen of thematische subprogramma's;

v)

er met het oog op het verwezenlijken van de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling, waaronder het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw, een passende benadering ten aanzien van innovatie in het programma is geïntegreerd, almede ten aanzien van het milieu, met inbegrip van de specifieke behoeften van de Natura 2000-gebieden, en ten aanzien van klimaatmitigatie en -adaptatie;

vi)

maatregelen zijn genomen om te waarborgen dat er voldoende capaciteit beschikbaar is voor het verlenen van advies over de regelgeving en over acties inzake innovatie;

d)

voor elke ex-ante voorwaarde, vastgesteld overeenkomstig artikel 19 en bijlage XI, deel II, bij Verordening (EU) nr. 1303/2013 voor de algemene ex-ante voorwaarden, en overeenkomstig bijlage V bij deze verordening, een beoordeling om te bepalen welke ex- ante voorwaarden gelden voor het programma en welke vervuld zijn op de datum van indiening van de partnerschapsovereenkomst en het programma. Indien niet is voldaan aan de toepasselijke ex- ante voorwaarden, bevat het programma een beschrijving van de te nemen maatregelen, de verantwoordelijke instanties en een tijdschema voor dergelijke acties overeenkomstig de in de partnerschapsovereenkomst verstrekte samenvatting;

e)

een omschrijving van het prestatiekader dat is ingesteld voor de toepassing van artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

f)

een beschrijving van elke geselecteerde maatregel;

g)

het in artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde evaluatieplan. De lidstaten voorzien in voldoende middelen om aan de behoeften die zijn geïdentificeerd, tegemoet te komen en om een deugdelijke controle en evaluatie te waarborgen;

h)

een financieringsplan, met inbegrip van:

i)

een tabel waarin, met inachtneming van artikel 58, lid 4, de totale, voor elk jaar geplande ELFPO-steun is opgenomen. In voorkomend geval wordt het totale ELFPO-steunbedrag uitgesplitst naar kredieten voor de minder ontwikkelde regio's en de financiële middelen die aan het ELFPO worden overgedragen op grond van artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013. De geplande jaarlijkse ELFPO-steun moet verenigbaar zijn met het meerjarig financieel kader;

ii)

een tabel met voor elke maatregel, voor elk soort concrete actie met een specifiek ELFPO-bijdragepercentage en voor technische bijstand, de totale geplande bijdrage van de Unie en het geldende ELFPO-bijdragepercentage. In voorkomend geval wordt de bijdrage voor minder ontwikkelde regio's en de bijdrage voor andere regio's afzonderlijk aangegeven in deze tabel;

i)

een naar aandachtsgebieden uitgesplitst indicatorenplan met de in artikel 8, lid 1, onder c), i), bedoelde streefcijfers en de geplande resultaten en de geplande uitgaven van elke plattelandsontwikkelingsmaatregel die is gekozen voor een overeenkomstig aandachtsgebied;

j)

in voorkomend geval, een overzicht van de aanvullende nationale financiering per maatregel overeenkomstig artikel 82;

k)

in voorkomend geval, de lijst van onder artikel 81, lid 1, vallende steunregelingen die voor de uitvoering van de programma's zullen worden gebruikt;

l)

informatie over de complementariteit met maatregelen die worden gefinancierd op grond van andere instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en op grond van de Europese structuur- en investeringsfondsen ("ESI");

m)

de voorzieningen voor de uitvoering van het programma, onder meer betreffende:

i)

de aanwijzing door de lidstaat van alle in artikel 65, lid 2, bedoelde autoriteiten en, ter informatie, een beknopte beschrijving van de respectievelijke beheers- en controlestructuur;

ii)

een beschrijving van de monitoring- en evaluatieprocedures en de samenstelling van het toezichtcomité;

iii)

de maatregelen om bekendheid aan het programma te geven, onder meer via het in artikel 54 bedoelde nationaal netwerk voor het platteland;

iv)

een beschrijving van de benadering, met de beginselen die moeten worden toegepast bij de vaststelling van selectiecriteria voor concrete acties en strategieën voor plaatselijke ontwikkeling, dat rekening houdt met de betrokken doelstellingen; in dit verband kunnen de lidstaten bepalen dat voorrang wordt gegeven aan kmo's die met de landbouw- en de bosbouwsector verbonden zijn;

v)

met betrekking tot plaatselijke ontwikkeling, in voorkomend geval, een beschrijving van de mechanismen die moeten zorgen voor samenhang tussen de in het kader van strategieën voor plaatselijke ontwikkeling voorgenomen acties, de in artikel 35 bedoelde samenwerkingsmaatregelen en de in artikel 20 bedoelde maatregel inzake basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden, met inbegrip van banden tussen stad en platteland;

n)

de genomen maatregelen om de in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde partners erbij te betrekken en een samenvatting van de resultaten van het overleg met de partners;

o)

in voorkomend geval, de in artikel 54, lid 3, bedoelde structuur van het nationaal netwerk voor het platteland, alsmede bepalingen voor het beheer ervan die de basis zouden vormen voor de jaarlijkse actieplannen van dit netwerk.

2.   Indien een plattelandsontwikkelingsprogramma thematische subprogramma's bevat, dient elk subprogramma het volgende te bevatten:

a)

een specifieke analyse van de situatie op basis van de SWOT-methode en een omschrijving van de behoeften waaraan het subprogramma tegemoet moet komen;

b)

specifieke streefdoelen voor het subprogramma en een op basis van een nauwkeurige beschrijving van de interventielogica van het subprogramma gemaakte selectie van maatregelen, met inbegrip van een beoordeling van de mate waarin de geselecteerde maatregelen naar verwachting zullen bijdragen tot de verwezenlijking van de streefdoelen;

c)

een afzonderlijk, specifiek indicatorenplan, met de geplande resultaten en de geplande uitgaven, voor elke plattelandsontwikkelingsmaatregel die is gekozen voor een overeenkomstig aandachtsgebied.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden vastgelegd voor de wijze waarop de in de leden 1 en 2 beschreven elementen in de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten worden weergegeven en voorschriften voor de inhoud van de in artikel 6, lid 3, bedoelde nationale kaders. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84 bedoelde onderzoeksprocedure.

HOOFDSTUK II

Opstelling, goedkeuring en wijziging van plattelandsontwikkelingsprogramma's

Artikel 9

Ex-ante voorwaarden

Naast de in bijlage XI, deel II, bij Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde algemene ex-ante voorwaarden, zijn de in bijlage V bij deze verordening bedoelde ex-ante voorwaarden van toepassing op de programmering van het ELFPO, voor zover zij dienstig zijn voor en van toepassing zijn op de specifieke doelstellingen die met de prioriteiten van het programma worden nagestreefd.

Artikel 10

Goedkeuring van plattelandsontwikkelingsprogramma's

1.   Voor elk programma voor plattelandsontwikkeling dient de lidstaat bij de Commissie een voorstel in dat de in artikel 8 bedoelde gegevens bevat.

2.   Elk plattelandsontwikkelingsprogramma wordt door de Commissie bij uitvoeringshandeling goedgekeurd.

Artikel 11

Wijziging van plattelandsontwikkelingsprogramma's

Verzoeken van lidstaten tot wijziging van programma's worden overeenkomstig de volgende procedures goedgekeurd:

a)

De Commissie neemt bij uitvoeringshandeling een besluit over verzoeken tot wijziging die betrekking hebben op:

i)

een verandering van de programmastrategie waarbij meer dan 50 % van een aan een aandachtsgebied verbonden kwantitatieve doelstelling wordt gewijzigd;

ii)

een verandering van het ELFPO-bijdragepercentage voor één of meer maatregelen;

iii)

een verandering van de totale Uniebijdrage of van de jaarlijkse verdeling ervan op programmaniveau.

b)

In elk ander geval keurt de Commissie bij uitvoeringshandeling verzoeken tot wijziging van het programma goed. Deze gevallen betreffen met name:

i)

de invoering of de intrekking van maatregelen of soorten concrete acties;

ii)

veranderingen in de beschrijving van maatregelen, met inbegrip van verandering van de subsidiabiliteitsvoorwaarden;

iii)

een overheveling van financiële middelen tussen maatregelen die met toepassing van verschillende ELFPO-bijdragepercentages worden uitgevoerd.

In de in onder b), i) en ii), en onder b, iii), bedoelde gevallen waarin minder dan 20 % van de aan een maatregel toegewezen middelen en minder dan 5 % van de totale ELFPO-bijdrage aan het programma wordt overgeheveld, wordt de goedkeuring evenwel geacht te zijn verleend indien de Commissie 42 werkdagen na ontvangst van het verzoek geen besluit heeft genomen. In deze termijn is het tijdvak dat begint op de dag na de datum waarop de Commissie haar opmerkingen aan de lidstaat heeft toegezonden en eindigt op de dag waarop de lidstaat op deze opmerkingen heeft gereageerd, niet inbegrepen.

c)

Voor het corrigeren van tikfouten of louter redactionele wijzigingen die de uitvoering van het beleid en de maatregelen niet beïnvloeden, wordt geen goedkeuring van de Commissie vereist. Lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke wijzigingen.

Artikel 12

Voorschriften inzake procedures en tijdschema's

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden vastgelegd inzake de procedures en de tijdschema's voor:

a)

de goedkeuring van plattelandsontwikkelingsprogramma's en nationale kaders;

b)

de indiening en de goedkeuring van voorstellen tot wijziging van plattelandsontwikkelingsprogramma's en voorstellen tot wijziging van nationale kaders, onder meer inzake de inwerkingtreding en de frequentie waarmee ze moeten worden ingediend ervan tijdens de programmeringsperiode.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84 bedoelde onderzoeksprocedure.

TITEL III

STEUN VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

HOOFDSTUK I

Maatregelen

Artikel 13

Maatregelen

Elke plattelandsontwikkelingsmaatregel wordt op zodanige wijze geprogrammeerd dat hij specifiek bijdraagt tot de verwezenlijking van één of meer prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling. Een indicatieve lijst van maatregelen die van bijzonder belang zijn voor de prioriteiten van de Unie, is opgenomen in bijlage VI.

Artikel 14

Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

1.   In het kader van deze maatregel wordt steun verleend voor acties op het gebied van beroepsopleiding en verwerving van deskundigheid, voor demonstratieactiviteiten en voor voorlichtingsacties. Acties op het gebied van beroepsopleiding en verwerving van deskundigheid kunnen opleidingscursussen, workshops en coaching omvatten.

Er kan tevens steun worden verleend voor korte uitwisselingen op landbouw- en bosbouwbeheersniveau alsmede voor bezoeken aan landbouw- en bosbouwbedrijven.

2.   De in het kader van deze maatregel verleende steun komt ten goede aan personen die actief zijn in de landbouw-, de voedingsmiddelen- en de bosbouwsector, aan grondbeheerders en aan andere marktdeelnemers die als kmo actief zijn in plattelandsgebieden.

Degene die de opleiding of andere vormen van kennisoverdracht of voorlichting verstrekt, is de begunstigde van de steun.

3.   In het kader van deze maatregel wordt geen steun verleend voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het middelbaar of hoger onderwijs.

De organisaties die kennisoverdrachtsdiensten en voorlichtingsdiensten aanbieden, beschikken over gekwalificeerd en regelmatig bijgeschoold personeel.

4.   In het kader van deze maatregel worden de kosten voor het organiseren en uitvoeren van de kennisoverdrachtsacties en de voorlichtingsacties gesubsidieerd. In het geval van demonstratieprojecten mag tevens steun worden verleend ter dekking van de betrokken investeringskosten. De kosten in verband met de reis-, verblijfs- en dagvergoedingen van de deelnemers, alsmede de kosten voor de vervanging van de landbouwers worden eveneens gesubsidieerd. Alle op grond van dit lid bepaalde kosten worden aan de begunstigde betaald.

5.   Teneinde te waarborgen dat landbouw- en bosbouwuitwisselingsprogramma's en bezoeken aan landbouw- en bosbouwbedrijven duidelijk onderscheiden kunnen worden van soortgelijke acties in het kader van andere regelingen van de Unie, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen vast stellen met betrekking tot de duur en de inhoud van landbouw- en bosbouwuitwisselingsprogramma's en bezoeken aan landbouw- en bosbouwbedrijven.

6.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de voorschriften inzake betaling van de kosten van de deelnemers worden vastgesteld, waarvoor onder meer gebruik kan worden gemaakt van vouchers en dergelijke.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 15

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

1.   In het kader van deze maatregel wordt steun verleend om:

a)

landbouwers, jonge landbouwers in de zin van deze verordening, bosbezitters, andere grondbeheerders en kleine en middelgrote ondernemingen in plattelandsgebieden te helpen profiteren van adviesdiensten om de economische en ecologische prestaties alsmede de klimaatvriendelijkheid en –bestendigheid van hun bedrijf, onderneming en/of investering te verbeteren;

b)

de oprichting van bedrijfsbeheersdiensten, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw en van bedrijfsadviesdiensten voor de bosbouw te stimuleren, met inbegrip van het in de artikelen 12 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde bedrijfsadviessysteem;

c)

de opleiding van de adviseurs te bevorderen.

2.   De verlener van de advies- of opleidingsdiensten is de begunstigde van de in lid 1, onder a) en c), bedoelde steun. De in lid 1, onder b), bedoelde steun wordt verleend aan de autoriteit of de organisatie die wordt geselecteerd om de bedrijfsbeheersdiensten, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw en de bedrijfsadviesdiensten voor de bosbouw op te richten.

3.   De autoriteiten of de organisaties die worden geselecteerd om advies te verstrekken, beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel, en over ervaring en betrouwbaarheid op de gebieden waarover advies wordt verstrekt. De begunstigden van deze maatregel worden geselecteerd door middel van aanbestedingen. De selectieprocedure valt onder de wetgeving inzake overheidsopdrachten en staat open voor zowel publieke als private organisaties. De selectieprocedure is objectief en sluit kandidaten met belangenconflicten uit.

Bij het verstrekken van advies nemen de adviesdiensten de in artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1306/2013 bedoelde vertrouwelijkheidsvoorschriften in acht.

4.   Het aan individuele landbouwers, jonge landbouwers in de zin van deze verordening en andere grondbeheerders te verstrekken advies staat in verband met ten minste één prioriteit van de Unie voor plattelandsontwikkeling en heeft betrekking op ten minste één van de volgende elementen:

a)

verplichtingen op het niveau van het landbouwbedrijf uit hoofde van uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en/of normen inzake een goede landbouw- en milieuconditie zoals bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013;

b)

in voorkomend geval, de klimaat- en milieuvriendelijke praktijken zoals bedoeld in titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en het onderhoud van het landbouwgebied zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

c)

in de plattelandsontwikkelingsprogramma's vervatte maatregelen op het niveau van het landbouwbedrijf met het oog op bedrijfsmodernisering, het verbeteren van het concurrentievermogen, sectorintegratie, innovatie, marktgerichtheid en het stimuleren van ondernemerschap;

d)

door de lidstaten omschreven eisen ter uitvoering van artikel 11, lid 3, van de kaderrichtlijn water;

e)

door de lidstaten omschreven eisen ter uitvoering van artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, in het bijzonder de naleving van de algemene beginselen van geïntegreerde gewasbescherming zoals bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG; of

f)

in voorkomend geval, arbeidsveiligheidsnormen of met het landbouwbedrijf verband houdende normen;

g)

specifiek advies voor landbouwers die voor het eerst een bedrijf opstarten.

Het advies kan ook betrekking hebben op andere thema's, met name informatie betreffende mitigatie van en adaptatie aan de klimaatverandering, biodiversiteit en de waterbescherming als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 of thema's die verband houden met de economische en milieuprestatie van het landbouwbedrijf, met inbegrip van de mededingingsaspecten.

Dit kan ook advies omvatten voor de ontwikkeling van korte toeleveringsketens, biologische landbouw en de gezondheidsaspecten van de veehouderij.

5.   Het advies voor bosbezitters heeft op zijn minst betrekking op de relevante vereisten in het kader van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG en de kaderrichtlijn water. Het advies kan ook betrekking hebben op thema's die verband houden met de economische en milieuprestatie van het bosbouwbedrijf.

6.   Het advies voor kleine en middelgrote ondernemingen kan betrekking hebben op thema's die verband houden met de economische en milieuprestatie van de onderneming.

7.   Indien dat terdege gerechtvaardigd en steekhoudend is, kan het advies gedeeltelijk in groep worden verstrekt, met dien verstande dat rekening wordt gehouden met de omstandigheden van de individuele gebruiker van de adviesdiensten.

8.   De in het kader van lid 1, onder a) en c), verleende steun mag de in bijlage II vastgestelde maximumbedragen niet overschrijden. De in het kader van lid 1, onder b), verleende steun dient over een periode van vijf jaar na de oprichting geleidelijk te worden verlaagd.

Artikel 16

Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

1.   In het kader van deze maatregel wordt steun verleend aan landbouwers en groepen landbouwers die toetreden tot:

a)

kwaliteitsregelingen die zijn ingesteld krachtens de volgende verordeningen en bepalingen:

i)

Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (18);

ii)

Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (19);

iii)

Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad (20);

iv)

het voorstel voor Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad (21);

v)

deel II, titel II, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van de Raad met betrekking tot wijn;

b)

een door de lidstaten erkende kwaliteitsregeling, waaronder regelingen voor de certificering van landbouwbedrijven, voor landbouwproducten, katoen of levensmiddelen die aan de volgende criteria voldoet:

i)

de specificiteit van het eindproduct in het kader van deze regelingen vloeit voort uit duidelijke verplichtingen die het volgende garanderen:

specifieke productkenmerken,

specifieke landbouw- of productiemethoden, of

een kwaliteit van het eindproduct die uit het oogpunt van de gezondheid van mens, dier of plant, het dierenwelzijn of milieubescherming de voor het handelsproduct geldende normen in aanzienlijke mate overtreft;

ii)

de regeling staat open voor alle producenten;

iii)

de regeling behelst het opstellen van een bindend productdossier en de naleving daarvan wordt geverifieerd door de openbare autoriteiten of door een onafhankelijke inspectieorganisatie;

iv)

de regeling is doorzichtig en staat borg voor de integrale traceerbaarheid van de producten; of

c)

een door de lidstaten erkende vrijwillige certificeringsregeling voor landbouwproducten die voldoet aan de richtsnoeren van de Unie betreffende de beste praktijken voor de toepassing vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen.

2.   In het kader van deze maatregel kan ook steun worden verleend voor uit informatie- en promotieactiviteiten van producentengroeperingen op de interne markt voortvloeiende kosten voor producten die onder een kwaliteitsregeling vallen waarvoor overeenkomstig lid 1 steun wordt verleend.

3.   De steun uit hoofde van lid 1 wordt gedurende maximaal vijf jaar verleend in de vorm van een jaarlijkse financiële stimulans waarvan het niveau wordt bepaald op basis van de hoogte van de vaste kosten die zijn gemoeid met deelneming aan de regelingen waarvoor de steun wordt verleend.

Met het oog op de toepassing van dit lid worden onder "vaste kosten" verstaan, de kosten die worden gemaakt om tot een kwaliteitsregeling waarvoor steun wordt verleend, toe te treden, en de jaarlijkse bijdrage voor deelneming aan die regeling, inclusief, in voorkomend geval, de kosten voor verificatie van de naleving van het productdossier.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "landbouwer" een "actieve landbouwer" in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 verstaan.

4.   De steun mag het in bijlage II vastgestelde maximum steunpercentage en bedrag niet overschrijden.

5.   Teneinde rekening te houden met nieuw recht van de Unie dat gevolgen kan hebben voor de uit hoofde van deze maatregel verleende steun, en om de samenhang met andere instrumenten van de Unie inzake maatregelen ter bevordering van de afzet van landbouwproducten te waarborgen en concurrentieverstoring te voorkomen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de specifieke regelingen van de Unie die onder lid 1, onder a), vallen en de kenmerken van de producentengroeperingen en de soorten acties die uit hoofde van lid 2 steun kunnen krijgen, alsmede het stellen van voorwaarden ter voorkoming van discriminatie van bepaalde producten, en het stellen van voorwaarden op basis waarvan handelsmerken moeten worden uitgesloten van de steun.

Artikel 17

Investeringen in materiële activa

1.   In het kader van deze maatregel wordt steun verleend voor roerende en/of onroerende investeringen die:

a)

de algehele prestatie en duurzaamheid van het landbouwbedrijf verbeteren;

b)

betrekking hebben op de verwerking, de afzet en/of de ontwikkeling van in bijlage I bij het Verdrag vermelde landbouwproducten of katoen, met uitzondering van visserijproducten. Het productieproces kan een product opleveren dat niet in die bijlage wordt vermeld;

c)

betrekking hebben op infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de land- en bosbouw, inclusief op het gebied van de toegankelijkheid van landbouw- en bosgrond, landinrichting en verbetering van land, en de voorziening en besparing van energie en water; of

d)

worden beschouwd als niet-productieve investeringen die verband houden met de verwezenlijking van de in het kader van deze verordening nagestreefde agromilieu- en klimaatdoelstellingen, waaronder de staat van instandhouding van de biodiversiteit op het gebied van soorten en habitats, alsmede met het oog op de vergroting van de maatschappelijke belevingswaarde van een Natura 2000-gebied of van andere in het programma te omschrijven systemen met een hoge natuurwaarde.

2.   De in lid 1, onder a), bedoelde steun wordt verleend aan landbouwers en groepen van landbouwers.

In geval van investeringssteun voor de herstructurering van landbouwbedrijven verlenen de lidstaten de steun aan landbouwbedrijven op grond van de SWOT-analyse betreffende de prioriteit van de Unie voor plattelandsontwikkeling "versterking van de levensvatbaarheid van het landbouwbedrijf en van het concurrentievermogen van alle landbouwtypen in alle regio's en bevordering van innovatieve landbouwtechnologieën en duurzaam bosbeheer".

3.   De in het kader van lid 1, onder a) en b), verleende steun mag de in bijlage II vastgestelde maximale steunpercentages niet overschrijden. Die maximale steunpercentages mogen overeenkomstig de in bijlage II vastgestelde steunpercentages worden verhoogd wanneer het gaat om jonge landbouwers, om collectieve investeringen, waaronder investeringen in verband met een fusie van producentenorganisaties, en om geïntegreerde projecten waarbij vanuit meer dan één maatregel steun wordt verleend, om investeringen in gebieden met natuurlijke en andere specifieke beperkingen zoals bedoeld in artikel 32, om investeringen in verband met concrete acties overeenkomstig de artikelen 28 en 29, en om concrete acties die worden gesteund in het kader van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw. Het gecombineerd steunpercentage evenwel niet meer dan 90 % bedragen.

4.   De in het kader van lid 1, onder c) en d), verleende steun wordt verstrekt overeenkomstig de in bijlage II vastgestelde steunpercentages.

5.   Aan jonge landbouwers die zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigen, mag steun worden verleend voor investeringen om te voldoen aan de normen van de Unie voor de landbouwproductie, waaronder arbeidsveiligheidsnormen. Deze steun mag worden verleend tot uiterlijk 24 maanden na de datum waarop de betrokken landbouwer zich als bedrijfshoofd heeft gevestigd.

6.   Indien het recht van de Unie nieuwe eisen stelt aan landbouwers, mag tot uiterlijk 12 maanden na de datum waarop de nieuwe eisen voor het betrokken landbouwbedrijf van kracht zijn geworden, steun worden verleend voor investeringen om te voldoen aan deze eisen.

Artikel 18

Herstel van door natuurrampen of rampzalige gebeurtenissen beschadigd agrarisch productiepotentieel en invoering van passende preventieve acties

1.   In het kader van deze maatregel wordt steun verleend voor:

a)

investeringen in preventieve acties om de gevolgen van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden en rampzalige gebeurtenissen die zich waarschijnlijk zullen voordoen, te reduceren;

b)

investeringen voor het herstel van landbouwgrond en landbouwproductiepotentieel beschadigd door natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden en rampzalige gebeurtenissen.

2.   De steun wordt verleend aan landbouwers en groepen van landbouwers. Er kan tevens steun worden verleend aan openbare entiteiten indien een verband tussen de door die entiteiten gedane investeringen en het agrarische productiepotentieel wordt vastgesteld.

3.   In het kader van lid 1, onder b), mag slechts steun worden verleend indien de bevoegde openbare autoriteiten van de lidstaten officieel bevestigen dat een natuurramp heeft plaatsgevonden en dat die ramp of de overeenkomstig Richtlijn 2000/29/EG van de Raad (22) vastgestelde maatregelen om een plantenziekte of plaag uit te roeien of in te dammen, hebben geleid tot vernieling van ten minste 30 % van het betrokken agrarische productiepotentieel.

4.   In het kader van deze maatregel wordt geen steun verleend voor gederfde inkomsten ten gevolge van een natuurramp of een rampzalige gebeurtenis.

De lidstaten voorkomen overcompensatie door erop toe te zien dat de begunstigden naast de in het kader van deze maatregel verleende steun geen andere steun op grond van andere nationale steuninstrumenten of steuninstrumenten van de Unie of op grond van private verzekeringsregelingen ontvangen.

5.   De in het kader van lid 1, onder a), verleende steun mag de in bijlage II vastgestelde maximale steunpercentages niet overschrijden.

Artikel 19

Ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen

1.   In het kader van deze maatregel wordt steun verleend voor:

a)

aanloopsteun ten bate van:

i)

jonge landbouwers;

ii)

niet-agrarische activiteiten in plattelandsgebieden;

iii)

de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven;

b)

investeringen in het opzetten en ontwikkelen van niet-agrarische activiteiten;

c)

jaarlijkse of eenmalige betalingen voor landbouwers die in aanmerking komen voor de bij titel V van Verordening (EU) nr. 1307/2013 ingestelde regeling voor kleine landbouwbedrijven ("regeling voor kleine landbouwbedrijven") die hun bedrijf definitief aan een andere landbouwer overdragen.

2.   De in lid 1, onder a), i), bedoelde steun wordt verleend aan jonge landbouwers.

De in lid 1, onder a), ii), bedoelde steun wordt verleend aan landbouwers of leden van het landbouwhuishouden die diversifiëren naar niet-agrarische activiteiten en naar kleine en micro-ondernemingen en natuurlijke personen in plattelandsgebieden.

De in lid 1, onder a), iii), bedoelde steun wordt verleend aan kleine landbouwbedrijven zoals omschreven door de lidstaten.

De in lid 1, onder b), bedoelde steun wordt verleend aan kleine en micro-ondernemingen en natuurlijke personen in plattelandsgebieden, alsook aan landbouwers of leden van een landbouwhuishouden.

De in lid 1, onder c), bedoelde steun wordt verleend aan landbouwers die op het ogenblik van de indiening van hun aanvraag in aanmerking komen om ten minste een jaar deel te nemen aan de regeling voor kleine landbouwbedrijven en die toezeggen hun volledige bedrijf en de corresponderende betalingsrechten definitief aan een andere landbouwer over te dragen. De steun wordt betaald vanaf de datum van de overdracht tot en met 31 december 2020 of voor die periode berekend en in één keer betaald.

3.   Onder "lid van het landbouwhuishouden" wordt verstaan een natuurlijke of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, met uitzondering van werknemers in de landbouw. Indien een rechtspersoon, dan wel een groep van rechtspersonen als een lid van het landbouwhuishouden wordt beschouwd, moet dit lid ten tijde van het aanvragen van de steun een landbouwactiviteit op het landbouwbedrijf uitoefenen.

4.   De in lid 1, onder a), bedoelde steun wordt slechts verleend wanneer een bedrijfsplan wordt overgelegd. Uiterlijk negen maanden na de datum van het besluit tot verlening van de steun moet de uitvoering van het bedrijfsplan van start gaan.

Voor jonge landbouwers die steun ontvangen uit hoofde van lid 1, onder a), i), wordt in het bedrijfsplan bepaald dat de jonge landbouwer binnen 18 maanden na de datum van vestiging voldoet aan artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, met betrekking tot de "actieve landbouwers".

De lidstaten stellen boven- en benedengrenzen vast voor de toegang van landbouwbedrijven tot de respectievelijk in lid 1, onder a), i) en iii), bedoelde steun. De benedengrens voor steunverlening in het kader van lid 1, onder a), i), dient hoger te liggen dan de bovengrens voor steunverlening in het kader van lid 1, onder a), iii). De steun wordt uitsluitend verleend aan kleine en micro-ondernemingen.

5.   De in lid 1, onder a), bedoelde steun wordt gedurende een periode van maximaal vijf jaar in ten minste twee tranches betaald. De tranches kunnen degressief zijn. De laatste tranche van de in lid 1, onder a), i) en ii), bedoelde steun mag slechts worden betaald indien het bedrijfsplan correct wordt uitgevoerd.

6.   Het maximale steunbedrag voor lid 1, onder a), is vastgesteld in bijlage II. De lidstaten stellen het bedrag van de in lid 1, onder a), i) en ii), bedoelde steun vast en houden daarbij onder meer rekening met de sociaaleconomische toestand in het programmagebied.

7.   De in lid 1, onder c), bedoelde steun bedraagt 120 % van de jaarlijkse betaling waarvoor de begunstigde in het kader van de regeling voor kleine landbouwbedrijven in aanmerking komt.

8.   Teneinde ervoor te zorgen dat de middelen uit het ELFPO efficiënt en doeltreffend worden gebruikt, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de minimuminhoud van bedrijfsplannen, en de criteria die de lidstaten moeten hanteren bij de vaststelling van de in lid 4 van dit artikel bedoelde grenzen, worden vastgelegd.

Artikel 20

Basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden

1.   In het kader van deze maatregel wordt steun verleend voor:

a)

het opstellen en bijwerken van plannen voor de ontwikkeling van gemeenten en dorpen in plattelandsgebieden en hun gemeentelijke basisdiensten, alsmede van beschermings- en beheersplannen betreffende Natura 2000-gebieden en andere gebieden met een hoge natuurwaarde;

b)

investeringen in het opzetten, verbeteren en uitbreiden van alle soorten kleinschalige infrastructuur, inclusief investeringen in hernieuwbare energie en energiebesparing;

c)

breedbandinfrastructuur, inclusief het opzetten, verbeteren en uitbreiden ervan, passieve breedbandinfrastructuur en de verlening van toegang tot breedband en openbare e-overheidsoplossingen;

d)

investeringen in het opzetten, verbeteren en uitbreiden van plaatselijke basisdiensten voor de plattelandsbevolking, met inbegrip van vrije tijd en cultuur, en de desbetreffende infrastructuur;

e)

investeringen van algemeen nut in recreatie-infrastructuur, toeristische informatie en kleinschalige toeristische infrastructuur;

f)

studies en investeringen met betrekking tot de instandhouding, het herstel en de opwaardering van het natuurlijke en culturele erfgoed van dorpen, rurale landschappen en locaties met grote natuurlijke waarde, met inachtneming van daarmee verbonden sociaaleconomische aspecten, alsmede acties gericht op milieubewustzijn;

g)

investeringen voor het verplaatsen van activiteiten en het verbouwen van gebouwen of andere voorzieningen die in of dicht bij rurale woongebieden gelegen zijn, met als doel de levenskwaliteit te verbeteren of de milieuprestatie van deze woongebieden te verbeteren.

2.   In het kader van deze maatregel wordt slechts steun verleend voor kleinschalige infrastructuur zoals die door elke lidstaat in het programma wordt omschreven. In de plattelandsontwikkelingsprogramma's mogen echter specifieke afwijkingen van dit voorschrift worden opgenomen wanneer sprake is van investeringen in breedband en hernieuwbare energie. In dat geval moeten duidelijke criteria worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de hier bedoelde steun complementair is aan de steun die in het kader van andere instrumenten van de Unie wordt verstrekt.

3.   In lid 1 bedoelde investeringen komen voor steun in aanmerking wanneer de betrokken concrete acties overeenkomstig de plannen voor de ontwikkeling van de gemeenten en dorpen in plattelandsgebieden en de gemeentelijke basisdiensten worden uitgevoerd, voor zover dergelijke plannen voorhanden zijn, en dienen consistent te zijn met elke ter zake dienende strategie voor plaatselijke ontwikkeling.

Artikel 21

Investeringen in de ontwikkeling van bosgebieden en de verbetering van de levensvatbaarheid van bossen

1.   In het kader van deze maatregel wordt steun verleend voor:

a)

bebossing en de aanleg van beboste gebieden;

b)

de invoering van boslandbouwsystemen;

c)

de preventie en het herstel van schade die aan bossen is toegebracht door bosbranden, natuurrampen en rampzalige gebeurtenissen, met inbegrip van uitbraken van plagen en ziekten, en klimaatgerelateerde bedreigingen;

d)

investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde alsmede van het mitigatiepotentieel van bosecosystemen;

e)

investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosproducten.

2.   Beperkingen op de eigendom van bossen zoals bedoeld in de artikelen 22 tot en met 26 zijn niet van toepassing op tropische en subtropische bossen en op de beboste gebieden op de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93 van de Raad (23), en in de Franse overzeese departementen.

Voor bos vanaf een bepaalde door de lidstaten in het programma vast te stellen omvang, is steun afhankelijk van de overlegging van de toepasselijke gegevens van een bosbeheerplan of van een gelijkwaardig instrument in overeenstemming met duurzaam bosbeheer zoals vastgesteld in de ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa van 1993.

Artikel 22

Bebossing en de aanleg van beboste gebieden

1.   De in artikel 21, lid 1, onder a), bedoelde steun wordt verleend aan publieke en private grondbezitters, en hun verenigingen, en dekt de aanlegkosten, en een jaarlijkse premie per hectare voor de kosten van gederfde landbouwinkomsten en onderhoudsactiviteiten zoals zuivering en dunning, voor een periode van maximaal 12 jaar. In het geval van grond in overheidsbezit kan uitsluitend steun worden verleend indien het lichaam dat het land beheert een privaatrechtelijk lichaam of een gemeente is.

Steun voor de bebossing van grond die het eigendom is van overheidsinstanties of voor snelgroeiende bomen wordt alleen verleend voor de aanlegkosten.

2.   Zowel landbouwgrond als andere grond komt voor steun in aanmerking. De aangeplante soorten zijn aangepast aan de plaatselijke milieu- en klimaatomstandigheden en voldoen aan de minimale milieuvereisten. Er wordt geen steun verleend voor de aanplant van bomen voor hakhout met korte omlooptijd, kerstbomen en snelgroeiende soorten die bestemd zijn voor de energieproductie. In gebieden waar de bebossing bemoeilijkt wordt door moeilijke bodem- en klimaatomstandigheden, kan steun worden verleend voor de aanplant van andere meerjarige houtachtige planten, zoals struiken die bestand zijn tegen de plaatselijke omstandigheden.

3.   Teneinde ervoor te zorgen dat de bebossing van landbouwgrond in overeenstemming is met de doelstellingen van het milieubeleid, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het opstellen van de in lid 2 van dit artikel bedoelde minimale milieuvereisten.

Artikel 23

Invoering van boslandbouwsystemen

1.   De in artikel 21, lid 1, onder b), bedoelde steun wordt gedurende maximaal vijf jaar ter dekking van de invoeringskosten verleend aan private grondbezitters, gemeenten en verenigingen waarin zij verenigd zijn, en omvat een jaarlijkse premie per hectare voor de kosten van onderhoudsactiviteiten.

2.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "boslandbouwsystemen" verstaan: systemen voor grondgebruik waarbij de teelt van bomen wordt gecombineerd met landbouw op dezelfde grond. Het minimale en maximale aantal bomen per hectare wordt door de lidstaten bepaald met inachtneming van de plaatselijke bodem- en klimaatgesteldheid en milieucondities, de bosbouwsoorten en de noodzaak om een duurzaam landbouwgebruik van de grond te waarborgen.

3.   De steun mag het in bijlage II vastgestelde maximale steunpercentage niet overschrijden.

Artikel 24

Preventie en herstel van schade aan bossen door bosbranden en natuurrampen en rampzalige gebeurtenissen

1.   De in artikel 21, lid 1, onder c), bedoelde steun wordt verleend aan private en publieke bosbezitters en andere privaatrechtelijke en openbare lichamen en aan organisaties waarin zij zijn verenigd, voor:

a)

de aanleg van beschermingsinfrastructuur. De steun voor brandstroken kan tevens steun voor de betrokken onderhoudskosten omvatten. Er wordt geen steun verleend voor landbouwgerelateerde activiteiten in gebieden waarop agromilieuregelingen van toepassing zijn;

b)

plaatselijke, kleinschalige activiteiten ter preventie van brand of andere natuurrisico's; met inbegrip van het gebruik van graasdieren;

c)

de aanleg en de verbetering van voorzieningen voor het monitoren van bosbranden, plagen en ziekten, en de installatie en verbetering van de betrokken communicatieapparatuur; en

d)

het herstel van het bosbouwpotentieel dat is beschadigd ten gevolge van brand of andere natuurrampen zoals plagen, ziekten alsmede rampzalige gebeurtenissen en aan de klimaatverandering gerelateerde gebeurtenissen.

2.   Wat preventieve acties tegen plagen en ziekten betreft, moet het risico dat zich een ramp in dit verband voordoet, worden aangetoond aan de hand van wetenschappelijk bewijs en worden bevestigd door wetenschappelijke overheidsorganisaties. In voorkomend geval moet de lijst van soorten organismen die schadelijk zijn voor planten en een ramp kunnen veroorzaken, in het programma worden opgenomen.

De gesubsidieerde concrete acties moeten consistent zijn met het door de betrokken lidstaat opgestelde bosbeschermingsplan. Voor landbouwbedrijven vanaf een bepaalde door de lidstaten in het programma vast te stellen omvang, is steun afhankelijk van de overlegging van de relevante gegevens van een bosbeheerplan of een gelijkwaardig instrument in overeenstemming met duurzaam bosbeheer zoals vastgesteld in de ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa van 1993, waarin de preventiedoelstellingen zijn opgenomen.

Bosgebieden die overeenkomstig het door de lidstaat opgestelde bosbeschermingsplan als middelmatig tot zeer brandgevaarlijk worden aangemerkt, komen in aanmerking voor steun in verband met bosbrandpreventie.

3.   De in lid 1, onder d), bedoelde steun mag slechts worden verleend indien de bevoegde openbare autoriteiten van de lidstaten officieel bevestigen dat een natuurramp heeft plaatsgevonden en dat die natuurramp of de overeenkomstig Richtlijn 2000/29/EG vastgestelde maatregelen om een plantenziekte of plaag uit te roeien of in te dammen heeft geleid tot de vernieling van ten minste 20 % van het betrokken bosbouwpotentieel.

4.   In het kader van deze maatregel wordt geen steun verleend voor ten gevolge van de natuurramp gederfde inkomsten.

De lidstaten voorkomen overcompensatie door erop toe te zien dat de begunstigden naast de in het kader van deze maatregel verleende steun geen andere steun op grond van andere nationale steuninstrumenten of steuninstrumenten van de Unie of op grond van private verzekeringsregelingen ontvangen.

Artikel 25

Investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen

1.   De in artikel 21, lid 1, onder d), bedoelde steun wordt verleend aan natuurlijke personen, private en publieke bosbezitters en andere privaatrechtelijke en openbare lichamen, alsmede aan de organisaties waarin zij zijn verenigd.

2.   De investeringen hebben betrekking op het nakomen van verbintenissen inzake milieudoelstellingen, inzake de verlening van ecosysteemdiensten en/of inzake het verhogen van de maatschappelijke belevingswaarde van bossen en beboste gebieden in het betrokken gebied of het verbeteren van het klimaatveranderingsmitigatiepotentieel van ecosystemen, zonder daarbij economische baten op lange termijn uit te sluiten.

Artikel 26

Investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosproducten.

1.   De in artikel 21, lid 1, onder e), bedoelde steun wordt verleend aan private bosbezitters, gemeenten, de organisaties waarin zij zijn verenigd, alsmede aan kleine en middelgrote ondernemingen, voor investeringen ter verbetering van het bosbouwpotentieel of die voor de verwerking, mobilisering en afzet van bosproducten een meerwaarde betekenen. Wat de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93, en de Franse overzeese departementen betreft, kan ook steun worden verleend aan andere bedrijven dan kleine en middelgrote ondernemingen.

2.   Investeringen om de economische waarde van bossen te vergroten, worden gemotiveerd op basis van de te verwachten verbeteringen in bossen op een of meer bedrijven en kunnen betrekking hebben op bodemvriendelijke, zuinige oogstmachines en praktijken.

3.   Investeringen met betrekking tot het gebruik van hout als grondstof of energiebron kunnen uitsluitend voor handelingen die aan industriële verwerking voorafgaan.

4.   De steun mag de in bijlage II vastgestelde maximale steunpercentages niet overschrijden.

Artikel 27

Oprichting van producentengroeperingen en -organisaties

1.   In het kader van deze maatregel wordt steun verleend ter bevordering van de oprichting van producentengroeperingen en -organisaties in de landbouw- en de bosbouwsector, met als doel:

a)

de productie en output van de producenten die er lid van zijn, aan te passen aan de markteisen;

b)

goederen gezamenlijk in de handel te brengen, met inbegrip van de voorbereiding voor de verkoop, de centralisatie van de verkoop en de levering aan bulkkopers;

c)

gemeenschappelijke regels vast te stellen voor de verstrekking van informatie over de productie, en vooral over de oogst en de beschikbaarheid van producten; en

d)

eventueel andere activiteiten te verrichten, onder meer op het gebied van de ontwikkeling van bedrijfsvoerings- en marketingvaardigheden en de organisatie en bevordering van innovatieprocessen.

2.   De steun wordt verleend aan producentengroeperingen en -organisaties die op basis van een bedrijfsplan officieel door de bevoegde autoriteit van de lidstaat zijn erkend. De steun kan uitsluitend worden verleend aan producentengroeperingen en -organisaties die kmo's zijn.

De lidstaten verifiëren of de doelstellingen van het bedrijfsplan uiterlijk vijf jaar na de erkenning van de producentengroepering of -organisatie, zijn bereikt.

3.   De steun wordt op forfaitaire basis op basis van haar bedrijfsplan in jaartranches verleend gedurende niet langer dan vijf jaar na de datum waarop de producentengroepering of -organisatie is erkend, en is degressief. Het steunbedrag wordt berekend op basis van de jaarlijkse door de groepering of organisatie afgezette productie. De lidstaten betalen de laatste tranche pas wanneer zij hebben geverifieerd dat het bedrijfsplan correct is uitgevoerd.

Gedurende het eerste jaar kunnen de lidstaten steun aan de producentengroeperingen of –organisaties betalen die wordt berekend op basis van de gemiddelde jaarlijkse waarde van de productie die de aangesloten leden gedurende een periode van drie jaar vóór hun toetreding tot de groepering of organisatie hebben afgezet. Wat producentengroeperingen en -organisaties in de bosbouwsector betreft, wordt de steun berekend op basis van de gemiddelde productie die de aangesloten leden gedurende een periode van vijf jaar vóór de erkenning hebben afgezet, de hoogste en de laagste waarde niet meegerekend.

4.   De steun mag de in bijlage II vastgestelde maximumpercentages en -bedragen niet overschrijden.

5.   De lidstaten kunnen steun voor de oprichting van producentengroeperingen blijven verlenen, zelfs nadat die volgens de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 1308/2013 (24) erkend zijn als producentenorganisatie.

Artikel 28

Agromilieu- en klimaatsteun

1.   In het kader van deze maatregel geven de lidstaten overeenkomstig hun specifieke nationale, regionale of plaatselijke behoeften en prioriteiten steun op hun hele grondgebied. Deze maatregel is gericht op het behoud en de bevordering van de nodige veranderingen in de landbouwpraktijken die een positieve bijdrage leveren tot het milieu en het klimaat. Opname van deze maatregel in de plattelandsontwikkelingsprogramma's is verplicht op nationaal en/of regionaal niveau.

2.   De agromilieu- en klimaatbetalingen worden verleend aan landbouwers, groepen van landbouwers of groepen van landbouwers en andere grondbeheerders die zich er op vrijwillige basis toe verbinden concrete acties uit te voeren die bestaan uit een of meer door de lidstaten te bepalen agromilieu- en klimaatverbintenissen voor landbouwgrond, waaronder, maar niet uitsluitend, het in artikel 2 van deze verordening gedefinieerde landbouwareaal. Agromilieu- en klimaatbetalingen kunnen aan andere grondbeheerders of groepen van andere grondbeheerders worden verleend wanneer dit naar behoren gerechtvaardigd is om milieudoelstellingen te bereiken.

3.   De agromilieu- en klimaatbetalingen mogen slechts worden verricht indien de betrokken verbintenissen verder gaan dan de ter zake relevante dwingende normen zoals bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, de relevante criteria en minimumactiviteiten zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c), ii) en iii), van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en relevante minimumvereisten voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en andere ter zake relevante dwingende voorschriften die bij nationaal recht zijn vastgesteld. Al deze dwingende voorschriften worden in het programma omschreven.

4.   De lidstaten spannen zich in om ervoor te zorgen dat personen die zich ertoe verbinden concrete acties in het kader van deze maatregel uit te voeren, worden voorzien van de voor de uitvoering ervan vereiste kennis en informatie. Ze kunnen dit doen door, bijvoorbeeld, deskundigenadvies in verband met de verbintenis beschikbaar te stellen en/of door de steunverlening in het kader van deze maatregel te koppelen aan de eis van relevante opleiding.

5.   De onder deze maatregel vallende verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar. Indien dat nodig is om de nagestreefde milieuvoordelen te bereiken of te behouden, kunnen de lidstaten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's echter een langere periode vaststellen voor bepaalde soorten verbintenissen, onder meer door te voorzien in een jaarlijkse verlenging ervan na afloop van de eerste periode. Voor nieuwe verbintenissen die onmiddellijk op de periode van de eerste verbintenis aansluiten, kunnen de lidstaten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's kortere periodes vaststellen.

6.   De betalingen worden jaarlijks verleend en vergoeden de begunstigden geheel of gedeeltelijk voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de aangegane verbintenissen. In voorkomend geval kunnen de betalingen ook worden gebruikt ter dekking van transactiekosten ter waarde van maximaal 20 % van de premie die voor de agromilieu- en klimaatverbintenissen wordt betaald. Indien de verbintenissen worden aangegaan door groepen van landbouwers of groepen van landbouwers en andere grondbeheerders, bedraagt dit maximum 30 %.

Bij de berekening van de in de eerste alinea bedoelde betalingen brengen de lidstaten het nodige bedrag in mindering teneinde dubbele financiering van de in artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde praktijken uit te sluiten.

In naar behoren gemotiveerde gevallen kan voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud steun worden verleend voor verbintenissen die tot doel hebben af te zien van het commercieel gebruik van gebieden, in de vorm van een forfaitair bedrag of een eenmalige betaling per eenheid, die berekend wordt op basis van gemaakte extra kosten en gederfde inkomsten.

7.   Indien dat vereist is om te zorgen voor de doeltreffende toepassing van de maatregel, kunnen de lidstaten voor de selectie van de begunstigden gebruik maken van de in artikel 49, lid 3, bedoelde procedure.

8.   De steun mag de in bijlage II vastgestelde maximumbedragen niet overschrijden.

In het kader van deze maatregel mag geen steun worden verleend voor verbintenissen die onder de maatregel biologische landbouw vallen.

9.   Er kan steun voor de instandhouding, het duurzame gebruik en de duurzame ontwikkeling van genetische hulpbronnen in de landbouw worden verleend voor niet onder de leden 1 tot en met 8 vallende concrete acties. Dergelijke activiteitenkunnen worden uitgevoerd door andere dan de in lid 2 genoemde begunstigden.

10.   Teneinde ervoor te zorgen dat agromilieu- en klimaatverbintenissen worden omschreven overeenkomstig de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

de voorwaarden voor verbintenissen op het gebied van de extensivering van de veehouderij;

b)

de voorwaarden voor verbintenissen op het gebied van het fokken van plaatselijke rassen die voor de landbouw verloren dreigen te gaan en op het gebied van de instandhouding van de plantaardige genetische hulpbronnen die door genetische erosie worden bedreigd; en

c)

de omschrijving van de concrete acties die op grond van lid 9 voor steun in aanmerking komen.

11.   Om dubbele financiering als bedoeld in lid 6, tweede alinea, uit te sluiten, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van de te gebruiken berekeningsmethode, ook in het geval van gelijkwaardige maatregelen overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel 29

Biologische landbouw

1.   In het kader van dit artikel wordt steun verleend, per hectare landbouwareaal, aan landbouwers of groepen van landbouwers die zich op vrijwillige basis verbinden tot de omschakeling naar of de voortzetting van biologische landbouwpraktijken en -methoden zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 834/2007 (25) en die "actieve landbouwer" zijn in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

2.   De steun wordt slechts verleend voor verbintenissen die verder gaan dan de ter zake relevante dwingende normen zoals bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, de ter zake relevante criteria en minimumactiviteiten zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c), ii) en iii), van Verordening (EU) nr. RB/2013, de ter zake relevante minimumvereisten voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en andere ter zake relevante voorschriften die bij nationaal recht zijn vastgesteld. Al deze voorschriften worden in het programma omschreven.

3.   De onder deze maatregel vallende verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar. Indien steun wordt verleend voor de omschakeling naar de biologische landbouw, kunnen de lidstaten, in overeenstemming met de omschakelingsperiode, kortere eerste periodes vaststellen. Indien steun wordt verleend voor het voorzetten van de biologische landbouw, kunnen de lidstaten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's voorzien in een jaarlijkse verlenging na afloop van de eerste periode. Voor nieuwe voortzettingsverbintenissen die onmiddellijk op de periode van de eerste verbintenis aansluiten, kunnen de lidstaten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's kortere periodes vaststellen.

4.   De betalingen worden jaarlijks verleend om de begunstigden geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de aangegane verbintenissen. Indien nodig kunnen zij ook transactiekosten tot een waarde van 20 % van de voor de bosmilieuverbintenissen betaalde premie dekken. Indien de verbintenissen worden aangegaan door groepen van landbouwers, bedraagt dit maximum 30 %.

Bij de berekening van de in de eerste alinea bedoelde betalingen brengen de lidstaten het nodige bedrag in mindering teneinde dubbele financiering van de in artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde praktijken uit te sluiten.

5.   De steun mag de in bijlage II vastgestelde maximumbedragen niet overschrijden.

6.   Om dubbele financiering als bedoeld in lid 4, tweede alinea, uit te sluiten, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van de te gebruiken berekeningsmethode.

Artikel 30

Betalingen in het kader van de Natura 2000-richtlijn en de kaderrichtlijn water

1.   In het kader van deze maatregel wordt jaarlijks steun per hectare landbouwareaal of per hectare bos verleend om de begunstigden te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten als gevolg van nadelen die in de betrokken gebieden worden ondervonden door de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG en de kaderrichtlijn water.

Bij de berekening van de steun uit hoofde van deze maatregel brengen de lidstaten het nodige bedrag in mindering teneinde dubbele financiering van de in artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde praktijken uit te sluiten.

2.   De steun wordt verleend aan landbouwers en private bosbezitters, alsmede aan verenigingen van private bosbezitters. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de steun tevens worden verleend aan andere grondbeheerders.

3.   De in de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG bedoelde steun wordt slechts aan landbouwers verleend indien zij nadelen ondervinden als gevolg van voorschriften die verder gaan dan de in artikel 94 van en bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde goede landbouw- en milieuconditie en de ter zake relevante criteria en minimumactiviteiten zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c), ii) en iii), van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

4.   De in de kaderrichtlijn water bedoelde steun wordt slechts verleend in verband met specifieke voorschriften die:

a)

zijn ingevoerd bij de kaderrichtlijn water, in overeenstemming zijn met de maatregelenprogramma's van het stroomgebiedbeheerplan om de milieudoelstellingen van die richtlijn te verwezenlijken, en verder gaan dan de maatregelen die nodig zijn voor de toepassing van andere waterbeschermingsrecht van de Unie;

b)

verder gaan dan de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de goede landbouw- en milieuconditie zoals bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de ter zake relevante criteria en minimumactiviteiten zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c), ii) en iii) van Verordening (EU) nr. 1307 /2013;

c)

overeenkomstig artikel 4, lid 9, van de kaderrichtlijn water verder gaan dan het beschermingsniveau van het recht van de Unie dat bestond op het moment van de vaststelling van die richtlijn; en

d)

ingrijpende wijzigingen in het bodemgebruikstype voorschrijven en/of ingrijpende beperkingen opleggen aan de landbouwpraktijk die resulteren in een aanzienlijk verlies van inkomsten.

5.   De in de leden 3 en 4 bedoelde voorschriften worden in het programma omschreven.

6.   De volgende gebieden komen in aanmerking voor betalingen:

a)

overeenkomstig de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG aangewezen Natura 2000-landbouwgebieden en Natura 2000-bosbouwgebieden;

b)

andere afgebakende natuurbeschermingsgebieden met specifieke beperkingen op milieugebied voor landbouw of bossen, die bijdragen tot de uitvoering van artikel 10 van Richtlijn 92/43/EEG, op voorwaarde dat per plattelandsontwikkelingsprogramma, die gebieden niet groter zijn dan 5 % van de oppervlakte van de aangewezen Natura 2000-gebieden die onder de territoriale reikwijdte van het betrokken programma vallen;

c)

landbouwgebieden die zijn opgenomen in stroomgebiedsbeheersplannen overeenkomstig de kaderrichtlijn water.

7.   De steun mag de in bijlage II vastgestelde maximumbedragen niet overschrijden.

8.   Om dubbele financiering als bedoeld in lid 1, tweede alinea, uit te sluiten, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van de te gebruiken berekeningsmethode.

Artikel 31

Betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen

1.   Aan landbouwers in berggebieden en andere gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen worden jaarlijks betalingen per hectare landbouwareaal toegekend om hen te vergoeden voor alle of een deel van de extra kosten en gederfde inkomsten die voortvloeien uit de beperkingen waarmee de landbouwproductie in het betrokken gebied wordt geconfronteerd.

Voor de berekening van de extra kosten en de gederfde inkomsten wordt een vergelijking gemaakt met gebieden die niet met natuurlijke of andere specifieke beperkingen worden geconfronteerd en hierbij wordt tevens rekening gehouden met de betalingen op grond van titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

Bij de berekening van de extra kosten en de gederfde inkomsten kunnen de lidstaten, indien dit gerechtvaardigd is, differentiëren naar het betalingsniveau zodat rekening wordt gehouden met:

de ernst van de geconstateerde permanente beperking voor landbouwactiviteiten;

het landbouwsysteem.

2.   De betalingen worden toegekend aan landbouwers die zich ertoe verbinden hun landbouwactiviteit in de overeenkomstig artikel 32 aangewezen gebieden voort te zetten en zij "actieve landbouwer" zijn in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

3.   De betalingen worden vastgesteld op een niveau tussen het minimumbedrag en het maximumbedrag die in bijlage II worden vermeld. In gemotiveerde gevallen mogen deze bedragen worden verhoogd op grond van specifieke omstandigheden die in de programma's voor plattelandsontwikkeling moeten worden aangetoond.

4.   Betalingen die een in het programma vast te stellen drempelniveau van de oppervlakte per bedrijf overschrijden, worden door de lidstaten geleidelijk verlaagd, tenzij de betaling alleen betrekking heeft op het in bijlage II vastgestelde minimumbedrag per hectare per jaar.

In het geval van een rechtspersoon, of een groep van natuurlijke personen of rechtspersonen, kunnen de lidstaten de betalingen van de leden van die rechtspersonen of groepen geleidelijk verlagen, op voorwaarde dat:

a)

de individuele leden op grond van het nationale recht, rechten en verplichtingen hebben die vergelijkbaar zijn met de rechten en verplichtingen van individuele landbouwers met de status van bedrijfshoofd, in het bijzonder met betrekking tot hun economische, sociale en belastingstatus; en

b)

die individuele leden tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen hebben bijgedragen.

5.   Naast de in lid 2 bedoelde betalingen kunnen de lidstaten in het kader van deze maatregel in de periode 2014-2020 betalingen toekennen aan begunstigden in gebieden die tijdens de programmeringsperiode 2007-2013 in aanmerking kwamen voor steun op grond van artikel 36, onder a), ii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005. Voor begunstigden in gebieden die niet langer voor steun in aanmerking komen na de nieuwe afbakening, bedoeld in artikel 32, lid 3, zijn die betalingen degressief over een periode van ten hoogste vier jaar. Deze periode vangt aan op de datum waarop de afbakening overeenkomstig artikel 32, lid 3, is voltooid en uiterlijk in 2018. Die betalingen bedragen bij hun aanvang niet meer dan 80 % van de gemiddelde betaling die overeenkomstig artikel 36, onder a), ii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 in het programma voor de programmeringsperiode 2007-2013 is vastgesteld, en zij bedragen uiteindelijk in 2020 niet meer dan 20 %. Wanneer ingevolge de degressiviteit het betalingsniveau van 25 EUR per hectare per jaar is bereikt, kunnen de lidstaten deze betalingen blijven toekennen totdat de periode van geleidelijke afschaffing is verstreken.

Na de afbakening ontvangen begunstigden in de gebieden die voor steun in aanmerking blijven komen, volledige betalingen in het kader van deze maatregel.

Artikel 32

Aanwijzing van gebieden met natuurlijke en andere specifieke beperkingen

1.   De lidstaten wijzen op basis van de leden 2, 3 en 4 de gebieden aan die in aanmerking komen voor in artikel 31 bedoelde betalingen en delen deze in de volgende categorieën:

a)

berggebieden;

b)

andere dan berggebieden die worden geconfronteerd met ernstige natuurlijke beperkingen; en

c)

andere gebieden met specifieke beperkingen.

2.   Om voor in artikel 31 bedoelde betalingen in aanmerking te komen, moeten de berggebieden worden gekenmerkt door in aanzienlijke mate beperkte mogelijkheden voor grondgebruik en merkbaar hogere productiekosten als gevolg van:

a)

zeer ongunstige klimatologische omstandigheden ten gevolge van de hoogteligging, waardoor de groeiperiode er aanzienlijk korter is;

b)

op geringere hoogte, de aanwezigheid van steile hellingen over het grootste deel van de betrokken oppervlakte waardoor geen machines kunnen worden gebruikt of het gebruik van zeer duur speciaal materieel vereist is, dan wel een combinatie van deze twee factoren als elke factor afzonderlijk een minder grote handicap tot gevolg heeft, maar de combinatie van de twee tot een handicap van vergelijkbare omvang leidt.

Gebieden ten noorden van 62° NB en sommige aangrenzende gebieden worden als berggebieden beschouwd.

3.   Om voor in artikel 31 bedoelde betalingen in aanmerking te komen, worden andere dan berggebieden beschouwd als gebieden die met ernstige natuurlijke beperkingen worden geconfronteerd, indien ten minste 60 % van het landbouwareaal voldoet aan ten minste één van de in bijlage III opgenomen criteria en de daar aangegeven bijbehorende drempelwaarde.

De naleving van die voorwaarden wordt gegarandeerd op het niveau van de lokale bestuurlijke eenheden ("LBE-2"-niveau) of op het niveau van een duidelijk afgebakende plaatselijke unit die één duidelijk aaneengesloten geografisch gebied met een definieerbare economische en bestuurlijke identiteit bestrijkt.

Bij de afbakening van de onder dit lid vallende gebieden passen de lidstaten een extra, op objectieve criteria gebaseerde selectie toe om gebieden uit te sluiten die met aanzienlijke ernstige natuurlijke beperkingen zoals bedoeld in de eerste alinea zijn geconfronteerd, maar die deze dankzij investeringen of economische bedrijvigheid of aantoonbare normale productiviteit van de grond te boven zijn gekomen, of waarin de productiemethoden of landbouwsystemen de in artikel 31, lid 1, bedoelde gederfde inkomsten of extra kosten hebben gecompenseerd.

4.   Andere dan in de leden 2 en 3 bedoelde gebieden komen in aanmerking voor de in artikel 31 bedoelde betalingen indien zij worden geconfronteerd met specifieke beperkingen en de voortzetting van landbeheer er noodzakelijk is voor milieubehoud of -verbetering, instandhouding van het platteland, handhaving van de toeristische mogelijkheden of kustbescherming.

Gebieden met specifieke beperkingen omvatten landbouwgebieden met soortgelijke natuurlijke productieomstandigheden en waarvan de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 % van de oppervlakte van de betrokken lidstaat.

Daarnaast kunnen gebieden ook in aanmerking komen voor betalingen uit hoofde van dit lid, wanneer:

ten minste 60 % van het landbouwareaal voldoet aan ten minste twee van de in bijlage III opgenomen criteria, elk binnen een marge van ten hoogste 20 % van de daar aangegeven drempelwaarde, of

ten minste 60 % van het landbouwareaal bestaat uit gebieden die voldoen aan ten minste één van de in bijlage III opgenomen criteria en de daar aangegeven bijbehorende drempelwaarde, en gebieden die voldoen aan ten minste twee van de in bijlage III opgenomen criteria, elk binnen een marge van ten hoogste 20 % van de daar aangegeven bijbehorende drempelwaarde.

De naleving van deze voorwaarden wordt gegarandeerd op LBE-2-niveau of op het niveau van een duidelijk afgebakende plaatselijke eenheid die één duidelijk aaneengesloten geografisch gebied met een definieerbare economische en bestuurlijke identiteit bestrijkt. Bij de afbakening van de onder deze alinea vallende gebieden passen de lidstaten een selectie toe als beschreven in artikel 32, lid 3. Voor de berekening van de in de tweede alinea bedoelde limiet van 10 % wordt rekening gehouden met gebieden die overeenkomstig deze alinea worden geacht voor steun in aanmerking te komen.

Bij wijze van afwijking geldt de eerste alinea niet voor lidstaten waarvan het volledige grondgebied uit hoofde van Verordeningen (EG) nr. 1698/2005 en (EG) nr. 1257/1999 als gebied met specifieke beperkingen wordt beschouwd.

5.   De lidstaten vermelden in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's:

a)

de bestaande of gewijzigde afbakening zoals bedoeld in de leden 2 en 4;

b)

de nieuwe afbakening van de gebieden zoals bedoeld in lid 3.

Artikel 33

Dierenwelzijn

1.   In het kader van deze maatregel worden dierenwelzijnsbetalingen toegekend aan landbouwers die zich er op vrijwillige basis toe verbinden concrete acties uit te voeren die bestaan uit een of meer dierenwelzijnsverbintenissen en die "actieve landbouwer" zijn in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

2.   Dierenwelzijnsbetalingen worden slechts toegekend voor verbintenissen die verder gaan dan de ter zake relevante dwingende normen zoals bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en andere ter zake relevante voorschriften. Deze ter zake dienende voorschriften worden in het programma omschreven.

Deze verbintenissen worden aangegaan voor een verlengbare periode van één tot zeven jaar.

3.   De betalingen worden jaarlijks verleend en vergoeden de begunstigden geheel of gedeeltelijk voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de aangegane verbintenissen. Indien nodig kunnen de betalingen ook worden gebruikt ter dekking van transactiekosten ter waarde van maximaal 20 % van de premie die voor de dierenwelzijnsverbintenissen wordt betaald.

De steun mag het in bijlage II vastgestelde maximumbedrag niet overschrijden.

4.   Teneinde ervoor te zorgen dat de dierenwelzijnsverbintenissen in overeenstemming zijn met het algemene beleid van de Unie op dit gebied, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de omschrijving van de gebieden waar in het kader van dierenwelzijnsverbintenissen strengere normen voor productiemethoden moeten worden vastgesteld.

Artikel 34

Bosmilieu- en klimaatdiensten en bosinstandhouding

1.   In het kader van deze maatregel wordt per hectare bos steun verleend aan publieke en private bosbezitters en andere privaatrechtelijke en openbare instanties en aan de organisaties waarin zij zijn verenigd, die zich er op vrijwillige basis toe verbinden concrete acties uit te voeren die bestaan uit een of meer bosmilieu- en klimaatverbintenissen. In het geval van bossen in overheidsbezit kan uitsluitend steun worden verleend indien het lichaam dat het bos beheert een privaatrechtelijk lichaam of een gemeente is.

Voor bosbedrijven boven een bepaalde door de lidstaten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's vast te stellen drempel, is de in lid 1 bedoelde steun afhankelijk van de overlegging van de relevante gegevens van een bosbeheerplan of een gelijkwaardig instrument in overeenstemming met duurzaam bosbeheer zoals vastgesteld in de ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa van 1993.

2.   De betalingen worden slechts toegekend voor verbintenissen die verder gaan dan de ter zake dienende dwingende voorschriften die zijn vastgesteld in de nationale bosbouwwetgeving of in andere ter zake dienend nationaal recht. Al deze voorschriften worden in het programma omschreven.

De verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar. Indien dat nodig is en naar behoren wordt gemotiveerd, kunnen de lidstaten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's een langere periode vaststellen voor specifieke soorten verbintenissen.

3.   De betalingen vergoeden de begunstigden geheel of gedeeltelijk voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de aangegane verbintenissen. Indien nodig kunnen zij ook transactiekosten tot een waarde van 20 % van de voor de bosmilieuverbintenissen betaalde premie dekken. De steun mag het in bijlage II vastgestelde maximumbedrag niet overschrijden.

In naar behoren gemotiveerde gevallen kan voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud steun worden verleend voor verbintenissen die ten doel hebben af te zien van het commercieel gebruik van bomen en bossen, in de vorm van een forfaitair bedrag of een eenmalige betaling per eenheid, die berekend wordt op basis van gemaakte extra kosten en gederfde inkomsten.

4.   De steun kan aan publieke en private organisaties worden toegekend voor de instandhouding en de bevordering van genetische hulpbronnen op het gebied van bosbouw in het kader van niet onder de leden 1, 2 en 3 vallende concrete acties.

5.   Om te zorgen voor een efficiënt gebruik van de begrotingsmiddelen uit het ELFPO, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de soorten concrete acties die in aanmerking komen voor steun in het kader van lid 4 van dit artikel.

Artikel 35

Samenwerking

1.   In het kader van deze maatregel wordt steun verleend ter bevordering van samenwerkingsvormen waarbij ten minste twee organisaties betrokken zijn, met name voor:

a)

samenwerkingsvormen tussen verschillende actoren in de landbouw- en bossectoren van de Unie en over de gehele voedselketen, en andere actoren die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen en prioriteiten van het plattelandsontwikkelingsbeleid, waaronder producentengroeperingen, coöperaties en brancheorganisaties;

b)

de oprichting van clusters en netwerken;

c)

de oprichting en werking van operationele groepen in het kader van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw, zoals bedoeld in artikel 56.

2.   De in lid 1 bedoelde samenwerking heeft in het bijzonder betrekking op:

a)

proefprojecten;

b)

de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen en technieken in de landbouw-, de voedings- en de bosbouwsector;

c)

samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers met als doel gemeenschappelijke werkprocedés te organiseren en voorzieningen en hulpbronnen te delen, alsook om de toeristische diensten rondplattelandstoerisme te ontwikkelen/marketen;

d)

horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen met het oog op de oprichting en de ontwikkeling van korte toeleveringsketens en plaatselijke markten;

e)

afzetbevorderingsactiviteiten in een plaatselijke context met betrekking tot de ontwikkeling van korte toeleveringsketens en plaatselijke markten;

f)

gezamenlijke actie met het oog op klimaatmitigatie en -adaptatie;

g)

gezamenlijke benaderingen van milieuprojecten en geldende milieupraktijken, met inbegrip van efficiënt waterbeheer, gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de instandhouding van het landbouwlandschap;

h)

horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen in de duurzame levering van biomassa voor gebruik in voeding en energieproductie en industriële processen;

i)

de uitvoering, met name door andere dan de in artikel 32, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven groepen van publieke en private partners, van andere dan de in artikel 2, lid 19, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven strategieën voor plaatselijke ontwikkeling waarin één of meer prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling aan bod komen;

j)

het opstellen van bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten;

k)

diversificatie van landbouwactiviteiten naar activiteiten in verband met gezondheidszorg, sociale integratie, door de gemeenschap gesteunde landbouw en onderricht over milieu en voedsel.

3.   Steun in het kader van lid 1, onder b), kan slechts worden verleend voor pas opgerichte clusters en netwerken en voor netwerken en clusters die een activiteit beginnen die nieuw is voor hen.

Steun voor concrete acties in het kader van lid 2, onder a) en b), kan ook aan individuele actoren worden verleend indien het plattelandsontwikkelingsprogramma in deze mogelijkheid voorziet.

4.   De resultaten van proefprojecten in het kader van lid 2, onder a), en concrete acties in het kader van lid 2, onder b), die door individuele actoren worden uitgevoerd als bepaald in lid 3, worden verspreid.

5.   De volgende kosten, die verband houden met de in lid 1 bedoelde samenwerkingsvormen, komen in aanmerking voor steun in het kader van deze maatregel:

a)

kosten van studies van het betrokken gebied, kosten van haalbaarheidsstudies en kosten voor het opstellen van een bedrijfsplan, een bosbeheerplan of een gelijkwaardig instrument of van een andere dan de in artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1303 /2013 bedoelde plaatselijke ontwikkelingsstrategie;

b)

kosten van dynamisering van het betrokken gebied om een collectief territoriaal project haalbaar te maken dan wel een project dat wordt uitgevoerd door een operationele groep van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 62. In het geval van clusters kan dynamisering tevens betrekking hebben op de organisatie van opleidingen, netwerkvorming tussen de leden en de werving van nieuwe leden;

c)

de werkingskosten waarmee de samenwerking gepaard gaat;

d)

de rechtstreekse kosten van specifieke projecten die verband houden met de uitvoering van een bedrijfsplan, een milieuplan, een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument, een andere dan de in artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde strategie voor plaatselijke ontwikkeling of directe kosten van andere op innovatie gerichte acties, waaronder tests;

e)

de kosten van afzetbevorderingsactiviteiten.

6.   Indien een bedrijfsplan, een milieuplan of een bosbeheerplan of een gelijkwaardig instrument, of een ontwikkelingsstrategie wordt uitgevoerd, kunnen de lidstaten de steun verlenen in de vorm van een forfaitair bedrag dat de kosten van de samenwerking en de kosten van de uitvoering van de projecten dekt, of kunnen zij steun verlenen die slechts de kosten van de samenwerking dekt en dan voor de uitvoering van de projecten gebruik maken van financiële middelen die beschikbaar zijn in het kader van andere maatregelen of andere fondsen van de Unie.

Indien steun als totaalbedrag wordt uitgekeerd en het uitgevoerde project van een type is dat onder een andere maatregel van deze verordening valt, is het toepasselijke maximumbedrag of steunpercentage van toepassing.

7.   Samenwerking tussen actoren die in verschillende regio's of lidstaten zijn gevestigd, komt eveneens in aanmerking voor steun.

8.   De looptijd van de steun mag niet meer dan zeven jaar bedragen, behalve wanneer in naar behoren gemotiveerde gevallen sprake is van collectieve milieuacties.

9.   De samenwerking in het kader van deze maatregel kan worden gecombineerd met projecten in hetzelfde gebied die worden gesteund uit andere Uniefondsen dan het ELFPO. De lidstaten voorkomen overcompensatie door erop toe te zien dat de begunstigden naast de in het kader van deze maatregel verleende steun geen steun op grond van andere nationale steuninstrumenten of steuninstrumenten van de Unie ontvangen.

10.   Teneinde ervoor te zorgen dat de begrotingsmiddelen uit het ELFPO efficiënt worden gebruikt, is de Commissie bevoegd om, overeenkomstig artikel 83, gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de verdere specificatie van de kenmerken van proefprojecten, clusters, netwerken, korte toeleveringsketens en plaatselijke markten die in aanmerking komen voor steun, alsmede met betrekking tot de voorwaarden voor de verlening van steun voor de in lid 2 van dit artikel genoemde soorten concrete acties.

Artikel 36

Risicobeheer

1.   In het kader van deze maatregel wordt steun verleend voor:

a)

financiële bijdragen in premies om de oogst, de dieren en de planten te verzekeren tegen economische verliezen van landbouwers als gevolg van ongunstige weersomstandigheden, van dier- of plantenziekten of plagen, of een milieuongeval;

b)

financiële bijdragen in onderlinge fondsen waaruit landbouwers financieel worden vergoed voor economische verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden, van uitbraken van dier- of plantenziekten of plagen, of een milieuongeval;

c)

financiële bijdragen in onderlinge fondsen die fungeren als inkomensstabiliseringsinstrument en waaruit landbouwers wier inkomen ernstig is gedaald, worden vergoed.

2.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "landbouwer" een "actieve landbouwer" in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 verstaan.

3.   Voor de toepassing van lid 1, onder b) en c), wordt onder "onderling fonds" verstaan een door de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving geaccrediteerd systeem dat de aangesloten landbouwers in de gelegenheid stelt zich te verzekeren en hen compensatiebetalingen uitkeert voor economische verliezen ten gevolge van ongunstige weersomstandigheden of uitbraken van dier- of plantenziekten of plagen, of van een milieuongeval, of omdat hun inkomen ernstig is gedaald.

4.   De lidstaten voorkomen overcompensatie door erop toe te zien dat de begunstigden naast de in het kader van deze maatregel verleende steun geen steun op grond van andere nationale steuninstrumenten of steuninstrumenten van de Unie of private verzekeringsregelingen ontvangen.

5.   Teneinde ervoor te zorgen dat de begrotingsmiddelen uit het ELFPO efficiënt worden gebruikt, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de minimale en de maximale looptijd van in artikel 38, lid 3, onder b), en in artikel 39, lid 4, bedoelde commerciële leningen aan onderlinge fondsen.

De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 2018 verslag over de tenuitvoerlegging van dit artikel uit aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 37

Oogst-, dier- en plantverzekering

1.   In het kader van artikel 36, lid 1, onder a), wordt slechts steun verleend voor verzekeringscontracten ter dekking van verliezen door ongunstige weersomstandigheden, dier- of plantenziekten of een plaag, of een milieuongeval, of een overeenkomstig Richtlijn 2000/29/EG vastgestelde maatregel om een plantenziekte of plaag uit te roeien of in te dammen waarbij meer dan 30 % van de gemiddelde jaarproductie van de laatste drie jaar of van de gemiddelde productie van drie van de laatste vijf jaar verloren is gegaan, de hoogste en de laagste productie in laatstgenoemd geval niet meegerekend. Indexen kunnen worden gebruikt voor het berekenen van de jaarproductie van de landbouwer. De gehanteerde berekeningsmethode maakt het mogelijk het feitelijke verlies van een landbouwer in een bepaald jaar te bepalen.

De meting van de omvang van het geleden verlies kan afgestemd worden op de specifieke kenmerken van elk afzonderlijk type product, op basis van:

a)

biologische indexen (hoeveelheid verloren gegane biomassa) of equivalente oogstdalingsindexen, vastgesteld op het niveau van het bedrijf of op plaatselijk, regionaal of nationaal niveau, of

b)

weerindexen (waaronder hoeveelheid neerslag en temperatuur) op lokaal, regionaal of nationaal niveau.

2.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat moet officieel erkennen dat ongunstige weersomstandigheden hebben geheerst of dat een dier- of plantenziekte of een plaag is uitgebroken of een milieuongeval heeft plaats gevonden.

De lidstaten kunnen in voorkomend geval vooraf criteria vaststellen op grond waarvan deze officiële erkenning wordt verleend.

3.   Wat dierziekten betreft, kan alleen financiële compensatie op grond van artikel 36, lid 1, onder a), worden toegekend voor de ziekten die zijn vermeld in de lijst van dierziekten die is opgesteld door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) of in de lijst van dierziekten die is opgenomen in de bijlage bij Beschikking 2009/470/EG.

4.   De verzekeringsbetalingen zijn bestemd ter vergoeding van niet meer dan de totale kosten van de vervanging van de in lid 36, lid 1, onder a), bedoelde verliezen en zijn niet gekoppeld aan eisen inzake de aard of de hoeveelheid toekomstige productie.

De lidstaten kunnen het bedrag van de voor steun in aanmerking komende premie koppelen aan een adequaat maximum.

5.   De steun mag het in bijlage II vastgestelde maximale steunpercentage niet overschrijden.

Artikel 38

Onderlinge fondsen voor ongunstige weersomstandigheden, dier- en plantenziekten, plagen en milieuongevallen

1.   Om voor steun in aanmerking te komen, moet het onderlinge fonds:

a)

door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de nationale wetgeving zijn geaccrediteerd;

b)

betalingen aan en afboekingen van het betrokken fonds transparant behandelen;

c)

beschikken over duidelijke voorschriften inzake de toewijzing van verantwoordelijkheid voor schulden.

2.   De lidstaten stellen de voorschriften vast voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen, in het bijzonder met betrekking tot de verlening van compensatiebetalingen aan en de inaanmerkingneming van landbouwers in crisissituaties, alsook met betrekking tot het beheer en de monitoring van de naleving van deze voorschriften. De lidstaten zien erop toe dat in de regelingen van de fondsen is voorzien in sancties in geval van nalatigheid van de landbouwer.

De in artikel 36, lid 1, onder b), bedoelde gebeurtenissen moeten door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat officieel als incident worden erkend.

3.   De in artikel 36, lid 1, onder b), bedoelde financiële bijdragen hebben slechts betrekking op:

a)

de administratieve kosten van de oprichting van het onderlinge fonds, met dien verstande dat zij over maximaal drie jaar worden gespreid en geleidelijk worden verlaagd;

b)

de bedragen die uit het onderlinge fonds in de vorm van vergoedingen aan de landbouwers worden betaald. De financiële bijdragen mogen tevens betrekking hebben op rente voor commerciële leningen die het onderlinge fonds heeft afgesloten om landbouwers die zich in een crisissituatie bevinden, te vergoeden.

In het kader van artikel 36, lid 1, onder b), wordt slechts steun verleend ter dekking van verliezen door ongunstige weersomstandigheden, dier- of plantenziekten of een plaag, of een overeenkomstig Richtlijn 2000/29/EG vastgestelde maatregel om een plantenziekte of plaag uit te roeien of in te dammen waarbij meer dan 30 % van de gemiddelde jaarproductie van de laatste drie jaar of van de gemiddelde productie van drie van de laatste vijf jaar verloren is gegaan, de hoogste en de laagste productie in laatstgenoemd geval niet meegerekend. Indexen kunnen worden gebruikt voor het berekenen van de jaarproductie van de landbouwer. De gehanteerde berekeningsmethode maakt het mogelijk het feitelijke verlies van een landbouwer in een bepaald jaar te bepalen.

Aanvangskapitaal wordt niet gefinancierd met openbare middelen.

4.   Wat dierziekten betreft, wordt alleen financiële compensatie op grond van artikel 36, lid 1, onder b), toegekend voor de ziekten die zijn vermeld in de lijst van dierziekten die is opgesteld door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) of in de lijst van dierziekten die is opgenomen in de bijlage bij Beschikking 2009/470/EG.

5.   De steun mag het in bijlage II vastgestelde maximale steunpercentage niet overschrijden.

De lidstaten kunnen de voor steun in aanmerking komende kosten beperken aan de hand van:

a)

maxima per fonds;

b)

adequate maxima per eenheid.

Artikel 39

Inkomensstabiliseringsinstrument

1.   De in artikel 36, lid 1, onder c), bedoelde steun wordt slechts verleend indien het inkomen van een individuele landbouwer is gedaald met meer dan 30 % van het gemiddelde jaarinkomen van die landbouwer in de laatste drie jaar of het gemiddelde inkomen van drie jaren van de laatste vijf jaren, het hoogste en het laagste inkomen niet meegerekend. Voor de toepassing van artikel 36, lid 1, onder c), wordt onder inkomen verstaan de som van de inkomsten die de landbouwer van de markt ontvangt, inclusief overheidssteun en exclusief de kosten van de productiemiddelen. Betalingen uit het onderlinge fonds compenseren minder dan 70 % van de gederfde inkomsten van de producent in het jaar waarin hij recht krijgt op deze steun.

2.   Om voor steun in aanmerking te komen, moet het onderlinge fonds:

a)

door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de nationale wetgeving zijn geaccrediteerd;

b)

betalingen aan en afboekingen van het betrokken fonds transparant behandelen;

c)

beschikken over duidelijke voorschriften inzake de toewijzing van verantwoordelijkheid voor schulden.

3.   De lidstaten stellen de voorschriften vast voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen, met name met betrekking tot de verlening van compensatiebetalingen aan landbouwers in crisissituaties en met betrekking tot het beheer en de monitoring van de naleving van deze voorschriften. De lidstaten zien erop toe dat in de regelingen van de fondsen is voorzien in sancties in geval van nalatigheid van de landbouwer.

4.   De in artikel 36, lid 1, onder c), bedoelde financiële bijdragen hebben slechts betrekking op:

a)

de administratieve kosten van de oprichting van het onderlinge fonds, met dien verstande dat zij over maximaal drie jaar worden gespreid en geleidelijk worden verlaagd;

b)

de bedragen die uit het onderlinge fonds in de vorm van vergoedingen aan de landbouwers worden betaald. De financiële bijdragen mogen tevens betrekking hebben op rente voor commerciële leningen die het onderlinge fonds heeft afgesloten om landbouwers die zich in een crisissituatie bevinden, te vergoeden. Aanvangskapitaal wordt niet gefinancierd met openbare middelen.

5.   De steun mag het in bijlage II vastgestelde maximale steunpercentage niet overschrijden.

Artikel 40

Financiering van aanvullende nationale rechtstreekse betalingen voor Kroatië

1.   Aan landbouwers die voor aanvullende nationale rechtstreekse betalingen op grond van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 in aanmerking komen, kan steun worden toegekend. De in dat artikel vastgestelde voorwaarden zijn ook van toepassing op de steun die op grond van het onderhavige artikel wordt toegekend.

2.   De steun die voor de jaren 2014, 2015 en 2016 aan een landbouwer wordt toegekend, is niet groter dan het verschil tussen:

a)

het niveau van de rechtstreekse betalingen dat overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 voor het betrokken jaar in Kroatië geldt, en

b)

45 % van het overeenkomstige niveau van de rechtstreekse betalingen dat vanaf 2022 wordt toegepast.

3.   De bijdrage van de Unie aan de steun die op grond van dit artikel voor de jaren 2014, 2015 en 2016 in Kroatië wordt toegekend, is niet groter dan 20 % van zijn totale jaarlijkse ELFPO-toewijzing in dit verband.

4.   Het ELFPO-bijdragepercentage voor aanvullingen op de rechtstreekse betalingen is niet hoger dan 80 %.

Artikel 41

Regels inzake de uitvoering van de maatregelen

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de voorschriften worden vastgelegd inzake de uitvoering van de in deze sectie opgenomen maatregelen op het gebied van:

a)

procedures voor de selectie van de autoriteiten of de organisaties die bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw en de bosbouw, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten aanbieden, en op het gebied van de geleidelijke verlaging van de steun in het kader van de in artikel 15 bedoelde maatregel inzake adviesdiensten;

b)

de beoordeling van de voortgang van het bedrijfsplan door de lidstaten, betalingsopties en voorzieningen voor toegang tot andere maatregelen voor jonge landbouwers in het kader van de in artikel 19 bedoelde maatregel voor de ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen;

c)

de omschakeling naar andere dan de in bijlage II gebruikte eenheden, en omschakelingspercentages van dieren naar grootvee-eenheden (GVE's) in het kader van de maatregelen, bedoeld in de artikelen 28, 29, 33 en 34;

d)

de mogelijkheid gebruik te maken van standaardveronderstellingen over extra kosten en gederfde inkomsten in het kader van de in de artikelen 28 tot en met 31, 33 en 34 bedoelde maatregelen, en van criteria voor de berekening in dit verband;

e)

de berekening van het steunbedrag voor concrete acties die in aanmerking komen voor steun op grond van meer dan één maatregel.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84 bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk 2

LEADER

Artikel 42

Plaatselijke groepen LEADER

1.   Plaatselijke groepen mogen, naast de in artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde taken, ook extra taken uitvoeren die door de beheersautoriteit en/of het betaalorgaan aan hen zijn gedelegeerd.

2.   Plaatselijke groepen kunnen het bevoegde betaalorgaan verzoeken om betaling van een voorschot indien het plattelandsontwikkelingsprogramma in deze mogelijkheid voorziet. Het bedrag van de voorschotten mag niet meer bedragen dan 50 % van de overheidssteun voor de functionerings- en dynamiseringskosten.

Artikel 43

LEADER-opstartkit

De steun voor plaatselijke ontwikkeling in het kader van LEADER kan ook een "LEADER-opstartkit" omvatten voor plaatselijke gemeenschappen die in de programmeringsperiode 2007-2013 LEADER niet hebben uitgevoerd. De "LEADER-opstartkit" bestaat uit steun voor capaciteitsopbouw en kleine proefprojecten. De indiening van een LEADER-strategie voor plaatselijke ontwikkeling is geen voorwaarde voor het verkrijgen van steun in het kader van de LEADER-opstartkit.

Artikel 44

Concrete samenwerkingsacties in het kader van LEADER

1.   In het kader van artikel 35, onder c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wordt steun verleend voor:

a)

samenwerkingsprojecten binnen een lidstaat (interterritoriale samenwerking) of samenwerkingsprojecten tussen gebieden in verscheidene lidstaten of met gebieden in derde landen (transnationale samenwerking);

b)

voorbereidende technische bijstand voor interterritoriale en transnationale samenwerkingsprojecten, op voorwaarde dat de plaatselijke groepen kunnen aantonen van plan te zijn een concreet project uit te voeren.

2.   Afgezien van andere plaatselijke groepen kunnen de partners van een plaatselijke groep in het kader van het ELFPO bestaan uit:

a)

een groep plaatselijke publieke en private partners in een ruraal gebied die binnen of buiten de Unie een strategie voor plaatselijke ontwikkeling uitvoert;

b)

een groep plaatselijke publieke en private partners in een niet-ruraal gebied die een plaatselijke ontwikkelingsstrategie uitvoert.

3.   Ingeval de samenwerkingsprojecten niet door de plaatselijke groepen worden geselecteerd, zetten de lidstaten een systeem voor doorlopende aanvragen op.

Zij maken, uiterlijk twee jaar na de datum van de goedkeuring van hun plattelandsontwikkelingsprogramma's, de nationale of regionale administratieve procedures voor de selectie van transnationale samenwerkingsprojecten bekend, alsmede een lijst van subsidiabele kosten.

De samenwerkingsprojecten worden uiterlijk vier maanden na de datum van indiening van de projectaanvraag door de bevoegde autoriteit goedgekeurd.

4.   De lidstaten delen de goedgekeurde transnationale samenwerkingsprojecten mee aan de Commissie.

HOOFDSTUK II

Voor verscheidene maatregelen geldende gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 45

Investeringen

1.   Om voor ELFPO-steun in aanmerking te komen, moeten de concrete investeringsacties worden voorafgegaan door een beoordeling van de te verwachten milieueffecten overeenkomstig het recht dat die specifiek is voor deze soort investering, in gevallen waarin de investering waarschijnlijk nadelige gevolgen zal hebben voor het milieu.

2.   Uitsluitend de volgende uitgaven worden als ELFPO-subsidiabel beschouwd:

a)

uitgaven voor de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen;

b)

uitgaven voor de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

c)

algemene kosten in verband met de onder a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs, advies over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied, met inbegrip van het uitvoeren van haalbaarheidsstudies. Haalbaarheidsstudies blijven subsidiabele uitgaven, ook indien er op basis van de resultaten ervan geen uitgaven als bedoeld onder a) en b) zijn gedaan;

d)

de volgende immateriële investeringen: verwerving of ontwikkeling van computersoftware en verwervingen van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

e)

de kosten voor het opstellen van bosbeheerplannen en gelijkwaardige instrumenten.

3.   In het geval van investeringen in de landbouw komen de aankoop van landbouwproductierechten, betalingsrechten, dieren en zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan niet in aanmerking voor investeringssteun. In geval van het herstel van door een natuurramp of rampzalige gebeurtenis beschadigd landbouwproductiepotentieel, overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder b), kunnen de uitgaven voor aankoop van dieren als subsidiabele uitgaven worden beschouwd.

4.   De begunstigden van investeringsgerelateerde steun kunnen de bevoegde betaalorganen verzoeken om betaling van een voorschot ten bedrage van maximaal 50 % van de investeringsgerelateerde overheidssteun, indien die optie in het plattelandsontwikkelingsprogramma is opgenomen.

5.   Bedrijfskapitaal dat aanvullend is bij en verband houdt met een nieuwe investering in de land- of bosbouwsector waarvoor ELFPO-steun wordt verleend via een overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 ingesteld financieringsinstrument, kan een subsidiabele uitgave vormen. Dergelijke uitgaven die voor steun in aanmerking komen, bedragen niet meer dan 30 % van het totale bedrag van de voor steun in aanmerking komende uitgaven voor de investering. Het desbetreffende verzoek wordt naar behoren gemotiveerd.

6.   Teneinde rekening te houden met de specifieke kenmerken van bepaalde soorten investeringen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter vaststelling van de voorwaarden waaronder andere kosten in verband met leasingcontracten en tweedehands materieel als subsidiabele uitgaven kunnen worden beschouwd, en ter omschrijving van de typen infrastructuur voor hernieuwbare energie die in aanmerking komen voor steun.

Artikel 46

Investeringen in irrigatie

1.   Onverminderd artikel 45 van deze verordening, worden in het geval van irrigatie op nieuwe en bestaande geïrrigeerde gebieden alleen investeringen die aan de voorwaarden in dit artikel voldoen, als subsidiabel beschouwd.

2.   Een stroomgebiedbeheerplan, zoals vereist onder de voorwaarden van de kaderrichtlijn water, moet aan de Commissie ter kennis zijn gebracht voor het gehele gebied waarin de investering moet worden uitgevoerd en in elk ander gebieden waarin deze investering gevolgen voor het milieu kan hebben. De maatregelen van het stroomgebiedbeheerplan die overeenkomstig artikel 11 van de kaderrichtlijn water worden uitgevoerd en die relevant zijn voor de landbouwsector, zijn in het betrokken programma van maatregelen omschreven.

3.   Als onderdeel van de investering moet het door middel van watermeting mogelijk, of moet het mogelijk zijn, om in het kader van de gesteunde investering het waterverbruik te meten.

4.   Een investering die gebeurt binnen de verbetering van een bestaande irrigatie-installatie of als onderdeel van irrigatie-infrastructuren wordt alleen als subsidiabel beschouwd, indien uit een ex-ante beoordeling is gebleken dat hierdoor, afgaande op de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur, ten minste tussen 5 % en 25 % water kan worden bespaard.

Indien de investering betrekking heeft op oppervlakte- of grondwaterlichamen waarvan de toestand als minder dan goed is aangemerkt in het betrokken stroomgebiedbeheerplan, om redenen die verband houden met de waterhoeveelheid:

a)

verzekert de investering een daadwerkelijke vermindering van het waterverbruik, op het niveau van de investering, van ten minste 50 % van de potentiële waterbesparing die door de investering mogelijk wordt gemaakt;

b)

resulteert de investering, indien zij betrekking heeft op één landbouwbedrijf, tevens in een vermindering van het totale waterverbruik door het bedrijf van ten minste 50 % van de potentiële waterbesparing die op het niveau van de investering mogelijk wordt gemaakt. Het totale waterverbruik door het bedrijf omvat ook water dat door het bedrijf wordt verkocht.

Geen van de in lid 4 vermelde voorwaarden is van toepassing op een investering in een bestaande installatie die enkel betrekking heeft op energie-efficiëntie, of op een investering voor het aanleggen van een reservoir of op een investering in het gebruik van gerecycleerd water die geen gevolgen heeft voor een bepaald oppervlakte- of grondwaterlichaam.

5.   Investeringen die leiden tot een nettotoename van het geïrrigeerd areaal met gevolgen voor een bepaald oppervlakte- of grondwaterlichaam zijn alleen subsidiabel indien:

a)

de toestand van het waterlichaam niet als minder dan goed is aangemerkt in het betrokken stroomgebiedbeheerplan om redenen die verband houden met de waterhoeveelheid; en

b)

een milieuanalyse aantoont dat de investering niet zal leiden tot significante negatieve milieueffecten; dergelijke analyse van de milieueffecten wordt onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit uitgevoerd of door haar goedgekeurd, en kan tevens betrekking hebben op groepen bedrijven.

Gebieden die niet worden geïrrigeerd, maar waar in het recente verleden een irrigatie-installatie in bedrijf was, hetgeen in het programma moet worden vastgesteld en gestaafd, kunnen als geïrrigeerd areaal worden beschouwd met het oog op de bepaling van de nettotoename van het geïrrigeerde areaal.

6.   In afwijking van lid 5, onder a), kunnen investeringen die leiden tot een nettotoename van het geïrrigeerde areaal toch subsidiabel zijn indien:

a)

de investering wordt gecombineerd met een investering in een bestaande irrigatie-installatie of een onderdeel van een irrigatie-infrastructuur waarvan uit een ex-ante beoordeling blijkt dat hierdoor, afgaande op de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur, ten minste tussen 5 % en 25 % water kan worden bespaard, en

b)

de investering leidt tot een daadwerkelijke vermindering van het waterverbruik, op het niveau van de investering, van ten minste 50 % van de potentiële waterbesparing die door de investering in de bestaande irrigatie-installaties of onderdelen van de infrastructuur mogelijk wordt gemaakt.

Voorts geldt bij wijze van afwijking, de voorwaarde in lid 5, onder a), niet voor investeringen in de bouw van een nieuwe irrigatie-installatie die vanuit een bestaand reservoir van water wordt voorzien en die door de bevoegde autoriteiten vóór 31 oktober 2013 is goedgekeurd, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

het betrokken reservoir wordt vermeld in het betrokken stroomgebiedbeheerplan en is onderworpen aan de controlevoorschriften van artikel 11, lid 3, onder e), van de kaderrichtlijn water;

op 31 oktober 2013 was hetzij het totaal van de onttrekkingen aan het reservoir aan een maximum gebonden, hetzij de stroming in de waterlichamen die door het reservoir worden beïnvloed, aan een minimum gebonden;

dat maximum of die minimumstroming voldoet aan de voorwaarden van artikel 4 van de kaderrichtlijn water; en

de betrokken investering leidt niet tot onttrekkingen boven het op 31 oktober 2013 geldende maximum of tot een vermindering van de op 31 oktober 2013 geldende minimumstroming in de betrokken waterlichamen.

Artikel 47

Voorschriften inzake areaalgerelateerde betalingen

1.   Het aantal hectaren waarop een op grond van artikel 28, 29 of 34 bedoelde aangegane verbintenis van toepassing is, kan van jaar tot jaar verschillen op voorwaarde dat:

a)

deze mogelijkheid in het plattelandsontwikkelingsprogramma is opgenomen;

b)

de betrokken verbintenis niet van toepassing is op vaste percelen; en

c)

het verwezenlijken van de doelstelling van de verbintenis niet in gevaar komt.

2.   Indien hetzij het onder een verbintenis vallende volledige areaal, of een deel ervan, hetzij het gehele bedrijf aan een andere persoon wordt overgedragen gedurende de looptijd van die verbintenis, kan de verbintenis of het deel ervan dat met de areaaloverdracht overeenstemt, voor de resterende looptijd door die andere persoon worden overgenomen of kan zij vervallen, en wordt geen terugbetaling verlangd voor de periode waarin de verbintenis daadwerkelijk is nagekomen.

3.   Indien een begunstigde een aangegane verbintenis niet verder kan nakomen omdat zijn bedrijf of een deel daarvan wordt herverkaveld of binnen een ruilverkaveling van overheidswege of een door de bevoegde autoriteiten goedgekeurde ruilverkaveling valt, neemt de lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de verbintenis aan de nieuwe bedrijfssituatie worden aangepast. Is deze aanpassing onmogelijk, dan eindigt de verbintenis en wordt geen terugbetaling verlangd voor de periode waarin de verbintenis daadwerkelijk is nagekomen.

4.   In gevallen van overmacht en de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde uitzonderlijke omstandigheden hoeft de ontvangen steun niet te worden terugbetaald.

5.   De bepaling in lid 2 inzake de overdracht van het hele bedrijf en de bepaling in lid 4 zijn tevens van toepassing op verbintenissen die op grond van artikel 33 zijn aangegaan.

6.   Teneinde ervoor te zorgen dat de areaalgerelateerde maatregelen efficiënt worden uitgevoerd en de financiële belangen van de Unie worden gevrijwaard, is de Commissie bevoegd, om overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de voorwaarden voor omschakeling of aanpassing van verbintenissen in het kader van de in de artikelen 28, 29, 33 en 34 bedoelde maatregelen worden vastgelegd en de waarin andere situaties waarin terugbetaling van de steun niet vereist is worden gespecifieerd.

Artikel 48

Herzieningsclausule

Er wordt een herzieningsclausule vastgesteld die ervoor moet zorgen dat op grond van de artikelen 28, 29, 33 en 34 ondernomen concrete acties, in het kader waarvan verbintenissen zijn aangegaan die verder gaan dan de in die artikelen bedoelde dwingende normen, vereisten of verplichtingen, worden aangepast wanneer de betrokken dwingende normen, vereisten of verplichtingen worden gewijzigd. De herzieningsclausule bestrijkt ook de aanpassingen die nodig zijn om dubbele financiering van de in artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde praktijken in geval van wijziging van die praktijken te vermijden.

In op grond van de artikelen 28, 29, 33 en 34 ondernomen concrete acties die zich over een periode uitstrekken die de lopende programmeringsperiode overschrijdt, wordt een herzieningsclausule opgenomen die ervoor moet zorgen dat deze verbintenissen kunnen worden aangepast aan het voor de volgende programmeringsperiode geldende rechtskader.

Indien de begunstigde deze aanpassing niet aanvaardt, eindigt de verbintenis en wordt geen terugbetaling verlangd voor de periode waarin de verbintenis daadwerkelijk is nagekomen.

Artikel 49

Selectie van concrete acties

1.   Onverminderd artikel 30, lid 3, onder d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 stelt de voor het plattelandsontwikkelingsprogramma bevoegde beheersautoriteit na overleg met het toezichtcomité criteria vast voor de selectie van concrete acties in het kader van alle maatregelen. De selectiecriteria staan borg voor de gelijke behandeling van de aanvragers, voor een beter gebruik van de financiële middelen en voor het afstemmen van de maatregelen overeenkomstig de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling. Bij de vaststelling en toepassing van de selectiecriteria wordt het evenredigheidsbeginsel toegepast ten aanzien van de omvang van de concrete actie.

2.   De voor de selectie van concrete acties bevoegde autoriteit van de lidstaat ziet erop toe dat concrete acties, met uitzondering van de in de artikelen 28 tot en met 31, 33 tot en met 34 en 36 tot en met 39 bedoelde concrete acties, worden geselecteerd overeenkomstig de in lid bedoelde selectiecriteria en overeenkomstig een transparante en goed gedocumenteerde procedure.

3.   Indien dat passend is, mogen de begunstigden worden geselecteerd door middel van een inschrijving waarbij criteria van economische doelmatigheid en milieuefficiëntie worden gehanteerd.

Artikel 50

Definitie van plattelandsgebied

Met het oog op de toepassing van deze verordening stelt de beheersautoriteit een definitie van "plattelandsgebied" op programmaniveau vast. De lidstaten mogen voor een bepaalde maatregel of soort concrete actie een dergelijke definitie vaststellen indien zulks gerechtvaardigd is.

HOOFDSTUK III

Technische bijstand en netwerkvorming

Artikel 51

Financiering van de technische bijstand

1.   Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1306/2013, kan het ELFPO tot 0,25 % van zijn jaarlijkse toewijzing gebruiken om op initiatief van en/of namens de Commissie de in artikel 58 van Verordening (EU) nr. 1303/2013, bedoelde taken te financieren, inclusief de kosten voor de oprichting en de werking van het in artikel 52 bedoelde Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling en van het in artikel 53 bedoelde EIP-netwerk.

Ook de in artikel 41, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (26) bedoelde acties in verband met de vermeldingen en symbolen in het kader van de kwaliteitsregeling van de Unie mogen uit het ELFPO worden gefinancierd.

Deze acties worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 58 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (27) en overeenkomstig alle andere bepalingen van die verordening en van de uitvoeringsbepalingen daarvan die gelden voor de betrokken vorm van uitvoering van de begroting.

2.   Op initiatief van de lidstaten kan tot 4 % van het per plattelandsontwikkelingsprogramma beschikbare totaalbedrag worden besteed aan de in artikel 59 van Verordening (EG) nr. 1303/2013 bedoelde taken en aan kosten van de werkzaamheden ter voorbereiding van de in artikel 32, bedoelde afbakening van gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen.

Kosten in verband met de in artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde certificerende instantie komen niet in aanmerking voor steun op grond van dit lid.

Binnen het maximum van 4 % wordt een bedrag geoormerkt voor de oprichting en de werking van het in artikel 54 bedoelde nationaal netwerk voor het platteland.

3.   Indien programma's voor plattelandsontwikkeling zowel betrekking hebben op minder ontwikkelde als op andere regio's, kan het in artikel 59, lid 3, bedoelde ELFPO-bijdragepercentage voor technische bijstand worden vastgesteld met inachtneming van het regiotype dat naar aantal in het programma overheerst.

Artikel 52

Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling

1.   Overeenkomstig artikel 51, lid 1, wordt een Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling opgericht om op Unieniveau een netwerk te vormen van de op het gebied van plattelandsontwikkeling werkzame nationale netwerken, organisaties en overheidsdiensten.

2.   De netwerkvorming via het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling heeft tot doel:

a)

de betrokkenheid van alle belanghebbende partijen, en in het bijzonder belanghebbende partijen in de land- en bosbouw en andere belanghebbende partijen op het gebied van plattelandsontwikkeling, bij de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsbeleid te vergroten;

b)

de kwaliteit van plattelandsontwikkelingsprogramma's te verbeteren;

c)

een rol te spelen in de voorlichting van het grote publiek over de baten van een plattelandsontwikkelingsbeleid;

d)

de evaluatie van plattelandsontwikkelingsprogramma's te ondersteunen.

3.   Het netwerk heeft tot taak:

a)

informatie over acties op het gebied van plattelandsontwikkeling te verzamelen, te analyseren en te verspreiden;

b)

evaluatieprocedures en het verzamelen en beheren van gegevens te ondersteunen;

c)

op het niveau van de Unie goede praktijken, onder meer inzake evaluatiemethoden en -instrumenten, op het gebied van plattelandsontwikkeling te verzamelen, te consolideren en te verspreiden;

d)

thematische groepen en/of workshops op te zetten en te beheren met als doel de uitwisseling van deskundigheid te vergemakkelijken en de uitvoering, de monitoring en verdere ontwikkeling van het plattelandsontwikkelingsbeleid te ondersteunen;

e)

informatie te verstrekken over de ontwikkelingen in de plattelandsgebieden in de Unie en in derde landen;

f)

bijeenkomsten en seminars op Unieniveau te organiseren voor degenen die actief betrokken zijn bij de plattelandsontwikkeling;

g)

de nationale netwerken en de initiatieven voor transnationale samenwerking en de uitwisseling van acties en ervaringen op het gebied van plattelandsontwikkeling met netwerken in derde landen te steunen;

h)

specifiek voor plaatselijke groepen:

i)

synergieën te creëren met activiteiten die de respectieve netwerken op nationaal of regionaal niveau, of op beide niveaus, uitvoeren op het gebied van capaciteitsopbouwacties en uitwisseling van ervaring; en

ii)

samen te werken met in het kader van het EFRO, het ESF en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij opgezette organisaties voor plaatselijke ontwikkeling die actief zijn op het gebied van netwerkvorming en technische bijstand, met name op het gebied van de activiteiten van deze organisaties met het oog op plaatselijke ontwikkeling en transnationale samenwerking.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de organisatiestructuur en de werking van het Europese netwerk voor plattelandsontwikkeling wordt vastgelegd. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 53

Het Europees Partnerschap voor Innovatie - netwerk

1.   Er wordt een EIP-netwerk ingevoerd ter ondersteuning van het in artikel 55 bedoelde EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw, overeenkomstig artikel 51, lid 1. Het maakt de vorming van een netwerk van operationele groepen, adviesdiensten en onderzoekers, mogelijk.

2.   Het EIP-netwerk heeft tot doel:

a)

de uitwisseling van ervaring en goede praktijken te faciliteren;

b)

een dialoog tussen landbouwers en de onderzoeksgemeenschap tot stand te brengen en alle belanghebbenden bij de kennisuitwisseling te helpen betrekken.

3.   Het EIP-netwerk heeft tot taak:

a)

een helpdeskfunctie ter beschikking te stellen en belangrijke actoren informatie over het EIP te verstrekken;

b)

de oprichting van operationele groepen aan te moedigen en informatie te verstrekken over de door het beleid van de Unie geboden mogelijkheden;

c)

het opzetten van clusters van initiatieven en proef- of demonstratieprojecten over onder meer de volgende onderwerpen te faciliteren:

i)

hogere landbouwproductiviteit, economische levensvatbaarheid, duurzaamheid, resultaatsrendement en hulpbronnenefficiëntie;

ii)

innovatie ten bate van de bio-economie;

iii)

biodiversiteit, ecosysteemdiensten, bodemfuncties en duurzaam waterbeheer;

iv)

innovatieve producten en diensten voor de integrale toeleveringsketen;

v)

het creëren van nieuwe kansen voor de producten en markten van primaire producenten;

vi)

voedselkwaliteit en -veiligheid, en gezonde voeding;

vii)

het terugdringen van verliezen na de oogst en voedselverspilling;

d)

Het verzamelen en verspreiden van informatie op het gebied van het EIP, waaronder onderzoeksresultaten en nieuwe technologieën die van belang zijn voor de uitwisseling van innovatie en kennis, en uitwisselingen op het gebied van innovatie met derde landen.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de organisatiestructuur en de werking van het EIP-netwerk wordt vastgelegd. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 54

Nationaal netwerk voor het platteland

1.   Elke lidstaat richt een nationaal netwerk voor het platteland op dat de bij de plattelandsontwikkeling betrokken organisaties en overheidsdiensten bijeenbrengt. Het in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde partnerschap maakt ook deel uit van het nationaal netwerk voor het platteland.

Lidstaten met regionale programma's kunnen een specifiek programma voor het opzetten en het functioneren van hun nationale netwerk voor het platteland ter goedkeuring voorleggen.

2.   De netwerkvorming door het nationale netwerk voor het platteland heeft tot doel:

a)

de betrokkenheid van belanghebbende partijen bij de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsbeleid te vergroten;

b)

de kwaliteit van de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma's te verbeteren;

c)

het grote publiek en potentiële begunstigden voor te lichten over het plattelandsontwikkelingsbeleid en financieringsmogelijkheden;

d)

innovatie in de landbouw, de voedselproductie, de bosbouw en in plattelandsgebieden te bevorderen.

3.   De in artikel 51, lid 3, bedoelde ELFPO-steun wordt gebruikt:

a)

voor de structuren die nodig zijn om het netwerk te beheren;

b)

voor het opstellen en uitvoeren van een actieplan met ten minste de volgende actiepunten:

i)

activiteiten met betrekking tot de verzameling van voorbeelden van projecten die alle prioriteiten van de programma's voor plattelandsontwikkeling beslaan;

ii)

activiteiten met betrekking tot het faciliteren van thematische en analytische uitwisselingen tussen belanghebbenden in de plattelandsontwikkeling, delen en verspreiden van resultaten;

iii)

activiteiten met betrekking tot het verstrekken van opleidingen en netwerkvorming voor plaatselijke groepen en met name technische bijstand voor interterritoriale en transnationale samenwerking, het faciliteren van samenwerking tussen plaatselijke groepen en het zoeken naar partners voor de in artikel 35 bedoelde maatregel;

iv)

activiteiten met betrekking tot het verstrekken van netwerkvorming voor adviseurs en innovatiesteundiensten;

v)

activiteiten met betrekking tot het delen en verspreiden van bevindingen inzake monitoring en evaluatie;

vi)

activiteiten met betrekking tot een communicatieplan voor onder meer publiciteit en voorlichting over het plattelandsontwikkelingsprogramma in overleg met de beheersautoriteiten, en op een breed publiek gerichte voorlichtings- en communicatieactiviteiten; een communicatieplan voor onder meer publiciteit en voorlichting over het plattelandsontwikkelingsprogramma in overleg met de beheersautoriteiten, en op een breed publiek gerichte voorlichtings- en communicatieactiviteiten;

vii)

activiteiten met betrekking tot de deelname aan en bijdrage tot het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden vastgelegd voor het opzetten en het functioneren van de nationale netwerken voor het platteland en waarbij de inhoud van de in lid 1 bedoelde specifieke programma's wordt vastgelegd. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84 bedoelde onderzoeksprocedure.

TITEL IV

EIP VOOR DE PRODUCTIVITEIT EN DUURZAAMHEID IN DE LANDBOUW

Artikel 55

Doel

1.   Het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw:

a)

bevordert een hulpbronnenefficiënte, economisch levensvatbare, productieve, competitieve, emissiearme en klimaatvriendelijke en -bestendige land- en bosbouwsector, die naar agro-ecologische productiesystemen toewerkt en werkt in harmonie met de essentiële natuurlijke hulpbronnen waarvan de land- en bosbouw afhankelijk zijn;

b)

helpt te zorgen voor een constante en duurzame voorziening met zowel bestaande als nieuwe levensmiddelen, voeders en biomaterialen;

c)

verbetert processen met het oog op milieubehoud en klimaatadaptatie en -mitigatie;

d)

slaat bruggen tussen kennis en technologie met betrekking tot het meest geavanceerde onderzoek enerzijds en landbouwers, bosbeheerders, plattelandsgemeenschappen, bedrijven, ngo's en adviesdiensten anderzijds.

2.   Het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw tracht zijn doelstellingen te verwezenlijken door:

a)

meerwaarde te creëren door het onderzoek en de landbouwpraktijk beter op elkaar af te stemmen, en het op bredere schaal gebruiken van beschikbare innovatiemaatregelen aan te moedigen;

b)

het sneller en ruimer in praktijk brengen van innovatieve oplossingen te bevorderen; en

c)

de wetenschappelijke gemeenschap te informeren over de onderzoeksbehoeften van de landbouwpraktijk.

3.   Het ELFPO draagt bij aan de doelstellingen van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw via steun, overeenkomstig artikel 37, aan de in artikel 56 bedoelde operationele groepen van het EIP-netwerk en het in artikel 53 bedoelde EIP-netwerk.

Artikel 56

Operationele groepen

1.   De operationele groepen van het EIP maken deel uit van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw. Zij worden opgericht door geïnteresseerde actoren zoals landbouwers, onderzoekers, adviseurs en bedrijven die betrokken zijn bij de landbouw- en voedingssector, die relevant zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het EIP.

2.   De operationele groepen van het EIP stellen interne procedures vast die ervoor zorgen dat hun werking en besluitvorming transparant is en dat belangenconflicten worden voorkomen.

3.   De lidstaten besluiten in het kader van hun programma’s in welke mate zij de operationele groepen steunen.

Artikel 57

Taken van de operationele groepen

1.   De operationele groepen van het EIP stellen een plan op dat het volgende omvat:

a)

een beschrijving van het te ontwikkelen, te testen, aan te passen of uit te voeren innovatieve project;

b)

een beschrijving van de verwachte resultaten en van de bijdrage aan de EIP-doelstelling om de productiviteit en het duurzame beheer van hulpbronnen te verbeteren.

2.   Bij het uitvoeren van hun innovatieve projecten:

a)

nemen de operationele groepen besluiten over de uitwerking en de uitvoering van innovatieve acties; en

b)

voeren zij innovatieve acties uit via door de programma's voor plattelandsontwikkeling gefinancierde maatregelen.

3.   De operationele groepen verspreiden de resultaten van hun project, in het bijzonder via het EIP-netwerk.

TITEL V

FINANCIËLE VOORZIENINGEN

Artikel 58

Middelen en verdeling ervan

1.   Onverminderd de leden 5, 6 en 7 van dit artikel is het totale bedrag van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling in het kader van deze verordening voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020, 84 936 miljoen EUR, in prijzen van 2011, overeenkomstig het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014 tot en met 2020.

2.   Van de in lid 1 genoemde middelen wordt 0,25 % bestemd voor de in artikel 51, lid 1, bedoelde technische bijstand voor de Commissie.

3.   Voor de programmering van de in lid 1 genoemde bedragen en de daaropvolgende opvoering ervan op de algemene begroting van de Unie worden die bedragen met 2 % per jaar geïndexeerd.

4.   De verdeling per lidstaat en per jaar van de in lid 1 genoemde bedragen op, na aftrek van het in lid 2 genoemde bedrag, staat in bijlage I.

5.   Overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 door een lidstaat overgedragen financiële middelen worden afgetrokken van de overeenkomstig lid 4 aan die lidstaat toegewezen bedragen.

6.   De op grond van artikel 7, lid 2, en artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307 2013 aan het ELFPO overgedragen middelen en de middelen die met betrekking tot het kalenderjaar 2013 aan het ELFPO worden overgedragen op grond van artikel 10 ter en artikel 136 van Verordening (EG) nr. 73/2009 (28) van de Raad, worden ook opgenomen in de verdeling per jaar in lid 4.

7.   Teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen in verband met de in lid 4 bedoelde verdeling per jaar, inclusief de overdrachten als bedoeld in de leden 5 en 6, om de technische aanpassingen te doen zonder de algemene toewijzingen te veranderen, of teneinde rekening te houden met elkeandere verandering uit hoofde van een wetgevingshandeling na vaststelling van deze verordening, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 83, ter herziening van de plafonds in bijlage I.

8.   Voor de toepassing van de toewijzing van de in artikel 22, lid 3 en lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde prestatiereserve worden de beschikbare toegewezen ontvangsten die overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 voor het ELFPO zijn geïnd, toegevoegd aan de in artikel 20 van Verordening (EU) nr. 1303 GSK/2013bedoelde bedragen. Die beschikbare toegewezen ontvangsten worden aan de lidstaten toegewezen in verhouding tot hun aandeel in het totale steunbedrag uit het ELFPO.

Artikel 59

Bijdrage uit het Fonds

1.   In het besluit tot goedkeuring van een plattelandsontwikkelingsprogramma wordt de maximumbijdrage uit het ELFPO aan het programma vastgesteld. In voorkomend geval worden de kredieten die worden toegewezen aan minder ontwikkelde regio's, in het besluit duidelijk als zodanig vermeld.

2.   De bijdrage uit het ELFPO wordt berekend op basis van het bedrag aan subsidiabele overheidsuitgaven.

3.   De plattelandsontwikkelingsprogramma's stellen één ELFPO-bijdragepercentage vast die op alle maatregelen van toepassing is. Waar van toepassing wordt een afzonderlijke procentuele ELFPO-bijdragepercentage vastgesteld voor minder ontwikkelde regio's, voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93, en voor overgangsregio's. Het maximale procentuele ELFPO-bijdragepercentage bedraagt:

a)

85 % van de subsidiabele overheidsuitgaven in de minder ontwikkelde regio's en in de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93;

b)

75 % van de subsidiabele overheidsuitgaven voor alle regio's met een bbp per inwoner voor de periode 2007-2013 van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode, maar met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27;

c)

63 % van de subsidiabele overheidsuitgaven voor andere overgangsregio's dan de onder b) vermelde;

d)

53 % van de subsidiabele overheidsuitgaven in de overige regio's.

Het minimale ELFPO-bijdragepercentage bedraagt 20 %.

4.   In afwijking van lid 3 bedraagt het maximale ELFPO-bijdragepercentage:

a)

80 % voor de in de artikelen 14, 27 en 35 bedoelde maatregelen, voor de in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde plaatselijke ontwikkeling in het kader van LEADER en voor acties overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), i). Dat percentage kan worden verhoogd tot maximaal 90 % voor de programma's van minder ontwikkelde regio's, de ultraperifere gebieden, de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93 en voor overgangsregio's bedoeld in lid 3, onder b) en c);

b)

75 % voor concrete acties die bijdragen tot de verwezenlijking van milieudoelstellingen en doelstellingen van mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering, conform artikel 17, artikel 21, lid 1, onder a) en b), en de artikelen 28, 29, 30, 31 en 34;

c)

100 % voor de financieringsinstrumenten op Unieniveau als bedoeld in artikel 38, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

d)

het bijdragepercentage voor de betrokken maatregel, verhoogd met een extra 10 procentpunten voor bijdragen aan financieringsinstrumenten als bedoeld in artikel 38, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

e)

100 % voor concrete acties die worden gefinancierd met financiële middelen die aan het ELFPO zijn overgedragen op grond van artikel 7, lid 2, en artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013;

f)

100 % voor een bedrag van 500 miljoen EUR, in prijzen van 2011, toegewezen aan Portugal en voor een bedrag van 7 miljoen EUR, in prijzen van 2011, toegewezen aan Cyprus, op voorwaarde dat deze lidstaten overeenkomstig de artikelen 136 en 143 VWEU financiële bijstand krijgen op 1 januari 2014 of daarna, tot 2016 wanneer de toepassing van deze bepaling opnieuw zal worden beoordeeld;

g)

voor lidstaten die op 1 januari 2014 of daarna financiële bijstand krijgen overeenkomstig de artikelen 136 en 143 VWEU, kan het ELFPO-bijdragepercentage dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 24, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 worden verhoogd met maximaal een extra 10 procentpunten tot maximaal 95 % in totaal, voor uitgaven die deze lidstaten moeten doen in de eerste twee jaren van uitvoering van het programma voor plattelandsontwikkeling. Het ELFPO-bijdragepercentage dat zonder deze afwijking zou gelden, wordt echter wel gehandhaafd voor de totale overheidsuitgave tijdens de programmeringsperiode.

5.   Ten minste 5 %, en in het geval van Kroatië 2,5 %, van de totale ELFPO-bijdrage aan het plattelandsontwikkelingsprogramma wordt voorbehouden voor LEADER.

6.   Ten minste 30 % van de totale ELFPO-bijdrage aan het plattelandsontwikkelingsprogramma wordt voorbehouden voor maatregelen in het kader van artikel 17, wat milieu- en klimaatgerelateerde investeringen betreft, de artikelen 21, 28, 29 en 30, met uitzondering van betalingen in verband met de kaderrichtlijn water, en de artikelen 31, 32 en 34.

De eerste alinea geldt niet voor de ultraperifere gebieden en de overzeese gebieden van de lidstaten.

7.   Indien een lidstaat zowel een nationaal programma als een reeks regionale programma's indient, gelden leden 5 en 6 niet voor het nationale programma. Bij de berekening van het in leden 5 en 6 bedoelde percentage voor elk regionaal programma, wordt rekening gehouden met de ELFPO-bijdrage aan het nationale programma rekening gehouden in verhouding tot het aandeel van dat regionale programma in de nationale toewijzing.

8.   Voor uitgaven die worden medegefinancierd uit het ELFPO, vindt geen medefinanciering plaats in de vorm van bijdragen uit de Structuurfondsen, uit het Cohesiefonds of uit enig ander financieringsinstrument van de Unie.

9.   Tenzij in deze verordening anders is bepaald, moeten overheidsuitgaven voor steun aan ondernemingen binnen de steunbegrenzingen blijven die voor staatssteun zijn vastgesteld.

Artikel 60

Subsidiabiliteit van de uitgaven

1.   In afwijking van artikel 65, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 kan er in de programma's voor plattelandsontwikkeling in het geval van noodmaatregelen wegens natuurrampen in worden voorzien dat uitgaven met betrekking tot wijzigingen in het programma subsidiabel zijn vanaf de datum waarop de natuurramp zich heeft voorgedaan.

2.   Uitgaven komen slechts voor een bijdrage uit het ELFPO in aanmerking indien zij worden gedaan voor concrete acties waartoe door of onder verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit van het betrokken programma is besloten, overeenkomstig de in artikel 49 bedoelde selectiecriteria.

Met uitzondering van algemene kosten zoals omschreven in artikel 45, lid 2, onder c), zijn met betrekking tot concrete investeringsacties in het kader van maatregelen die binnen het toepassingsgebied van artikel 42 VWEU vallen, uitgaven alleen subsidiabel nadat bij de bevoegde autoriteit een aanvraag daartoe is ingediend.

De lidstaten kunnen in hun programma's bepalen dat alleen uitgaven die zijn gedaan nadat de steunaanvraag door de bevoegde autoriteit is goedgekeurd, subsidiabel zijn.

3.   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op artikel 51, leden 1 en 2.

4.   Betalingen door begunstigden worden gestaafd door facturen en betalingsbewijzen. Waar dit niet mogelijk is, worden de betalingen gestaafd door documenten met vergelijkbare bewijskracht, behalve voor vormen van steun op grond van artikel 67, lid 1, onder b), c), en d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Artikel 61

Subsidiabele uitgaven

1.   Indien werkingskosten onder de steun in het kader van deze verordening vallen, zijn de volgende soorten kosten subsidiabel:

a)

exploitatiekosten;

b)

personeelskosten;

c)

opleidingskosten;

d)

kosten met betrekking tot public relations;

e)

financiële kosten;

f)

netwerkkosten.

2.   Uitgaven voor studies zijn enkel subsidiabel indien de studies verband houden met een specifieke concrete actie in het kader van het programma of met de specifieke doelstellingen en streefdoelen van het programma.

3.   Bijdragen in natura in de vorm van de verstrekking van werken, goederen, diensten, land en onroerend goed waarvoor geen door facturen of documenten met vergelijkbare bewijskracht gestaafde contante betaling is gedaan, kunnen voor steun in aanmerking komen, mits aan de voorwaarden van artikel 69 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 is voldaan.

Artikel 62

Verifieerbaarheid en controleerbaarheid van de maatregelen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle maatregelen voor plattelandsontwikkeling die zij voornemens zijn uit te voeren, verifieerbaar en controleerbaar zijn. Met het oog daarop dienen de beheersautoriteit en het betaalorgaan van elk plattelandsontwikkelingsprogramma een ex-ante beoordeling in van de verifieerbaarheid en controleerbaarheid van de in het plattelandsontwikkelingsprogramma op te nemen maatregelen. De beheersautoriteit en het betaalorgaan voeren ook de beoordeling van de controleerbaarheid en verifieerbaarheid van maatregelen tijdens de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsprogramma uit. Bij de ex-ante beoordeling en de beoordeling tijdens de uitvoeringsperiode wordt rekening gehouden met de resultaten van controles in de vorige en huidige programmeringsperiode. Indien bij de beoordeling blijkt dat de vereisten inzake verifieerbaarheid en controleerbaarheid niet zijn nageleefd, worden de betrokken maatregelen dienovereenkomstig aangepast.

2.   Indien steun wordt verleend op basis van standaardkosten of extra kosten en gederfde inkomsten zorgen de lidstaten ervoor dat de betrokken berekeningen deugdelijk en nauwkeurig zijn en op voorhand zijn vastgesteld op basis van een eerlijke, evenwichtige en verifieerbare berekening. Hiertoe voert een orgaan dat functioneel onafhankelijk is van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma en dat over de nodige deskundigheid beschikt, de berekeningen uit of bevestigt de deugdelijkheid en de nauwkeurigheid ervan. Er wordt een verklaring ter bevestiging van de deugdelijkheid en nauwkeurigheid van de berekeningen opgenomen in het plattelandsontwikkelingsprogramma.

Artikel 63

Voorschotten

1.   Voorschotten worden pas betaald wanneer een bankgarantie of een gelijkwaardige garantie ten belope van 100 % van het voor te schieten bedrag is gesteld. Van de publiekebegunstigden mogen gemeenten, regionale overheden en verenigingen ervan, evenals publiekrechtelijke lichamen voorschotten ontvangen.

Een door een overheidsinstantie ter beschikking gestelde garantiefaciliteit wordt beschouwd als gelijkwaardig aan de in de eerste alinea bedoelde garantie indien de instantie zich ertoe verbindt het door die garantie gedekte bedrag te betalen wanneer geen recht op betaling van het voorschot isvastgesteld.

2.   De garantie kan worden vrijgegeven zodra het bevoegde betaalorgaan vaststelt dat de werkelijke uitgaven in verband met de overheidsbijdrage voor de concrete actie hoger zijn dan het voorschot.

TITEL VI

BEHEER, CONTROLE EN PUBLICITEIT

Artikel 64

Verantwoordelijkheden van de Commissie

Om in het kader van het gedeelde beheer voor een goed financieel beheer zoals bedoeld in artikel 317 VWEU te zorgen, voert de Commissie de in Verordening (EU) nr. 1306/2013 genoemde maatregelen en controles uit.

Artikel 65

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1.   De lidstaten stellen overeenkomstig artikel 58, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen.

2.   De lidstaten wijzen voor elk programma voor plattelandsontwikkeling de volgende autoriteiten aan:

a)

de beheersautoriteit, die een op nationaal of regionaal niveau werkende overheids- of private instantie kan zijn, of de lidstaat zelf wanneer die taak door hem wordt verricht, die wordt belast met het beheer van het betrokken programma;

b)

het erkende betaalorgaan in de zin van artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1306/2013;

c)

de certificerende instantie in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor elk programma voor plattelandsontwikkeling de nodige beheers- en controlesystemen zijn opgezet zodat een duidelijke toedeling en scheiding van de taken van de beheersautoriteit en de andere instantieswordt gewaarborgd. De lidstaten zijn ervoor verantwoordelijk dat de systemen gedurende de gehele programmeringsperiode doeltreffend functioneren.

4.   De lidstaten omschrijven duidelijk de taken van de beheersautoriteit, het betaalorgaan en de plaatselijke groepen in het kader van LEADER, wat betreft de toepassing van de subsidiabiliteits- en selectiecriteria en de selectieprocedure voor projecten.

Artikel 66

Beheersautoriteit

1.   De beheersautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het programma op doelmatige, doeltreffende en correcte wijze wordt beheerd en uitgevoerd, en zorgt er met name voor dat:

a)

er een voldoende veilig elektronisch systeem is voor het registreren, bijhouden, beheren en rapporteren van statistische informatie over het programma en de uitvoering ervan met het oog op monitoring en evaluatie, en in het bijzonder informatie die nodig is om de voortgang naar de vastgestelde doelstellingen en prioriteiten te monitoren;

b)

de Commissie uiterlijk op 31 januari en 31 oktober van elk jaar van het programma relevante indicatorgegevens ontvangt over de voor financiering geselecteerde concrete acties, met inbegrip van informatie over output en financiële indicatoren;

c)

de begunstigden en de andere bij de uitvoering van concrete acties betrokken instanties:

i)

worden geïnformeerd over hun verplichtingen die uit de toegekende steun voortvloeien, en voor alle transacties betreffende de concrete actie hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken;

ii)

op de hoogte zijn van de voorschriften inzake de verstrekking van gegevens aan de beheersautoriteit en inzake de registratie van de output en de resultaten;

d)

de in artikel 55 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde voorafgaande evaluatie strookt met het evaluatie- en monitoringsysteem en dat deze wordt aanvaard en ingediend bij de Commissie;

e)

het in artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1303 2013 bedoelde evaluatieplan voorhanden is, dat de in artikel 57 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde ex-post programma-evaluatie wordt uitgevoerd binnen de in die verordening vastgestelde termijnen, dat die evaluaties in overeenstemming zijn met het monitoring- en evaluatiesysteem en dat deze worden ingediend bij het toezichtcomité en de Commissie;

f)

het toezichtcomité de nodige informatie en documenten ontvangt om toezicht op de uitvoering van het programma te kunnen uitoefenen in het licht van de specifieke doelstellingen en prioriteiten ervan;

g)

het jaarverslag over de uitvoering wordt opgesteld, met inbegrip van geaggregeerde monitoringtabellen, en dat dit verslag, na goedkeuring ervan door het toezichtcomité, wordt ingediend bij de Commissie;

h)

het betaalorgaan in het bijzonder met betrekking tot de voor financiering geselecteerde concrete acties alle nodige gegevens over de toegepaste procedures en de verrichte controles ontvangt, voordat de betalingsopdrachten worden gegeven;

i)

bekendheid wordt gegeven aan het programma, onder meer via het nationale netwerk voor het platteland, door potentiële begunstigden, beroepsorganisaties, de economische en sociale partners, organisaties voor de bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en de betrokken niet-gouvernementele organisaties, met inbegrip van milieuorganisaties, te informeren over de door het programma geboden mogelijkheden en over de wijze waarop toegang kan worden verkregen tot de financiering in het kader van het programma, alsook door de begunstigden van de bijdrage van de Unie en het brede publiek te informeren over de rol van de Unie in het programma.

2.   De lidstaat of de beheersautoriteit mag een of meer intermediaire organen aanwijzen, met inbegrip van plaatselijke autoriteiten, organen voor regionale ontwikkeling of niet-gouvernementele organisaties, voor het beheer en de uitvoering van de concrete acties voor plattelandsontwikkeling.

Indien een deel van de taken van de beheersautoriteit wordt gedelegeerd aan een andere instantie, behoudt de beheersautoriteit er de volledige verantwoordelijkheid voor dat de gedelegeerde taken doelmatig en correct worden beheerd en vervuld. De beheersautoriteit zorgt ervoor dat er passende bepalingen zijn om de andere instantie in staat te stellen alle nodige gegevens en informatie voor de uitvoering van deze taken te verkrijgen.

3.   Indien een thematisch subprogramma als bedoeld in artikel 7, is opgenomen in het plattelandsontwikkelingsprogramma, mag de beheersautoriteit een of meer intermediaire organen, waaronder plaatselijke autoriteiten, plaatselijke groepen of niet-gouvernementele organisaties, aanwijzen voor het beheer en de uitvoering van de strategie. Lid 2 is in dit geval van toepassing.

De beheersautoriteit zorgt ervoor dat acties en outputs van dit thematische subprogramma afzonderlijk worden geïdentificeerd voor de toepassing van het in artikel 67 bedoelde monitoring- en evaluatiesysteem.

4.   Onverminderd de rol van de betaalorganen en andere instanties als vermeld in Verordening (EU) nr. 1306/2013, kan, indien een lidstaat meer dan een programma heeft, een coördinatieorgaan worden aangewezen dat moet zorgen voor consistentie in het beheer van de middelen en voor een schakel tussen de Commissie en de nationale beheersautoriteiten.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin uniforme voorwaarden worden vastgelegd voor de toepassing van de in lid 1, onder i), bedoelde vereisten inzake voorlichting en publiciteit.

TITEL VII

MONITORING EN EVALUATIE

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Sectie 1

Invoering en doelstellingen van een monitoring- en evaluatiesysteem

Artikel 67

Monitoring- en evaluatiesysteem

Overeenkomstig deze titel wordt in samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten een gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiesysteem ingevoerd, dat door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen wordt vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 84 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 68

Doelstellingen

Het monitoring- en evaluatiesysteem heeft tot doel:

a)

de vooruitgang en de resultaten van het plattelandsontwikkelingsbeleid aan te tonen en de effecten, de doeltreffendheid, de doelmatigheid en het belang van interventies in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid te beoordelen;

b)

bij te dragen aan beter gerichte steun voor plattelandsontwikkeling;

c)

een gemeenschappelijk leerproces met betrekking tot monitoring en evaluatie te steunen.

Sectie 2

Technische voorzieningen

Artikel 69

Gemeenschappelijke indicatoren

1.   Om aggregatie van gegevens op het niveau van de Unie mogelijk te maken wordt in het in artikel 67 bedoelde monitoring- en evaluatiesysteem een lijst vastgesteld van gemeenschappelijke indicatoren die betrekking hebben op zowel de uitgangssituatie als de financiële uitvoering, de outputs, de resultaten en de effecten van het programma en die op elk programma toepasbaar zijn.

2.   De gemeenschappelijke indicatoren zijn gebaseerd op beschikbare gegevens en gekoppeld aan de structuur en de doelstellingen van het beleidskader voor plattelandsontwikkeling en maken het mogelijk de vooruitgang, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de uitvoering van het beleid te beoordelen in het licht van de doelstellingen en streefdoelen op het niveau van de Unie, de lidstaat en het programma. De gemeenschappelijke effectindicatoren zijn gebaseerd op beschikbare gegevens.

3.   De evaluator kwantificeert het effect van het programma dat door de effectindicatoren wordt gemeten. Op basis van bewijsmateriaal uit de evaluaties van het GLB, waaronder evaluaties van plattelandsontwikkelingsprogramma's, beoordeelt de Commissie met de hulp van de lidstaten het gecombineerde effect van alle GLB-instrumenten.

Artikel 70

Elektronisch informatiesysteem

Belangrijke informatie over de uitvoering van het programma, over elke voor financiering geselecteerde concrete actie alsook over voltooide concrete acties, die nodig is voor monitoring en evaluatie, met inbegrip van belangrijke informatie over elke begunstigde en elk project, wordt elektronisch geregistreerd en bijgehouden.

Artikel 71

Informatieverstrekking

Begunstigden van steun in het kader van plattelandsontwikkelingsmaatregelen en plaatselijke groepen verbinden zich ertoe de beheersautoriteit en/of de aangewezen evaluatoren of andere instanties die zijn aangewezen om namens haar functies uit te oefenen, alle nodige informatie te verstrekken om monitoring en evaluatie van het programma mogelijk te maken, met name met betrekking tot het halen van gestelde doelen en prioriteiten.

HOOFDSTUK II

Monitoring

Artikel 72

Monitoringprocedures

1.   De beheersautoriteit en het in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde toezichtcomité zien toe op de kwaliteit van de uitvoering van het programma.

2.   De beheersautoriteit en het toezichtcomité verrichten de monitoring van elk programma voor plattelandsontwikkeling met behulp van financiële, output- en doelindicatoren.

Artikel 73

Toezichtcomité

Lidstaten met regionale programma's kunnen een nationaal toezichtcomité oprichten dat de uitvoering van deze programma's moet coördineren met de nationale strategie en het opnemen van financiële middelen.

Artikel 74

Verantwoordelijkheden van het toezichtcomité

Het toezichtcomité vergewist zich van de prestaties en de doeltreffende uitvoering van het programma voor plattelandsontwikkeling. Naast de in artikel 49 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde functies, geldt voor het toezichtcomité het volgende:

a)

binnen vier maanden na het besluit tot goedkeuring van het programma wordt het geraadpleegd en brengt het advies uit over de criteria voor de selectie van de gefinancierde concrete acties, deze criteria worden herzien naargelang van de behoeften in het kader van de programmering;

b)

het onderzoekt de activiteiten en outputs met betrekking tot de vorderingen bij de uitvoering van het evaluatieplan van het programma;

c)

het onderzoekt met name maatregelen in het programma die nodig zijn om aan de vooraf te vervullen voorwaarden te voldoen en die onder de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit vallen, en laat zich informeren over maatregelen die nodig zijn om aan andere vooraf te vervullen voorwaarden te voldoen;

d)

het neemt deel aan het nationaal netwerk voor het platteland om informatie over de uitvoering van het programma uit te wisselen; en

e)

het bestudeert de jaarlijkse uitvoeringsverslagen en keurt deze goed voordat ze aan de Commissie worden toegezonden.

Artikel 75

Jaarlijks uitvoeringsverslag

1.   Uiterlijk op 30 juni 2016 en 30 juni van elk daaropvolgend jaar tot en met 2024 dient de lidstaat bij de Commissie een jaarlijks uitvoeringsverslag in over de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsprogramma in het vorige kalenderjaar. Het in 2016 ingediende verslag heeft betrekking op de kalenderjaren 2014 en 2015.

2.   Naast de naleving van de voorschriften van artikel 50 van Verordening (EU) nr. 1303/2013, bevatten de jaarlijkse uitvoeringsverslagen gegevens over onder meer financiële verbintenissen en uitgaven per maatregel en een samenvatting van de met betrekking tot het evaluatieplan ondernomen activiteiten.

3.   Naast de naleving van de voorschriften van artikel 50 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bevat het in 2017 ingediende uitvoeringsverslag tevens een beschrijving van de uitvoering van eventuele subprogramma's binnen het programma.

4.   Naast de naleving van de voorschriften van artikel 50 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bevat het in 2019 ingediende jaarlijkse uitvoeringsverslag ook een beschrijving van de uitvoering van alle in het programma opgenomen subprogramma's en een beoordeling van de vorderingen die zijn gemaakt wat betreft het zorgen voor een geïntegreerde aanpak voor het gebruik van het ELFPO en andere financiële instrumenten van de Unie om de territoriale ontwikkeling van plattelandsgebieden te steunen, onder meer doorlokale ontwikkelingsstrategieën.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden vastgelegd inzake de presentatie van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84 bedoelde onderzoeksprocedure.

HOOFDSTUK III

Evaluatie

Artikel 76

Algemene bepalingen

1.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin de elementen worden vastgelegd die moeten worden opgenomen in de verslagen van de in de artikelen 55 en 57 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde ex-ante en ex-postevaluaties, en kan de minimumeisen voor het in artikel 56van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde evaluatieplan vaststellen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84 bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de evaluaties in overeenstemming zijn met de overeenkomstig artikel 67 overeengekomen gemeenschappelijke evaluatieaanpak, organiseren de productie en vergaring van de nodige gegevens en verstrekken de verschillende gegevens die het monitoringsysteem oplevert aan de evaluatoren.

3.   De evaluatieverslagen worden door de lidstaten ter beschikking gesteld op internet en door de Commissie op haar website.

Artikel 77

Ex-ante evaluatie

De lidstaten zorgen ervoor dat de evaluator die de ex-ante evaluatie uitvoert, vanaf een vroeg stadium bij het ontwikkelingsproces van het plattelandsontwikkelingsprogramma is betrokken, met inbegrip van de bij de ontwikkeling van de in artikel 8, lid 1, onder b), bedoelde analyse, het ontwerp van de interventielogica van het programma en de vaststelling van de streefdoelen van het programma.

Artikel 78

Ex-post evaluatie

In 2024 stellen de lidstaten voor elk van hun plattelandsontwikkelingsprogramma's een verslag over de ex-post evaluatie op. Dat verslag wordt uiterlijk op 31 december 2024 bij de Commissie ingediend.

Artikel 79

Samenvattingen van evaluaties

Onder verantwoordelijkheid van de Commissie worden op het niveau van de Unie samenvattingen van de ex-ante en ex-postevaluaties opgesteld.

De samenvattingen van de evaluatieverslagen worden uiterlijk op 31 december van het jaar na de indiening van de desbetreffende evaluaties voltooid.

TITEL VIII

BEPALINGEN INZAKE CONCURRENTIE

Artikel 80

Voorschriften voor ondernemingen

Steun die in het kader van deze verordening aan vormen van samenwerking tussen ondernemingen wordt verleend, wordt enkel verleend aan samenwerkingsvormen die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 81

Staatssteun

1.   Tenzij in deze titel anders is bepaald, zijn de artikelen 107, 108 en 109 VWEU van toepassing op steun voor plattelandsontwikkeling door de lidstaten.

2.   De artikelen 107, 108 en 109 VWEU zijn niet van toepassing op betalingen die door de lidstaten worden gedaan op grond van en in overeenstemming met deze verordening, of op in artikel 82 bedoelde aanvullende nationale financiering die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU valt.

Artikel 82

Aanvullende nationale financiering

Betalingen van lidstaten met betrekking tot binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallende concrete acties die tot doel hebben te voorzien in aanvullende financiering voor plattelandsontwikkeling waarvoor op enig moment tijdens de programmeringsperiode Uniesteun wordt verleend, worden door de lidstaten opgenomen in het plattelandsontwikkelingsprogramma, als bepaald in artikel 8, lid 1, onder j), en worden, indien zij aan de criteria van deze verordening voldoen, door de Commissie goedgekeurd.

TITEL IX

BEVOEGDHEDEN VAN DE COMMISSIE, GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN EN OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK I

Bevoegdheden van de Commissie

Artikel 83

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De in artikel 2, lid 3, artikel 14, lid 5, artikel 16, lid 5, artikel 19, lid 8, artikel 22, lid 3, artikel 28, leden 10 en 11, artikel 29, lid 6, artikel 30, lid 8, artikel 33, lid 4, artikel 34, lid 5, artikel 35, lid 10, artikel 36, lid 5, artikel 45, lid 6, en artikel 47, lid 6, en artikel 89 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 2, lid 3, artikel 14, lid 5, artikel 16, lid 5, artikel 19, lid 8, artikel 22, lid 3, artikel 28, leden 10 en 11, artikel 29, lid 6, artikel 30, lid 8, artikel 33, lid 4, artikel 34, lid 5, artikel 35, lid 10, artikel 36, lid 5, artikel 45, lid 6, artikel 47, lid 6, en artikel 89 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van zeven jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend voor termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn bezwaar maakt tegen een dergelijke verlenging.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 3, artikel 14, lid 5, artikel 16, lid 5, artikel 19, lid 8, artikel 22, lid 3, artikel 28, leden 10 en 11, artikel 29, lid 6, artikel 30, lid 8, artikel 33, lid 4, artikel 34, lid 5, artikel 35, lid 10, artikel 36, lid 5, artikel 45, lid 6, artikel 47, lid 6, en artikel 89 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.   Een overeenkomstig artikel 2, lid 3, artikel 14, lid 5, artikel 16, lid 5, artikel 19, lid 8, artikel 22, lid 3, artikel 28, leden 10 en 11, artikel 29, lid 6, artikel 30, lid 8, artikel 33, lid 4, artikel 34, lid 5, artikel 35, lid 10, artikel 36, lid 5, artikel 45, lid 6, artikel 47, lid 6, en artikel 89 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 84

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité genaamd "Comité voor plattelandsontwikkeling". Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK II

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 85

Uitwisseling van informatie en documenten

1.   In samenwerking met de lidstaten zet de Commissie een informatiesysteem op om de veilige uitwisseling van gegevens van gemeenschappelijk belang tussen de Commissie en elke lidstaat mogelijk te maken. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen waarin voorschriften worden vastgelegd voor de werking van dat systeem. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84 bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   De Commissie zorgt ervoor dat er een geschikt beveiligd elektronisch systeem waarin belangrijke informatie en verslagen over monitoring en evaluatie kunnen worden geregistreerd, bijgehouden en beheerd.

Artikel 86

Verwerking en bescherming van persoonsgegevens

1.   De lidstaten en de Commissie verzamelen persoonsgegevens met het oog op het vervullen van hun respectieve verplichtingen inzake beheer, controle, monitoring en evaluatie uit hoofde van deze Verordening, en in het bijzonder die waarin is voorzien in titel VI en titel VII, en verwerken die gegevens niet op een wijze die niet strookt met dat doel.

2.   Indien persoonsgegevens worden verwerkt voor de doeleinden van monitoring en evaluatie uit hoofde van titel VII, met gebruikmaking van het in artikel 85 bedoelde veilig elektronisch systeem, worden ze anoniem gemaakt en uitsluitend in samengevoegde vorm verwerkt.

3.   Persoonsgegevens worden verwerkt overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001. Met name mogen deze gegevens in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, rekening houdend met de minimumtermijnen voor bewaring die in het toepasselijke nationale recht en het Unierecht zijn vastgesteld.

4.   De lidstaten stellen de betrokkenen ervan in kennis dat hun persoonsgegevens door nationale instanties en instanties van de Unie overeenkomstig lid 1 kunnen worden verwerkt, en dat zij in dit verband de rechten genieten die zijn vastgesteld in de voorschriften betreffende de gegevensbescherming van respectievelijk Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001.

5.   De artikelen 111 tot en met 114 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 zijn van toepassing op dit artikel.

Artikel 87

Algemene GLB-bepalingen

Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de op grond ervan vastgestelde bepalingen zijn van toepassing op de in deze verordening vastgestelde maatregelen.

HOOFDSTUK III

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 88

Verordening (EG) nr. 1698/2005.

Verordening (EG) nr. 1698/2005 wordt ingetrokken.

Verordening (EG) nr. 1698/2005 blijft van toepassing voor concrete acties die worden uitgevoerd krachtens programma's die de Commissie vóór 1 januari 2014 op grond van die verordening heeft goedgekeurd.

Artikel 89

Overgangsbepalingen

Teneinde de overgang van de bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 ingestelde regeling naar de bij deze verordening ingestelde regeling te vergemakkelijken, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 83 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin wordt vastgelegd onder welke voorwaarden door de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1698/2005 goedgekeurde steun, met inbegrip van technische bijstanden steun voor ex-post evaluaties, mag worden geïntegreerd in steun in het kader van deze verordening. Deze gedelegeerde handelingen kunnen ook voorwaarden voor de overgang van de steun voor plattelandsontwikkeling voor Kroatië in het kader van Verordening (EG) nr. 1085/2006 naar steun in het kader van de onderhavige verordening omvatten.

Artikel 90

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. JUKNA


(1)  Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG), nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (Zie bladzijde 549 van dit Publicatieblad).

(3)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (Zie bladzijde 608 van dit Publicatieblad).

(4)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).

(7)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(8)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(9)  Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1).

(10)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(11)  Verordening (EG) nr. 45/2001van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de bescherming van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(12)  Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (PB L 170 van 29.6.2007, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(14)  PB C 35 van 9.2.2012, blz. 1.

(15)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (Zie bladzijde 549 van dit Publicatieblad).

(16)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(17)  Beschikking 2009/470/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30).

(18)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

(19)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

(20)  Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16).

(21)  Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad van 10 juni 1991 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gearomatiseerde wijnen, gearomatiseerde dranken op basis van wijn en gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten (PB L 149 van 14.6.1991, blz. 1).

(22)  Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1).

(23)  Verordening (EEG) nr. 2019/93 van de Raad van 19 juli 1993 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (PB L 184 van 27.7.1993, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (Zie bladzijde 671 van dit Publicatieblad).

(25)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

(26)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

(27)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(28)  Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16).


BIJLAGE I

VERDELING VAN STEUN VAN DE UNIE VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING (2014 TOT EN MET 2020)

(EUR, lopende prijzen)

 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

TOTAAL 2014-2020

België

78 342 401

78 499 837

78 660 375

78 824 076

78 991 202

79 158 713

79 314 155

551 790 759

Bulgarije

335 499 038

335 057 822

334 607 538

334 147 994

333 680 052

333 187 306

332 604 216

2 338 783 966

Tsjechische Republiek

314 349 445

312 969 048

311 560 782

310 124 078

308 659 490

307 149 050

305 522 103

2 170 333 996

Denemarken

90 287 658

90 168 920

90 047 742

89 924 072

89 798 142

89 665 537

89 508 619

629 400 690

Duitsland

1 178 778 847

1 177 251 936

1 175 693 642

1 174 103 302

1 172 483 899

1 170 778 658

1 168 760 766

8 217 851 050

Estland

103 626 144

103 651 030

103 676 345

103 702 093

103 728 583

103 751 180

103 751 183

725 886 558

Ierland

313 148 955

313 059 463

312 967 965

312 874 411

312 779 690

312 669 355

312 485 314

2 189 985 153

Griekenland

601 051 830

600 533 693

600 004 906

599 465 245

598 915 722

598 337 071

597 652 326

4 195 960 793

Spanje

1 187 488 617

1 186 425 595

1 185 344 141

1 184 244 005

1 183 112 678

1 182 137 718

1 182 076 067

8 290 828 821

Frankrijk

1 404 875 907

1 408 287 165

1 411 769 545

1 415 324 592

1 418 941 328

1 422 813 729

1 427 718 983

9 909 731 249

Kroatië

332 167 500

332 167 500

332 167 500

332 167 500

332 167 500

332 167 500

332 167 500

2 325 172 500

Italië

1 480 213 402

1 483 373 476

1 486 595 990

1 489 882 162

1 493 236 530

1 496 609 799

1 499 799 408

10 429 710 767

Cyprus

18 895 839

18 893 552

18 891 207

18 888 801

18 886 389

18 883 108

18 875 481

132 214 377

Letland

138 327 376

138 361 424

138 396 059

138 431 289

138 467 528

138 498 589

138 499 517

968 981 782

Litouwen

230 392 975

230 412 316

230 431 887

230 451 686

230 472 391

230 483 599

230 443 386

1 613 088 240

Luxemburg

14 226 474

14 272 231

14 318 896

14 366 484

14 415 051

14 464 074

14 511 390

100 574 600

Hongarije

495 668 727

495 016 871

494 351 618

493 672 684

492 981 342

492 253 356

491 391 895

3 455 336 493

Malta

13 880 143

13 965 035

14 051 619

14 139 927

14 230 023

14 321 504

14 412 647

99 000 898

Nederland

87 118 078

87 003 509

86 886 585

86 767 256

86 645 747

86 517 797

86 366 388

607 305 360

Oostenrijk

557 806 503

559 329 914

560 883 465

562 467 745

564 084 777

565 713 368

567 266 225

3 937 551 997

Polen

1 569 517 638

1 567 453 560

1 565 347 059

1 563 197 238

1 561 008 130

1 558 702 987

1 555 975 202

10 941 201 814

Portugal

577 031 070

577 895 019

578 775 888

579 674 001

580 591 241

581 504 133

582 317 022

4 057 788 374

Roemenië

1 149 848 554

1 148 336 385

1 146 793 135

1 145 218 149

1 143 614 381

1 141 925 604

1 139 927 194

8 015 663 402

Slovenië

118 678 072

119 006 876

119 342 187

119 684 133

120 033 142

120 384 760

120 720 633

837 849 803

Slowakije

271 154 575

270 797 979

270 434 053

270 062 644

269 684 447

269 286 203

268 814 943

1 890 234 844

Finland

335 440 884

336 933 734

338 456 263

340 009 057

341 593 485

343 198 337

344 776 578

2 380 408 338

Zweden

248 858 535

249 014 757

249 173 940

249 336 135

249 502 108

249 660 989

249 768 786

1 745 315 250

Verenigd Koninkrijk

371 473 873

370 520 030

369 548 156

368 557 938

367 544 511

366 577 113

365 935 870

2 580 157 491

Totaal EU-28

13 618 149 060

13 618 658 677

13 619 178 488

13 619 708 697

13 620 249 509

13 620 801 137

13 621 363 797

95 338 109 365


Technische bijstand (0,25 %)

34 130 699

34 131 977

34 133 279

34 134 608

34 135 964

34 137 346

34 138 756

238 942 629

Totaal

13 652 279 759

13 652 790 654

13 653 311 767

13 653 843 305

13 654 385 473

13 654 938 483

13 655 502 553

95 577 051 994


BIJLAGE II

BEDRAGEN EN STEUNPERCENTAGES

Artikel

Aard van de steun

Maximumbedrag in euro of percentage

 

15, lid 8

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgings-diensten

1 500

Per advies

200 000

Per drie jaar voor de opleiding van adviseurs

16, lid 2

Activiteiten op het gebied van voorlichting en afzetbevordering

70 %

Van de subsidiabele kosten van de actie

16, lid 4

Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

3 000

Per bedrijf en per jaar

17, lid 3

Investeringen in materiële activa

 

Landbouwsector

50 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de minder ontwikkelde gebieden en in alle regio's met een bbp per inwoner voor de periode 2007-2013 van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode, maar met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27.

75 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de ultraperifere gebieden

75 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in Kroatië ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad (1) binnen een periode van ten hoogste vier jaar vanaf de datum van toetreding krachtens artikel 3, lid 2, en artikel 5, lid 1, van die richtlijn

75 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee

40 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in andere regio's

Op voorwaarde dat de som van de steunpercentages niet meer dan 90 % bedraagt, mogen de bovenstaande percentages met een extra 20 procentpunten worden verhoogd voor:

jonge landbouwers als omschreven in deze verordening, of die zich reeds in de vijf jaar voorafgaand aan de steunaanvraag hebben gevestigd;

collectieve investeringen en geïntegreerde projecten, waaronder die in verband met een fusie van producentenorganisaties;

gebieden met natuurlijke en andere specifieke beperkingen als bedoeld in artikel 32;

in het kader van het EIP gesteunde concrete acties;

investeringen in verband met concrete acties in het kader van de artikelen 28 en 29

 

De verwerking en de afzet van producten vermeld in bijlage I bij het VWEU

50 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de minder ontwikkelde gebieden en in alle regio's met een bbp per inwoner voor de periode 2007-2013 van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode, maar met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27.

75 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de ultraperifere gebieden

75 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee

40 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in andere regio's

Op voorwaarde dat de som van de steunpercentages niet meer dan 90 % bedraagt, mogen de bovenstaande percentages met een extra 20 procentpunten worden verhoogd voor in het kader van het EIP gesteunde concrete acties of die in verband met een fusie van producentenorganisaties

17, lid 4

Investeringen in materiële activa

100 %

Niet-productieve investeringen en land- en bosbouwinfrastructuur

18, lid 5

Herstel van door een natuurramp beschadigd agrarisch productiepotentieel en passende preventieve acties

80 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringskosten voor door individuele landbouwers uitgevoerde preventieve concrete acties.

100 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringskosten voor door meer dan één begunstigde collectief uitgevoerde preventieve concrete acties.

100 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringskosten voor concrete acties met het oog op het herstel van landbouwgrond en landbouwproductiepotentieel dat door een natuurramp of andere rampzalige gebeurtenis is beschadigd.

19, lid 6

Ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen

70 000

Per jonge landbouwer overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), i)

70 000

Per begunstigde overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), ii)

15 000

Per klein landbouwbedrijf overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), iii)

23, lid 3

Invoering van boslandbouwsystemen

80 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen voor de invoering van boslandbouwsystemen

26, lid 4

Investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, het transport en de afzet van bosproducten

65 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de minder ontwikkelde gebieden

75 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de ultraperifere gebieden

75 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee

40 %

Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in andere regio's

27, lid 4

Oprichting van producentengroeperingen en -organisaties

10 %

Als percentage van de in de eerste vijf jaar na de erkenning afgezette productie. De steun is degressief.

100 000

Maximumbedrag per jaar in alle gevallen

28, lid 8

Agromilieu- en klimaatsteun

600 (2)

Per ha per jaar voor eenjarige teelten

900 (2)

Per ha per jaar voor gespecialiseerde blijvende teelten

450 (2)

Per ha per jaar voor andere vormen van grondgebruik

200 (2)

Per grootvee-eenheid ("GVE") per jaar voor plaatselijke rassen die voor landbouwers verloren dreigen te gaan

29, lid 5

Biologische landbouw

600 (2)

Per ha per jaar voor eenjarige teelten

900 (2)

Per ha per jaar voor gespecialiseerde blijvende teelten

450 (2)

Per ha per jaar voor andere vormen van grondgebruik

30, lid 7

Betalingen in het kader van de Natura 2000-richtlijn en de kaderrichtlijn water

500 (2)

Maximum per ha per jaar in de eerste periode van ten hoogste vijf jaar

200 (2)

Maximum per ha per jaar

50 (3)

Minimum per ha per jaar voor betalingen in het kader van de kaderrichtlijn water

31, lid 3

Betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen

25

Minimum per ha per jaar, van het gemiddelde in het gebied waar de begunstigde die steun ontvangt, is gevestigd

250 (2)

Maximum per ha per jaar

450 (2)

Maximum per ha per jaar in berggebieden als bedoeld in artikel 32, lid 2

33, lid 3

Dierenwelzijn

500

Per GVE

34, lid 3

Bosmilieu- en klimaatdiensten en bosinstandhouding

200 (2)

Per ha per jaar

37, lid 5

Oogst-, dier- en plantverzekering

65 %

Van de verschuldigde verzekeringspremie

38, lid 5

Onderlinge fondsen voor ongunstige weersomstandigheden, dier- en plantenziekten, plagen en milieuongevallen

65 %

Van de subsidiabele kosten

39, lid 5

Inkomensstabiliserings-instrument

65 %

Van de subsidiabele kosten


(1)  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

(2)  In met redenen omklede gevallen mogen deze bedragen worden verhoogd op grond van specifieke omstandigheden die in de programma's voor plattelandsontwikkeling moeten worden aangetoond.

(3)  In met redenen omklede gevallen mogen deze bedragen worden verminderd op grond van specifieke omstandigheden die in de programma's voor plattelandsontwikkeling moeten worden aangetoond.

NB:

De steunintensiteit laat de voorschriften van de Unie inzake staatssteun onverlet.


BIJLAGE III

BIOFYSISCHE CRITERIA VOOR DE AFBAKENING VAN GEBIEDEN MET NATUURLIJKE BEPERKINGEN

CRITERIUM

DEFINITIE

DREMPEL

KLIMAAT

Lage temperaturen (1)

Lengte van de groeiperiode (aantal dagen) gedefinieerd als aantal dagen met een gemiddelde dagtemperatuur van > 5 °C (LGPt5) of

≤ 180 dagen

Temperatuursom (graaddagen) voor de groeiperiode gedefinieerd als geaccumuleerde gemiddelde dagtemperatuur > 5 °C

≤ 1 500 graaddagen

Droogte

Ratio tussen de jaarlijkse neerslag (N) en de jaarlijkse potentiële evapotranspiratie (PET)

P/PET ≤ 0.5

KLIMAAT EN BODEM

Extreme vochtigheid

Aantal dagen bij veldcapaciteit of hoger

≥ 230 dagen

BODEM

Beperkte bodemdrainage (1)

Gebieden die een aanzienlijk deel van het jaar onder water staan

Meer dan 6 maanden nat binnen 80 cm van het oppervlak of meer dan 11 maanden nat binnen 40 cm of

Slecht of zeer slecht gedraineerde bodem of

Gleyig kleurenpatroon binnen 40 cm van het oppervlak

Ongunstige textuur en steenachtigheid (1)

De relatieve abondantie van fracties klei, slib, zand en organisch materiaal (gewichtsprocenten) en ruwe materialen (volumeprocenten)

≥ 15 % van het toplaagvolume bestaat uit ruw materiaal, met inbegrip van dagzomende aardlaag, keien of

De textuurklasse van de helft of meer (cumulatief) van 100 cm van het bodemoppervlak is zand, lemig zand gedefinieerd als:

slib% + (2 × klei %) ≤ 30) % of

Textuurklasse van de toplaag is zware klei

(≥ 60 % klei) of

Organische bodem (organisch materiaal ≥ 30 %) van ten minste 40 cm of

Toplaag bevat 30 % klei of meer en er zijn vertische eigenschappen binnen 100 cm van het bodemoppervlak

Ondiepe worteldiepte

Diepte (cm) vanaf het bodemoppervlak tot coherent hard gesteente of coherente harde ondergrond

≤ 30 cm

Slechte chemische eigenschappen (1)

Aanwezigheid van zouten, uitwisselbaar natrium in de bodemlaag, verzuring

Zoutgehalte: ≥ 4 deci-Siemens per meter (dS/m) in toplaag of

Natriumgehalte: ≥ 6 uitwisselbaar-natriumpercentage (VNP) in de helft of meer (cumulatief) van de bodemoppervlaklaag van 100 cm of

Bodemzuurheid: pH 5 (in water) in toplaag

RELIËF

Steile helling

Hoogteverschil ten opzichte van planimetrische afstand (%)

≥ 15 %


(1)  De lidstaten dienen de vervulling van dit criterium alleen te toetsen aan de drempels die van belang zijn voor de specifieke situatie van een gebied.


BIJLAGE IV

INDICATIEVE LIJST VAN MAATREGELEN EN CONCRETE ACTIES DIE VAN BIJZONDER BELANG ZIJN VOOR DE IN ARTIKEL 7 BEDOELDE THEMATISCHE SUBCATEGORIEËN

Jonge landbouwers:

 

Aanloopsteun voor jonge landbouwers die zich voor het eerst op een landbouwbedrijf vestigen

 

Investeringen in materiële activa

 

Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

 

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

 

Samenwerking

 

Investeringen in niet-agrarische activiteiten

Kleine landbouwbedrijven:

 

Aanloopsteun voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven

 

Investeringen in materiële activa

 

Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten, en levensmiddelen

 

Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

 

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

 

Samenwerking

Investeringen in niet-agrarische activiteiten

 

Oprichting van producentengroeperingen en - organisaties

 

LEADER

Berggebieden:

 

Betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen

 

Agromilieu- en klimaatacties

 

Samenwerking

 

Investeringen in materiële activa

 

Landbouw-en bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden

 

Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

 

Invoering van boslandbouwsystemen

 

Basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden

 

Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

 

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

 

Oprichting van producentengroeperingen en - organisaties

 

LEADER

Korte toeleveringsketens:

 

Samenwerking

 

Oprichting van producentengroeperingen en - organisaties

 

LEADER

 

waliteitsregelingen voor landbouwproducten, en levensmiddelen

 

Basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden

 

Investeringen in materiële activa

 

Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

 

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

Vrouwen in plattelandsgebieden:

 

Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

 

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

 

Investeringen in materiële activa

 

Ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen

 

Basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden

 

Samenwerking

 

LEADER

Mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering en biodiveristeit:

 

Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

 

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

 

Investeringen in materiële activa

 

Herstel van door natuurrampen of rampzalige gebeurtenissen beschadigd agrarisch productiepotentieel en invoering van passende preventieve acties

 

Basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden

 

Investeringen in de ontwikkeling van het bosareaal en verbetering van de levensvatbaarheid van bossen

 

Agromilieu- en klimaatsteun

 

Biologische landbouw

 

Betalingen in het kader van de Natura 2000-richtlijn en de kaderrichtlijn water

 

Betalingen voor gebieden met natuurlijke en andere specifieke beperkingen (biodiversiteit)

 

Bosmilieu- en klimaatdiensten en bosinstandhouding

 

Samenwerking

 

Risicobeheer


BIJLAGE V

EX-ANTE VOORWAARDEN VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

1.   PRIORITEITENGERELATEERDE VOORWAARDEN

EU-prioriteit voor PO/GSK Thematische doelstelling (TD)

Ex- ante voorwaarde

Criteria voor vervulling

PO-prioriteit 3: bevorderen van de organisatie van de voedselketen, met inbegrip van de verwerking en afzet van landbouwproducten, dierenwelzijn en het risicobeheer in de landbouw

TO 5: bevorderen van de aanpassing aan klimaatverandering en risicopreventie en risicobeheer

3.1.

Risicopreventie en risicobeheer: het bestaan van nationale of regionale risicobeoordelingen voor rampenbeheersing, waarbij rekening wordt gehouden met de aanpassing aan klimaatverandering

Er bestaat een nationale of regionale risicobeoordeling met de volgende elementen:

een beschrijving van het proces, de methodiek, de methoden en de niet-gevoelige gegevens die voor risicobeoordelingen worden gebruikt, en van de risicogebaseerde criteria voor het prioriteren van investeringen;

een beschrijving van singlerisk- en mulitriskscenario's;

het in voorkomend geval rekening houden met de nationale strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering.

PO-prioriteit 4: herstellen, in stand houden en verbeteren van ecosystemen die verbonden zijn met de landbouw en de bosbouw

4.1

Goede landbouw- en milieuconditie (GLMC): op nationaal niveau zijn in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde normen inzake een goede landbouw- en milieuconditie vastgesteld

Er zijn GLMC-normen vastgesteld in de nationale wetgeving en vermeld in de programma's.

TO 5: bevorderen van de aanpassing aan klimaatverandering en risicopreventie en risicobeheer

4.2

Minimumeisen inzake het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen: in titel III, hoofdstuk I, artikel 28, van deze verordening bedoelde minimumeisen inzake het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen worden vastgesteld op nationaal niveau

In de programma's worden de in titel III, hoofdstuk I, van deze verordening bedoelde minimumeisen inzake het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen vermeld.

TO 6: in stand houden en beschermen van het milieu en bevordering hulpbronnenefficiëntie

4.3

Andere desbetreffende nationale normen: er zijn desbetreffende verplichte nationale normen vastgesteld voor de toepassing van artikel 28 van titel III, hoofdstuk I, van deze verordening

In de programma's worden de desbetreffende verplichte nationale normen vermeld.

PO-prioriteit 5: bevorderen van hulpbronnenefficiëntie en steunen van de overstap naar een koolstofarme en klimaatbestendige economie in de landbouw-, de voeding- en de bosbouwsector

TO 4: steun voor de overstap naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken

TO 6: Behoud en bescherming van het milieu en bevordering van hulpbronnenefficiëntie

5.1

Energie-efficiëntie: Er zijn maatregelen uitgevoerd om de energie-efficiëntie bij het eindgebruik op kosteneffectieve wijze te verbeteren en kosteneffectieve investeringen in energie-efficiëntie te bevorderen bij de oprichting of renovatie van gebouwen

Die maatregelen zijn:

maatregelen om ervoor te zorgen dat er voor de energieprestatie van gebouwen minimumeisen zijn die in overeenstemming zijn met de artikelen 3, 4 en 5 van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (1);

maatregelen die nodig zijn om een systeem van energieprestatiecertificaten voor gebouwen op te zetten dat in overeenstemming is met artikel 11 van Richtlijn 2010/31/EU;

maatregelen voor strategische planning inzake energie-efficiëntie die in overeenstemming zijn met artikel 3 van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (2)

maatregelen die sporen met artikel 13 van Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten, om ervoor te zorgen dat eindafnemers, voor zover dit technisch mogelijk en financieel redelijk is en voor zover dit in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen, de beschikking krijgen over individuele meters.

5.2

Watersector: het bestaan van a) een waterprijsbeleid met voldoende prikkels voor gebruikers om efficiënt gebruik te maken van waterreserves en b) een redelijke bijdrage van de diverse watergebruikssectoren aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten tegen een percentage dat is vastgesteld in het goedgekeurde stroomgebiedbeheerplan voor investeringen die door de programma's worden ondersteund.

In sectoren die uit het ELFPO worden gesteund, heeft de lidstaat gezorgd voor een bijdrage van de diverse watergebruikssectoren aan de terugwinning van kosten van waterdiensten overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste streepje, van de kaderrichtlijn water, met inachtneming van de sociale effecten, de milieueffecten en de economische effecten van de terugwinning alsmede de geografische en klimatologische omstandigheden van de betrokken gebieden.

5.3

Duurzame energie: Er zijn acties ondernomen ter bevordering van de productie en de distributie van hernieuwbare energiebronnen (4)

Er is werk gemaakt van transparante steunregelingen, voorrang bij de toegang tot het net of gewaarborgde toegang en voorrang bij de dispatching, en er zijn standaardregels openbaar gemaakt voor het dragen en verdelen van de kosten van de technische aanpassingen, conform artikel 14, lid 1, en artikel 16, leden 2 en 3, van Richtlijn 2009/28/EG.

Een lidstaat heeft een nationaal actieplan voor energie uit hernieuwbare bronnen goedgekeurd dat in overeenstemming is met artikel 4 van Richtlijn 2009/28/EG.

PO-prioriteit 6: bevorderen van sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden

TO 2: Verbetering van de toegang tot en het gebruik en de kwaliteit van informatie- en communicatietechnologieën (streefdoel breedband)

6.

Infrastructuur netwerken van de volgende generatie (NGN): het bestaan van nationale of regionale NGA-plannen waarin rekening wordt gehouden met regionale acties om de streefdoelen van de Unie op het gebied van een snelle internettoegang te bereiken, waarbij de aandacht vooral is gericht op gebieden waar de markt niet aan de voorschriften van de Unie betreffende concurrentie en staatssteun voldoet, en geen hoogwaardige open infrastructuur tegen betaalbare prijs levert, en om toegankelijke diensten te bieden aan kwetsbare groepen.

Er bestaat een nationaal of regionaal NGN-plan met de volgende elementen:

een plan van infrastructuurinvesteringen op basis van een economische analyse waarbij rekening wordt gehouden met bestaande private n en publieke infrastructuren en geplande investeringen;

duurzame investeringsmodellen die concurrentiebevorderend zijn en toegang geven tot open, betaalbare, hoogwaardige en toekomstbestendige infrastructuur en diensten;

maatregelen om private investeringen te stimuleren.


(1)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(2)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van Richtlijnen 2004/8/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van Richtlijn 93/76/EEG van de Raad (PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64).

(4)  Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2011/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).


BIJLAGE VI

INDICATIEVE LIJST VAN MAATREGELEN DIE VAN BELANG ZIJN VOOR EEN OF MEER VAN DE PRIORITEITEN VAN DE UNIE VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

 

Maatregelen die van bijzonder belang zijn voor verscheidene prioriteiten van de Unie

Artikel 15

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

Artikel 17

Investeringen in materiële activa

Artikel 19

Ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen

Artikel 35

Samenwerking

Artikel 42-44

LEADER

 

Maatregelen die van bijzonder belang zijn voor het bevorderen van kennisoverdracht en innovatie in de landbouwsector, de bosbouwsector en plattelandsgebieden

Artikel 14

Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

Artikel 26

Investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosproducten

 

Maatregelen die van bijzonder belang zijn voor het verbeteren van het concurrentievermogen van alle soorten landbouw en het verhogen van de levensvatbaarheid van landbouwbedrijven

Artikel 16

Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

 

Maatregelen die van bijzonder belang zijn voor het bevorderen van de organisatie van de voedselketen en risicobeheer in de landbouw

Artikel 18

Herstel van door natuurrampen of rampzalige gebeurtenissen beschadigd agrarisch productiepotentieel en invoering van passende preventieve acties

Artikel 24

Preventie en herstel van schade aan bossen door bosbranden en natuurrampen en rampzalige gebeurtenissen

Artikel 27

Oprichting van producentengroeperingen

Artikel 33

Dierenwelzijn

Artikel 36

Risicobeheer

Artikel 37

Oogst-, dier- en plantverzekering

Artikel 38

Onderlinge fondsen voor dier- en plantenziekten en milieuongevallen

Artikel 39

Inkomensstabiliseringsinstrument

 

Maatregelen die van bijzonder belang zijn voor het herstellen, in stand houden en verbeteren van ecosystemen die afhankelijk zijn van de landbouw en de bosbouw

en

Het bevorderen van hulpbronnenefficiëntie en steunen van de overstap naar een koolstofarme en klimaatbestendige economie in de landbouw-, de voeding- en de bosbouwsector

Artikel 21, lid 1, onder a

Bebossing en de aanleg van beboste gebieden

Artikel 21, lid 1, onder b)

Invoering van boslandbouwsystemen

Artikel 21, lid 1, onder d)

Investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde en de mitigatie van potentiële bosecosystemen

Artikel 28

Agromilieu- en klimaatsteun

Artikel 29

Biologische landbouw

Artikel 30

Betalingen in het kader van de Natura 2000-richtlijn en de kaderrichtlijn water

Artikel 34

Bosmilieu- en klimaatdiensten en bosinstandhouding

 

Maatregelen die van bijzonder belang zijn voor het bevorderen van sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden

Artikel 20

Basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden

Artikel 42-44

LEADER