20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/259


VERORDENING (EU) Nr. 1299/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2013

betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking"

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 178,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 176 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) bedoeld om een bijdrage te leveren aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie. Uit hoofde van dat artikel en de tweede en derde alinea van artikel 174 VWEU, moet het EFRO een bijdrage leveren om de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan de plattelandsgebieden, de regio's die een industriële overgang doormaken en regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid en insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden.

(2)

De gemeenschappelijke bepalingen voor het EFRO, het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) zijn opgenomen in Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3). Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) bevat specifieke bepalingen betreffende het soort activiteiten dat door het EFRO kan worden gefinancierd, en omschrijft de doelstellingen voor deze activiteiten. Die verordeningen zijn niet volledig aangepast aan de specifieke behoeften van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" waarbij ten minste twee lidstaten of één lidstaat en een derde land samenwerken. Daarom is het noodzakelijk specifiek voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" bepalingen vast te stellen betreffende toepassingsgebied, geografische reikwijdte, financiële middelen, thematische concentratie en investeringsprioriteiten, programmering, toezicht en evaluatie, technische bijstand, financiële steun, subsidiabiliteit, beheer, controle en bestemming, deelname van derde landen en financieel beheer.

(3)

Om de toegevoegde waarde van het cohesiebeleid van de Unie te vergroten, moeten specifieke bepalingen gericht zijn op het realiseren van een aanzienlijke vereenvoudiging voor alle betrokkenen: begunstigden, programma-autoriteiten, autoriteiten in de deelnemende lidstaten op lokaal, regionaal of nationaal niveau, als passend, en derde landen, alsook de Commissie.

(4)

Teneinde de harmonieuze ontwikkeling van de Unie op verschillende niveaus te ondersteunen, moet het EFRO steun verlenen voor grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking".

(5)

Grensoverschrijdende samenwerking moet tot doel hebben gemeenschappelijke uitdagingen die in de grensregio's door de betrokkenen gezamenlijk zijn vastgesteld, aan te gaan, zoals: slechte toegankelijkheid, met name met betrekking tot de connectiviteit inzake informatie- en communicatietechnologieën (ICT) en de vervoersinfrastructuur, lokale industriële activiteiten met afnemende economische activiteit, een ongeschikt bedrijfsklimaat, gebrek aan netwerken tussen lokale en regionale overheidsinstanties, weinig onderzoek en innovatie en invoering van ICT, milieuvervuiling, risicopreventie, negatieve opinies ten aanzien van de burgers van buurlanden) en moet tot doel hebben het onbenutte groeipotentieel in grensgebieden te exploiteren (ontwikkeling van grensoverschrijdende onderzoek- en innovatievoorzieningen en –clusters, grensoverschrijdende arbeidsmarktintegratie, samenwerking tussen educatieve instellingen zoals universiteiten of tussen gezondheidscentra), waarbij tegelijkertijd het samenwerkingsproces wordt verbeterd met het oog op de algehele harmonieuze ontwikkeling van de Unie.

(6)

Transnationale samenwerking moet tot doel hebben de samenwerking te versterken door middel van acties die bijdragen tot de geïntegreerde territoriale ontwikkeling in samenhang met de prioriteiten van het cohesiebeleid van de Unie, en moet tevens maritieme samenwerking omvatten die niet bestreken wordt door grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma's.

(7)

Interregionale samenwerking moet tot doel hebben de effectiviteit van het cohesiebeleid te vergroten door de uitwisseling van ervaring tussen regio's over thematische doelstellingen en stadsontwikkeling, met inbegrip van koppelingen tussen stedelijke en plattelandsgebieden, aan te moedigen teneinde de uitvoering van territoriale samenwerkingsprogramma's en acties te verbeteren en de analyse van ontwikkelingstrends op het gebied van territoriale samenhang te bevorderen door studies, gegevensverzameling en andere maatregelen. De uitwisseling van ervaringen over thematische doelstellingen moet het ontwerp en de uitvoering verbeteren, vooral van operationele programma's in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid", maar ook, indien van toepassing, van programma’s in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking", met inbegrip van het bevorderen van voor alle betrokkenen voordelige samenwerking tussen innovatieve onderzoekintensieve clusters en uitwisselingen tussen onderzoekers en onderzoekinstellingen zowel in ontwikkelde als in minder ontwikkelde landen, rekening houdend met de ervaringen die zijn opgedaan met "kennisregio's" en "onderzoekpotentieel in convergentie- en ultraperifere gebieden" in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek.

(8)

Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke regio's en gebieden subsidiabel zijn. In dit verband moet de aanwijzing van subsidiabele regio's en gebieden op het niveau van de Unie worden gebaseerd op de gemeenschappelijke indeling van de regio's die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(9)

Door grensoverschrijdende samenwerking moeten regio's worden gesteund die aan land- of zeegrenzen liggen. In het licht van de ervaring die in vorige programmeringsperioden is opgedaan, moet de Commissie op een eenvoudigere wijze, per samenwerkingsprogramma, de lijst van grensoverschrijdende gebieden vaststellen die in het kader van programma's voor grensoverschrijdende samenwerking steun moeten ontvangen. Bij het opstellen van die lijst moet de Commissie rekening houden met de nodige aanpassingen met het oog op samenhang, met name ten aanzien van land- en zeegrenzen, en continuïteit van programmagebieden die voor de programmeringsperiode 2007-2013 zijn vastgesteld. Deze aanpassingen kunnen inhouden dat bestaande programmagebieden of het aantal programma's voor grensoverschrijdende samenwerking worden verkleind of vergroot, en dat geografische overlappingen mogelijk worden.

(10)

De Commissie moet gebieden voor transnationale samenwerking afbakenen, rekening houdend met maatregelen die nodig zijn om de geïntegreerde territoriale ontwikkeling te bevorderen. Bij die afbakening moet de Commissie de ervaringen uit eerdere programma's en, indien van toepassing, macroregionale en zeebekkenstrategieën, in aanmerking nemen.

(11)

Om ervoor te zorgen dat alle regio's in de Unie kunnen genieten van de uitwisseling van ervaring en goede werkmethoden, moeten programma's voor interregionale samenwerking de gehele Unie bestrijken.

(12)

Het is nodig grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking met de naburige derde landen van de Unie verder te ondersteunen of, waar nodig, tot stand te brengen, aangezien zulke samenwerking een belangrijke beleidsinstrument voor regionale ontwikkeling is en de regio's van de lidstaten die aan derde landen grenzen, daarvan profijt moeten trekken. Daartoe moet het EFRO bijdragen aan de grensoverschrijdende en zeebekkenprogramma's die zijn opgezet in het kader van het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI) krachtens een toekomstige wetgevingshandeling van de Unie met betrekking tot het Europees Nabuurschapsinstrument voor de periode 2014-2020 (de "ENI-wetgevingshandeling"), en in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) krachtens een toekomstige wetgevingshandeling van de Unie met betrekking tot het instrument voor pretoetredingssteun voor de periode 2014-2020 (de "(IPA II-wetgevingshandeling").

(13)

Naast de steunmaatregelen aan de buitengrenzen waarin wordt voorzien door externe beleidsinstrumenten van de Unie die grensregio's binnen en buiten de Unie omvatten, moet het mogelijk zijn dat door het EFRO samenwerkingsprogramma's worden gesteund die regio's zowel binnen als, in bepaalde gevallen, buiten de Unie omvatten als de regio's buiten de Unie niet onder externe beleidsinstrumenten vallen, hetzij omdat zij niet als begunstigd land zijn aangemerkt of omdat dergelijke programma's voor externe samenwerking niet kunnen worden opgezet. Het is echter noodzakelijk om te waarborgen dat steun van het EFRO voor concrete acties die worden uitgevoerd op het grondgebied van derde landen, primair ten goede komen aan de regio's van de Unie. Binnen die beperkingen moet de Commissie bij het opstellen van de lijst van gebieden voor grensoverschrijdende en transnationale samenwerking, daar ook regio's in derde landen in opnemen.

(14)

Het is nodig de middelen die aan elk van de verschillende onderdelen van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" moeten worden toegewezen, vast te stellen en tegelijkertijd een significante concentratie op grensoverschrijdende samenwerking te handhaven, met inbegrip van het aandeel van elke lidstaat in de totale bedragen voor grensoverschrijdende en transnationale samenwerking, de mogelijkheden voor de lidstaten wat de flexibiliteit tussen deze componenten betreft, en voldoende hoge niveaus van financiering voor samenwerking tussen ultraperifere gebieden te garanderen.

(15)

Ten behoeve van de regio's van de Unie moet een mechanisme worden ingesteld om steun uit het EFRO aan externe beleidsinstrumenten zoals het ENI en het IPA II te organiseren, ook als programma's voor externe samenwerking niet kunnen worden vastgesteld of moeten worden beëindigd. Door middel van dat mechanisme moet gestreefd worden naar een optimale werking van en een maximale coördinatie tussen die instrumenten.

(16)

Het grootste gedeelte van de EFRO-financiering voor grensoverschrijdende en transnationale samenwerking moet worden besteed aan een beperkt aantal thematische doelstellingen om het effect van het cohesiebeleid in de gehele Unie zo groot mogelijk te maken. De concentratie in het kader van het interregionale samenwerkingsprogramma met betrekking tot de thematische doelstellingen moet echter worden weerspiegeld in het doel van elke concrete actie in plaats van in een beperking van het aantal thematische doelstellingen, teneinde uit de interregionale samenwerking het maximum te halen met het oog op het vergroten van de effectiviteit van het cohesiebeleid vooral in het kader van de doelstellingen "investeren in groei en werkgelegenheid" en ook, indien van toepassing, de doelstelling "Europese territoriale samenwerking". In geval van andere programma's voor interregionale samenwerking moet de thematische concentratie voortvloeien uit het specifieke toepassingsgebied ervan.

(17)

Om de in de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei vermelde streefcijfers en doelstellingen te kunnen realiseren, moet het EFRO in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" bijdragen tot de verwezenlijking van de thematische doelstellingen die bestaan in de ontwikkeling van een op kennis, onderzoek en innovatie gebaseerde economie, inclusief door de bevordering van samenwerking tussen ondernemingen, met name tussen mkb-bedrijven, en door bevordering van de opzetting van systemen voor grensoverschrijdende informatie-uitwisseling op het gebied van ICT; de bevordering van een groenere, qua gebruik van hulpbronnen efficiëntere en concurrerende economie, inclusief door de bevordering van duurzame grensoverschrijdende mobiliteit; de totstandbrenging van een hoge werkgelegenheid waarmee wordt gezorgd voor sociale en territoriale samenhang, inclusief door activiteiten ter ondersteuning van duurzaam toerisme, cultuur en natuurlijk erfgoed in het kader van een territoriale strategie met als doel het realiseren van werkgelegenheidsvriendelijke groei; en de ontwikkeling van administratieve capaciteit. lijst van investeringsprioriteiten onder de verschillende thematische doelstellingen moet echter worden aangepast aan de specifieke behoeften van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking", door het verstrekken van aanvullende investeringsprioriteiten die met name de voortzetting in het kader van de grensoverschrijdende samenwerking mogelijk maken van de juridische en administratieve samenwerking, de samenwerking tussen burgers en instellingen, en de samenwerking op het gebied van werkgelegenheid, opleiding, integratie van gemeenschappen en sociale insluiting in een grensoverschrijdend perspectief, en door de ontwikkeling en coördinatie van macroregionale en zeebekkenstrategieën in het kader van de transnationale samenwerking. Daarnaast moeten voor bepaalde interregionale samenwerkingsprogramma's specifieke of aanvullende prioriteiten worden vastgesteld om de specifieke activiteiten ervan weer te geven.

(18)

Binnen de thematische doelstelling "bevordering van sociale insluiting en bestrijding van armoede" en rekening houdend met het praktische belang ervan, is het noodzakelijk om te waarborgen dat, in het geval van een grensoverschrijdend programma Peace tussen Noord-Ierland en de aangrenzende graafschappen van Ierland ter ondersteuning van vrede en verzoening, het EFRO ook bijdraagt tot de bevordering van sociale en economische stabiliteit in de betrokken regio's, met name door maatregelen ter bevordering van de samenhang tussen de gemeenschappen. Gezien de specifieke kenmerken van dat grensoverschrijdend programma mogen bepaalde voorschriften voor de selectie van concrete acties in deze verordening niet van toepassing zijn op dat grensoverschrijdend programma.

(19)

Het is nodig de inhoudelijke eisen waaraan samenwerkingsprogramma's in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" moeten voldoen, aan de specifieke behoeften ervan aan te passen. Daarom moeten deze eisen ook aspecten omvatten die nodig zijn voor de effectieve uitvoering ervan op het grondgebied van de deelnemende lidstaten, zoals deze betreffende de voor audits en controles verantwoordelijke instanties, de procedure om een gezamenlijk secretariaat in te stellen, en de aansprakelijkstelling bij financiële correcties. Indien lidstaten en regio’s aan macroregionale en zeebekkenstrategieën deelnemen, moet in de samenwerkingsprogramma’s in kwestie ook worden vastgesteld op welke wijze interventies een bijdrage aan die strategieën kunnen leveren. Bovendien moet, vanwege het horizontale karakter van programma's voor interregionale samenwerking, de inhoud van die samenwerkingsprogramma's worden aangepast, met name wat betreft de definitie van de begunstigde of begunstigden in het kader van de lopende programma's Interact en Espon.

(20)

Met het oog op een versterking van de coördinatie tussen de EFRO-steun voor uit hoofde van deze verordening vastgestelde samenwerkingsprogramma's die op de ultraperifere gebieden betrekking hebben en eventuele aanvullende financiering van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het ENI, het IPA II en de Europese Investeringsbank (EIB), moeten de lidstaten en de derde landen of de overzeese landen of gebieden (laatstbedoelde hierna 'gebieden' genoemd') die aan deze samenwerkingsprogramma's deelnemen, regels opstellen voor coördinatiemechanismen in die programma's.

(21)

Het verdient aanbeveling om derde landen of gebieden in het voorbereidingsproces van samenwerkingsprogramma’s bij de zaak te betrekken, wanneer zij de uitnodiging om aan deze programma's deel te nemen, hebben geaccepteerd. Hiertoe moeten in deze verordening speciale procedures worden vastgesteld. Als afwijking van de standaardprocedure moeten de lidstaten voor samenwerkingsprogramma's waarbij ultraperifere gebieden en derde landen of gebieden zijn betrokken, deze derde landen of gebieden raadplegen alvorens de programma's bij de Commissie in te dienen. Om de betrokkenheid van derde landen of gebieden bij samenwerkingsprogramma's effectiever en pragmatischer te maken, moet het mogelijk zijn de afspraken over de inhoud van de samenwerkingsprogramma's en de eventuele bijdrage van de derde landen of gebieden op te nemen in de formeel goedgekeurde notulen van de raadplegingsbijeenkomsten met die derde landen of gebieden of van de beraadslagingen van de regionale samenwerkingsorganisaties. Met betrekking tot de goedkeuringsprocedure van de operationele programma's moet de Commissie, met inachtneming van de beginselen van gedeeld beheer en vereenvoudiging, enkel de belangrijkste elementen van de samenwerkingsprogramma's goedkeuren, terwijl de overige elementen moeten worden goedgekeurd door de deelnemende lidstaat of lidstaten. Ter wille van de rechtszekerheid en de transparantie is het nodig ervoor te zorgen dat, in gevallen dat de deelnemende lidstaat of lidstaten een element van een samenwerkingsprogramma wijzigen dat niet aan de goedkeuring door de Commissie is onderworpen, de managementautoriteit voor dat programma de Commissie van het wijzigingsbesluit in kennis stelt binnen een maand vanaf de datum van dat wijzigingsbesluit.

(22)

In overeenstemming met de strategie van de Unie voor "slimme, duurzame en inclusieve groei" moeten de Europese structuur- en investeringsfondsen zorgen voor een meer geïntegreerde en inclusieve aanpak van lokale problemen. Om deze aanpak te versterken, moet de steun uit het EFRO in grensregio's worden gecoördineerd met steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) en moeten er waar nodig Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS'en) die zijn opgericht bij Verordening (EU) nr. 1302/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6), bij worden betrokken als lokale ontwikkeling een van hun doelstellingen is.

(23)

In het licht van de ervaring die in de programmeringsperiode 2007-2013 is opgedaan, moeten de voorwaarden voor de selectie van concrete acties worden verduidelijkt en versterkt om ervoor te zorgen dat alleen echt gezamenlijke concrete acties worden geselecteerd. Vanwege de speciale context en specifieke kenmerken van samenwerkingsprogramma's tussen ultraperifere gebieden en derde landen of gebieden, moeten er soepelere samenwerkingsvoorwaarden worden vastgesteld en aangepast wat de uitvoering van concrete acties uit hoofde van deze programma's betreft. Het begrip enige begunstigden moet worden gedefinieerd en het moet zulke begunstigden worden toegestaan zelf concrete samenwerkingsacties uit te voeren.

(24)

De verantwoordelijkheden van eerstverantwoordelijke begunstigden, bij wie de algehele verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een concrete actie berust, moeten worden gespecificeerd.

(25)

De eisen waaraan uitvoeringsverslagen moeten voldoen, moeten worden aangepast aan de samenwerkingscontext en moeten de programma-uitvoeringscyclus weerspiegelen. Met het oog op goed beheer moet het mogelijk zijn dat jaarlijkse evaluaties schriftelijk worden verricht.

(26)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1303/2013 moet de managementautoriteit waarborgen dat de samenwerkingsprogramma's op basis van het evaluatieplan worden geëvalueerd en een evaluatie bevatten van de doelgerichtheid, doelmatigheid en de impact van die programma's. Tijdens de programmeringsperiode moet er ten minste één keer geëvalueerd worden op welke wijze de steun een bijdrage heeft geleverd aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. Zulke evaluaties moeten informatie over alle voorgestelde wijzigingen tijdens de programmeringsperiode bevattend.

(27)

Er moeten in een bijlage bij deze verordening een aantal gemeenschappelijke outputindicatoren ter bevordering van de beoordeling van de voortgang bij de uitvoering van de programma's worden vastgesteld, die aan het specifieke karakter van samenwerkingsprogramma's zijn aangepast. Die indicatoren moeten worden aangevuld met programmaspecifieke resultaatindicatoren en, waar relevant, met programmaspecifieke outputindicatoren.

(28)

Vanwege de deelneming van meer dan één lidstaat en de daaruit voortvloeiende hogere administratiekosten, met name voor controles en vertalingen, moet het maximumbedrag van de uitgaven voor technische bijstand hoger zijn dan in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid". Ter compensatie van de hogere administratiekosten moeten de lidstaten worden aangespoord om waar mogelijk de administratieve lasten van de tenuitvoerlegging van gezamenlijke projecten te verminderen. Bovendien moeten samenwerkingsprogramma's met beperkte EFRO-steun een bepaald minimumbedrag voor technische bijstand ontvangen dat hoger kan zijn dan 6 %, om voldoende financiering voor effectieve activiteiten inzake technische bijstand te garanderen.

(29)

Vanwege de deelneming van meer dan één lidstaat is de in Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde algemene regel dat elke lidstaat zijn nationale subsidiabiliteitsregels voor uitgaven vaststelt, niet geschikt voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking". In het licht van de ervaring die in de programmeringsperiode 2007-2013 is opgedaan, moet een duidelijke hiërarchie van subsidiabiliteitsregels voor uitgaven worden vastgesteld, waarbij een krachtige impuls wordt gegeven in de richting van subsidiabiliteitsregels voor uitgaven vastgesteld op Unieniveau of voor een samenwerkingsprogramma in zijn geheel ter voorkoming van mogelijke contradicties of inconsistenties tussen de verschillende verordeningen dan wel tussen verordeningen en de nationale regelgeving. In het licht van de ervaring die in de programmeringsperiode 2007 - 2013 is opgedaan, moet de Commissie met name regels voor de subsidiabiliteit van uitgaven vaststellen voor kostencategorieën die in deze verordening zijn vastgesteld.

(30)

Aangezien het vaak voorkomt dat personeel uit meer dan één lidstaat betrokken is bij de uitvoering van concrete acties, en gezien het aantal concrete acties waarvoor de personeelskosten een significant element zijn, moet een vast bedrag aan personeelskosten worden gehanteerd gebaseerd op de andere directe kosten van concrete samenwerkingsacties, waardoor wordt vermeden dat voor het beheer van dergelijke concrete acties een individuele boekhouding moet worden gevoerd.

(31)

De regels inzake flexibiliteit betreffende de situering van concrete acties buiten het programmagebied moeten worden vereenvoudigd. Bovendien is het noodzakelijk door specifieke regelingen een doeltreffende grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking met naburige derde landen of gebieden van de Unie te steunen en te bevorderen, als dat nodig is om te garanderen dat de regio's van de lidstaten, op doeltreffende wijze in hun ontwikkeling worden bijgestaan. Bijgevolg dient, bij wijze van uitzondering en onder bepaalde voorwaarden, steun van het EFRO voor concrete acties buiten het Uniedeel van het programmagebied en op het grondgebied van naburige derde landen te worden toegestaan als die concrete acties in het belang zijn van de regio's van de Unie.

(32)

De lidstaten moeten worden aangemoedigd om de taken van de managementautoriteit toe te vertrouwen aan een EGTS, of een dergelijke groepering verantwoordelijk te stellen voor het beheer van het deel van een samenwerkingsprogramma dat betrekking heeft op het grondgebied dat door die EGTS wordt bestreken.

(33)

De managementautoriteit moet een gezamenlijk secretariaat instellen dat, onder meer, informatie aan de aanvragers van steun moet verstrekken, projectaanvragen moet behandelen en begunstigden bijstand moet verlenen bij de uitvoering van hun concrete acties.

(34)

De managementautoriteiten moeten verantwoordelijk zijn voor de in Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgelegde functies, met inbegrip van beheersverificaties om uniforme normen in het gehele programmagebied te garanderen. Als echter een EGTS als managementautoriteit wordt aangewezen, moeten dergelijke verificaties ten minste voor lidstaten en derde landen of gebieden waarvan er leden deelnemen aan de EGTS, door of onder verantwoordelijkheid van de managementautoriteit worden verricht en mogen controleurs alleen worden ingezet in de resterende lidstaten en derde landen of gebieden. Zelfs indien geen EGTS is aangewezen, moet de managementautoriteit door de deelnemende lidstaten worden gemachtigd in het gehele programmagebied verificaties te verrichten.

(35)

De certificeringsautoriteiten moeten verantwoordelijk zijn voor de in Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgelegde functies van de certificeringsautoriteit. De lidstaat moet de managementautoriteit kunnen aanwijzen om ook de functies van de certificeringsautoriteit uit te oefenen.

(36)

Eén enkele auditautoriteit moet verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de functies van de auditautoriteit zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1303/2013, om uniforme normen in het gehele programmagebied te garanderen. Als dit niet mogelijk is, moet een groep auditors de auditautoriteit van het programma bijstaan.

(37)

Om de economische, sociale en territoriale samenhang van de Unie te versterken en de effectiviteit van haar cohesiebeleid te vergroten, moeten derde landen door een bijdrage van IPA- en ENI-middelen kunnen deelnemen aan transnationale en interregionale samenwerkingsprogramma's. Concrete acties die in het kader van dergelijke programma's medegefinancierd worden, moeten echter doelstellingen van het cohesiebeleid blijven nastreven, zelfs als zij geheel of gedeeltelijk buiten het grondgebied van de Unie worden uitgevoerd. In dit verband blijft het bijdragen tot de doelstellingen van het externe optreden van de Unie louter bijkomstig, aangezien het zwaartepunt van samenwerkingsprogramma's bepaald dient te worden door de thematische doelstellingen en investeringsprioriteiten van het cohesiebeleid. Met het oog op een doeltreffende deelname van derde landen aan samenwerkingsprogramma's, die overeenkomstig het beginsel van gedeeld beheer worden beheerd, moeten er voorwaarden voor de uitvoering van de programma's worden vastgesteld in de samenwerkingsprogramma's zelf en tevens, waar nodig, in financieringsovereenkomsten die worden gesloten tussen de Commissie, de regering van elk derde land en de lidstaat waarin de managementautoriteit van het desbetreffende samenwerkingsprogramma gevestigd is. De voorwaarden voor de programma-uitvoering moeten consistent zijn met het geldende recht van de Unie en, waar relevant, met de bepalingen van het nationale recht van deelnemende lidstaten met betrekking tot de toepassing ervan.

(38)

Met betrekking tot de terugvordering wegens onregelmatigheden moet een duidelijke keten van financiële aansprakelijkheid worden vastgesteld van de begunstigden naar de eerstverantwoordelijke begunstigde naar de managementautoriteit naar de Commissie. Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid van aansprakelijkheid van lidstaten indien terugvordering niet mogelijk is.

(39)

In het licht van de ervaring die in de programmeringsperiode 2007-2013 is opgedaan, moet worden voorzien in een uitdrukkelijke afwijking voor de omrekening van uitgaven die in een andere valuta dan de euro zijn gedaan, door de maandelijkse omrekeningskoers toe te passen van de dag die zo dicht mogelijk bij het tijdstip van de uitgaven ligt, of in de maand waarin de uitgaven ter verificatie zijn ingediend dan wel in de maand waarin de uitgaven zijn gemeld aan de eerstverantwoordelijke begunstigde. Financieringsplannen, verslagen en rekeningen betreffende gezamenlijke concrete samenwerkingsacties mogen alleen in euro bij het gezamenlijke secretariaat, de programma-autoriteiten en het toezichtcomité worden ingediend. De juistheid van de omrekening moet worden geverifieerd.

(40)

Teneinde specifieke regels voor de wijziging van gemeenschappelijke outputindicatoren en voor de subsidiabiliteit van uitgaven vast te stellen, moet de bevoegdheid om handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot de wijziging van de lijst van gemeenschappelijke outputindicatoren vastgelegd in de bijlage bij deze verordening en met betrekking tot specifieke regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma's. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, ook op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie ervoor te zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op passende wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(41)

Teneinde te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend met betrekking tot de lijsten van grensoverschrijdende gebieden en transnationale gebieden, een lijst van alle samenwerkingsprogramma's en het totale bedrag van de EFRO-steun voor elk samenwerkingsprogramma, de nomenclatuur betreffende categorieën van steunmaatregelen, en de modellen voor samenwerkingsprogramma's en uitvoeringsverslagen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(42)

Aan de Commissie dienen uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend, zodat zij besluiten kan vaststellen ter goedkeuring van bepaalde onderdelen van de samenwerkingsprogramma's en daaropvolgende wijzigingen van die onderdelen.

(43)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de voortzetting of wijziging van steunverlening die door de Commissie is goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad (8) of andere wetgeving die op 31 december 2013 van toepassing is. Die verordening en die andere toepasselijke wetgeving moeten bijgevolg na 31 december 2013 van toepassing blijven op die steunverlening of op de betreffende concrete acties tot de afsluiting daarvan. Steunaanvragen die ingediend of goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1080/2006 moeten geldig blijven.

(44)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de versterking van economische, sociale en territoriale cohesie door het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie, onvoldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang van de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's, de achterstand van de minst begunstigde regio's en de beperkte financiële middelen van de lidstaten en regio's, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(45)

Om een onmiddellijke toepassing van de in deze verordening vastgestelde maatregelen mogelijk te maken, dient deze verordening in werking te treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening wordt het toepassingsgebied van het EFRO met betrekking tot de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" omschreven en worden specifieke bepalingen betreffende die doelstelling vastgesteld.

2.   Bij deze verordening worden voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" de prioritaire doelstellingen en de organisatie van het EFRO, de criteria waaraan de lidstaten en regio's moeten voldoen om voor steun uit het EFRO in aanmerking te komen, de voor steun uit het EFRO beschikbare financiële middelen en de criteria voor de toewijzing ervan vastgesteld.

Deze verordening bevat tevens de nodige bepalingen om te zorgen voor de effectieve tenuitvoerlegging, monitoring, het financiële beheer en de financiële controle van de operationele programma's in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" ("samenwerkingsprogramma's"), ook als derde landen aan dergelijke samenwerkingsprogramma's deelnemen.

3.   Verordening (EU) nr. 1303/2013 en hoofdstuk I van Verordening (EU) nr. 1301/2013 zijn van toepassing op de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" en op de daaronder vallende samenwerkingsprogramma's, behalve indien in deze verordening specifiek anders is bepaald of indien die bepalingen alleen op de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" van toepassing kunnen zijn.

Artikel 2

Componenten van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking"

In het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" verleent het EFRO steun voor de volgende componenten:

1)

grensoverschrijdende samenwerking tussen aan elkaar grenzende regio's ter bevordering van de geïntegreerde regionale ontwikkeling tussen naburige aan land- en zeegrenzen gelegen regio's in twee of meer lidstaten of tussen naburige grensregio's in ten minste één lidstaat en één derde land aan de buitengrenzen van de Unie, met uitzondering van die welke onder programma's in het kader van de externe financieringsinstrumenten van de Unie vallen;

2)

transnationale samenwerking over grotere transnationale gebieden waarbij nationale, regionale en lokale partners worden betrokken en die ook maritieme grensoverschrijdende samenwerking omvat in gevallen die niet onder grensoverschrijdende samenwerking vallen, met het doel een hogere mate van territoriale integratie van die gebieden tot stand te brengen;

3)

interregionale samenwerking om de effectiviteit van het cohesiebeleid te versterken door het bevorderen van:

a)

de uitwisseling van ervaring met een nadruk op thematische doelstellingen tussen partners in de gehele Unie, mede in verband met de ontwikkeling van regio's als bedoeld in artikel 174 VWEU met de nadruk op de aanwijzing en verspreiding van goede werkmethoden teneinde deze vooral over te dragen naar operationele programma's in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid", maar ook, waar relevant, naar samenwerkingsprogramma's;

b)

de uitwisseling van ervaring betreffende de aanwijzing, overdracht en verspreiding van goede werkmethoden met betrekking tot duurzame stadsontwikkeling, inclusief koppelingen tussen stedelijke en plattelandsgebieden;

c)

de uitwisseling van ervaring betreffende de aanwijzing, overdracht en verspreiding van goede werkmethoden en innovatieve benaderingen ten aanzien van de uitvoering van samenwerkingsprogramma's en acties ten aanzien van het gebruik van EGTS'en;

d)

de analyse van ontwikkelingstrends met betrekking tot de doelstellingen "territoriale samenhang", met inbegrip van de territoriale aspecten van de economische en sociale samenhang, en "harmonieuze ontwikkeling van het grondgebied van de Unie" door middel van studies, de verzameling van gegevens en andere maatregelen.

Artikel 3

Geografische reikwijdte

1.   Voor grensoverschrijdende samenwerking zijn de te steunen regio's de regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie aan alle interne en externe landgrenzen, met uitzondering van die welke onder programma's in het kader van de externe financieringsinstrumenten van de Unie vallen, en alle aan zeegrenzen gelegen regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie die maximaal 150 km van elkaar verwijderd zijn, behoudens eventuele aanpassingen die nodig zijn om te zorgen voor de samenhang en continuïteit van gebieden van samenwerkingsprogramma's die voor de programmeringsperiode 2007-2013 zijn vastgesteld.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast met de lijst van grensoverschrijdende gebieden die steun kunnen ontvangen, ingedeeld naar samenwerkingsprogramma. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 150, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

In die lijst worden ook de regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie vermeld die in aanmerking zijn genomen voor de EFRO-toewijzing voor grensoverschrijdende samenwerking aan alle binnengrenzen, en aan al die buitengrenzen die onder de externe financieringsinstrumenten van de Unie vallen, zoals het ENI krachtens de ENI-wetgevingshandeling en het IPA II krachtens de IPA II-wetgevingshandeling.

Bij de indiening van ontwerpprogramma's voor grensoverschrijdende samenwerking kunnen de lidstaten er, in naar behoren gemotiveerde gevallen en met het oog op het waarborgen van de samenhang van grensoverschrijdende gebieden, om verzoeken dat andere regio's van NUTS-niveau 3 dan deze die zijn opgenomen in het in de tweede alinea bedoelde besluit, worden toegevoegd aan een gegeven gebied voor grensoverschrijdende samenwerking.

Met het oog op het bevorderen van de grensoverschrijdende samenwerking aan zeegrenzen in ultraperifere regio's, en onverminderd het bepaalde in de eerste alinea, kan de Commissie, op verzoek van de betrokken lidstaat of lidstaten, in het besluit bedoeld in de tweede alinea aan zeegrenzen gelegen regio's van NUTS-niveau 3 in ultraperifere gebieden die maximaal 150 km van elkaar verwijderd zijn, als grensoverschrijdende gebieden aanmerken die steun kunnen ontvangen uit de corresponderende allocaties van deze lidstaten.

2.   Onverminderd artikel 20, leden 2 en 3, kunnen programma's voor grensoverschrijdende samenwerking regio's in Noorwegen en Zwitserland omvatten, alsook Liechtenstein, Andorra, Monaco, San Marino en in aan ultraperifere gebieden grenzende derde landen of gebieden, die alle gelijkwaardig zijn aan regio's van NUTS-niveau 3.

3.   Voor transnationale samenwerking stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast met de lijst van transnationale gebieden die steun zullen ontvangen. De gebieden zijn ingedeeld naar samenwerkingsprogramma en omvatten regio's van NUTS-niveau 2. Daarbij wordt gezorgd voor de continuïteit van deze samenwerking in grotere coherente gebieden op basis van vroegere programma's, waar van toepassing rekening houdend met macroregionale en zeebekkenstrategieën. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 150, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Bij de indiening van ontwerpprogramma's voor transnationale samenwerking kunnen de lidstaten erom verzoeken dat nog meer regio's van NUTS-niveau 2 die grenzen aan de regio's die zijn opgenomen in het in de eerste alinea bedoelde besluit, worden toegevoegd aan een gegeven gebied voor transnationale samenwerking. De lidstaten geven daarbij de redenen voor dat verzoek op.

4.   Onverminderd artikel 20, leden 2 en 3, kunnen programma's voor transnationale samenwerking regio's in beide van de volgende derde landen of gebieden omvatten:

a)

de in lid 2 van dit artikel genoemde of bedoelde derde landen of gebieden;

b)

Faeröer en Groenland.

Onverminderd artikel 20, leden 2 en 3, kunnen programma's voor transnationale samenwerking ook regio's in derde landen omvatten die onder de externe financieringsinstrumenten van de Unie vallen, zoals het ENI krachtens de ENI-wetgevingshandeling, met inbegrip van de desbetreffende regio's van de Russische Federatie, en het IPA II krachtens de IPA II-wetgevingshandeling. Er zullen jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de steun van het ENI en het IPA II voor deze programma's beschikbaar worden gesteld, mits de programma's in toereikende mate beantwoorden aan de relevante doelstellingen van externe samenwerking.

Zulke regio’s zijn gelijkwaardig aan regio’s van NUTS-niveau 2.

5.   Voor interregionale samenwerking bestrijkt de steun uit het EFRO het gehele grondgebied van de Unie.

Onverminderd artikel 20, leden 2 en 3, kunnen programma's voor interregionale samenwerking het geheel of een deel van de in lid 4, eerste alinea, onder a) en b), van dit artikel bedoelde landen of gebieden omvatten.

6.   Ter informatie worden regio's van de in de leden 2 en 4 bedoelde derde landen of gebieden vermeld in de in de leden 1 en 3 bedoelde lijsten.

7.   Met het oog op het vergroten van de efficiëntie van de programma-uitvoering, kunnen ultraperifere regio's, in naar behoren gemotiveerde gevallen, de EFRO-bedragen die voor grensoverschrijdende en transnationale samenwerking zijn toegewezen, binnen één enkel programma voor territoriale samenwerking combineren, met inbegrip van de aanvullende toewijzing waarin artikel 4, lid 2, voorziet, en mits zij voldoen aan de geldende regels voor elk van die toewijzingen.

Artikel 4

Middelen voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking"

1.   De middelen voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" bedragen 2,75 % van de totale middelen die beschikbaar zijn voor vastleggingen uit het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds voor de programmeringsperiode 2014-2020 en die vermeld zijn in artikel 91, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 (d.w.z. in totaal 8 948 259 330 EUR) en worden toegewezen als volgt:

a)

74,05 % (d.i. in totaal 6 626 631 760 EUR voor grensoverschrijdende samenwerking;

b)

20,36 % (d.i. in totaal 1 821 627 570 EUR) voor transnationale samenwerking;

c)

5,59 % (d.i. in totaal 500 000 000 EUR) voor interregionale samenwerking.

2.   Aan de ultraperifere gebieden wordt voor programma's uit hoofde van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" niet minder dan 150 % van de EFRO-steun toegewezen, die zij in de programmeringsperiode 2007-2013 ontvingen voor samenwerkingsprogramma's. Bovendien wordt een bedrag van 50 000 000 EUR uit de toewijzing voor interregionale samenwerking bestemd voor samenwerking waaraan de ultraperifere regio's deelnemen. Wat thematische concentratie betreft, is artikel 6, lid 1, van toepassing op deze aanvullende toewijzing.

3.   De Commissie stelt elke lidstaat op de hoogte van zijn aandeel, opgesplitst per jaar, in de totale bedragen voor grensoverschrijdende en transnationale samenwerking als bedoeld in lid 1, onder a) en b). De bevolking in de in artikel 3, lid 1, tweede alinea, en artikel 3, lid 3, eerste alinea, bedoelde gebieden wordt gebruikt als criterium voor de verdeling per lidstaat.

Op basis van de volgens de eerste alinea meegedeelde bedragen deelt elke lidstaat de Commissie mee of en hoe hij gebruik heeft gemaakt van de overschrijvingsmogelijkheid bepaald in artikel 5, en vermeldt hij daarbij de daaruit resulterende verdeling van de middelen over de grensoverschrijdende en transnationale programma's waaraan de lidstaat deelneemt. Op basis van de informatie die zij van de lidstaten heeft ontvangen, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast waarin een lijst van alle samenwerkingsprogramma's is opgenomen en waarin het totaalbedrag van de totale EFRO-steun voor elk programma is aangegeven. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 150, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

4.   De bijdrage uit het EFRO voor grensoverschrijdende en zeebekkenprogramma's in het kader van het ENI en voor grensoverschrijdende programma's in het kader van het IPA II wordt door de Commissie en de betrokken lidstaten vastgesteld. De EFRO-bijdrage die voor elke lidstaat wordt vastgesteld, wordt vervolgens niet over de betrokken lidstaten herschikt.

5.   Er wordt steun uit het EFRO voor individuele grensoverschrijdend programma's en zeebekkenprogramma's in het kader van het ENI en grensoverschrijdende programma's in het kader van het IPA II verleend op voorwaarde dat het ENI en het IPA II ten minste gelijkwaardige bedragen verstrekken. Voor deze gelijkwaardigheid geldt een maximumbedrag dat is vastgesteld in de ENI-wetgevingshandeling of in de IPA II-wetgevingshandeling.

6.   De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de steun uit het EFRO voor grensoverschrijdend programma's en zeebekkenprogramma's in het kader van het ENI en grensoverschrijdend programma's in het kader van het IPA II, worden bij het opstellen van de begroting voor 2014 in de desbetreffende begrotingsonderdelen van die instrumenten opgenomen.

7.   In 2015 en 2016 wordt de jaarlijkse bijdrage uit het EFRO voor de programma's in het kader van het ENI en het IPA waarvoor uiterlijk op 30 juni geen programma bij de Commissie is ingediend onder de grensoverschrijdende en zeebekkenprogramma's in het kader van het ENI, en onder de grensoverschrijdend programma's in het kader van het IPA II, en die niet opnieuw is toegewezen aan een ander programma dat is ingediend in dezelfde categorie externe samenwerkingsprogramma's, toegewezen aan de onder lid 1, onder a), vallende interne programma's voor grensoverschrijdende samenwerking waaraan de betrokken lidstaatlidstaten deelneemt/deelnemen.

Als er uiterlijk op 30 juni 2017 nog steeds grensoverschrijdende en zeebekkenprogramma's in het kader van het ENI en grensoverschrijdend programma's in het kader van het IPA II zijn die niet bij de Commissie zijn ingediend, wordt de volledige in lid 4 vermelde bijdrage uit het EFRO aan die programma's voor de resterende jaren tot en met 2020, voor zover die niet is hertoegewezen aan een ander, in het kader van dezelfde categorie van programma's voor externe samenwerking vastgesteld programma, toegewezen aan de onder lid 1, onder a), vallende interne programma's voor grensoverschrijdende samenwerking waaraan de betrokken lidstaat of lidstaten deelneemt/deelnemen.

8.   In lid 4 bedoelde grensoverschrijdende en zeebekkenprogramma's die door de Commissie zijn vastgesteld, worden beëindigd, dan wel wordt de toewijzing aan de programma's in overeenstemming met de van toepassing zijnde regels en procedures gereduceerd, in het bijzonder als:

a)

geen van de onder het programma vallende partnerlanden de desbetreffende financieringsovereenkomst heeft ondertekend binnen de overeenkomstig de ENI-wetgevingshandeling of de IPA II-wetgevingshandeling vastgestelde termijn; of

b)

het programma niet kan worden uitgevoerd als gepland omdat zich tussen de deelnemende landen problemen hebben voorgedaan.

In dat geval wordt de in lid 4 vermelde bijdrage uit het EFRO die overeenstemt met nog niet vastgelegde jaartranches, of jaartranches die zijn vastgelegd en die gedurende hetzelfde begrotingsjaar geheel of ten dele zijn vrijgemaakt, voor zover die niet zijn hertoegewezen aan een ander, in het kader van dezelfde categorie van programma's voor externe samenwerking ingediend programma, op verzoek van de betrokken lidstaat of lidstaten toegewezen aan de onder lid 1, onder a), vallende interne programma's voor grensoverschrijdende samenwerking waaraan die lidstaat/lidstaten deelneemt/ deelnemen.

9.   De Commissie verstrekt aan het comité dat is opgericht op grond van artikel 150, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 op jaarbasis een samenvatting van de financiële tenuitvoerlegging van grensoverschrijdende en zeebekkenprogramma's in het kader van het ENI en van grensoverschrijdende programma's in het kader van het IPA II waaraan het EFRO in overeenstemming met dit artikel bijdraagt.

Artikel 5

Mogelijkheid tot overdracht

Elke lidstaat kan tot 15 % van zijn financiële toewijzing voor een elk van de in artikel 4, lid 1, onder a) en b), genoemde componenten overdragen van een van deze componenten naar de andere component.

HOOFDSTUK II

Thematische concentratie en investeringsprioriteiten

Artikel 6

Thematische concentratie

1.   Ten minste 80 % van de EFRO-toewijzing aan elk programma voor grensoverschrijdende en transnationale samenwerking wordt geconcentreerd op maximaal vier van de in artikel 9, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven thematische doelstellingen.

2.   Alle thematische doelstellingen beschreven in artikel 9, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 kunnen worden geselecteerd voor interregionale samenwerking bedoeld in artikel 2, punt 3, onder a), van deze verordening.

Artikel 7

Investeringsprioriteiten

1.   Binnen zijn toepassingsgebied als neergelegd in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1301/2013 levert het EFRO een bijdrage aan de thematische doelstellingen als beschreven in artikel 9, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 middels gezamenlijke acties in het kader van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerkingsprogramma's. Als aanvulling op de investeringsprioriteiten als beschreven in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1301/2013 kan het EFRO eveneens de volgende investeringsprioriteiten steunen binnen de thematische doelstellingen zoals die voor elke component van de Europese territoriale samenwerking zijn aangewezen:

a)

in het kader van grensoverschrijdende samenwerking:

i)

bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit door: integratie van grensoverschrijdende arbeidsmarkten, met inbegrip van grensoverschrijdende mobiliteit, gezamenlijke lokale werkgelegenheidsinitiatieven, informatie- en adviesdiensten en gezamenlijke opleiding;

ii)

bevordering van sociale insluiting, bestrijding van armoede en discriminatie door: bevordering van gendergelijkheid, gelijke kansen en de integratie van gemeenschappen over de grenzen heen;

iii)

investeringen in onderwijs, opleiding en beroepsopleiding voor vaardigheden en een leven lang leren door: ontwikkeling en uitvoering van gezamenlijke regelingen voor onderwijs, beroepsopleiding en opleiding;

iv)

vergroting van de institutionele capaciteit van openbare besturen en belanghebbenden en een doelmatig openbaar bestuur door: bevordering van juridische en administratieve samenwerking en samenwerking tussen burgers en instellingen;

b)

in het kader van transnationale samenwerking: vergroting van de institutionele capaciteit van openbare besturen en belanghebbenden en een doelmatig openbaar bestuur door: ontwikkeling en uitvoering van macroregionale en zeebekkenstrategieën;

c)

in het kader van de interregionale samenwerking: vergroting van de institutionele capaciteit van openbare besturen en belanghebbenden en een doelmatig openbaar bestuur door:

i)

verspreiding van goede werkmethoden en expertise en het in praktijk brengen van de resultaten van de uitwisseling van ervaringen over duurzame stadsontwikkeling, inclusief koppelingen tussen stedelijke en plattelandsgebieden krachtens artikel 2, punt 3, onder b).

ii)

bevordering van de uitwisseling van ervaringen teneinde de effectiviteit van territoriale samenwerkingsprogramma's en acties en het gebruik van EGTS'en te verbeteren krachtens artikel 2, punt 3, onder c);

iii)

versterking van het beschikbare bewijsmateriaal teneinde de effectiviteit van het cohesiebeleid en de verwezenlijking van de thematische doelstellingen te verbeteren door de analyse van ontwikkelingstrends krachtens artikel 2, punt 3, onder d);

2.   In geval van het grensoverschrijdende PEACE-programma en in het kader van de thematische doelstelling "bevordering van sociale insluiting en bestrijding van armoede en discriminatie", levert het EFRO ook een bijdrage aan het bevorderen van de sociale en economische stabiliteit in de betrokken regio's, met name door maatregelen die de samenhang tussen gemeenschappen verbeteren.

HOOFDSTUK III

Programmering

Artikel 8

Inhoud, goedkeuring en wijziging van samenwerkingsprogramma's

1.   Een samenwerkingsprogramma bestaat uit prioritaire assen. Een prioritaire as komt onverminderd artikel 59 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 overeen met een thematische doelstelling en omvat een of meer investeringsprioriteiten van die thematische doelstelling overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van deze verordening. Waar van toepassing, en met het oog op het vergroten van de impact en de effectiviteit ervan door een thematisch samenhangende, geïntegreerde aanpak en teneinde de doelstellingen van de strategie van de Unie voor een slimme, duurzame en inclusieve groei te realiseren, kan een prioritaire as in naar behoren gemotiveerde gevallen een of meer aanvullende investeringsprioriteiten van verschillende thematische doelstellingen omvatten om een maximale bijdrage aan die prioritaire as te leveren.

2.   Een samenwerkingsprogramma levert een bijdrage aan de strategie van de Unie voor een slimme, duurzame en inclusieve groei en aan het realiseren van economische, sociale en territoriale samenhang. In een dergelijk programma wordt het volgende vastgesteld:

a)

een motivering van de keuze van thematische doelstellingen, overeenkomstige investeringsprioriteiten en financiële toewijzingen, in het licht van het gemeenschappelijke strategische kader vastgelegd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1303/2013 op basis van een analyse van de behoeften in het kader van het programmagebied als geheel en de strategie waarvoor is gekozen om in die noden te voorzien, waarbij indien nodig ontbrekende schakels in de grensoverschrijdende infrastructuur worden aangepakt, rekening houdend met de resultaten van de ex-ante-evaluatie die verricht wordt overeenkomstig artikel 55 van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

b)

voor elke prioritaire as met uitzondering van technische bijstand:

i)

de investeringsprioriteiten en de overeenkomstige specifieke doelstellingen;

ii)

teneinde de resultaatgerichtheid van de programmering te verbeteren, de verwachte resultaten voor de specifieke doelstellingen en de overeenkomstige resultaatindicatoren met vermelding van een uitgangswaarde en een streefwaarde, zo nodig gekwantificeerd, overeenkomstig artikel 15;

iii)

een beschrijving van het soort en voorbeelden van de te ondersteunen maatregelen voor elke investeringsprioriteit, evenals hun verwachte bijdrage aan de specifieke doelstellingen als bedoeld in punt i), met vermelding van de uitgangspunten voor de keuze van concrete acties en, in voorkomend geval, de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke gebieden, soorten begunstigden, het geplande gebruik van financieringsinstrumenten en grote projecten;

iv)

overeenkomstig artikel 16 de gemeenschappelijke en specifieke outputindicatoren, met inbegrip van de gekwantificeerde streefwaarde, die naar verwachting een bijdrage aan de resultaten van elke investeringsprioriteit leveren;

v)

vaststelling van de uitvoeringsstappen en van de financiële en outputindicatoren, en in voorkomend geval de resultaatindicatoren, die moeten worden gebruikt als mijlpalen en streefdoelen voor het prestatiekader overeenkomstig artikel 21, lid 1, van en bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1303/2013;

vi)

waar van toepassing, een samenvatting van het geplande gebruik van de technische bijstand, zo nodig met inbegrip van maatregelen om de administratieve capaciteit te versterken van de autoriteiten die betrokken zijn bij het beheer van en de controle op de programma's en begunstigden en, zo nodig, maatregelen voor het vergroten van de administratieve capaciteit van relevante partners met het oog op hun deelneming aan de uitvoering van de programma's;

vii)

de overeenkomstige categorieën steunverlening op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur en een indicatieve verdeling van de geprogrammeerde middelen;

c)

voor elke prioritaire as met betrekking tot technische bijstand:

i)

specifieke doelstellingen;

ii)

de verwachte resultaten voor elke specifieke doelstelling en, indien dit gezien de inhoud van de acties objectief gerechtvaardigd is, de overeenkomstige resultaatindicatoren met een uitgangswaarde en streefwaarde overeenkomstig artikel 16;

iii)

een beschrijving van te ondersteunen acties en de verwachte bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de onder i) bedoelde specifieke doelstellingen;

iv)

de outputindicatoren die naar verwachting aan de resultaten bijdragen;

v)

de overeenkomstige categorieën steunmaatregelen op basis van een nomenclatuur die door de Commissie is vastgesteld, en een indicatieve verdeling van de geprogrammeerde middelen.

(a) Punt ii) is niet van toepassing indien de bijdrage van de Unie aan de prioritaire as of assen voor de technische bijstand voor een samenwerkingsprogramma niet hoger is dan 15 000 000 EUR;

d)

een financieringsplan dat de volgende tabellen bevat (zonder opsplitsing per deelnemende lidstaat):

i)

een tabel waarin het voor de steun uit het EFRO beoogde bedrag van het totale financiële krediet overeenkomstig de regels voor de medefinancieringspercentages als neergelegd in de artikelen 60, 120 en 121 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 per jaar is gespecificeerd;

ii)

een tabel waarin het bedrag van het totale financiële krediet van de steun uit het EFRO en de nationale medefinanciering voor de hele programmeringsperiode, voor het samenwerkingsprogramma en voor elke prioritaire as, is aangegeven. Voor prioritaire assen die investeringsprioriteiten van verschillende thematische doelstellingen combineren, vermeldt de tabel het bedrag van de totale financiële toewijzing en van de nationale medefinanciering voor elk van de betreffende thematische doelstellingen. Indien de nationale medefinanciering uit publieke en private medefinanciering bestaat, bevat de tabel een indicatieve uitsplitsing van de publieke en de private component. Ter informatie moeten ook alle bijdragen van derde landen die aan het programma deelnemen en de voorgenomen deelname van het EIB worden vermeld;

e)

een lijst van grote projecten waarvoor de uitvoering tijdens de programmeringsperiode is voorzien;

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de onder b), punt vii), en onder c), punt v), van de eerste alinea bedoelde nomenclatuur. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 150, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   Een samenwerkingsprogramma beschrijft, rekening houdend met de inhoud en doelstellingen ervan, de geïntegreerde aanpak van territoriale ontwikkeling, inclusief met betrekking tot regio's en gebieden als bedoeld in artikel 174, lid 3, VWEU, met inachtneming van de partnerschapsovereenkomsten van de deelnemende lidstaten, en geeft aan hoe dat samenwerkingsprogramma een bijdrage levert aan de realisatie van de doelstellingen en verwachte resultaten ervan met, waar van toepassing, een beschrijving van de volgende aspecten;

a)

de aanpak ten aanzien van het gebruik van instrumenten voor een vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling en de beginselen voor het aanwijzen van de gebieden waar dit zal plaatsvinden;

b)

de beginselen voor het aanwijzen van stedelijke gebieden waar geïntegreerde acties voor duurzame stadsontwikkeling moeten worden uitgevoerd en de indicatieve jaarlijkse toewijzing van EFRO-steun voor deze acties;

c)

de aanpak ten aanzien van het gebruik van het instrument voor geïntegreerde territoriale investering bedoeld in artikel 11, in gevallen die niet vallen onder b), evenals hun indicatieve financiële toewijzing vanuit elke prioritaire as;

d)

indien lidstaten en regio's aan macroregionale strategieën en zeebekkenstrategieën deelnemen, de bijdrage van de geplande steunmaatregelen in het kader van het samenwerkingsprogramma aan die strategieën, rekening houdend met de behoeften van het programmagebied zoals in kaart gebracht door de relevante lidstaten en met, waar van toepassing, de strategisch belangrijke projecten zoals die in die strategieën zijn vastgesteld.

4.   Het samenwerkingsprogramma beschrijft ook:

a)

de uitvoeringsbepalingen die:

i)

melding maken van de managementautoriteit, de certificeringsautoriteit, waar van toepassing, en de auditautoriteit;

ii)

melding maken van de instantie of instanties die zijn aangewezen om controletaken uit te voeren;

iii)

melding maken van de instantie of instanties die zijn aangewezen om audittaken uit te voeren;

iv)

de procedure voor het instellen van het gezamenlijke secretariaat vastleggen;

v)

de beheers- en controleregelingen beknopte beschrijven;

vi)

de verdeling vastleggen van de aansprakelijkheden onder de deelnemende lidstaten in het geval van financiële correcties die door de managementautoriteit of de Commissie worden opgelegd.

b)

de instantie waaraan de Commissie de betalingen verricht;

c)

de maatregelen die zijn genomen om de partners als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 te betrekken bij het opstellen van het samenwerkingsprogramma, en de rol van deze partners bij het opstellen en de uitvoering van het samenwerkingsprogramma, met inbegrip van hun betrokkenheid bij het toezichtcomité.

5.   In het samenwerkingsprogramma worden ook de navolgende aspecten opgenomen met inachtneming van de inhoud van de partnerschapsovereenkomst en rekening houdend met het institutioneel en juridisch kader van de lidstaten:

a)

de mechanismen die zorgen voor een effectieve coördinatie tussen het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds, het ELFPO en het EFMZV en andere uniale en nationale financieringsinstrumenten, met inbegrip van de coördinatie tussen en eventuele combinatie met de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility) uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9), het ENI, het EOF, en het IPA II, alsook met de EIB, waarbij rekening wordt gehouden met de bepalingen als neergelegd in bijlage I bij Verordening (EU) nr.1303/2013, in situaties waarin lidstaten en derde landen of gebieden deelnemen aan samenwerkingsprogramma's met gebruik van EFRO-kredieten voor ultraperifere regio's en middelen van het EOF, coördinatiemechanismen op een adequaat niveau om een effectieve coördinatie te bevorderen van het gebruik van de die kredieten en middelen;

b)

een samenvatting van de beoordeling van de administratieve lasten voor de begunstigden en waar nodig van de geplande acties om die lasten te verminderen, met een tijdsindicatie voor die acties.

6.   De in lid 2, eerste alinea, onder a) en onder b), punten i) tot vii), lid 3 en lid 5, onder a), vereiste informatie wordt aangepast aan het specifieke karakter van samenwerkingsprogramma's uit hoofde van artikel 2, punt 3, onder b), c) en d). De in lid 2, eerste alinea, onder e), en lid 5, onder b), vereiste informatie wordt niet opgenomen in samenwerkingsprogramma's uit hoofde van artikel 2, punt 3, onder c) en d).

7.   Elk samenwerkingsprogramma bevat waar van toepassing en rekening houdend met de naar behoren gemotiveerde beoordeling van de betrokken lidstaten van de relevantie ervan voor de inhoud en doelstellingen van het programma, een beschrijving van:

a)

de specifieke maatregelen om bij de selectie van concrete acties rekening te houden met milieubeschermingseisen, efficiënt gebruik van hulpbronnen, matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, rampenbestendigheid en risicopreventie en risicobeheer;

b)

de specifieke maatregelen om bij de voorbereiding, het ontwerp en de uitvoering van het samenwerkingsprogramma gelijke kansen te bevorderen en discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te voorkomen, met name in verband met de toegang tot financiering, daarbij rekening houdend met de behoeften van de verschillende doelgroepen die het risico lopen aldus te worden gediscrimineerd, en met name de eis om de toegankelijkheid voor personen met een handicap te waarborgen;

c)

de bijdrage van het samenwerkingsprogramma aan de bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen en in voorkomend geval de regelingen om de integratie van het genderperspectief in het programma en in concrete acties te waarborgen.

Punten a) en b) van de eerste alinea zijn niet van toepassing op samenwerkingsprogramma's uit hoofde van artikel 2, punt 3, onder b), c) en d).

8.   Samenwerkingsprogramma's uit hoofde van artikel 2, punt 3, onder c) en d), definiëren de begunstigde of begunstigden van het samenwerkingsprogramma en kunnen de toekenningsprocedure specificeren.

9.   De deelnemende lidstaten en, wanneer zij de uitnodiging tot deelname aan het samenwerkingsprogramma hebben geaccepteerd, derde landen of gebieden bevestigen schriftelijk hun instemming met de inhoud van een samenwerkingsprogramma voordat het bij de Commissie wordt ingediend. Deze instemming omvat ook een verbintenis van alle deelnemende lidstaten en waar van toepassing, van derde landen of gebieden om de nodige medefinanciering voor de uitvoering van het samenwerkingsprogramma te verstrekken evenals, waar van toepassing, de toezegging voor een financiële bijdrage van de betreffende derde landen of gebieden.

In afwijking van de eerste alinea, worden voor samenwerkingsprogramma’s waarbij ultraperifere gebieden en derde landen of gebieden betrokken zijn, de respectieve derde landen of gebieden door de betrokken lidstaten geraadpleegd voordat de samenwerkingsprogramma’s bij de Commissie worden ingediend. In dit geval mag de instemming met de inhoud van de samenwerkingsprogramma's en de eventuele bijdrage van de derde landen of gebieden ook worden vastgelegd in de formeel goedgekeurde notulen van de overlegvergaderingen met de derde landen of gebieden of van de beraadslagingen van de regionale samenwerkingsorganisaties.

10.   De deelnemende lidstaten en, wanneer zij de uitnodiging tot deelname aan het samenwerkingsprogramma hebben geaccepteerd, derde landen of gebieden stellen de samenwerkingsprogramma's op overeenkomstig het door de Commissie vastgestelde model.

11.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het model bedoeld in lid 10 vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 150, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

12.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast waarin alle elementen, met inbegrip van toekomstige wijzigingen, worden goedgekeurd die onder dit artikel vallen, met uitzondering van de elementen waarop lid 2, onder b), punt vii), lid 2, onder c), punt v), lid 2, onder e), lid 4, onder a), punt i), lid 4, onder c), en de leden 5 en 7 van dit artikel van toepassing zijn, welke elementen tot de verantwoordelijkheid van de deelnemende lidstaten behoren.

13.   Van een beslissing tot wijziging van de elementen van het samenwerkingsprogramma die niet onder het in lid 12 bedoelde Commissiebesluit valt, wordt de Commissie binnen één maand na de datum van dat wijzigingsbesluit door de managementautoriteit in kennis gesteld. Het wijzigingsbesluit vermeldt de datum van de inwerkingtreding ervan, die niet vroeger mag zijn dan de datum waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 9

Gezamenlijk actieplan

Als een gezamenlijk actieplan als bedoeld in artikel 104, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een EGTS als begunstigde, kunnen personeelsleden van het gezamenlijke secretariaat van het samenwerkingsprogramma en leden van de assemblee van de EGTS lid worden van de stuurgroep als bedoeld in artikel 108, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013. De leden van de assemblee van de EGTS vormen niet de meerderheid in die stuurgroep.

Artikel 10

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

Programma's voor grensoverschrijdende samenwerking kunnen vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling uit hoofde van artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omvatten, mits de groep voor lokale ontwikkeling is samengesteld uit vertegenwoordigers van ten minste twee landen waarvan er één een lidstaat is.

Artikel 11

Geïntegreerde territoriale investering

Voor samenwerkingsprogramma's is de intermediaire instantie die belast is met het beheer en de uitvoering van een geïntegreerde territoriale investering als bedoeld in artikel 36, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, een juridische entiteit die naar het recht van een van de deelnemende landen is opgericht door publieke autoriteiten of instanties uit ten minste twee deelnemende landen, dan wel een EGTS.

Artikel 12

Selectie van concrete acties

1.   Concrete acties in het kader van samenwerkingsprogramma's worden geselecteerd door een toezichtcomité als bedoeld in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Dat toezichtcomité kan voor de selectie van concrete acties een stuurgroep oprichten, die optreedt onder zijn verantwoordelijkheid.

2.   Bij concrete acties die in het kader van grensoverschrijdende en transnationale samenwerking worden geselecteerd, zijn begunstigden uit ten minste twee deelnemende landen betrokken, waarvan er ten minste één uit een lidstaat afkomstig is. Een concrete actie kan in één land worden uitgevoerd, mits er grensoverschrijdende of transnationale effecten en voordelen zijn vastgesteld.

Bij concrete acties betreffende interregionale samenwerking bedoeld in artikel 2, punt 3, onder a) en b), zijn begunstigden uit ten minste drie landen betrokken, waarvan er ten minste twee lidstaten zijn.

De in de eerste alinea beschreven voorwaarden zijn niet van toepassing op concrete acties in het kader van Peace- programma tussen Noord-Ierland en de aangrenzende graafschappen van Ierland ter ondersteuning van vrede en verzoening, bedoeld in artikel 7, lid 2.

3.   In weerwil van lid 2 kan een EGTS of een andere juridische entiteit die naar het recht van een van de deelnemende landen is opgericht, de enige begunstigde zijn van een concrete actie, mits zij is opgericht door publieke autoriteiten of instanties uit ten minste twee deelnemende landen in het geval van grensoverschrijdende en transnationale samenwerking, en uit ten minste drie deelnemende landen in het geval van interregionale samenwerking.

Een juridische entiteit die een financieringsinstrument of, in voorkomend geval, een dakfonds ten uitvoer legt, kan de enige begunstigde van een concrete actie zijn zonder toepassing van de in de eerste alinea vermelde vereisten inzake de samenstelling ervan.

4.   De begunstigden werken samen bij de ontwikkeling en uitvoering van concrete acties. Daarnaast werken zij samen bij de personeelsvoorziening voor of de financiering van concrete acties, dan wel bij beide activiteiten.

Bij concrete acties in het kader van programma's opgezet tussen ultraperifere regio's en derde landen of gebieden, zijn de begunstigden slechts verplicht om op twee van de in de eerste alinea genoemde gebieden samen te werken.

5.   De managementautoriteit verstrekt de eerstverantwoordelijke of enige begunstigde voor elke concrete actie een document waarin de voorwaarden voor steun voor de concrete actie zijn vermeld, met inbegrip van de specifieke vereisten betreffende de producten of diensten die in het kader van de concrete actie moeten worden afgeleverd, het financieringsplan en de uitvoeringstermijn.

Artikel 13

Begunstigden

1.   Als er voor een concrete actie in een samenwerkingsprogramma twee of meer begunstigden zijn, wordt één van hen door de gezamenlijke begunstigden aangewezen als eerstverantwoordelijke begunstigde.

2.   De eerstverantwoordelijke begunstigde:

a)

stelt de regelingen met de andere begunstigden vast in een overeenkomst waarin onder meer bepalingen zijn opgenomen die een goed financieel beheer van de aan de concrete actie toegewezen middelen garanderen, met inbegrip van regelingen voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen;

b)

neemt de verantwoordelijkheid op zich om de uitvoering van de gehele concrete actie te garanderen;

c)

garandeert dat de door alle begunstigden gedeclareerde uitgaven zijn gedaan voor de uitvoering van de concrete actie en overeenkomen met de tussen alle begunstigden overeengekomen activiteiten en dat deze zijn gedaan in overeenstemming met het document dat door de managementautoriteit is verstrekt ingevolge artikel 12, lid 5;

d)

hij garandeert dat de door de andere begunstigden gedeclareerde uitgaven door (een) controleur(s) zijn geverifieerd, als deze verificatie niet door de managementautoriteit krachtens artikel 23, lid 3, wordt verricht.

3.   Indien niet anders bepaald in regelingen vastgelegd overeenkomstig lid 2, onder a), ziet de eerstverantwoordelijke begunstigde erop toe dat de andere begunstigden het totale bedrag van de bijdragen van de fondsen zo spoedig mogelijk en integraal ontvangen. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast waardoor die bedragen voor de andere begunstigden worden verminderd.

4.   Eerstverantwoordelijke begunstigden zijn in een lidstaat gevestigd die deelneemt aan het samenwerkingsprogramma. Lidstaten en derde landen of gebieden die aan een samenwerkingsprogramma deelnemen, kunnen evenwel overeenkomen dat de eerstverantwoordelijke begunstigde in een derde land of gebied gevestigd is dat aan dat samenwerkingsprogramma deelneemt, mits de managementautoriteit zich ervan verzekerd heeft dat de eerstverantwoordelijke begunstigde in staat is om de taken uit te voeren als genoemd in de leden 2 en 3 en dat er aan de vereisten voor beheer, verificatie en audit wordt voldaan.

5.   Enige begunstigden zijn in een lidstaat geregistreerd die deelneemt aan het samenwerkingsprogramma. Zij kunnen evenwel geregistreerd zijn in een lidstaat die niet aan het programma deelneemt, mits aan de voorwaarden van artikel 12, lid 3, wordt voldaan.

HOOFDSTUK IV

Toezicht en evaluatie

Artikel 14

Verslagen over de uitvoering

1.   Uiterlijk op 31 mei 2016 en vervolgens op dezelfde datum van elk volgend jaar tot en met 2023 dient de managementautoriteit bij de Commissie een jaarverslag over de uitvoering in overeenkomstig artikel 50, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Het verslag over de uitvoering dat in 2016 wordt ingediend, betreft de begrotingsjaren 2014 en 2015 alsmede de periode tussen de begindatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven en 31 december 2013.

2.   Voor de in 2017 en 2019 in te dienen verslagen valt de in lid 1 bedoelde tijdslimiet op 30 juni.

3.   In de jaarverslagen over de uitvoering wordt informatie gegeven over:

a)

de uitvoering van het samenwerkingsprogramma overeenkomstig artikel 50, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

b)

waar van toepassing, de voortgang bij de voorbereiding en uitvoering van grote projecten en gezamenlijke actieplannen.

4.   De jaarverslagen over de uitvoering die in 2017 en 2019 worden ingediend, omvatten een uiteenzetting en beoordeling van de informatie die respectievelijk bij artikel 50, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 is voorgeschreven, en de in lid 2 van dit artikel vermelde informatie, alsook de volgende informatie:

a)

de voortgang bij de uitvoering van het evaluatieplan en het vervolg dat aan de bevindingen van evaluaties is gegeven;

b)

de resultaten van de maatregelen op het gebied van voorlichting en publiciteit die in het kader van de communicatiestrategie zijn uitgevoerd;

c)

de betrokkenheid van de partners bij het toezicht op en de uitvoering en evaluatie van het samenwerkingsprogramma.

In de jaarverslagen over de uitvoering die in 2017 en 2019 worden ingediend, kan, afhankelijk van de inhoud en doelstellingen van elk samenwerkingsprogramma, ook informatie worden toegevoegd over de volgende elementen evenals een beoordeling daarover:

a)

de voortgang bij de uitvoering van de geïntegreerde aanpak ten aanzien van territoriale ontwikkeling, met inbegrip van duurzame stadsontwikkeling, en vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling in het kader van het samenwerkingsprogramma;

b)

de voortgang bij de uitvoering van acties ter vergroting van de capaciteit van de autoriteiten en van de begunstigden om het EFRO te beheren en te gebruiken;

(c)

in voorkomend geval, de bijdrage aan macroregionale en zeebekkenstrategieën;

d)

de specifieke maatregelen die zijn genomen ter bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen en ter bevordering van niet-discriminatie, met name de bevordering van de toegankelijkheid voor personen met een handicap, en de regelingen die zijn getroffen om de integratie van het genderperspectief in het samenwerkingsprogramma en de concrete acties te garanderen;

e)

de maatregelen die zijn genomen om duurzame ontwikkeling te bevorderen;

f)

de voortgang bij de uitvoering van maatregelen op het gebied van sociale innovatie;

5.   De jaarverslagen en eindverslagen over de uitvoering worden opgesteld volgens modellen die de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vaststelt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 150, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 15

Jaarlijkse evaluatie

De jaarlijkse evaluatievergadering wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Indien geen jaarlijkse evaluatievergadering overeenkomstig artikel 51, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wordt georganiseerd, kan de jaarlijkse evaluatie schriftelijk worden uitgevoerd.

Artikel 16

Indicatoren voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking"

1.   Overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 8, lid 2, eerste alinea, onder b), punten ii) en iv), en onder c), punten ii) en iv), van deze verordening wordt, waar dit relevant is, gebruikgemaakt van de gemeenschappelijke outputindicatoren die worden beschreven in de bijlage bij deze verordening, programmaspecifieke resultaatindicatoren en, indien relevant, programmaspecifieke outputindicatoren.

2.   Voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren is de uitgangswaarde nul. Cumulatieve gekwantificeerde streefwaarden voor deze indicatoren worden voor 2023 vastgesteld.

3.   Voor programmaspecifieke resultaatindicatoren die te maken hebben met investeringsprioriteiten, wordt voor de uitgangswaarden van de meest recente beschikbare gegevens gebruik gemaakt en worden streefdoelen voor 2023 vastgesteld. Streefdoelen kunnen in kwantitatieve of kwalitatieve termen worden uitgedrukt.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de lijst met gemeenschappelijke outputindicatoren in de bijlage te wijzigen, om, waar dit gerechtvaardigd is, aanpassingen aan te brengen teneinde een effectieve voortgangsbeoordeling van de programma-uitvoering te waarborgen.

Artikel 17

Technische bijstand

Het bedrag aan steun uit het EFRO dat aan technische bijstand wordt toegewezen, is beperkt tot 6 % van het totale bedrag dat aan een samenwerkingsprogramma wordt toegewezen. Voor programma's met een totale toewijzing van minder dan 50 000 000 EUR, is het bedrag van het EFRO dat voor technische bijstand toegewezen kan worden, beperkt tot 7 % van het totale toegewezen bedrag. Die toewijzing mag echter niet minder zijn dan 1 500 000 EUR en niet hoger dan 3 000 000 EUR.

HOOFDSTUK V

Subsidiabiliteit

Artikel 18

Regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde specifieke regels vast te leggen betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma's met betrekking tot personeelskosten, kantoor- en administratieve kosten, reis- en verblijfskosten, kosten voor externe expertise en diensten en kosten voor apparatuur. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk 22 april 2014 gelijktijdig in kennis van gedelegeerde handelingen die zij overeenkomstig artikel 29 heeft vastgesteld.

2.   Onverminderd de bij of op grond van de artikelen 65 tot en met 71 van Verordening (EU) nr. 1303/2013, Verordening (EU) nr. 1301/2013, deze verordening of de gedelegeerde handeling als bedoeld in lid 1 van dit artikel, vastgestelde subsidiabiliteitsregels, stellen de deelnemende lidstaten in het toezichtcomité aanvullende regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor het samenwerkingsprogramma in zijn geheel vast.

3.   Voor aangelegenheden die niet vallen onder de subsidiabiliteitsregels die bij of op grond van de artikelen 65 tot en met 71 van Verordening (EU) nr. 1303/2013, Verordening (EU) nr. 1301/2013, in de gedelegeerde handeling als bedoeld in lid 1 van dit artikel of in de regels die gemeenschappelijk door de deelnemende lidstaten overeenkomstig lid 2 van dit artikel zijn vastgesteld, zijn de nationale regels van de lidstaat waarin de uitgaven worden gedaan, van toepassing.

Artikel 19

Personeelskosten

De personeelskosten van een concrete actie kunnen worden berekend als een vast percentage, met een maximum van 20 %, van de directe kosten, met uitzondering van de personeelskosten, van die concrete actie.

Artikel 20

Subsidiabiliteit van concrete acties in samenwerkingsprogramma's afhankelijk van de plaats van uitvoering

1.   Concrete acties in het kader van samenwerkingsprogramma's worden, met inachtneming van de in de leden 2 en 3 bedoelde afwijkingen, gesitueerd in het deel van het programmagebied dat grondgebied van de Unie omvat (het "tot de Unie behorende deel van het programmagebied").

2.   De managementautoriteit kan aanvaarden dat een concrete actie geheel of gedeeltelijk buiten het tot de Unie behorende deel van het programmagebied wordt uitgevoerd, mits aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)

de concrete actie komt ten goede aan het programmagebied;

b)

het totale bedrag dat in het kader van het samenwerkingsprogramma wordt toegewezen aan concrete acties die buiten het tot de Unie behorende deel van het programmagebied gesitueerd zijn, is niet hoger dan 20 % van de steun uit het EFRO op programmaniveau, of 30 % in het geval van samenwerkingsprogramma's waarvoor het tot de Unie behorende deel van het programmagebied bestaat uit ultraperifere gebieden;

c)

de verplichtingen van de management- en auditautoriteiten met betrekking tot beheer, controle en audit betreffende de concrete actie worden door de autoriteiten van het samenwerkingsprogramma vervuld, of zij sluiten overeenkomsten met de autoriteiten in de lidstaat of het derde land of grondgebied waarin de concrete actie wordt uitgevoerd.

3.   Voor concrete acties betreffende technische bijstand of promotieactiviteiten en capaciteitsopbouw mogen uitgaven buiten het tot de Unie behorende deel van het programmagebied worden gedaan, mits aan de voorwaarden in lid 2, onder a) en c), wordt voldaan.

HOOFDSTUK VI

Beheer, controle en aanwijzing

Artikel 21

Aanwijzing van autoriteiten

1.   Voor de toepassing van artikel 123, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wijzen de aan een samenwerkingsprogramma deelnemende lidstaten één enkele managementautoriteit, voor de toepassing van artikel 123, lid 2, van die verordening één enkele certificeringsautoriteit, en voor de toepassing van artikel 123, lid 4, van die verordening één enkele auditautoriteit aan. De managementautoriteit en de auditautoriteit zijn in dezelfde lidstaat gevestigd.

De aan een samenwerkingsprogramma deelnemende lidstaten kunnen één enkele managementautoriteit aanwijzen die eveneens de functies van de certificeringsautoriteit vervult. De aanwijzing gebeurt onverminderd de verdeling van de aansprakelijkheden verband houdende met de toepassing van financiële correcties tussen de lidstaten zoals vastgesteld in het samenwerkingsprogramma.

2.   De certificeringsautoriteit ontvangt de door de Commissie gedane betalingen en doet in de regel betalingen aan de eerstverantwoordelijke begunstigde overeenkomstig artikel 132 van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

3.   De in artikel 124 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 beschreven procedure voor de aanwijzing van de managementautoriteit en, in voorkomend geval, de certificeringsautoriteit wordt uitgevoerd door de lidstaat waar de autoriteit is gevestigd.

Artikel 22

Europese groepering voor territoriale samenwerking

De aan een samenwerkingsprogramma deelnemende landen kunnen gebruikmaken van een EGTS met het doel de groepering verantwoordelijk te maken voor het beheer van dat samenwerkingsprogramma of een deel ervan, met name door haar de verantwoordelijkheden van een managementautoriteit toe te kennen.

Artikel 23

Functies van de managementautoriteit

1.   De managementautoriteit van een samenwerkingsprogramma vervult de in artikel 125 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde functies, onverminderd lid 4 van dit artikel.

2.   De managementautoriteit stelt na overleg met de aan een samenwerkingsprogramma deelnemende lidstaten en eventuele derde landen een gezamenlijk secretariaat in.

Het gezamenlijke secretariaat verleent de managementautoriteit en het toezichtcomité bijstand bij de uitvoering van hun respectieve functies. Het gezamenlijke secretariaat verstrekt ook informatie aan potentiële begunstigden over financieringsmogelijkheden in het kader van samenwerkingsprogramma's en verleent de begunstigden bijstand bij de uitvoering van concrete acties.

3.   Als de managementautoriteit een EGTS is, worden verificaties uit hoofde van artikel 125, lid 4, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, ten minste voor die lidstaten en derde landen of gebieden waarvan er leden deelnemen aan de EGTS, door of onder verantwoordelijkheid van de managementautoriteit verricht.

4.   Als de managementautoriteit de verificaties uit hoofde van artikel 125, lid 4, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 niet in het gehele programmagebied verricht, of als de verificaties voor lidstaten en derde landen of gebieden, waarvan er leden deelnemen aan de EGTS niet door of onder verantwoordelijkheid van de managementautoriteit worden verricht overeenkomstig lid 3, wijst elke lidstaat of, wanneer het de uitnodiging om aan het samenwerkingsprogramma deel te nemen, heeft geaccepteerd, elk derde land of gebied de instantie of persoon aan die verantwoordelijk is voor het verrichten van die verificaties ten aanzien van de begunstigden op zijn grondgebied (de "controleur(s)").

De in de eerste alinea bedoelde controleurs kunnen dezelfde instanties zijn die verantwoordelijk zijn voor het verrichten van die verificaties voor de operationele programma's in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" of, in het geval van derde landen, voor het verrichten van vergelijkbare verificaties in het kader van externe beleidsinstrumenten van de Unie.

De managementautoriteit vergewist zich ervan dat de uitgaven van elke aan een concrete actie deelnemende begunstigde door een aangewezen controleur zijn geverifieerd.

Elke lidstaat zorgt ervoor dat de uitgaven van een begunstigde kunnen worden geverifieerd binnen een periode van drie maanden na overlegging van de documenten door de betrokken begunstigde.

Elke lidstaat of, wanneer het de uitnodiging om aan het samenwerkingsprogramma deel te nemen, heeft geaccepteerd, elk derde land is verantwoordelijk voor de op zijn grondgebied verrichte verificaties.

5.   Als alleen voor een volledige concrete actie kan worden geverifieerd of de meegefinancierde producten of diensten zijn geleverd, wordt de verificatie verricht door de managementautoriteit of door de controleur van de lidstaat waarin de eerstverantwoordelijke begunstigde gevestigd is.

Artikel 24

Functies van de certificeringsautoriteit

De certificeringsautoriteit van een samenwerkingsprogramma verricht de in artikel 126 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde functies.

Artikel 25

Functies van de auditautoriteit

1.   De lidstaten en derde landen die aan een samenwerkingsprogramma deelnemen, kunnen de auditautoriteit toestaan de in artikel 127 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven functies op het gehele door een samenwerkingsprogramma bestreken grondgebied rechtstreeks te vervullen. Zij geven aan wanneer de auditautoriteit moet worden vergezeld door een auditor van een lidstaat of een derde land.

2.   Als de auditautoriteit niet over de in lid 1 bedoelde toestemming beschikt, wordt zij bijgestaan door een groep auditors die is samengesteld uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat die of elk derde land dat aan het samenwerkingsprogramma deelneemt, en die de in artikel 127 van Verordening (EU) nr.1303/2013 omschreven functies vervult. Elke lidstaat of, wanneer het de uitnodiging om aan het samenwerkingsprogramma deel te nemen, heeft geaccepteerd, elk derde land is verantwoordelijk voor de op zijn grondgebied verrichte audits.

Elke vertegenwoordiger van elke lidstaat die of elk derde land dat aan het samenwerkingsprogramma deelneemt, is verantwoordelijk voor het verstrekken van de feitelijke gegevens met betrekking tot de uitgaven op zijn grondgebied die de auditautoriteit nodig heeft om haar beoordeling te kunnen maken.

De groep auditors wordt uiterlijk drie maanden na het besluit tot goedkeuring van het samenwerkingsprogramma opgericht. Zij stelt haar reglement van orde op en wordt voorgezeten door de auditautoriteit voor het samenwerkingsprogramma.

3.   De auditors zijn functioneel onafhankelijk van de controleurs die verificaties uit hoofde van artikel 23 verrichten.

HOOFDSTUK VII

Deelname van derde landen aan programma’s voor transnationale en interregionale samenwerking

Artikel 26

Uitvoeringsvoorwaarden voor de deelneming van derde landen

De toepasselijke programma-uitvoeringsvoorwaarden met betrekking tot financieel beheer alsook met betrekking tot programmering, toezicht, evaluatie en controle betreffende de deelneming van derde landen, door middel van een bijdrage van middelen uit het IPA II of het ENI aan transnationale en interregionale samenwerkingsprogramma's, worden vastgesteld in het relevante samenwerkingsprogramma alsook, indien nodig, in de financieringsovereenkomst tussen de Commissie, de regeringen van het betrokken derde land en de lidstaat waar de managementautoriteit van het relevante samenwerkingsprogramma gevestigd is. Voorwaarden voor de uitvoering van programma's moeten consistent zijn met de regels van het cohesiebeleid van de Unie.

HOOFDSTUK VIII

Financieel beheer

Artikel 27

Vastleggingen, betalingen en terugvorderingen

1.   De EFRO-steun voor samenwerkingsprogramma's wordt op één enkele rekening zonder nationale subrekeningen betaald.

2.   De managementautoriteit zorgt ervoor dat elk bedrag dat als gevolg van een onregelmatigheid wordt betaald, wordt teruggevorderd van de eerstverantwoordelijke of de enige begunstigde. De begunstigden betalen onverschuldigd betaalde bedragen terug aan de eerstverantwoordelijke begunstigde.

3.   Als de eerstverantwoordelijke begunstigde er niet in slaagt terugbetaling van andere begunstigden te verkrijgen of als de managementautoriteit er niet in slaagt terugbetaling van de eerstverantwoordelijke of de enige begunstigde te verkrijgen, betaalt de lidstaat of het derde land op wiens grondgebied de betrokken begunstigde gevestigd is of, in het geval van een EGTS, geregistreerd is, onverschuldigd aan die begunstigde betaalde bedragen terug aan de managementautoriteit. De managementautoriteit is verantwoordelijk voor de terugbetaling van de desbetreffende bedragen aan de algemene begroting van de Unie overeenkomstig de verdeling van de aansprakelijkheden onder de deelnemende lidstaten, zoals vastgesteld in het samenwerkingsprogramma.

Artikel 28

Gebruik van de euro

In afwijking van artikel 133 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 worden in een andere valuta dan de euro gedane uitgaven door de begunstigden in euro omgerekend aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin die uitgaven:

a)

zijn gedaan;

b)

door de managementautoriteit of door de controleur conform artikel 23 van deze verordening ter verificatie zijn aangeboden; of

c)

zijn gemeld aan de eerstverantwoordelijke begunstigde.

De gekozen methode wordt in het samenwerkingsprogramma gespecificeerd en is op alle begunstigden van toepassing.

De omrekening wordt geverifieerd door de managementautoriteit of door de controleur in de lidstaat of het derde land waarin de begunstigde gevestigd is.

HOOFDSTUK IX

Slotbepalingen

Artikel 29

Uitoefening van de delegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie onder de in dit artikel gestelde voorwaarden toegekend.

2.   De in artikel 16, lid 4, en artikel 18, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt de Commissie toegekend met ingang van 21 december 2013 tot 31 december 2020.

3.   De in artikel 16, lid 4, en artikel 18, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 16, lid 4, en artikel 18, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 30

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke intrekking, van steunverlening die door de Commissie is goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1080/2006 of andere wetgeving die op 31 december 2013 op die steunverlening van toepassing is. Die verordening of die andere toepasselijke wetgeving blijft bijgevolg na 31 december 2013 op die steunverlening of de desbetreffende concrete acties van toepassing tot ze worden afgesloten. Voor de toepassing van dit lid vallen operationele programma's en grote projecten onder de steunverlening.

2.   Steunaanvragen die vóór 1 januari 2014 krachtens Verordening (EG) nr. 1080/2006 zijn gedaan of goedgekeurd, blijven geldig.

Artikel 31

Toetsing

Het Europees Parlement en de Raad bezien deze verordening vóór 31 december 2020 opnieuw, overeenkomstig artikel 178 VWEU.

Artikel 32

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 4, 27 en 28 zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŠADŽIUS


(1)  PB C 191 van 29.6.2012, blz. 49.

(2)  PB C 277 van 13.9.2012, blz. 96.

(3)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van de gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (Zie bladzijde 320 van dit Publicatieblad).

(4)  Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (Zie bladzijde 289 van dit Publicatieblad).

(5)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 1302/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), wat de verduidelijking, vereenvoudiging en verbetering van de oprichting en werking van dergelijke groeperingen betreft (Zie bladzijde 303 van dit Publicatieblad).

(7)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(8)  Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1783/1999 (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility), tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).


BIJLAGE

GEMEENSCHAPPELIJKE OUTPUTINDICATOREN VOOR DE DOELSTELLING "EUROPESE TERRITORIALE SAMENWERKING"

 

EENHEID

AANDUIDING

Productieve investeringen

 

ondernemingen

Aantal ondernemingen dat steun ontvangt

 

ondernemingen

Aantal ondernemingen dat subsidies ontvangt

 

ondernemingen

Aantal ondernemingen dat andere financiële steun dan subsidies ontvangt

 

ondernemingen

Aantal ondernemingen dat niet-financiële steun ontvangt

 

ondernemingen

Aantal nieuwe ondernemingen dat steun ontvangt

 

ondernemingen

Aantal ondernemingen dat deelneemt aan grensoverschrijdende, transnationale of interregionale onderzoeksprojecten

 

universitaire organisaties

Aantal onderzoeksinstellingen dat deelneemt aan grensoverschrijdende, transnationale of interregionale onderzoeksprojecten

 

EUR

Particuliere investeringen voor gelijke delen als overheidssteun voor ondernemingen (subsidies)

 

EUR

Particuliere investeringen voor gelijke delen als overheidssteun voor ondernemingen (anders dan subsidies)

 

voltijdequivalenten

Werkgelegenheidsgroei in gesteunde ondernemingen

Duurzaam toerisme

bezoeken/jaar

Stijging van verwacht aantal bezoeken aan plaatsen van cultureel en natuurlijk erfgoed en attracties die steun ontvangen

ICT-infrastructuur

huishoudens

Extra huishoudens die toegang hebben tot breedband met snelheid van minstens 30 Mbps

Vervoer

Spoorwegen

kilometers

Totale lengte van nieuwe spoorwegverbindingen

 

 

waarvan: TEN-T

 

kilometers

Totale lengte van opnieuw aangelegde of verbeterde spoorwegverbindingen

 

waarvan: TEN-T

Wegen

kilometers

Totale lengte van nieuw aangelegde wegen

 

 

waarvan: TEN-T

kilometers

Totale lengte van opnieuw aangelegde of verbeterde wegen

 

waarvan: TEN-T

Stadsvervoer

kilometers

Totale lengte van nieuwe of verbeterde tram- en metrolijnen

Binnenwateren

kilometers

Totale lengte van nieuwe of verbeterde binnenwateren

Milieu

Vaste afvalstoffen

ton/jaar

Extra capaciteit voor het recycleren van afvalstoffen

Watervoorziening

personen

Extra aantal inwoners dat profiteert van verbeterde watervoorziening

Afvalwaterbehandeling

inwonerequivalent

Extra aantal inwoners dat profiteert van verbeterde afvalwaterbehandeling

Risicopreventie en risicobeheer

personen

Inwoners die profiteren van maatregelen ter bescherming tegen overstromingen

 

personen

Inwoners die profiteren van maatregelen ter bescherming tegen bosbranden

Bodemsanering

hectare

Totale oppervlakte van gesaneerde bodem

Natuur en biodiversiteit

hectare

Oppervlakte van habitats die worden gesteund om een betere beschermingsstatus te verwerven

Onderzoek, innovatie

 

 

 

voltijdequivalenten

Aantal nieuwe onderzoekers in gesteunde entiteiten

 

voltijdequivalenten

Aantal onderzoekers werkzaam in verbeterde onderzoeksinfrastructuurfaciliteiten

 

ondernemingen

Aantal ondernemingen dat samenwerkt met onderzoeksinstellingen

 

EUR

Particuliere investeringen voor gelijke delen als overheidssteun voor innovatie of O&O-projecten

 

ondernemingen

Aantal ondernemingen dat steun ontvangt met het oog op producten die nieuw voor de markt zijn

 

ondernemingen

Aantal ondernemingen dat steun ontvangt met het oog op producten die nieuw voor de onderneming zijn

Energie en klimaatverandering

 

 

Hernieuwbare energie

MW

Extra capaciteit van productie van energie uit hernieuwbare bronnen

Energie-efficiëntie

huishoudens

Aantal huishoudens met verbeterde energieverbruikclassificatie

 

kWh/jaar

Daling van jaarlijks primair energieverbruik van openbare gebouwen

 

verbruikers

Aantal extra energieverbruikers die zijn aangesloten op slimme netten

Reductie van uitstoot van broeikasgassen

ton CO2eq

Geschatte jaarlijkse daling van uitstoot van broeikasgassen

Sociale infrastructuur

Kinderopvang en onderwijs

personen

Capaciteit van gesubsidieerde infrastructuur voor kinderopvang of onderwijs

Gezondheid

personen

Inwoners die gedekt zijn door verbeterde gezondheidsdiensten

Specifieke indicatoren voor stedelijke ontwikkeling

 

personen

Inwoners van gebieden met strategieën voor geïntegreerde stedelijke ontwikkeling

 

vierkante meter

Open ruimte die is gecreëerd of hersteld in stedelijke gebieden

 

vierkante meter

Openbare of bedrijfsgebouwen die zijn gebouwd of gerenoveerd in stedelijke gebieden

 

wooneenheden

Herstelde huisvesting in stedelijke gebieden

Arbeidsmarkt en opleiding (1)

 

personen

Aantal deelnemers aan initiatieven voor grensoverschrijdende mobiliteit

 

personen

Aantal deelnemers aan gezamenlijke lokale werkgelegenheidsinitiatieven en gezamenlijke opleiding

 

personen

Aantal deelnemers aan projecten ter bevordering van gendergelijkheid, gelijke kansen en sociale insluiting over de grenzen heen

 

personen

Aantal deelnemers aan gezamenlijke onderwijs- en opleidingsregelingen ter ondersteuning van werkgelegenheid voor jongeren, onderwijskansen en hoger en beroepsonderwijs over de grenzen heen


(1)  Waar dit relevant is, zal de informatie over de deelnemers worden opgesplitst naar hun arbeidsmarktpositie, waarbij wordt aangegeven of zij "werkend", "werkloos", "langdurig werkloos", "inactief" of "inactief en niet deelnemend aan onderwijs of opleiding" zijn.


Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van artikel 6 van de EFRO-verordening, artikel 15 van de ETS-verordening en artikel 4 van de verordening betreffende het Cohesiefonds

Het Europees Parlement en de Raad nemen kennis van de verzekering van de Commissie aan de EU-wetgever dat de gemeenschappelijke outputindicatoren voor de EFRO-verordening, de ETS-verordening en de verordening betreffende het Cohesiefonds die in een bijlage bij elk van deze verordeningen moeten worden opgenomen, het resultaat zijn van een lang voorbereidend proces waarbij de evaluatiedeskundigen zowel van de Commissie als van de lidstaten zijn betrokken en dat deze indicatoren naar verwachting in principe stabiel zullen blijven.