10.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/1


VERORDENING (EU) Nr. 1257/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 november 2013

inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van de wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De grensoverschrijdende overbrenging, met het oog op recycling, van schepen die als afval zijn aangemerkt, wordt gereguleerd door het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan („het Verdrag van Bazel”) en door Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3). Verordening (EG) nr. 1013/2006 vormt de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Bazel en van een in 1995 vastgestelde wijziging (4) van dat verdrag, die op internationaal niveau nog niet in werking is getreden, en waarbij een verbod wordt ingesteld op de uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen naar landen die geen lid zijn van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Dergelijke schepen worden gewoonlijk als gevaarlijk afval beschouwd en mogen niet voor recycling uit de Unie uitgevoerd worden naar inrichtingen in landen die geen lid zijn van de OESO.

(2)

De mechanismen voor het toezicht op de uitvoering van, en de handhaving van het huidige recht van de Unie en het internationale recht zijn niet aangepast aan de specifieke kenmerken van schepen en van de internationale zeescheepvaart. Dankzij de samenwerking tussen de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en het secretariaat van het Verdrag van Bazel kon een overeenkomst worden bereikt inzake het wereldwijd invoeren van voorschriften, met als doelstelling een efficiënte en doeltreffende oplossing voor onveilige en ondeugdelijke scheepsrecyclingpraktijken te waarborgen in de vorm van het Internationaal Verdrag van Hongkong voor de veilige en milieuvriendelijke recycling van schepen („het Verdrag van Hongkong”).

(3)

De huidige scheepsrecyclingcapaciteit in OESO-landen die wettelijk toegankelijk is voor schepen die de vlag van een lidstaat voeren, volstaat niet. De huidige veilige en milieuvriendelijke scheepsrecyclingcapaciteit in landen die geen lid zijn van de OESO volstaat voor de verwerking van alle schepen die de vlag van een lidstaat voeren en zal tegen 2015 naar verwachting nog toenemen als gevolg van maatregelen die de recyclinglanden hebben genomen om aan de voorschriften van het Verdrag van Hongkong te voldoen.

(4)

Het Verdrag van Hongkong is op 15 mei 2009 onder de auspiciën van de Internationale Maritieme Organisatie aangenomen. Het Verdrag van Hongkong treedt pas in werking 24 maanden na de datum van de ratificatie ervan door ten minste 15 staten waarvan de gecombineerde handelsvloot ten minste 40 procent van de brutotonnage van de mondiale koopvaardijvloot vertegenwoordigt en waarvan het gecombineerde maximale jaarlijkse scheepsrecyclingvolume in de voorbije 10 jaar ten minste drie procent van de brutotonnage van de gecombineerde koopvaardijvloot van die staten vertegenwoordigt. Dat verdrag heeft betrekking op het ontwerp, de bouw, de werking en de voorbereiding van schepen om de veilige en milieuverantwoorde recycling ervan te vergemakkelijken zonder de scheepsveiligheid en het efficiënt functioneren in het gedrang te brengen. Het heeft tevens betrekking op het veilig en milieuverantwoord functioneren van scheepsrecyclinginrichtingen, en op de vaststelling van een passend handhavingsmechanisme voor scheepsrecycling.

(5)

Deze verordening heeft als doel een snelle ratificatie van het Verdrag van Hongkong zowel binnen de Unie als in derde landen te faciliteren, door evenredige controles op schepen en scheepsrecyclinginrichtingen op basis van dat Verdrag toe te passen.

(6)

In het Verdrag van Hongkong is uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid dat de partijen met betrekking tot het veilig en milieuverantwoord recyclen van schepen strengere, met het internationaal recht strokende maatregelen nemen teneinde eventuele negatieve effecten op de volksgezondheid en het milieu te voorkomen, te verminderen of tot een minimum te beperken. Gelet daarop moet deze verordening bescherming bieden tegen de mogelijke negatieve effecten van gevaarlijke materialen aan boord van alle schepen die een haven of een ankerplaats van een lidstaat aandoen, met naleving van de op die materialen van toepassing zijnde bepalingen in het internationale recht. Teneinde het toezicht op de naleving van de in deze verordening gestelde eisen inzake gevaarlijke materialen te waarborgen, moeten de lidstaten nationale voorschriften toepassen om Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) om te zetten. Momenteel zijn havenstaatinspecteurs in het kader van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee („SOLAS”), belast met de keuring van de certificatie en met het actief testen op gevaarlijke materialen, waaronder asbest. Het Memorandum van overeenstemming van Parijs inzake havenstaatcontrole biedt een geharmoniseerd kader voor deze activiteiten.

(7)

Het doel van deze verordening is ook de bestaande ongelijkheden op het vlak van gezondheid en veiligheid op de werkplek tussen exploitanten in de Unie, in OESO-landen, en in relevante derde landen te verminderen, en schepen die de vlag van een lidstaat voeren te doen ontmantelen in scheepsrecyclinginrichtingen waar veilige en milieuvriendelijke methoden worden gehanteerd, in plaats van die schepen naar substandaardlocaties te sturen, zoals momenteel de praktijk is. Het concurrentievermogen van scheepsrecyclinginrichtingen gelegen in een lidstaat, die schepen recycleren en verwerken op een veilige en milieuvriendelijke manier, zou daarbij ook worden vergroot. De vaststelling van een Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen („de Europese lijst”) die voldoen aan de voorschriften van deze verordening draagt bij tot die doelstellingen alsmede tot een betere handhaving door het voor de lidstaat waarvan het schip de vlag voert gemakkelijker te maken voor recycling bestemde schepen te controleren. De voorschriften voor scheepsrecyclinginrichtingen moeten op de voorschriften van het Verdrag van Hongkong zijn gebaseerd. In dit opzicht dienen de overeenkomstig deze verordening goedgekeurde scheepsrecyclinginrichtingen aan de nodige eisen te beantwoorden om de bescherming van het milieu, de gezondheid en veiligheid van arbeiders, en het milieuverantwoord beheren van het afval afkomstig van gerecyclede schepen te waarborgen. Voor scheepsrecyclinginrichtingen op het grondgebied van een derde land moeten die eisen een hoog beschermingsniveau inzake menselijke gezondheid en milieu waarborgen, dat grotendeels gelijkwaardig is met dat in de Unie. Scheepsrecyclinginrichtingen die die minimumeisen niet halen, mogen daarom niet op de Europese lijst worden opgenomen.

(8)

Het beginsel van gelijkheid in het Unierecht dient te worden toegepast en bewaakt, in het bijzonder bij het opstellen en aanpassen van de Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen gelegen in een lidstaat en scheepsrecyclinginrichtingen gelegen in een derde land, die aan de voorschriften van deze verordening beantwoorden.

(9)

De lidstaten worden aangemoedigd gepaste maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat schepen die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen, handelen op een wijze die met deze verordening strookt, voor zover dit redelijkerwijs haalbaar is.

(10)

Doublures moeten worden vermeden, en daarom dienen schepen die de vlag van een lidstaat voeren en die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, te worden uitgesloten van het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1013/2006, respectievelijk van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (6). Verordening (EG) nr. 1013/2006 is van toepassing op de overbrenging van afvalstoffen vanuit de Unie, behoudens bepaalde categorieën van afval waarvoor een afwijkende regeling geldt. Schepen waarop deze verordening van toepassing is, worden gedurende hun hele levenscyclus aan controles onderworpen, teneinde het milieuverantwoord recyclen ervan te waarborgen. Daarom moet worden gepreciseerd dat een schip dat gedurende zijn hele levenscyclus aan de afwijkende controleregeling in het kader van deze verordening is onderworpen, niet aan Verordening (EG) nr. 1013/2006 mag worden onderworpen. De schepen die buiten het toepassingsgebied van het Verdrag van Hongkong en buiten deze verordening vallen, en alle afval aan boord van een schip, met uitzondering van het operationeel afval, moeten onderworpen blijven aan Verordening (EG) nr. 1013/2006 respectievelijk aan Richtlijnen 2008/98/EG en 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (7).

(11)

Er wordt ook onderkend dat schepen onderworpen blijven aan andere internationale verdragen om hun veilig functioneren op zee gedurende het operationele deel van hun levenscyclus te waarborgen, en dat schepen, ook al kunnen zij bepaalde navigatierechten en -vrijheden uitoefenen, niettemin hun aankomst in een haven vooraf dienen aan te kondigen. De lidstaten kunnen ervoor kiezen verdere controles toe te passen overeenkomstig andere internationale verdragen. Aanvullende doorvoercontroles worden daarom in het kader van deze verordening overbodig geacht.

(12)

Bij de interpretatie van de voorschriften van deze verordening moet rekening worden gehouden met de richtsnoeren die de IMO („IMO-richtsnoeren”) heeft ontwikkeld ter ondersteuning van het Verdrag van Hongkong.

(13)

Voor de toepassing van deze verordening moet aan de term „recyclen” niet dezelfde betekenis hebben als gedefinieerd in Richtlijn 2008/98/EG. In deze richtlijn moet derhalve een specifieke definitie van het begrip „scheepsrecycling” worden opgenomen.

(14)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (8) wordt het mondiaal geharmoniseerd classificatie- en etiketteringssysteem voor chemische stoffen op Unieniveau uitgevoerd. Samen met Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (9) en Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) biedt die verordening nuttige richtsnoeren om te bepalen wat een gevaarlijk materiaal is.

(15)

Het bijhouden van een inventaris van gevaarlijke materialen die zich gedurende de hele levenscyclus van een schip aan boord bevinden, is een belangrijke vereiste dat in het Verdrag van Hongkong en in deze verordening is vastgelegd. Overeenkomstig voorschrift 8, punt 2, van het Verdrag van Hongkong dient een voor recycling bestemd schip in de periode voorafgaand aan het binnenkomen in de scheepsrecyclinginrichting zijn hoeveelheid operationeel afval tot een minimum te beperken. Indien het operationeel afval bestemd is om samen met het schip aan een scheepsrecyclinginrichting te worden geleverd, moeten de geschatte hoeveelheden en de locaties van dat afval in deel II van de inventaris worden opgenomen.

(16)

De lidstaten moeten maatregelen nemen om te voorkomen dat scheepsrecyclingregels worden omzeild en om scheepsrecycling transparanter te maken. Zoals in het Verdrag van Hongkong is bepaald, moeten de lidstaten gegevens meedelen met betrekking tot schepen waaraan een inventariscertificaat is afgegeven en schepen waarvoor een voltooiingsverklaring is ontvangen, alsmede gegevens met betrekking tot illegale scheepsrecycling en vervolgmaatregelen die zij hebben genomen.

(17)

De lidstaten moeten regels vaststellen inzake sancties die gelden voor inbreuken op deze verordening en ervoor zorgen dat die sancties worden toegepast om te voorkomen dat de scheepsrecyclingregels worden omzeild. De sancties, die van civiel- of bestuursrechtelijke aard kunnen zijn, moeten doeltreffend en evenredig zijn en een afschrikkende werking hebben.

(18)

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie, dienen de rechtbanken van de lidstaten de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de te vervullen voorwaarden zo volledig mogelijk te interpreteren, teneinde de administratieve of gerechtelijke procedures in overeenstemming te brengen met artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus.

(19)

In het belang van de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, en gelet op het beginsel dat de vervuiler betaalt, dient de Commissie de haalbaarheid te onderzoeken van een financieel mechanisme voor alle schepen die een haven of een ankerplaats van een lidstaat aandoen, ongeacht onder welke vlag zij varen, om zo middelen te genereren die de milieuverantwoorde recycling en behandeling van schepen vergemakkelijken, zonder uitvlaggen aan te moedigen.

(20)

Om rekening te houden met ontwikkelingen op het gebied van het Verdrag van Hongkong moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de actualisering van de bijlagen I en II bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(21)

Om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening moeten uitvoeringsbevoegdheden worden verleend aan de Commissie. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(22)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk voorkomen, verminderen of wegwerken van de negatieve effecten op de menselijke gezondheid en het milieu van recycling, exploitatie en onderhoud van onder de vlag van een lidstaat varende schepen, wegens het internationale karakter van de scheepvaart en scheepsrecycling, door de lidstaten niet in voldoende mate kan worden verwezenlijkt, en dus, wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ONDERWERP, WERKINGSSFEER EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en doel

Het doel van deze verordening is ongevallen, verwondingen en andere door scheepsrecycling veroorzaakte negatieve effecten op de menselijke gezondheid en het milieu te voorkomen, tot een minimum te beperken, en voor zover haalbaar weg te werken. Het doel van deze verordening is gedurende de hele levenscyclus van een schip de veiligheid, de bescherming van de menselijke gezondheid en het mariene milieu van de Unie te verhogen, in het bijzonder om ervoor te zorgen dat gevaarlijke afvalstoffen voortkomend uit scheepsrecycling op een milieuverantwoorde manier worden beheerd.

In deze verordening worden tevens regels vastgelegd om het goed beheer van gevaarlijke materialen op schepen te waarborgen.

Deze verordening heeft verder tot doel de ratificatie van het Internationaal Verdrag van Hongkong voor het veilig en milieuvriendelijk recyclen van schepen van 2009 („het Verdrag van Hongkong”) te faciliteren.

Artikel 2

Werkingssfeer

1.   Deze verordening, met uitzondering van artikel 12, is van toepassing op schepen die de vlag van een lidstaat voeren.

Artikel 12 is van toepassing op schepen die de vlag van een derde land voeren, die een haven of een ankerplaats van een lidstaat aandoen.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

oorlogsschepen, hulpschepen voor de marine of andere schepen die eigendom zijn van of worden geëxploiteerd door een staat en die voorlopig uitsluitend worden aangewend voor een niet-commerciële overheidsdienst;

b)

schepen met een tonnage van minder dan 500 brutotonnage (gross tonnage — GT);

c)

schepen die gedurende hun levenduur uitsluitend opereren in wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie vallen van de lidstaat waarvan het schip de vlag voert.

Artikel 3

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

1.   „schip”: een vaartuig, van welk type ook, dat in het mariene milieu opereert of heeft geopereerd; onder deze term zijn begrepen onderwatervoertuigen, drijvende vaartuigen, drijvende platforms, hefeilanden, drijvende opslageenheden en drijvende productie-, opslag- en verladingseenheden (FPSO’s) alsmede vaartuigen waarvan de uitrusting is verwijderd of die worden gesleept;

2.   „nieuw schip”: een schip waarvoor:

3.   „tankschip”: een olietankschip zoals gedefinieerd in bijlage I bij het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen („MARPOL-verdrag”) of een tankschip voor schadelijke vloeistoffen (NLS-tankschip), zoals gedefinieerd in bijlage II bij dat verdrag;

4.   „gevaarlijk materiaal”: elk materiaal dat of elke substantie die mogelijk gevaar kan zetten voor de menselijke gezondheid en/of het milieu;

5.   „operationeel afval”: afvalwater en residuen voortgebracht door het normaal functioneren van schepen die onderworpen zijn aan de voorschriften van het MARPOL-Verdrag;

6.   „scheepsrecycling”: het volledig of gedeeltelijk ontmantelen van een schip in een scheepsrecyclinginrichting teneinde onderdelen en materialen terug te winnen om deze opnieuw te bewerken, voor te bereiden voor hergebruik, of te hergebruiken, waarbij wordt gezorgd voor het beheer van gevaarlijke en andere materialen, met inbegrip van de opslag en behandeling van onderdelen en materialen op het recyclingterrein, maar niet van de verdere verwerking of verwijdering ervan in afzonderlijke inrichtingen;

7.   „scheepsrecyclinginrichting”: een afgebakend gebied zijnde een werf of inrichting gelegen in een lidstaat of een derde land en dat wordt gebruikt voor het recyclen van schepen;

8.   „scheepsrecyclingbedrijf”: de eigenaar van de scheepsrecyclinginrichting of een andere organisatie of persoon die de verantwoordelijkheid voor de scheepsrecyclingactiviteit heeft overgenomen van de eigenaar van de scheepsrecyclinginrichting;

9.   „administratie”: een overheidsinstantie die door een lidstaat is aangeduid als verantwoordelijk voor taken met betrekking tot schepen die de vlag van die lidstaat voeren, of die onder het gezag van de lidstaat opereren;

10.   „erkende organisatie”: een organisatie die erkend is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad (12);

11.   „bevoegde autoriteit”: door een lidstaat of een derde land aangeduide overheidsinstantie of overheidsinstanties, als verantwoordelijk voor scheepsrecyclinginrichtingen binnen een bepaald geografisch gebied of een bepaald gebied van deskundigheid, met betrekking tot alle operaties die binnen de jurisdictie van die staat vallen;

12.   „brutotonnage”: de brutotonnage (GT) die is berekend overeenkomstig de voorschriften voor tonnagemeting van bijlage I bij het Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen (1969) of daaropvolgende overeenkomsten;

13.   „bevoegde persoon”: een persoon met passende kwalificaties en opleiding en voldoende kennis, ervaring en vaardigheden voor het uitvoeren van de specifieke taken;

14.   „scheepseigenaar”: de natuurlijke of rechtspersoon die als eigenaar van het schip is geregistreerd, met inbegrip van de natuurlijke of rechtspersoon die voor een beperkte periode eigenaar is van het schip in afwachting van de verkoop of overdracht ervan aan een scheepsrecyclinginrichting of, indien er geen registratie heeft plaatsgevonden, de natuurlijke of rechtspersoon die het schip in eigendom heeft of elke andere organisatie of persoon, zoals de beheerder of de rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip heeft overgenomen van de eigenaar van het schip alsmede een rechtspersoon die een schip in overheidsbezit exploiteert;

15.   „nieuwe installatie”: de installatie van systemen, uitrusting, isolatie of ander materiaal op een schip na de toepassingsdatum van deze verordening;

16.   „scheepsrecyclingplan”: een plan dat voor elk specifiek onder zijn verantwoordelijkheid te recyclen schip wordt ontwikkeld door de exploitant van de scheepsrecyclingfaciliteit, rekening houdend met de toepasselijke richtsnoeren en resoluties van de IMO;

17.   „scheepsrecyclingplan”: een plan opgesteld door de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting en aangenomen door de raad van bestuur of het relevante bestuursorgaan van het scheepsrecyclingbedrijf, waarin de door de inrichting gebruikte operationele processen en procedures staan beschreven, en dat in het bijzonder de volgende aspecten omvat: veiligheid en opleiding van werknemers, bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, taken en verantwoordelijkheden van het personeel, voorbereiding en reactie op noodsituaties, en systemen voor toezicht, verslaglegging en het bijhouden van gegevens, rekening houdend met de toepasselijke richtsnoeren en resoluties van de IMO;

18.   „veilig toegankelijk”: een ruimte die aan alle volgende criteria voldoet:

19.   „veilig voor werkzaamheden waarbij hitte vrijkomt”: een ruimte die aan alle volgende criteria voldoet:

20.   „voltooiingsverklaring”: een door de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting afgegeven verklaring dat de scheepsrecycling is voltooid overeenkomstig deze verordening;

21.   „inventariscertificaat”: een voor elk schip specifiek certificaat dat wordt afgegeven voor schepen die de vlag van een lidstaat voeren, overeenkomstig artikel 9, en dat is aangevuld met een inventaris van gevaarlijke materialen overeenkomstig artikel 5;

22.   „ „geschikt voor recycling”-certificaat”: een voor elk schip specifiek certificaat dat wordt afgegeven voor schepen die de vlag van een lidstaat voeren, overeenkomstig artikel 9, lid 9, en dat is aangevuld met een inventaris van gevaarlijke materialen overeenkomstig artikel 5, lid 7, en een recyclingplan overeenkomstig artikel 7;

23.   „verklaring van overeenstemming”: een voor elk schip specifiek certificaat dat wordt afgegeven voor schepen die de vlag van een derde land voeren en dat is aangevuld met een inventaris van gevaarlijke materialen overeenkomstig artikel 12;

24.   „ton leeggewicht (light displacement tonnes, LDT)”: het gewicht van een schip in ton, zonder vracht, brandstof, smeerolie in opslagtanks, ballastwater, zoet water, drinkwater, verbruiksgoederen, passagiers en bemanning en hun persoonlijke bezittingen; het is de som van het gewicht van de romp, de constructie, de machines, de uitrusting en de aanvullende onderdelen van het schip.

2.   Voor de toepassing van artikel 7, lid 2, onder d), en de artikelen 13, 15 en 16:

a)

hebben „afvalstoffen”, „gevaarlijke afvalstoffen”, „verwerking” en „afvalstoffenbeheer” dezelfde betekenis als in artikel 3 van Richtlijn 2008/98/EG;

b)

wordt verstaan onder „inspectie ter plaatse”: een inspectie van de scheepsrecyclinginrichting om te beoordelen of de omstandigheden op het recyclingterrein met de in verstrekte relevante documentatie beschreven omstandigheden overeenstemmen;

c)

wordt verstaan onder „arbeider”: een persoon die werkzaamheden verricht, hetzij vast of tijdelijk, in de context van een dienstverband, met inbegrip van het personeel dat voor aannemers en onderaannemers werkt;

d)

wordt verstaan onder „milieuverantwoord beheer”: het ondernemen van alle mogelijke stappen om te verzekeren dat afvalstoffen en gevaarlijke materialen worden beheerd op een manier die de menselijke gezondheid en het milieu beschermt tegen de mogelijk negatieve effecten van deze materialen en afvalstoffen.

3.   Voor de toepassing van lid 1, punt 13, kan een bevoegde persoon een geschoolde arbeider of een leidinggevende werknemer zijn die in staat is beroeps- en andere risico’s en de blootstelling van werknemers aan potentieel gevaarlijke materialen of onveilige omstandigheden in een scheepsrecyclinginrichting te herkennen en te evalueren en die in staat is te bepalen welke bescherming en voorzorgen nodig zijn om dergelijke gevaren, risico’s of een dergelijke blootstelling uit te schakelen.

Onverminderd Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) kan de bevoegde autoriteit passende criteria voor de aanwijzing van zulke personen opstellen en de aan hen toe te wijzen taken bepalen.

TITEL II

SCHEPEN

Artikel 4

Controle van gevaarlijke materialen

De installatie of het gebruik van gevaarlijke materialen, als bedoeld in bijlage I, wordt verboden of beperkt zoals bepaald in bijlage I, onverminderd andere eisen van toepasselijk Unierecht, op grond waarvan aanvullende maatregelen nodig kunnen zijn.

Artikel 5

Inventaris van gevaarlijke materialen

1.   Elk nieuw schip heeft aan boord een inventaris van gevaarlijke materialen, waarin ten minste de in bijlage II bedoelde gevaarlijke materialen in de constructie of de uitrusting van het schip, de locatie en de geschatte hoeveelheid ervan, worden omschreven.

2.   Behoudens artikel 32, lid 2, onder b), voldoen bestaande schepen, voor zover uitvoerbaar, aan lid 1.

Bestaande schepen die gerecycled gaan worden, voldoen, voor zover uitvoerbaar, aan lid 1 van dit artikel vanaf de publicatiedatum van de Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen („de Europese lijst”), overeenkomstig artikel 16, lid 2.

Behoudens artikel 32, lid 2, onder b), worden bij het opstellen van de inventaris van gevaarlijke materialen voor bestaande schepen ten minste de in de lijst in bijlage I bedoelde gevaarlijke materialen daarin omschreven.

3.   De inventaris van gevaarlijke materialen:

a)

is specifiek voor elk schip;

b)

levert bewijs dat het schip voldoet aan het verbod of de beperkingen inzake de installatie of het gebruik van gevaarlijke materialen in overeenstemming met artikel 4;

c)

wordt samengesteld rekening houdend met de toepasselijke IMO-richtsnoeren;

d)

wordt geverifieerd door hetzij de administratie, hetzij een door de administratie gemachtigde erkende organisatie.

4.   In aanvulling op lid 3 wordt voor bestaande schepen een plan opgesteld ter beschrijving van de visuele of steekproefsgewijze controle aan de hand waarvan de inventaris van gevaarlijke materialen wordt opgesteld, en met inachtneming van de toepasselijke IMO-richtsnoeren.

5.   De inventaris van gevaarlijke materialen bestaat uit drie delen:

a)

een in de bijlagen I en II bedoelde lijst van gevaarlijke materialen, overeenkomstig de bepalingen van de leden 1 en 2 van dit artikel, die zich in de constructie of de uitrusting van het schip bevinden, met een indicatie van de locatie en de geschatte hoeveelheden ervan (deel I);

b)

een lijst van het operationeel afval dat zich aan boord van het schip bevindt (deel II);

c)

een lijst van de voorraden die zich aan boord van het schip bevinden (deel III).

6.   Deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen wordt tijdens de gehele levensduur van het schip naar behoren bijgehouden en geactualiseerd en maakt melding van nieuwe installaties die in bijlage II bedoelde gevaarlijke materialen bevatten en van relevante wijzigingen in de constructie en de uitrusting van het schip.

7.   Voorafgaand aan de recycling en met inachtneming van de toepasselijke IMO-richtsnoeren wordt in de inventaris van gevaarlijke materialen, naast het naar behoren bijgehouden en geactualiseerde deel I, eveneens deel II voor het operationeel afval en deel III voor de voorraden opgenomen, en wordt de inventaris door de administratie of een door de administratie gemachtigde erkende organisatie geverifieerd.

8.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het actualiseren van de lijst van items voor de inventaris van gevaarlijke materialen in de bijlagen I en II, teneinde te waarborgen dat deze lijsten ten minste de in de bijlagen 1 en 2 van het Verdrag van Hongkong opgenomen stoffen bevatten.

De Commissie stelt een afzonderlijke gedelegeerde handeling vast voor elke stof die moet worden toegevoegd aan of verwijderd uit de bijlagen I en II.

Artikel 6

Algemene voorschriften voor scheepseigenaren

1.   Bij het voorbereiden van het recyclen van een schip moeten scheepseigenaren:

a)

de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting alle relevante informatie over het schip verstrekken die nodig is voor het opstellen van het scheepsrecyclingplan beschreven in artikel 7;

b)

de betrokken administratie binnen een door die administratie te bepalen termijn schriftelijk kennisgeven van de intentie om een schip te recyclen in één of meerdere specifieke scheepsrecyclinginrichtingen. De kennisgeving bevat ten minste:

i)

de inventaris van gevaarlijke materialen, en

ii)

alle relevante informatie over het schip als bedoeld in punt a).

2.   Scheepseigenaren zien erop toe dat schepen die bestemd zijn voor recycling:

a)

enkel gerecycled worden in op de Europese lijst opgenomen faciliteiten;

b)

in de periode voorafgaand aan het aanlopen van de scheepsrecyclinginrichting, werken op een manier die de hoeveelheid ladingresiduen, resterende stookolie en scheepsafvalstoffen die aan boord blijven, tot een minimum beperkt;

c)

in het bezit zijn van een „geschikt voor recycling”-certificaat, afgegeven door de administratie of door een erkende en door de administratie gemachtigde organisatie, voordat er enige scheepsrecycling van het schip plaatsvindt en na ontvangst van het overeenkomstig artikel 7, lid 3, goedgekeurde scheepsrecyclingplan.

3.   Scheepseigenaren zorgen ervoor dat tankschepen in de scheepsrecyclinginrichting aankomen met ladingtanks en pompkamers in staat van gereedheid voor certificatie als „veilig voor werkzaamheden waarbij hitte vrijkomt”.

4.   Scheepseigenaren bezorgen aan de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting een kopie van het overeenkomstig artikel 9 afgeleverd „geschikt voor recycling”-certificaat.

5.   Scheepseigenaren zijn verantwoordelijk voor het schip en treffen maatregelen om ervoor te zorgen dat dat schip blijft voldoen aan de voorschriften van de administratie van de lidstaat waarvan het de vlag voert, totdat de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting de verantwoordelijkheid voor het schip op zich neemt. De exploitant van de scheepsrecyclinginrichting kan het schip weigeren voor recycling indien de toestand ervan niet grotendeels overeenstemt met de bijzonderheden van het inventariscertificaat, onder andere wanneer deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen niet naar behoren is bijgehouden en geactualiseerd om veranderingen in de structuur en de uitrusting van het schip weer te geven. In dergelijke gevallen behoudt de scheepseigenaar de verantwoordelijkheid voor het schip en brengt hij de administratie daarvan onverwijld op de hoogte.

Artikel 7

Scheepsrecyclingplan

1.   Voordat er enige recycling van een schip plaatsvindt, wordt een voor elk schip specifiek scheepsrecyclingplan opgesteld. Het scheepsrecyclingplan behandelt alle aspecten van een specifiek schip die niet onder het plan van de scheepsrecyclinginrichting vallen, of waarvoor speciale procedures nodig zijn.

2.   Het scheepsrecyclingplan:

a)

wordt opgesteld door de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag van Hongkong en rekening houdend met de toepasselijke IMO-richtsnoeren en met de door de scheepseigenaar overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder a), verstrekte gegevens met betrekking tot het schip, zodat de inhoud ervan aansluit op de informatie in de inventaris van gevaarlijke materialen;

b)

verduidelijkt of en in welke mate er voorbereidend werk — zoals voorbehandeling, vaststellen van potentiële risico’s en verwijderen van voorraden — dient plaats te vinden op een andere plaats dan de in het scheepsrecyclingplan genoemde scheepsrecyclinginrichting. Het scheepsrecyclingplan dient aan te geven waar het schip zich tijdens het recyclen zal bevinden, en een beknopt plan te omvatten voor de aankomst en de veilige plaatsing ervan;

c)

bevat gegevens betreffende het opstellen, het onderhouden en het monitoren van de „veilig toegankelijk”- en „veilig voor werkzaamheden waarbij hitte vrijkomt”-voorwaarden voor het schip in kwestie, rekening houdend met kenmerken zoals constructie, configuratie, en eerder vervoerde vracht, en andere voor de uitvoering van het scheepsrecyclingplan noodzakelijke informatie;

d)

bevat gegevens betreffende het type en de hoeveelheid gevaarlijke materialen en afvalstoffen die uit de recycling van het schip in kwestie zullen voortkomen, met inbegrip van de materialen en de afvalstoffen die in de inventaris van gevaarlijke materialen zijn opgenomen, en gegevens betreffende de wijze waarop deze in de scheepsrecyclinginrichting en in verdere inrichtingen zullen worden beheerd en opgeslagen, en

e)

wordt in beginsel afzonderlijk opgesteld voor elke betrokken scheepsrecyclinginrichting, indien meer dan één scheepsrecyclinginrichting moet worden gebruikt, en omschrijft de volgorde van gebruik en de toegestane activiteiten die in die inrichtingen zullen plaatsvinden.

3.   Het scheepsrecyclingplan wordt stilzwijgend of uitdrukkelijk door de bevoegde autoriteit goedgekeurd, overeenkomstig de eventuele nationale voorschriften van de staat waar de scheepsrecyclinginrichting is gelegen, voor zover van toepassing.

Uitdrukkelijke goedkeuring wordt verleend wanneer de bevoegde autoriteit een schriftelijke kennisgeving van haar beslissing inzake het scheepsrecyclingplan zendt aan de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting, aan de eigenaar en aan de administratie.

Stilzwijgende goedkeuring wordt geacht te zijn verleend indien er door de bevoegde autoriteit niet binnen een overeenkomstig de voorschriften van de staat waar de scheepsrecyclinginrichting is gelegen, voor zover van toepassing, vastgelegde en door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 15, lid 2, onder b), medegedeelde herzieningstermijn schriftelijk bezwaar wordt gemaakt bij de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting, de eigenaar en de administratie.

4.   De lidstaten kunnen hun administratie verzoeken de door de scheepseigenaar krachtens artikel 6, lid 1, onder b), verstrekte informatie, en tevens de volgende bijzonderheden, toe te zenden aan de bevoegde autoriteit van de staat waarin de scheepsrecyclinginrichting is gelegen:

i)

de datum waarop het schip in de staat waarvan het de vlag voert, is geregistreerd;

ii)

het identificatienummer van het schip (IMO-nummer);

iii)

het rompnummer bij de oplevering van een nieuwbouwschip;

iv)

de naam en het type van het schip;

v)

de haven waar het schip is geregistreerd;

vi)

de naam en het adres van de scheepseigenaar alsmede het identificatienummer van de bij de IMO geregistreerde eigenaar;

vii)

de naam en het adres van het bedrijf;

viii)

de naam van elk classificatiebureau waarbij het schip is geklasseerd;

ix)

de belangrijkste gegevens van het schip (lengte over alles (LOA), breedte op de mal, holte naar de mal, ton leeggewicht (LDT), bruto- en nettotonnage en motortype en -vermogen).

Artikel 8

Inspecties

1.   Scheepsinspecties worden uitgevoerd door functionarissen van de administratie of door een erkende door de administratie gemachtigde organisatie, rekening houdend met de toepasselijke IMO-richtsnoeren.

2.   Een administratie die gebruikmaakt van erkende organisaties om de in lid 1 omschreven inspecties uit te voeren, machtigt deze erkende organisaties ten minste om:

van een schip dat zij inspecteren te eisen dat het aan deze verordening voldoet, en

inspecties uit te voeren wanneer dat gevraagd wordt door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat.

3.   Schepen worden onderworpen aan de volgende inspecties:

a)

een eerste inspectie;

b)

een hernieuwde inspectie;

c)

een aanvullende inspectie;

d)

een laatste inspectie.

4.   De eerste inspectie van een nieuw schip wordt verricht voordat het schip in dienst wordt genomen, of voordat het inventariscertificaat wordt afgegeven. Voor bestaande schepen wordt uiterlijk op 31 december 2020 een eerste inspectie uitgevoerd. Met de inspectie wordt geverifieerd of deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen voldoet aan de voorschriften van deze verordening.

5.   De hernieuwde inspectie wordt verricht met door de administratie bepaalde tussenpozen van ten hoogste vijf jaar. Met de hernieuwde inspectie wordt geverifieerd of deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen voldoet aan de voorschriften van deze verordening.

6.   De aanvullende inspectie, volledig of gedeeltelijk, afhankelijk van de omstandigheden, wordt op verzoek van de scheepseigenaar uitgevoerd na een verandering, vervanging of significante herstelling van de constructie, de uitrusting, de systemen, de installaties, de voorzieningen en de materialen die een effect hebben op de inventaris van gevaarlijke materialen. De inspectie dient te waarborgen dat elke verandering, vervanging, of significante herstelling is geschied op een wijze die waarborgt dat het schip in overeenstemming blijft met de voorschriften van deze verordening, en dat deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen waar nodig wordt aangepast.

7.   De laatste inspectie wordt verricht vóór het schip uit dienst wordt genomen en vóór de recycling van het schip is begonnen.

Met de inspectie wordt geverifieerd dat:

a)

de inventaris van gevaarlijke materialen in overeenstemming is met de voorschriften van artikel 5;

b)

het scheepsrecyclingplan de informatie in de inventaris van gevaarlijke materialen correct weerspiegelt en in overeenstemming is met de voorschriften van artikel 7;

c)

de scheepsrecyclinginrichting waar het schip wordt gerecycled in de Europese lijst is opgenomen.

8.   In het geval van bestaande schepen die voor scheepsrecycling bestemd zijn, kunnen de eerste inspectie en de laatste inspectie tezelfdertijd worden verricht.

Artikel 9

Afgifte en het plaatsen van aantekeningen op certificaten

1.   Na het met succes voltooien van een eerste inspectie of een hernieuwde inspectie, geeft de administratie of een door de administratie gemachtigde erkende organisatie een inventariscertificaat af. Bij dat certificaat wordt deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen, bedoeld in artikel 5, lid 5, onder a), gevoegd.

Wanneer de eerste inspectie en de laatste inspectie tezelfdertijd worden verricht, zoals voorzien in artikel 8, lid 8, wordt enkel het in lid 9 van dit artikel vermelde „geschikt voor recycling”-certificaat afgegeven.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen ter bepaling van de opmaak van het inventariscertificaat vast, opdat het strookt met bijlage 3 bij het Verdrag van Hongkong. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 25 van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Op een inventariscertificaat wordt op verzoek van de scheepseigenaar een aantekening geplaatst, hetzij door de administratie hetzij door een door de administratie gemachtigde erkende organisatie, na het succesvol beëindigen van een overeenkomstig artikel 8, lid 6, verrichte aanvullende inspectie.

3.   Behoudens lid 4 geeft de administratie of de door de administratie gemachtigde erkende organisatie een inventariscertificaat af of plaatst het een aantekening daarop, al naargelang, indien de hernieuwde inspectie met succes is voltooid:

a)

binnen drie maanden vóór de vervaldatum van het bestaande inventariscertificaat; het nieuwe certificaat is geldig vanaf de datum van voltooiing van de hernieuwde inspectie tot uiterlijk vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande certificaat;

b)

na de vervaldatum van het bestaande inventariscertificaat; het nieuwe certificaat is geldig vanaf de datum van voltooiing van de hernieuwde inspectie tot uiterlijk vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande certificaat;

c)

meer dan drie maanden vóór de vervaldatum van het bestaande inventariscertificaat; het nieuwe certificaat is geldig vanaf de datum van voltooiing van de hernieuwde inspectie tot uiterlijk vijf jaar na de datum van voltooiing van de hernieuwde inspectie.

4.   Indien een hernieuwde inspectie met succes is voltooid en een nieuw inventariscertificaat niet vóór de vervaldatum van het bestaande certificaat kan worden afgegeven of aan boord worden gebracht, plaatst de administratie of een door de administratie gemachtigde erkende organisatie een aantekening op het bestaande certificaat, en een dergelijk certificaat wordt als geldig aanvaard voor een verdere termijn van ten hoogste vijf jaar na de vervaldatum.

5.   In geval van een inventariscertificaat dat minder dan vijf jaar geldig is, kan de administratie of een door de administratie gemachtigde erkende organisatie de geldigheid van het bestaande certificaat verder verlengen voor een termijn van ten hoogste vijf jaar.

6.   In bijzondere, door de administratie te omschrijven omstandigheden, hoeft een nieuw inventariscertificaat niet gedateerd te zijn vanaf de vervaldatum van het bestaande certificaat, als vereist in lid 3, onder a) en b), en in de leden 7 en 8. In die omstandigheden is het nieuwe certificaat geldig voor een termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van voltooiing van de hernieuwde inspectie.

7.   Wanneer een schip zich op de vervaldatum van het inventariscertificaat niet in de haven of ankerplaats bevindt waar het moet worden geïnspecteerd, kan de administratie, indien dat aangewezen is, de geldigheid van het inventariscertificaat verlengen met een termijn van ten hoogste drie maanden, teneinde het schip de gelegenheid te geven zijn reis naar de haven waar het moet worden geïnspecteerd, te voltooien. Een dergelijke verlenging wordt enkel toegestaan op voorwaarde dat de inspectie in die haven wordt voltooid voordat het schip vertrekt. Een schip waaraan een verlenging is toegekend, heeft bij aankomst in de haven waar het moet worden geïnspecteerd niet het recht om op grond van die verlenging de haven te verlaten zonder een nieuw certificaat. Wanneer de hernieuwde inspectie is voltooid, is het nieuwe inventariscertificaat geldig voor een termijn van ten hoogste vijf jaar vanaf de vervaldatum van het bestaande certificaat, voordat de verlenging is toegekend.

8.   Indien een inventariscertificaat van een schip dat voor korte reizen wordt gebruikt en niet is verlengd krachtens de in lid 7 vermelde voorwaarden, kan de administratie dit verlengen met een gedoogtermijn van ten hoogste één maand vanaf de vervaldatum. Wanneer de hernieuwde inspectie is voltooid, is het nieuwe inventariscertificaat geldig voor een termijn van ten hoogste vijf jaar vanaf de datum van het bestaande certificaat, voordat de verlenging werd toegekend.

9.   Na het met succes voltooien van een laatste inspectie, overeenkomstig artikel 8, lid 7, geeft de administratie of een door de administratie gemachtigde erkende organisatie, een „geschikt voor recycling”-certificaat af. Bij dat certificaat worden de inventaris van gevaarlijke materialen en het scheepsrecyclingplan gevoegd.

De Commissie stelt uitvoeringsbesluiten ter bepaling van de opmaak van het „geschikt voor recycling”-certificaat vast opdat het strookt met bijlage 4 bij het Verdrag van Hongkong. Die uitvoeringsbesluiten worden vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 25 van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure. Een overeenkomstig de eerste alinea van dit lid na een laatste inspectie afgegeven „geschikt voor recycling”-certificaat wordt door de andere lidstaten aanvaard en wordt voor de toepassing van deze verordening als gelijkwaardig beschouwd aan een door henzelf afgegeven „geschikt voor recycling”-certificaat.

Artikel 10

Looptijd en geldigheid van certificaten

1.   Behoudens artikel 9 wordt een inventariscertificaat afgegeven voor een door de administratie vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar.

2.   Een overeenkomstig artikel 9 afgegeven certificaat of een daarop geplaatste aantekening verliest zijn geldigheid in elk van de volgende gevallen:

a)

indien de toestand van het schip niet wezenlijk overeenkomt met de gegevens van dat inventariscertificaat, met inbegrip van gevallen waarin deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen niet naar behoren is bijgehouden en geactualiseerd om wijzigingen van de scheepsconstructie en -uitrusting weer te geven, rekening houdend met de toepasselijke IMO-richtsnoeren;

b)

wanneer de hernieuwde inspectie niet binnen de in artikel 8, lid 5, vermelde tussenpozen is voltooid.

3.   Een „geschikt voor recycling”-certificaat wordt door de administratie of door een door de administratie gemachtigde erkende organisatie uitgegeven voor een termijn van ten hoogste drie maanden.

4.   Een overeenkomstig artikel 9, lid 9, afgegeven „geschikt voor recycling”-certificaat verliest zijn geldigheid wanneer de toestand van het schip niet wezenlijk overeenkomt met de gegevens van het inventariscertificaat.

5.   In afwijking van lid 3 kan het „geschikt voor recycling”-certificaat door de administratie of door een door de administratie gemachtigde erkende organisatie worden verlengd voor een enkele rechtstreekse reis naar de scheepsrecyclinginrichting.

Artikel 11

Havenstaatcontrole

1.   Lidstaten passen controlebepalingen voor schepen toe overeenkomstig hun nationale recht met betrekking tot Richtlijn 2009/16/EG. Behoudens lid 2, is elke inspectie beperkt tot het controleren of er zich aan boord hetzij een inventariscertificaat, hetzij een „geschikt voor recycling”-certificaat bevindt; indien dit certificaat geldig is, wordt het geacht te voldoen om de inspectie aanvaard te doen worden.

2.   Rekening houdende met de toepasselijke IMO-richtsnoeren kan de desbetreffende autoriteit die bij de havenstaatcontroles betrokken is, een gedetailleerde inspectie uitvoeren, wanneer een schip geen geldig certificaat heeft, of wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat hetzij:

a)

de toestand van het schip of van de uitrusting ervan op belangrijke punten niet voldoet aan de gegevens van dat certificaat, deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen overeenstemt, of beide, hetzij

b)

dat er aan boord van het schip geen procedure wordt uitgevoerd voor het bijhouden van deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen.

3.   Een schip kan worden gewaarschuwd, aangehouden, weggestuurd of geweigerd in de havens of offshoreterminals die onder de jurisdictie van een lidstaat vallen, indien het nalaat de betrokken autoriteiten van die lidstaat op hun verzoek een kopie van het inventariscertificaat, respectievelijk het „geschikt voor recycling”-certificaat te bezorgen, onverminderd artikel 9. Een lidstaat die een van deze maatregelen neemt, stelt de betrokken administratie daarvan onmiddellijk op de hoogte. Het niet actualiseren van de inventaris van gevaarlijke materialen vormt geen tekortkoming die tot aanhouding kan leiden, maar elke inconsistentie in de inventaris van gevaarlijke materialen wordt aan de betrokken administratie gemeld, en dient bij de volgende inspectie te zijn hersteld.

4.   Toegang tot een specifieke haven of ankerplaats kan door de betrokken autoriteit van die lidstaat worden toegestaan in geval van overmacht of om prevalerende veiligheidsredenen, of om het risico op vervuiling te verminderen of te minimaliseren, of om gebreken te laten verhelpen, op voorwaarde dat door de eigenaar, de exploitant of de kapitein van het schip passende en voor de betrokken administratie van die lidstaat aanvaardbare maatregelen zijn genomen om een veilige aanloop te waarborgen.

Artikel 12

Voorschriften voor schepen die de vlag van een derde land voeren

1.   Behoudens artikel 32, lid 2, onder b), heeft een schip dat de vlag van een derde land voert, wanneer het een haven of ankerplaats van een lidstaat aandoet, een inventaris van gevaarlijke materialen aan boord die voldoet aan artikel 5, lid 2.

Onverminderd de eerste alinea kan de toegang tot een specifieke haven of ankerplaats door de betrokken autoriteit van die lidstaat worden toegestaan in geval van overmacht of om prevalerende veiligheidsredenen, of om het risico op vervuiling te verminderen of te minimaliseren, of om gebreken te laten verhelpen, op voorwaarde dat door de eigenaar, de exploitant of de kapitein van het schip passende en voor de betrokken autoriteit van die lidstaat aanvaardbare maatregelen zijn genomen om een veilige aanloop te waarborgen.

2.   Zoals aangegeven in bijlage I wordt de plaatsing van de in bijlage I bedoelde gevaarlijke materialen op schepen die de vlag van een derde land voeren, terwijl deze schepen zich in een haven of ankerplaats van een lidstaat bevinden, verboden of beperkt.

Zoals aangegeven in bijlage I, wordt het gebruik van de in bijlage I bedoelde gevaarlijke materialen op schepen die de vlag van een derde land voeren, terwijl deze schepen zich in een haven of ankerplaats van een lidstaat bevinden, verboden of beperkt, onverminderd de vrijstellingen en overgangsregelingen die krachtig internationaal recht op deze materialen van toepassing zijn.

3.   De inventaris van gevaarlijke materialen is specifiek voor elk schip, wordt met inachtneming van de toepasselijke IMO-richtsnoeren samengesteld en dient ertoe om aan te tonen dat het schip voldoet aan lid 2 van dit artikel. Bij het opstellen van de inventaris van gevaarlijke materialen worden ten minste de in de lijst in bijlage I bedoelde gevaarlijke materialen genoemd. Er wordt door het schip dat de vlag van een derde land voert een plan opgesteld met een beschrijving van de visuele/steekproefsgewijze controle die als basis dient voor het opstellen van de inventaris van gevaarlijke materialen, rekening houdend met de toepasselijke IMO-richtsnoeren.

4.   De inventaris van gevaarlijke materialen wordt correct bijgehouden en bijgewerkt gedurende de hele operationele levensduur van het schip, en geeft nieuwe installaties weer die een van de in bijlage II bedoelde gevaarlijke materialen bevatten, alsmede relevante veranderingen in de constructie en de uitrusting van het schip, rekening houdend met de vrijstellingen en overgangsregelingen die krachtens internationaal recht op deze materialen van toepassing zijn.

5.   Een schip dat de vlag van een derde land voert, kan worden gewaarschuwd, aangehouden, weggestuurd of geweigerd in de havens of offshoreterminals die onder de jurisdictie van een lidstaat vallen, indien het nalaat aan de betrokken autoriteiten van die lidstaat op hun verzoek een kopie van de verklaring overeenkomstig de leden 6 en 7 samen met de inventaris van gevaarlijke materialen, al naargelang het geval, te bezorgen. Een lidstaat die deze actie onderneemt, stelt de betrokken autoriteiten van het derde land waarvan het betrokken schip de vlag voert, daarvan onmiddellijk op de hoogte. Het niet actualiseren van de inventaris van gevaarlijke materialen vormt geen tekortkoming die tot aanhouding kan leiden, maar elke inconsistentie in de inventaris van gevaarlijke materialen wordt gemeld aan de betrokken autoriteiten van het derde land waarvan het betrokken schip de vlag voert.

6.   De verklaring van overeenstemming wordt afgegeven na het verifiëren van de inventaris van gevaarlijke materialen door de betrokken autoriteiten van het derde land waarvan het schip de vlag voert of een door hen gemachtigde organisatie, overeenkomstig de nationale voorschriften. De verklaring van overeenstemming kan op basis van bijlage 3 van het Verdrag van Hongkong worden ontworpen.

7.   De verklaring van overeenstemming en de inventaris van gevaarlijke materialen worden opgesteld in een officiële taal van de betrokken autoriteiten van het derde land waarvan het schip de vlag voert en die de afgifte doen; wanneer de gebruikte taal niet het Engels, het Frans of het Spaans is, dient de tekst een vertaling in een van die talen te bevatten.

8.   Behoudens artikel 32, lid 2, onder b), zorgen schepen die de vlag van een derde land voeren en die verzoeken om te worden geregistreerd onder de vlag van een lidstaat, ervoor dat de in artikel 5, lid 2, bedoelde inventaris van gevaarlijke materialen aan boord wordt bewaard, of wordt opgesteld hetzij binnen zes maanden na de registratie onder de vlag van die lidstaat, hetzij tijdens een volgende inspectie krachtens artikel 8, lid 3, indien dit eerder is.

TITEL III

SCHEEPSRECYCLINGINRICHTINGEN

Artikel 13

Voorschriften om scheepsrecyclinginrichtingen in de Europese lijst op te nemen

1.   Om in de Europese lijst opgenomen te worden voldoet een scheepsrecyclinginrichting aan de volgende voorschriften, overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag van Hongkong en met inachtneming van de richtsnoeren ter zake van de IMO, de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), het Verdrag van Bazel en het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen en andere internationale richtsnoeren:

a)

door haar bevoegde autoriteiten gemachtigd zijn tot het uitoefenen van scheepsrecyclingactiviteiten;

b)

op een veilige en milieuverantwoorde manier ontworpen zijn, gebouwd zijn en geëxploiteerd worden;

c)

opereren vanaf bouwwerken;

d)

systemen, procedures en technieken voor beheer en monitoring ontwikkelen, die tot doel hebben de volgende effecten te voorkomen, te beperken, of, voor zover haalbaar, weg te nemen:

i)

gezondheidsrisico’s voor de betrokken werknemers en voor de bevolking in de nabijheid van de scheepsrecyclinginrichting, en

ii)

door scheepsrecycling veroorzaakte negatieve effecten op het milieu;

e)

een scheepsrecyclingplan opstellen;

f)

negatieve effecten voor de menselijke gezondheid en het milieu voorkomen, onder andere door het aantoonbaar controleren op lekkage, in het bijzonder in intergetijdengebieden;

g)

zorgen voor het veilig en milieuverantwoord beheren en opslaan van gevaarlijke materialen en afvalstoffen, onder andere door:

i)

het insluiten van alle gevaarlijke materialen aan boord gedurende het volledige scheepsrecyclingproces om het vrijkomen van die materialen in het milieu te voorkomen; en voorts het uitsluitend op ondoordringbare ondergronden met doeltreffende drainagesystemen verwerken van gevaarlijke materialen en van de tijdens het scheepsrecyclingproces voortgebrachte gevaarlijke afvalstoffen;

ii)

ervoor te zorgen dat alle afvalstoffen van de scheepsrecyclingactiviteit en de hoeveelheden ervan gedocumenteerd worden, en enkel naar afvalverwerkingsinstallaties, waaronder afvalrecyclinginrichtingen, worden gestuurd die gemachtigd zijn om deze stoffen en op een milieuverantwoorde manier te behandelen zonder daarbij de menselijke gezondheid in gevaar te brengen;

h)

een plan ter voorbereiding en reactie op noodsituaties vaststellen en bijhouden; ervoor zorgen dat het schip en alle delen van de scheepsrecyclinginrichting snel toegankelijk zijn voor materiaal dat nodig is bij noodsituaties, zoals brandbestrijdingsmiddelen en -voertuigen, ambulances en kranen;

i)

zorgen voor de veiligheid en opleiding van de werknemers, onder meer door toe te zien op het gebruik van beschermingsuitrusting voor activiteiten die dat vereisen;

j)

registers aanleggen van incidenten, ongevallen, beroepsziekten en chronische effecten en, indien haar bevoegde autoriteiten daarom verzoeken, alle incidenten, ongevallen, beroepsziekten of chronische effecten rapporteren die de veiligheid van werknemers, de volksgezondheid en het milieu in gevaar brengen of kunnen brengen;

k)

ermee instemmen om te voldoen aan de in lid 2 bedoelde voorschriften.

2.   De exploitant van een scheepsrecyclinginrichting:

a)

stuurt het overeenkomstig artikel 7, lid 3, goedgekeurd scheepsrecyclingplan aan de scheepseigenaar en aan de administratie of een door de administratie gemachtigde erkende organisatie;

b)

meldt aan de administratie dat de scheepsrecyclinginrichting in elk opzicht klaar is om met het recyclen van het schip te beginnen;

c)

stuurt, wanneer het volledig of gedeeltelijk recyclen van een schip overeenkomstig deze verordening is voltooid, binnen 14 dagen na het volledig of gedeeltelijk recyclen van het schip overeenkomstig het scheepsrecyclingplan, een voltooiingsverklaring aan de administratie die het „geschikt voor recycling”-certificaat voor het schip heeft afgegeven. De voltooiingsverklaring bevat onder andere een verslag over eventuele incidenten en ongevallen waarbij de menselijke gezondheid en/of het milieu schade is toegebracht.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om de opmaak te bepalen van:

a)

de op grond van lid 2, onder b), van dit artikel vereiste melding, om ervoor te zorgen dat het overeenstemt met bijlage 6 bij het Verdrag van Hongkong, en

b)

de op grond van lid 2, onder c), van dit artikel vereiste verklaring, om ervoor te zorgen dat zij overeenstemt met bijlage 7 bij het Verdrag van Hongkong.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 25 van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 14

Erkenning van in een lidstaat gevestigde scheepsrecyclinginrichtingen

1.   Onverminderd andere toepasselijke bepalingen van Unierecht erkennen de bevoegde autoriteiten op hun grondgebied gevestigde scheepsrecyclinginrichtingen die voldoen aan de voorschriften van artikel 13 voor het verrichten van scheepsrecycling. Die erkenning mag voor ten hoogste vijf jaar aan de scheepsrecyclinginrichtingen worden toegekend, en dienovereenkomstig hernieuwd worden.

Mits aan de voorschriften van deze verordening is voldaan, kan elke vergunning die krachtens andere toepasselijke bepalingen van nationaal of Unierecht is toegekend, worden gecombineerd met de op grond van dit artikel verleende erkenning, teneinde een gecombineerde vergunning te vormen, voor de gevallen waarin een dergelijk format onnodige duplicatie van informatie en de duplicatie van werk door de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting of het scheepsrecyclingbedrijf of de bevoegde autoriteit voorkomt. In die gevallen kan de erkenning verlengd worden overeenkomstig de in de eerste alinea bedoelde vergunningsregels, maar hoogstens voor een termijn van vijf jaar.

2.   De lidstaten stellen een lijst op van de scheepsrecyclinginrichtingen die zij overeenkomstig lid 1 hebben erkend en actualiseren deze.

3.   De in lid 2 bedoelde lijst wordt onverwijld en uiterlijk op 31 maart 2015 aan de Commissie meegedeeld.

4.   Wanneer een scheepsrecyclinginrichting niet langer aan de voorschriften van artikel 13 voldoet, gaat de lidstaat waar de scheepsrecyclinginrichting is gelegen over tot het schorsen of intrekken van de haar verleende erkenning, of eist hij corrigerende maatregelen van het betrokken scheepsrecyclingbedrijf, en stelt hij de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

5.   Wanneer een scheepsrecyclinginrichting overeenkomstig lid 1 is erkend, stelt de betrokken lidstaat de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 15

Scheepsrecyclinginrichtingen gelegen in een derde land

1.   Een scheepsrecyclingbedrijf dat eigenaar is van een in een derde land gelegen scheepsrecyclinginrichting, en voornemens is schepen die de vlag van een lidstaat voeren, te recyclen, dient bij de Commissie een aanvraag in voor de opname van die scheepsrecyclinginrichting in de Europese lijst.

2.   De in lid 1 bedoelde aanvraag moet vergezeld gaan van bewijs dat de betrokken scheepsrecyclinginrichting voldoet aan de voorschriften van artikel 13 om scheepsrecycling te verrichten en overeenkomstig artikel 16 in de Europese lijst te worden opgenomen.

Met name moet het scheepsrecyclingbedrijf:

a)

melding maken van de door de bevoegde autoriteiten toegekende machtiging, vergunning of erkenning om de scheepsrecycling te verrichten, en, waar toepasselijk, van de door de bevoegde autoriteiten toegekende machtiging, vergunning of erkenning aan al zijn aannemers en onderaannemers die rechtstreeks bij het proces van scheepsrecycling betrokken zijn, en alle in artikel 16, lid 2, bedoelde informatie vermelden;

b)

aangeven of het scheepsrecyclingplan door de bevoegde autoriteit zal worden goedgekeurd middels een stilzwijgende of een uitdrukkelijke procedure, met vermelding van de herzieningstermijn indien het om stilzwijgende goedkeuring gaat, in overeenstemming met eventuele nationale voorschriften;

c)

bevestigen dat een schip dat de vlag van een lidstaat voert enkel voor recycling zal worden aanvaard overeenkomstig deze verordening;

d)

bewijs leveren dat zij gedurende het gehele scheepsrecyclingproces in staat is de „veilig voor werkzaamheden waarbij hitte vrijkomt”- en „veilig toegankelijk”-criteria vast te stellen, te onderhouden en te monitoren;

e)

een kaart bijvoegen waarop de grenzen van de scheepsrecyclinginrichting en de locatie van de scheepsrecyclingactiviteiten binnen die inrichting zijn aangegeven;

f)

voor elk in bijlage I bedoeld gevaarlijk materiaal en andere gevaarlijke materialen die deel kunnen uitmaken van de constructie van een schip, nader vermelden:

i)

of de scheepsrecyclinginrichting gemachtigd is om het gevaarlijke materiaal te verwijderen. Wanneer zij gemachtigd is, wordt het betrokken personeel dat gemachtigd is om de verwijdering uit te voeren, geïdentificeerd en wordt er bewijs van vakbekwaamheid geleverd;

ii)

welk proces zal worden toegepast voor het afvalstoffenbeheer binnen of buiten de scheepsrecyclinginrichting, zoals verbranden, storten, of een andere afvalverwerkingsmethode, de naam en het adres van de afvalverwerkingsinrichting indien die anders zijn dan die van de scheepsrecyclinginrichting, en bewijs leveren dat het toegepaste proces de menselijke gezondheid niet in gevaar brengt en op een milieuverantwoorde manier wordt uitgevoerd;

g)

bevestigen dat het bedrijf een scheepsrecyclingplan heeft vastgesteld, rekening houdend met de toepasselijke IMO-richtsnoeren;

h)

de informatie verstrekken die voor de identificatie van de scheepsrecyclinginrichting nodig is.

3.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen teneinde de opmaak van de informatie die nodig is voor de identificatie van de scheepsrecyclinginrichting te bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 25 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   Om in de Europese lijst te worden opgenomen, worden de door in derde landen gelegen scheepsrecyclinginrichtingen die aan de voorschriften van artikel 13 voldoen, gecertifieerd na een inspectie ter plaatse door een onafhankelijke en bekwame verificateur. De certificatie wordt door het scheepsrecyclingbedrijf aan de Commissie voorgelegd op het moment dat het zich kandidaat stelt om in de Europese lijst te worden opgenomen, en daarna om de vijf jaar, bij de verlenging van de opname in de Europese lijst. De oorspronkelijke opname in de lijst en de hernieuwing ervan, worden aangevuld met een tussentijdse evaluatie ter bevestiging dat aan de voorschriften van artikel 13 is voldaan.

Door opname in de Europese lijst aan te vragen, aanvaarden scheepsrecyclingbedrijven de mogelijkheid dat de betrokken scheepsrecyclinginrichtingen vóór of na hun opname in de Europese lijst worden onderworpen aan een inspectie ter plaatse door de Commissie of personen die namens haar optreden, om te verifiëren of zij aan de voorschriften van artikel 13 voldoen. Om die inspecties ter plaatse uit te voeren, werken de onafhankelijke verificateur, de Commissie of personen die namens haar optreden, samen met de bevoegde autoriteiten van het derde land waar de scheepsrecyclinginrichting is gelegen.

De Commissie kan technische richtsnoeren uitbrengen om de certificatie te vergemakkelijken.

5.   Voor de toepassing van artikel 13, mag met betrekking tot de betreffende nuttige toepassing of verwijdering van afval alleen worden verondersteld dat het beheer in kwestie op milieuverantwoorde wijze geschiedt indien de scheepsrecyclinginrichting kan aantonen dat de beheerinstallatie die het afval ontvangt, wordt geëxploiteerd overeenkomstig volksgezondheids- en milieubeschermingsnormen die vrijwel gelijkwaardig zijn met de toepasselijke internationale en Unienormen.

6.   Het scheepsrecyclingbedrijf verstrekt onverwijld bijgewerkte bewijsstukken wanneer er enige verandering optreedt in de aan de Commissie verstrekte informatie en verklaart in elk geval, drie maanden vóór de vervaldatum van elke vijfjarige termijn waarin het in de Europese lijst is opgenomen:

a)

dat de verstrekte gegevens volledig en actueel zijn;

b)

dat de scheepsrecyclinginrichting nog steeds voldoet, en zal blijven voldoen, aan de voorschriften van artikel 13.

Artikel 16

Vaststelling en actualisering van de Europese lijst

1.   De Commissie stelt uitvoeringsbesluiten vast ter vaststelling van een Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen die:

a)

in de Unie zijn gelegen en door de lidstaten overeenkomstig artikel 14, lid 3, zijn meegedeeld;

b)

in een derde land zijn gelegen, en waarvan de opname in de lijst is gebaseerd op een beoordeling van de informatie en de ondersteunende bewijsstukken die overeenkomstig artikel 15 zijn verstrekt of verzameld.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 25 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   De Europese lijst wordt uiterlijk op 31 december 2016 in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de website van de Commissie bekendgemaakt. Zij wordt opgedeeld in twee sublijsten, één met scheepsrecyclinginrichtingen gelegen in een lidstaat en één met scheepsrecyclinginrichtingen gelegen in een derde land.

De Europese lijst bevat al de volgende informatie betreffende de scheepsrecyclinginrichting:

a)

de recyclingmethode;

b)

het type en de grootte van de schepen die er kunnen worden gerecycled;

c)

eventuele beperkingen op en voorwaarden voor de exploitatie van de scheepsrecyclinginrichting, onder andere wat betreft het beheer van gevaarlijke afvalstoffen;

d)

bijzonderheden over de uitdrukkelijke of stilzwijgende procedure, als bedoeld in artikel 7, lid 3, voor de goedkeuring van het scheepsrecyclingplan door de bevoegde autoriteit;

e)

de maximale jaarlijkse scheepsrecyclingoutput.

3.   De Europese lijst vermeldt de vervaldatum van de opname van de scheepsrecyclinginrichting in de lijst. De opname in de lijst is maximaal vijf jaar geldig en kan worden verlengd.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast teneinde de Europese lijst regelmatig te actualiseren:

a)

om een scheepsrecyclinginrichting in de Europese lijst op te nemen wanneer:

i)

zij overeenkomstig artikel 14 is erkend, of

ii)

overeenkomstig lid 1, onder b), van dit artikel tot de opname ervan in de Europese lijst is besloten;

b)

om een scheepsrecyclinginrichting van de Europese lijst te schrappen wanneer:

i)

de scheepsrecyclinginrichting niet langer aan de voorschriften van artikel 13 voldoet, of

ii)

het geactualiseerde bewijsmateriaal niet binnen ten minste drie maanden voor het vervallen van de termijn van vijf jaar, als bedoeld in lid 3 van dit artikel, is verstrekt.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 25 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

5.   Bij het opstellen en actualiseren van de Europese lijst handelt de Commissie in overeenstemming met de in de Verdragen verankerde beginselen en met de internationale verplichtingen van de Unie.

6.   De lidstaten delen de Commissie alle gegevens mee die relevant kunnen zijn in de context van de actualisering van de Europese lijst. De Commissie geeft dergelijke gegevens door aan de andere lidstaten.

TITEL IV

ALGEMENE ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN

Artikel 17

Taal

1.   Het in artikel 7 bedoelde scheepsrecyclingplan wordt opgesteld in een taal die wordt aanvaard door de staat die de scheepsrecyclinginrichting erkent. Wanneer de gebruikte taal niet het Engels, het Frans of het Spaans is, wordt het scheepsrecyclingplan vertaald in een van die talen, tenzij de administratie ervan overtuigd is dat dat onnodig is.

2.   Het inventariscertificaat en het „geschikt voor recycling”-certificaat, afgegeven krachtens artikel 9, worden opgesteld in een officiële taal van de administratie die de afgifte gedaan heeft. Wanneer de gebruikte taal niet het Engels, het Frans of het Spaans is, bevat de tekst ook een vertaling in een van die talen.

Artikel 18

Aanwijzing van bevoegde autoriteiten en administraties

1.   De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteiten en administraties aan die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van deze verordening en stellen de Commissie daarvan in kennis. De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van elke verandering in dergelijke informatie.

2.   De Commissie publiceert op haar website lijsten van de aangewezen bevoegde autoriteiten en administraties, en actualiseert die lijsten wanneer nodig.

Artikel 19

Aanwijzen van contactpersonen

1.   De lidstaten en de Commissie wijzen elk één of meer contactpersonen aan die tot taak hebben natuurlijke of rechtspersonen die inlichtingen vragen, te informeren en te adviseren. De contactpersonen van de Commissie geven de contactpersonen van de lidstaten alle vragen die deze laatsten aangaan, en vice versa.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de aanwijzing van contactpersonen. De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van elke verandering in die informatie.

3.   De Commissie publiceert op haar website lijsten van de aangewezen contactpersonen, en actualiseert die lijsten wanneer nodig.

Artikel 20

Vergadering van contactpersonen

De Commissie organiseert, op verzoek van lidstaten of wanneer zij dat passend acht, op gezette tijden een vergadering van de contactpersonen om vragen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening te bespreken. Betrokken partijen worden voor deze vergaderingen, of delen van vergaderingen, uitgenodigd, indien alle lidstaten en de Commissie het erover eens zijn dat zulks passend is.

TITEL V

VERSLAGLEGGING EN HANDHAVING

Artikel 21

Verslagen door de lidstaten

1.   Elke lidstaat zendt de Commissie een verslag toe dat de volgende gegevens bevat:

a)

een lijst van de onder zijn vlag varende schepen waaraan een „geschikt voor recycling”-certificaat is afgegeven, de naam van het scheepsrecyclingbedrijf en de locatie van de scheepsrecyclinginrichting zoals aangegeven op het „geschikt voor recycling”-certificaat;

b)

een lijst van onder zijn vlag varende schepen waarvoor een voltooiingsverklaring is ontvangen;

c)

gegevens met betrekking tot illegale scheepsrecycling, sancties, en door de lidstaat genomen vervolgmaatregelen.

2.   De lidstaten zenden het verslag om de drie jaar langs elektronische weg, uiterlijk negen maanden na het einde van de driejarige verslagleggingsperiode, aan de Commissie toe.

Het eerste elektronische verslag bestrijkt de termijn van de toepassingsdatum van deze verordening tot het einde van de eerste regelmatige driejarige verslagleggingsperiode, nader omschreven in artikel 5 van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad (14), komende na de aanvangsdatum van de eerste verslagleggingsperiode.

De Commissie publiceert uiterlijk negen maanden na ontvangst van de verslagen van de lidstaten, een verslag over de toepassing van deze verordening.

3.   De Commissie brengt deze informatie onder in een elektronische databank die permanent voor het publiek toegankelijk is.

Artikel 22

Handhaving in lidstaten

1.   Lidstaten stellen regels voor sancties vast die gelden voor inbreuken op deze verordening, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De voorziene sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

2.   De lidstaten werken onderling in bilateraal of multilateraal verband samen ten behoeve van de preventie en opsporing van mogelijke omzeiling van en inbreuken op deze verordening.

3.   De lidstaten wijzen de leden van hun vast personeel aan die verantwoordelijk zijn voor de in lid 2 bedoelde samenwerking. Die gegevens worden toegezonden aan de Commissie, die een gecompileerde lijst aan deze leden verstrekt.

4.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de bepalingen van hun nationale recht met betrekking tot de handhaving van deze verordening en de toepasselijke sancties.

Artikel 23

Verzoek om maatregelen

1.   Natuurlijke of rechtspersonen die getroffen of mogelijk getroffen worden door een inbreuk op artikel 13, juncto artikel 15 en artikel 16, lid 1, onder b), van deze verordening, of die een voldoende belang hebben bij de beleidsvorming op milieugebied in verband met een inbreuk op artikel 13, juncto artikel 15 en artikel 16, lid 1, onder b), van deze verordening, hebben het recht de Commissie te vragen om in het kader van deze verordening maatregelen te nemen tegen een dergelijke inbreuk of een ophanden zijnde dreiging daartoe.

Het belang van elke niet-gouvernementele organisatie die zich inzet voor milieubescherming en die voldoet aan de voorschriften van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad (15), zal voor de toepassing van de eerste alinea als voldoende beschouwd worden.

2.   Het verzoek tot maatregelen wordt vergezeld van de relevante informatie en gegevens die dat verzoek ondersteunen.

3.   Wanneer het verzoek om maatregelen en de begeleidende informatie en gegevens op een plausibele manier aantonen dat er een inbreuk is geweest op artikel 13, juncto artikel 15 en artikel 16, lid 1, onder b), of dat er een ophanden zijnde dreiging van dergelijke inbreuk bestaat, neemt de Commissie die verzoeken om maatregelen en die informatie en gegevens in overweging. In zulke gevallen biedt Commissie het betrokken scheepsrecyclingbedrijf de gelegenheid zijn standpunt met betrekking tot het verzoek om maatregelen en de bijbehorende informatie en gegevens kenbaar te maken.

4.   De Commissie stelt onverwijld, en in elk geval overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het recht van de Unie, de personen die overeenkomstig lid 1 een verzoek bij haar hebben ingediend in kennis van haar besluit inzake het al dan niet nemen van maatregelen, en motiveert dat besluit.

TITEL VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5, lid 8, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 30 december 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op met betrekking tot de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen die verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 8, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.   Een overeenkomstig artikel 5, lid 8, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 25

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Wanneer het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie het ontwerp van uitvoeringsbesluit niet vast en is de derde alinea van artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 26

Overgangsbepaling

Vanaf de datum van bekendmaking van de Europese lijst kunnen lidstaten, voorafgaand aan de toepassingsdatum van deze verordening, het recyclen van schepen toestaan in scheepsrecyclinginrichtingen die opgenomen zijn in de Europese lijst. In deze gevallen is Verordening (EG) nr. 1013/2006 niet van toepassing.

Artikel 27

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006

Aan artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1013/2006 wordt het volgende punt toegevoegd:

„i)

schepen die de vlag voeren van een lidstaat en die onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad vallen (16).

Artikel 28

Wijziging van Richtlijn 2009/16/EG

Aan bijlage IV wordt het volgende punt toegevoegd:

„49.

Een certificaat betreffende de inventaris van gevaarlijke materialen of een verklaring van overeenstemming, afhankelijk van hetgeen op grond van Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad (17) van toepassing is.

Artikel 29

Financiële stimulans

De Commissie legt uiterlijk op 31 december 2016 aan het Europees Parlement en aan de Raad een verslag voor betreffende de haalbaarheid van een financieel instrument dat veilige en verantwoorde scheepsrecycling faciliteert en doet het verslag, indien passend, vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 30

Evaluatie

1.   De Commissie oordeelt welke inbreuken op deze verordening onder Richtlijn 2008/99/EG moeten worden gebracht met het oog op equivalentie, wat de inbreukbepalingen betreft, tussen deze verordening en Verordening (EG) nr. 1013/2006. De Commissie brengt voor 31 december 2014 verslag over haar bevindingen uit aan het Europees Parlement en aan de Raad, en doet haar verslag, indien nodig, vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel.

2.   De Commissie evalueert deze verordening uiterlijk 18 maanden voor de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Hongkong en dient, indien nodig, tegelijkertijd eventuele wetgevingsvoorstellen daartoe in. Deze herziening omvat mogelijk de opname van de krachtens het Verdrag van Hongkong erkende scheepsrecyclinginrichtingen op de Europese lijst om doublures en administratieve overlast te voorkomen.

3.   De Commissie toetst deze verordening permanent en doet, waar passend, tijdig voorstellen om ontwikkelingen met betrekking tot internationale verdragen, waaronder het Verdrag van Bazel, aan de orde te stellen indien dat nodig zou blijken.

4.   Niettegenstaande lid 2 legt de Commissie, uiterlijk vijf jaar na de toepassingsdatum van deze verordening, een verslag voor aan het Europees Parlement en aan de Raad betreffende de toepassing van deze verordening, indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de verordening worden verwezenlijkt en het effect ervan verzekerd en gerechtvaardigd is.

Artikel 31

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 32

Toepassing

1.   De verordening is van toepassing vanaf de eerste van de twee volgende data, maar niet vroeger dan 31 december 2015:

a)

zes maanden na de datum waarop de jaarlijkse gecumuleerd maximale scheepsrecyclingoutput van de in de Europese lijst opgenomen scheepsrecyclinginrichtingen niet minder dan 2,5 miljoen ton leeggewicht (LDT) bedraagt. De jaarlijkse scheepsrecyclingoutput van een scheepsrecyclinginrichting wordt berekend als de som van het in LDT uitgedrukte gewicht van de schepen die in een gegeven jaar in die inrichting zijn gerecycled. De maximale jaarlijkse scheepsrecyclingoutput wordt bepaald door voor elke scheepsrecyclinginrichting de hoogste waarde van de 10 voorafgaande jaren te kiezen, of in het geval van een recentelijk erkende scheepsrecyclinginrichting, de hoogst behaalde jaarlijkse waarde, of

b)

op 31 december 2018.

2.   Met betrekking tot de volgende bepalingen gelden evenwel de volgende toepassingsdata:

a)

artikel 2, artikel 5, lid 2, tweede alinea, de artikelen 13, 14, 15, 16, 25 en 26 vanaf 31 december 2014, en

b)

artikel 5, lid 2, eerste en derde alinea, en artikel 12, leden 1 en 8, vanaf 31 december 2020.

3.   De Commissie publiceert in het Publicatieblad van de Europese Unie een kennisgeving betreffende de toepassingsdatum van deze verordening, wanneer de in lid 1, onder a), bedoelde voorwaarden vervuld zijn.

4.   Indien een lidstaat zijn nationaal scheepsregister heeft gesloten of gedurende een termijn van drie jaar geen onder zijn vlag geregistreerde schepen heeft gehad, en zolang er geen schip onder zijn vlag is geregistreerd, kan die lidstaat afwijken van de bepalingen van deze verordening, behalve voor de artikelen 4, 5, 11, 12, 13 en 14, artikel 16, lid 6, en de artikelen 18, 19, 20, 21 en 22. Wanneer een lidstaat gebruik wenst te maken van deze afwijking, stelt hij de Commissie daarvan ten laatste op de toepassingsdatum van deze verordening in kennis. Elke latere wijziging wordt eveneens aan de Commissie meegedeeld.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 20 november 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 158.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 november 2013.

(3)  Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1).

(4)  Wijziging van het Verdrag van Bazel („wijziging betreffende het verbod”) vastgesteld bij Besluit III/1 van de partijen bij het Verdrag van Bazel.

(5)  Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57).

(6)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(7)  Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).

(8)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(9)  Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 196 van 16.8.1967, blz. 1).

(10)  Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(12)  Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 11).

(13)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).

(14)  Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48).

(15)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13).

(16)  Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG (PB L 330 van 10.12.2013; blz. 1).”.

(17)  Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG (PB L 330 van 10.12.2013, blz. 1).”.


BIJLAGE I

CONTROLE VAN GEVAARLIJKE MATERIALEN

Gevaarlijk materiaal

Definities

Controlemaatregelen

Asbest

Asbesthoudende materialen

Het nieuw installeren van asbesthoudende materialen wordt voor alle schepen verboden.

Ozonafbrekende stoffen

Gereguleerde stoffen als gedefinieerd in artikel 1, lid 4, van het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (1987), die zijn opgenomen in de bijlagen A, B, C of E bij dat protocol die van kracht zijn op het ogenblik van de toepassing of de interpretatie van deze bijlage.

Ozonafbrekende stoffen die zich aan boord van een schip kunnen bevinden, omvatten, maar zijn niet beperkt tot:

 

Halon 1211 broomchloordifluormethaan

 

Halon 1301 broomtrifluormethaan

 

Halon 2402 1,2-dibroom-1,1,2,2-tetrafluorethaan (ook bekend als halon 114B2)

 

CFC-11 trichloorfluormethaan

 

CFC-12 dichloorfluormethaan

 

CFC-113 1,1,2-trichloor-1,2,2-trifluorethaan

 

CFC-114 1,2-dichloor-1,1,2,2-tetrafluorethaan

 

CFC-115 chloorpentafluorethaan

 

HCFC-22

 

chloordifluormethaan

Nieuwe installaties die ozonafbrekende stoffen bevatten, worden voor alle schepen verboden.

Gepolychloreerde bifenylen (PCB)

„Gepolychloreerde bifenylen” zijn aromatische verbindingen, gevormd op een manier waarbij de waterstofatomen op de bifenylmolecule (twee benzeenringen met elkaar verbonden door een enkele koolstof-koolstofverbinding) vervangen kunnen worden door maximaal tien chlooratomen.

Het nieuw installeren van materialen die gepolychloreerde bifenylen bevatten, wordt voor alle schepen verboden.

Perfluoroctaan sulfonzuur (PFOS) (1)

„Perfluoroctaan sulfonzuur” (PFOS) betekent perfluoroctaan sulfonzuur en afgeleiden ervan.

Nieuwe installaties die perfluoroctaan sulfonzuur (PFOS) en afgeleiden ervan bevatten, worden verboden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad (2).

Aangroeiwerende verbindingen en verfsystemen

Aangroeiwerende verbindingen en systemen die gereguleerd zijn in het kader van bijlage I bij het Internationaal Verdrag inzake de beperking van schadelijke aangroeiwerende verfsystemen op schepen, 2001 (AFS-Verdrag), van kracht op het moment van de toepassing of interpretatie van deze bijlage.

1.

Geen enkel schip mag aangroeiwerende verfsystemen gebruiken die organische tinverbindingen als biocide bevatten, of enig ander aangroeiwerend systeem waarvan de toepassing of het gebruik door het AFS-Verdrag verboden is.

2.

Geen enkel nieuw schip of nieuwe installatie op een schip past aangroeiwerende verfsystemen toe of gebruikt ze op een manier die niet strookt met het AFS-Verdrag.


(1)  Niet van toepassing op schepen die de vlag van een derde land voeren.

(2)  Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7).


BIJLAGE II

LIJST VAN ITEMS VOOR DE INVENTARIS VAN GEVAARLIJKE MATERIALEN

1.

Alle in bijlage I opgesomde gevaarlijke materialen

2.

Cadmium en cadmiumverbindingen

3.

Zeswaardig chroom en zeswaardigchroomverbindingen

4.

Lood en loodverbindingen

5.

Kwik en kwikverbindingen

6.

Polybroombifenyl (PBB’s)

7.

Polybroomdifenylethers (PBDE’s)

8.

Polychloornaftalenen (meer dan 3 chlooratomen)

9.

Radioactieve stoffen

10.

Bepaalde gechloreerde paraffinen met een korte keten (alkanen, C10-C13, chloor)

11.

Broomhoudende brandvertrager (HBCDD)