24.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 378/11


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 27 november 2013

inzake het recht op rechtsbijstand voor verdachten of beklaagden in strafprocedures

2013/C 378/03

DE EUROPESE COMMISSIE

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Deze aanbeveling heeft als doel het recht op rechtsbijstand te versterken voor verdachten of beklaagden in strafprocedures en voor personen die worden gezocht in het kader van een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel krachtens Kaderbesluit 2002/584/JHA van de Raad (1) teneinde het recht op toegang tot een advocaat als neergelegd in Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) te vervolledigen en afdwingbaar te maken.

(2)

Het recht op rechtsbijstand tijdens strafprocedures is neergelegd in artikel 47, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”) en in artikel 6, lid 3, onder c), van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens („EVRM”). Dit recht is ook erkend in artikel 14, lid 3, onder d), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR). De grondbeginselen waarop een stelsel voor rechtsbijstand moet worden gebaseerd, zijn neergelegd in de Principles and Guidelines on Access to Legal Aid in Criminal Justice Systems (Beginselen en richtsnoeren inzake de toegang tot rechtsbijstand in strafrechtstelsels) van de Verenigde Naties, die op 20 december 2012 door de Algemene Vergadering werden goedgekeurd.

(3)

Het toepassingsgebied en de inhoud van het recht op toegang tot een advocaat zijn vastgesteld in Richtlijn 2013/48/EU en geen enkele bepaling in deze aanbeveling mag worden uitgelegd als een beperking van de rechten als bedoeld in die richtlijn.

(4)

Een verdachte of beklaagde in een strafprocedure heeft recht op toegang tot een advocaat vanaf het tijdstip waarop hij, door middel van een officiële kennisgeving of op andere wijze, door de bevoegde autoriteiten ervan op de hoogte is gebracht dat hij wordt verdacht of beschuldigd van een strafbaar feit, ongeacht of hij van zijn vrijheid is beroofd. Dit recht is van toepassing totdat de procedure is beëindigd, dat wil zeggen totdat definitief is vastgesteld of de verdachte of beklaagde het strafbare feit al dan niet heeft begaan, indien van toepassing met inbegrip van de veroordeling en de uitspraak in een eventuele beroepsprocedure. Dezelfde temporele werkingssfeer zou van toepassing moeten zijn op het recht op rechtsbijstand.

(5)

In deze aanbeveling wordt onder „advocaat” eenieder verstaan die overeenkomstig het nationale recht, daaronder begrepen op grond van een door een bevoegde instantie verleende machtiging, gekwalificeerd en bevoegd is om verdachten of beklaagden juridisch advies en juridische bijstand te verlenen.

(6)

Onder „rechtsbijstand” wordt de financiering en bijstand van de lidstaat verstaan waardoor de daadwerkelijke uitoefening van het recht op toegang tot een advocaat wordt gewaarborgd. De financiering zou de kosten moeten dekken van de verdediging en de procedure voor verdachten of beklaagden in strafprocedures en gezochte personen in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel.

(7)

Verdachten of beklaagden en gezochte personen die over onvoldoende financiële middelen beschikken om alle of een deel van de kosten van de verdediging en de procedure te voldoen, zouden toegang moeten hebben tot rechtsbijstand, voor zover deze bijstand in het belang van de rechtspleging noodzakelijk is

(8)

Een verdachte of beklaagde zou niet buiten iedere redelijke twijfel hoeven aan te tonen dat hij over onvoldoende financiële middelen beschikt, zoals is vastgesteld in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens. Om te bepalen of het „belang van de rechtspleging” vereist dat kosteloze rechtsbijstand wordt verleend, heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens geoordeeld dat met de niet-cumulatieve criteria van de ernst van het strafbaar feit, de zwaarte van het mogelijke vonnis, de ingewikkeldheid van de zaak of de persoonlijke situatie van de verdachte of beklaagde, rekening moet worden gehouden.

(9)

Bovendien heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens geoordeeld dat wanneer er sprake van vrijheidsberoving is, in beginsel moet worden aangenomen dat aan het criterium inzake het belang van de rechtspleging is voldaan.

(10)

De beslissing over het al dan niet verlenen van kosteloze rechtsbijstand in een strafprocedure, zou zo tijdig moeten worden genomen dat de verdachte of de beklaagde de gelegenheid krijgt zijn zaak op concrete en doeltreffende wijze te bepleiten.

(11)

Omdat de advocatuur onafhankelijk is, is het voeren van de verdediging in wezen een zaak tussen de verdachte, beklaagde of gezochte persoon en diens vertegenwoordiger. Om ervoor te zorgen dat het professionele niveau van de rechtsbijstand zo hoog is dat een eerlijk proces gewaarborgd is, zouden de lidstaten doeltreffende systemen moeten invoeren die de algemene kwaliteit van pro-deo-advocaten waarborgen. Daartoe zouden de lidstaten erkenningsregelingen voor pro-deo-advocaten moeten invoeren. In ieder geval zouden de lidstaten ervoor moeten zorgen dat maatregelen worden genomen wanneer een gebrek in de rechtsbijstand manifest is of voldoende onder de aandacht van de lidstaat wordt gebracht.

(12)

Advocaten en functionarissen die betrokken zijn bij de besluitvorming inzake het recht op rechtsbijstand, zoals openbare aanklagers, rechters en personeel van raden voor rechtsbijstand, zouden een passende opleiding moeten krijgen om het recht op een daadwerkelijke toegang tot rechtsbijstand te bevorderen.

(13)

Gezien het belang van het vertrouwen tussen advocaat en cliënt zouden de bevoegde autoriteiten bij de keuze van de pro-deo-advocaat zoveel mogelijk rekening moeten houden met de voorkeur en wensen van de verdachte of de beklaagde. Zoals in de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens is erkend, kunnen zij echter aan deze wensen voorbijgaan wanneer er relevante en toereikende gronden zijn om te oordelen dat dit in het belang van de rechtspleging noodzakelijk is.

(14)

Deze aanbeveling eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Met name wordt met deze aanbeveling beoogd het recht op vrijheid, het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging te bevorderen. Zij zou dienovereenkomstig moeten worden uitgelegd en toegepast.

(15)

In zoverre het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie rechten bevat die overeenkomen met rechten die worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zouden de inhoud en reikwijdte van deze rechten dezelfde moeten zijn als die van de rechten die in dit Verdrag zijn neergelegd. De overeenkomstige bepalingen van deze aanbeveling zouden dus moeten worden uitgelegd en toegepast in overeenstemming met deze rechten, zoals deze zijn uitgelegd in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens.

(16)

De lidstaten zouden de Commissie in kennis moeten stellen van de maatregelen die zijn genomen om aan deze aanbeveling gevolg te geven.

(17)

Binnen 48 maanden na de kennisgeving van deze aanbeveling zou de Commissie moeten nagaan of verdere maatregelen, met inbegrip van wetgevende maatregelen, nodig zijn om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van deze aanbeveling ten volle worden verwezenlijkt,

BEVEELT AAN:

AFDELING 1

ONDERWERP EN WERKINGSSFEER

1.

Deze aanbeveling betreft het recht op rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures en personen die in het kader van een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel worden gezocht, teneinde de daadwerkelijke toegang tot een advocaat overeenkomstig Richtlijn 2013/48/EU te waarborgen.

2.

Verdachten of beklaagden in strafprocedures dienen recht op rechtsbijstand te hebben vanaf het tijdstip waarop zij ervan worden verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd. Dit recht dient van toepassing te zijn totdat de procedure is beëindigd.

AFDELING 2

TOEGANG TOT RECHTSBIJSTAND

Recht op rechtsbijstand

3.

De lidstaten dienen passende maatregelen te nemen om te waarborgen dat verdachte, beklaagde of gezochte personen recht op daadwerkelijke rechtsbijstand hebben, teneinde het recht op een eerlijk proces in overeenstemming met deze aanbeveling te waarborgen.

4.

Verdachte, beklaagde of gezochte personen dienen op zijn minst juridische bijstand te krijgen wanneer zij als gevolg van hun economische situatie over onvoldoende financiële middelen beschikken om alle of een deel van de kosten van de verdediging en de procedure te kunnen voldoen („draagkrachttoets”), en/of wanneer dergelijke bijstand in het belang van de rechtspleging is vereist („onderzoek van de juridische merites van de zaak”).

5.

Alle maatregelen dienen te worden genomen die nodig zijn om alle relevante informatie inzake rechtsbijstand in strafzaken gemakkelijk toegankelijk en begrijpelijk te maken voor verdachte, beklaagde of gezochte personen, met inbegrip van informatie over hoe en waar deze bijstand moet worden aangevraagd, transparante criteria voor het in aanmerking komen voor rechtsbijstand, alsmede informatie over de mogelijkheden om een klacht in te dienen in gevallen waarin toegang tot rechtsbijstand wordt geweigerd of een pro-deo-advocaat onvoldoende juridische bijstand biedt.

Draagkrachttoets

6.

Wanneer bij de beoordeling of er recht op rechtsbijstand is het ontbreken van voldoende financiële middelen een vereiste is (draagkrachttoets), dient de beoordeling van de economische situatie van de aanvrager plaats te vinden aan de hand van objectieve criteria, zoals inkomen, vermogen, gezinssituatie, levensstandaard en de kosten van een advocaat. Wanneer het om rechtsbijstand voor een kind gaat, dient rekening te worden gehouden met het eigen vermogen van het kind en niet met dat van de ouders of degene die het ouderlijk gezag uitoefent.

7.

Wanneer bij de draagkrachttoets rekening wordt gehouden met het gezinsinkomen, maar de individuele gezinsleden met elkaar in conflict zijn of niet in gelijke mate over het gezinsinkomen kunnen beschikken, dient alleen met het inkomen van de persoon die rechtsbijstand aanvraagt, rekening te worden gehouden.

8.

Bij het vaststellen of verdachte, beklaagde of gezochte personen over onvoldoende financiële middelen beschikken, dient met alle relevante omstandigheden rekening te worden gehouden.

9.

Wanneer een lidstaat een drempel vaststelt waarboven een persoon wordt geacht de kosten van de verdediging en de procedure geheel of ten dele te kunnen dragen, dient bij die vaststelling rekening te worden gehouden met de in lid 6 genoemde factoren. Voorts mag het bestaan van een dergelijke drempel niet verhinderen dat personen met financiële middelen boven de drempel, alle of sommige kosten van rechtsbijstand vergoed krijgen wanneer zij in de betrokken zaak over onvoldoende financiële middelen beschikken.

10.

Verdachte, beklaagde of gezochte personen dienen niet buiten iedere redelijke twijfel te hoeven aantonen dat zij over onvoldoende financiële middelen beschikken om de kosten van de verdediging en de procedure te dekken.

Onderzoek van de juridische merites

11.

Wanneer het criterium wordt toegepast of het belang van de rechtspleging rechtsbijstand vereist (onderzoek van de juridische merites), dan dient dat ook een beoordeling te omvatten van de complexiteit van de zaak, de sociale en persoonlijke situatie van de verdachte, beklaagde of de aangezochte persoon, de ernst van het misdrijf en de zwaarte van de eventuele sanctie. Er dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden.

12.

In situaties waarin een persoon wordt verdacht of beschuldigd van een strafbaar feit waarvoor een vrijheidsstraf kan worden opgelegd, en in situaties waarin rechtsbijstand verplicht is, dient het verlenen van rechtsbijstand in het belang van de rechtspleging te worden geacht.

13.

Indien aan een verdachte, een beklaagde of een gezochte personen rechtsbijstand wordt verleend op basis van een onderzoek naar de juridische merites, kunnen de kosten van de rechtsbijstand worden teruggevorderd in het geval van een definitieve veroordeling, op voorwaarde dat de persoon op het tijdstip van de terugvordering over voldoende middelen beschikt, zoals vastgesteld overeenkomstig de punten 6 tot en met 10.

Besluiten over verzoeken om rechtsbijstand

14.

Besluiten over het al dan niet verlenen van de rechtsbijstand dienen onverwijld door een onafhankelijke bevoegde instantie te worden genomen, binnen een tijdsbestek dat verdachte, beklaagde of gezochte personen de gelegenheid biedt hun verdediging doeltreffend en concreet voor te bereiden.

15.

Verdachte, beklaagde of gezochte personen dienen het recht te hebben beroep in stellen tegen besluiten waarbij hun verzoek om rechtsbijstand geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen.

16.

Wanneer aanvragen volledig of gedeeltelijk worden afgewezen, dient deze afwijzing schriftelijk te worden gemotiveerd.

AFDELING 3

DOELTREFFENDHEID EN KWALITEIT VAN DE RECHTSBIJSTAND

De kwaliteit van in het kader van een rechtsbijstandsregeling verstrekte rechtsbijstand

17.

Rechtsbijstand die op grond van een rechtsbijstandsregeling wordt verleend dient van hoge kwaliteit te zijn teneinde het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen. Te dien einde dienen in alle lidstaten regelingen te bestaan ter waarborging van de kwaliteit van pro-deo-advocaten.

18.

Er dienen mechanismen aanwezig te zijn die het mogelijk maken dat de bevoegde autoriteiten pro-deo-advocaten vervangen of aan de vervulling van hun verplichtingen houden, wanneer deze advocaten nalaten passende rechtsbijstand te verlenen.

Erkenning

19.

In elke lidstaat dient een systeem voor de erkenning van pro-deo-advocaten te worden ingevoerd en gehandhaafd.

20.

De lidstaten wordt verzocht om criteria vast te stellen voor de erkenning van pro-deo-advocaten, met inachtneming van de beste praktijken.

Opleiding

21.

Functionarissen die betrokken zijn bij de besluitvorming over rechtsbijstand in strafzaken, dienen passende opleiding te krijgen.

22.

Om rechtsbijstand van hoge kwaliteit te verzekeren, dient de opleiding en de ontwikkeling van opleidingsprogramma’s voor advocaten die rechtsbijstand verlenen, te worden aangemoedigd.

23.

De erkenning van pro-deo-advocaten dient zoveel mogelijk te worden gekoppeld aan een verplichting tot permanente beroepsopleiding.

Benoeming van pro-deo-advocaten

24.

Door de nationale rechtsbijstandsregelingen dient bij de keuze van de pro-deo-advocaat zo veel mogelijk rekening te worden gehouden met de voorkeur en wensen van de verdachte, beklaagde of gezochte persoon.

25.

De rechtsbijstandsregeling dient erop gericht te zijn de vertegenwoordiging in rechte door een en dezelfde advocaat te waarborgen indien de verdachte, beschuldigde of gezochte persoon deze wenst.

26.

Er dienen transparante en op verantwoording gerichte mechanismen te worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat verdachte, beklaagde en gezochte personen een geïnformeerde keuze kunnen maken over rechtsbijstand uit hoofde van de rechtsbijstandsregeling, zonder ongepaste beïnvloeding.

AFDELING 4

VERZAMELING VAN GEGEVENS EN TOEZICHT

Verzameling van gegevens

27.

De lidstaten dienen gegevens te verzamelen over kwesties die voor de follow-up van deze aanbeveling relevant zijn.

Toezicht

28.

De lidstaten dienen de Commissie uiterlijk (36 maanden na de kennisgeving) te informeren over de maatregelen die zijn genomen ter uitvoering van deze aanbeveling.

AFDELING 5

SLOTBEPALINGEN

29.

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 november 2013.

Voor de Commissie

Viviane REDING

Vicevoorzitter


(1)  Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PB L 294 van 6.11.2013, blz. 1).