20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/924


BESLUIT Nr. 1313/2013/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2013

betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 196,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aangezien het aantal en de ernst van de door de mens of de natuur veroorzaakte rampen de laatste jaren aanzienlijk zijn toegenomen, en toekomstige rampen waarschijnlijk nog extremer en complexer zullen zijn en vérreikende gevolgen op de langere termijn zullen hebben, met name door de klimaatverandering en de potentiële wisselwerking tussen natuurlijke en technologische dreigingen, wordt een geïntegreerde aanpak van rampenbeheersing steeds belangrijker. De Europese Unie dient solidariteit te bevorderen en acties van lidstaten op het terrein van civiele bescherming te ondersteunen, aan te vullen en de coördinatie ervan te vergemakkelijken, teneinde de systemen op het gebied van de preventie, de paraatheid en de respons ten aanzien van door de mens of de natuur veroorzaakte rampen doeltreffender te maken.

(2)

Bij Beschikking 2001/792/EG, Euratom van de Raad van 23 oktober 2001 (2), zoals herschikt bij Beschikking 2007/779/EG, Euratom van de Raad (3) werd een communautair mechanisme voor civiele bescherming gecreëerd. De financiering van dit mechanisme werd geregeld bij Beschikking 2007/162/EG, Euratom van de Raad (4) die het financieel instrument voor civiele bescherming creëerde (het "financieel instrument"). Op grond van die beschikking kan financiële steun van de Unie worden verleend om de doeltreffendheid van de respons in ernstige noodsituaties te helpen verbeteren en om preventie- en paraatheidsmaatregelen te versterken voor alle soorten noodsituaties en de maatregelen voort te zetten die zijn genomen uit hoofde van Beschikking 1999/847/EG van de Raad van 9 december 1999 (5). De looptijd van het financieringsinstrument eindigt op 31 december 2013.

(3)

Het Uniemechanisme voor civiele bescherming ("het Uniemechanisme") dient weliswaar in de eerste plaats de bescherming te waarborgen van mensen, maar ook die van het milieu en eigendommen, waaronder cultureel erfgoed, bij alle soorten door de mens of de natuur veroorzaakte rampen, waaronder milieurampen, verontreiniging van de zee en acute noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, die zich binnen of buiten de Unie voordoen. Bij al deze rampen moet de responscapaciteit van het getroffen land kunnen worden aangevuld met bijstand op het gebied van civiele bescherming en andere vormen van noodhulp in het kader van het Uniemechanisme. Wat betreft rampen die het gevolg zijn van terreuracties of van kern- of stralingsongevallen dient het toepassingsgebied van het Uniemechanisme beperkt te zijn tot paraatheids- en responsacties die vallen onder de opdracht tot civiele bescherming.

(4)

Het Uniemechanisme moet ook bijdragen tot de tenuitvoerlegging van artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), door waar nodig de bijbehorende middelen en capaciteiten beschikbaar te stellen.

(5)

Het Uniemechanisme vormt een zichtbare uiting van Europese solidariteit, omdat het de garantie biedt dat een praktische en tijdige bijdrage wordt geleverd tot de preventie van en paraatheid voor rampen en tot de respons op rampen of dreigende rampen, onverlet de toepasselijke leidende beginselen en de regelingen op het gebied van civiele bescherming. Dit besluit dient derhalve geen afbreuk te doen aan wederzijdse rechten en verplichtingen van de lidstaten die voortvloeien uit bilaterale of multilaterale verdragen betreffende kwesties die onder dit besluit vallen, noch aan de eigen verantwoordelijkheid van lidstaten voor de bescherming van mensen, het milieu en eigendommen op hun grondgebied.

(6)

Bij de uitvoering van het Uniemechanisme dient terdege rekening te worden gehouden met het toepasselijke recht van de Unie en internationale verplichtingen en dient gebruik te worden gemaakt van synergie met relevante initiatieven van de Unie, zoals het Europees programma voor monitoring van de aarde (Copernicus), het Europees programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur (EPCIP) en de gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur (CISE).

(7)

De rol van regionale en lokale overheden bij rampenbeheersing is van groot belang. Deze regionale en lokale overheden dienen derhalve op passende wijze te worden betrokken bij de activiteiten uit hoofde van dit besluit, conform de nationale structuren van de lidstaten.

(8)

Preventie is van groot belang voor de bescherming tegen rampen en vraagt om aanvullende actie, waartoe de Raad oproept in zijn conclusies van 30 november 2009 en het Europees Parlement in zijn resolutie van 21 september 2010 over de mededeling van de Commissie getiteld "Een communautaire aanpak van de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen". Het Uniemechanisme dient een algemeen beleidskader te bevatten voor acties van de Unie die zich richten op het beheersen van rampenrisico's en meer in het bijzonder op het verhogen van het beschermingsniveau en het vergroten van de rampbestendigheid door het voorkómen of beperken van de gevolgen ervan en het bevorderen van een preventiecultuur, onder meer door het terdege in acht nemen van de vermoedelijke effecten van klimaatverandering en de behoefte aan geschikte adaptatiemaatregelen. Vanuit dit perspectief zijn risicobeoordeling, risicobeheersingsplanning, de evaluatie van het risicobeheersingsvermogen door iedere lidstaat op nationaal of het geschikte subnationale niveau, al naar gelang, andere relevante diensten, een op Unieniveau op te stellen overzicht van de risico's, en collegiale toetsing, essentieel voor een geïntegreerde aanpak van rampenbeheersing waarbij preventie-, paraatheids- en responsacties aan elkaar zijn gekoppeld. Daarom dient het Uniemechanisme een algemeen kader voor de uitwisseling van informatie over risico's en risicobeheersingsvermogen te omvatten, onverminderd artikel 346 VWEU, dat garandeert dat geen enkele lidstaat inlichtingen hoeft te verstrekken waarvan de openbaarmaking naar zijn mening strijdig is met zijn wezenlijke veiligheidsbelangen.

(9)

Door bij te dragen tot de verdere ontwikkeling en betere integratie van transnationale systemen voor opsporing en vroegtijdige waarschuwing en alarmsystemen van Europees belang dient de Unie de lidstaten te helpen om sneller te reageren op rampen en haar burgers sneller te waarschuwen. Bij de verdere ontwikkeling van deze systemen moet rekening worden gehouden met en voortgebouwd worden op bestaande en toekomstige informatiebronnen en -systemen, en tegelijk moeten relevante nieuwe technologieën gestimuleerd worden.

(10)

Het Uniemechanisme dient een algemeen beleidskader te bevatten dat is gericht op het voortdurend verder vergroten van de paraatheid van civielebeschermingssystemen en -diensten, hun personeel en de bevolking in de Unie. Dit omvat onder meer een oefeningenprogramma, een programma van geleerde lessen alsmede opleidingsprogramma's en een opleidingsnetwerk, op het niveau van de Unie en dat van de lidstaten, op het terrein van preventie van, paraatheid bij en respons op rampen, overeenkomstig de daartoe strekkende oproep van de Raad in zijn conclusies van 14 november 2008 over een Europese opleiding rampenbeheersing.

(11)

Er moet worden gewerkt aan de ontwikkeling van volledig interoperabele interventiemodules voor civiele bescherming, bestaande uit middelen van één of meer lidstaten met het oog op het intensiveren van de samenwerking op het gebied van civiele bescherming en het verder ontwikkelen van de gecoördineerde gezamenlijke snelle respons van de lidstaten. Deze modules dienen op het niveau van de lidstaten te worden georganiseerd en onder hun bevel en controle te staan.

(12)

Het Uniemechanisme moet de mobilisering en de coördinatie van bijstandsinterventies vergemakkelijken. Het Uniemechanisme moet zijn gebaseerd op een Uniestructuur bestaande uit een Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties (Emergency Response Coordination Centre - ERCC), een Europese responscapaciteit voor noodsituaties (European Emergency Response Capacity - EERC) in de vorm van een vrijwillige pool van vooraf toegezegde capaciteiten van de lidstaten,- ervaren deskundigen, een gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem (Common Emergency Communication and Information System - CECIS) dat wordt beheerd door de Commissie, en contactpunten in de lidstaten. Dit moet een kader verschaffen voor het verzamelen van gevalideerde informatie over de situatie, het verspreiden van deze informatie onder de lidstaten en het uitwisselen van ervaring die is opgedaan bij eerdere interventies.

(13)

Voor een betere planning van de respons bij rampen in het kader van het Uniemechanisme en om de beschikbaarheid van cruciale capaciteit te verbeteren, moet een EERC in de vorm van een vrijwillige pool van vooraf toegezegde capaciteiten van lidstaten worden ontwikkeld alsmede een gestructureerd proces om mogelijke capaciteitstekorten vast te stellen.

(14)

Wat bijstand bij rampenbestrijding buiten de Unie betreft, dienen door de lidstaten en de Unie ondernomen acties door het Uniemechanisme in zijn geheel te worden gefaciliteerd en ondersteund, teneinde de samenhang te bevorderen bij internationale acties op het gebied van civiele bescherming. Bij noodhulpoperaties in derde landen spelen de Verenigde Naties, wanneer aanwezig, een algemene coördinerende rol. De bijstand die in het kader van het Uniemechanisme wordt verleend, dient met de Verenigde Naties en andere relevante internationale actoren te worden gecoördineerd, teneinde de beschikbare middelen optimaal te benutten en dubbel werk te voorkomen. Een betere coördinatie van de bijstand op het gebied van civiele bescherming die via het Uniemechanisme wordt verleend, is een eerste voorwaarde voor het ondersteunen van de algemene coördinatie-inspanning en het waarborgen van een brede bijdrage van de Unie aan noodhulp in het algemeen. Bij rampen waarbij zowel bijstand wordt verleend via het Uniemechanisme als op grond van Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad (6), moet de Commissie erop toezien dat de algehele respons van de Unie doeltreffend, samenhangend en complementair is, met inachtneming van de Europese consensus over humanitaire hulp (7).

(15)

De beschikbaarheid en toegankelijkheid van adequate vervoermiddelen moet worden verbeterd om de ontwikkeling van een snelleresponscapaciteit op het niveau van de Unie te ondersteunen. De Unie dient de inspanningen van lidstaten te ondersteunen en aan te vullen door de coördinatie en bundeling van hun vervoermiddelen te vergemakkelijken en waar nodig, onder bepaalde voorwaarden, bij te dragen aan de financiering van extra vervoermiddelen, rekening houdend met de bestaande systemen.

(16)

Bijstandsinterventies moeten vraaggestuurd zijn en ter plaatse volledig worden gecoördineerd, zodat maximale effectiviteit wordt bereikt en de zekerheid bestaat dat de hulp de getroffen bevolking bereikt. De Commissie dient de uitgezonden deskundigenteams de nodige logistieke ondersteuning te bieden.

(17)

Het Uniemechanisme kan ook worden ingezet bij steun in het kader van civiele bescherming voor consulaire bijstand aan burgers van de Unie die zich tijdens een ramp in een derde land bevinden, indien de consulaire autoriteiten van de betrokken lidstaten een daartoe strekkend verzoek doen. De betrokken lidstaten moeten die verzoeken waar mogelijk onderling en met alle andere betrokken spelers coördineren, om het Uniemechanisme optimaal te kunnen benutten en praktische moeilijkheden ter plaatse te voorkomen. De leidende staat of de lidstaat die de bijstand coördineert, kan bijvoorbeeld een verzoek om steun voor alle burgers van de Unie doen. Het concept "leidende staat" moet worden geïnterpreteerd in de zin van de richtsnoeren van de Europese Unie voor de toepassing van het concept leidende staat bij consulaire aangelegenheden (8). Dit besluit is van toepassing onverminderd de Unieregels inzake consulaire bescherming voor burgers van de Unie in het buitenland.

(18)

Bij het plannen van responsoperaties is het nuttig ook contact op te nemen met betrokken niet-gouvernementele organisaties en andere betrokken entiteiten, om eventuele extra responscapaciteiten in kaart te brengen die zij - via de bevoegde instanties van de lidstaten - beschikbaar kunnen stellen bij rampen.

(19)

Het gebruik van militaire middelen onder civiele leiding als uiterste redmiddel kan een belangrijk element in de respons op rampen vormen. Wanneer bij civiele beschermingsoperaties het gebruik van militaire middelen wordt overwogen, dienen bij de samenwerking met de krijgsmacht de modaliteiten, procedures en criteria te gelden die de Raad of zijn bevoegde organen hebben vastgesteld voor de terbeschikkingstelling van militaire middelen voor de bescherming van de burgerbevolking aan het Uniemechanisme, en moet die samenwerking in overeenstemming zijn met de desbetreffende internationale richtsnoeren.

(20)

Indien bijstand onder het Uniemechanisme bijdraagt tot het humanitair optreden van de Unie, in het bijzonder in complexe noodsituaties, moeten acties waarvoor financiële bijstand uit hoofde van dit besluit wordt ontvangen, in overeenstemming zijn met de humanitaire beginselen en de beginselen over het inzetten van middelen voor civiele bescherming en militaire middelen, als neergelegd in de Europese consensus over humanitaire hulp.

(21)

Deelname moet openstaan voor lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), toetredende landen, kandidaat-lidstaten en mogelijke kandidaten. Bepaalde acties die op grond van dit besluit gefinancierd worden, moeten ook ten goede komen aan kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten die niet aan het Uniemechanisme deelnemen en aan landen die deel uitmaken van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB).

(22)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit besluit, moeten uitvoeringsbevoegdheden worden verleend aan de Commissie met betrekking tot de interactie van het ERCC met de contactpunten van de lidstaten en de operationele procedures voor rampenrespons binnen en buiten de Unie, de componenten van CECIS en de organisatie van informatie-uitwisseling via CECIS, het proces voor het inzetten van deskundigenteams, het in kaart brengen van modules, andere responscapaciteit en deskundigen, de operationele vereisten voor het functioneren en de interoperabiliteit van de modules, de capaciteitsdoelen, de kwaliteits- en interoperabiliteitsvereisten en de certificerings- en registratieprocedure die noodzakelijk is voor het functioneren van de EERC, alsmede de financiële regelingen, het vaststellen en aanvullen van tekorten in de EERC, de organisatie van de opleidingsprogramma, het oefeningenkader en het programma geleerde lessen, en het organiseren van ondersteuning voor het vervoer van bijstand. Die bevoegdheden dienen te worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(23)

Voor de vaststelling van de in dit besluit opgenomen uitvoeringshandelingen moet de onderzoeksprocedure worden gebruikt.

(24)

Dit besluit versterkt de samenwerking tussen de Unie en de lidstaten, faciliteert de coördinatie ter plaatse op het gebied van de civiele bescherming en maakt een doeltreffender optreden mogelijk door de grotere omvang en de complementariteit. Indien een ramp de responscapaciteit van een lidstaat overstijgt, kan deze besluiten een beroep te doen op het Uniemechanisme om zijn eigen middelen voor civiele bescherming en andere middelen voor rampenrespons aan te vullen.

(25)

Daar de doelstellingen van dit besluit niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(26)

Dit besluit heeft geen gevolgen voor acties die vallen onder een toekomstige wetgevingshandeling van de Unie in verband met de instelling van een stabiliteitsinstrument, noch voor volksgezondheidsmaatregelen die zijn vastgesteld krachtens uniale rechtshandelingen inzake actieprogramma's van de Unie op het gebied van volksgezondheid, noch voor de maatregelen betreffende consumentenveiligheid die zijn vastgesteld op grond van een meerjarig consumentenprogramma voor de periode 2014-2020.

(27)

Omwille van de samenhang mogen acties die vallen onder Besluit 2007/124/EG, Euratom … van de Raad (10) en onder een toekomstige wetgevingshandeling van de Unie in verband met de vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, of die betrekking hebben op ordehandhaving en bescherming van de interne veiligheid, niet onder dit besluit vallen. Dit besluit dient niet van toepassing te zijn op activiteiten die vallen onder Verordening (EG) nr. 1257/96.

(28)

De bepalingen van dit besluit laten de vaststelling van juridisch bindende handelingen op grond van het Verdrag tot de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie waarbij in geval van nucleaire of radiologische rampen specifieke noodmaatregelen worden vastgesteld, onverlet.

(29)

Dit besluit dient tevens van toepassing te zijn op acties ter voorkoming van, voorbereiding op en bestrijding van verontreiniging van de zee, uitgezonderd acties die vallen onder Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad (11)

(30)

Voor de uitvoering van dit besluit dient de Commissie de voor het beheer van het Uniemechanisme en het verwezenlijken van de doelstellingen ervan noodzakelijke activiteiten met betrekking tot voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie te kunnen financieren.

(31)

De vergoeding van uitgaven, gunning van overheidsopdrachten en toekenning van subsidies uit hoofde van dit besluit dient te gebeuren overeenkomstigVerordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (12). Vanwege het specifieke karakter van acties op het gebied van civiele bescherming is het gepast te bepalen dat aan rechtspersonen subsidies kunnen worden toegekend, ongeacht of zij onder het privaat- of het publiekrecht vallen. Ook is het belangrijk dat de regels van Verordening (EG, Euratom) nr. 966/2012 worden gevolgd, in het bijzonder die welke betrekking hebben op de beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid.

(32)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer betreffende de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU) nr. 966/2012.

(33)

Dit besluit legt voor de gehele looptijd van het Uniemechanisme de financieële middelen vast, die voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag vormt in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 (13) tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure. Dit referentiebedrag is deels afkomstig uit rubriek 3 ("Veiligheid en burgerschap") en deels uit rubriek 4 ("De EU als mondiale partner") van het meerjarig financieel kader 2014-2020.

(34)

De financiële middelen voor de uitvoering van dit besluit moeten worden toegewezen volgens de in de bijlage opgenomen percentages.

(35)

Om uiterlijk 30 juni 2017 de uitsplitsing van de financiële middelen voor de uitvoering van deze richtlijn te kunnen herzien, in het licht van de resultaten van de tussentijdse evaluatie, dient de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen te worden overgedragen aan de Commissie. De spoedprocedure moet van toepassing indien op enig moment een onmiddellijke herziening van de begrotingsmiddelen die beschikbaar zijn voor responsacties nodig is. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereiding tot passende raadpleging overgaat, onder meer met deskundigen. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(36)

Dit besluit dient met ingang van 1 januari 2014 van toepassing te zijn, omdat het verband houdt met het meerjarig financieel kader 2014-2020,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE EN BIJZONDERE DOELSTELLINGEN, ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Algemene doelstelling, en onderwerp

1.   Het Uniemechanisme voor civiele bescherming ("het Uniemechanisme") is gericht op het versterken van de samenwerking tussen de Unie en de lidstaten en het faciliteren van de coördinatie op het terrein van civiele bescherming, om zodoende te komen tot een grotere doeltreffendheid van systemen op het gebied van de preventie, de paraatheid en de respons ten aanzien van door de mens of de natuur veroorzaakte rampen.

2.   Het Uniemechanisme waarborgt in de eerste plaats de bescherming van mensen, maar ook die van het milieu en van eigendommen, waaronder cultureel erfgoed, bij alle soorten door de mens of de natuur veroorzaakte rampen, waaronder de gevolgen van terreurdaden, technologische, stralings- en milieurampen, verontreiniging van de zee en acute noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, die zich binnen of buiten de Unie voordoen. Met betrekking tot de gevolgen van terreurdaden of stralingsrampen is het toepassingsgebied van het Uniemechanisme beperkt tot paraatheids- en responsacties.

3.   Het Uniemechanisme bevordert de solidariteit tussen de lidstaten door middel van praktische coördinatie en samenwerking, zonder afbreuk te doen aan de primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten om mensen, het milieu en eigendommen, waaronder cultureel erfgoed, op hun grondgebied tegen rampen te beschermen en hun systemen voor rampenbeheersing toe te rusten met voldoende capaciteit om adequaat en op een consistente manier te kunnen reageren op rampen die naar hun aard en omvang redelijkerwijs te verwachten zijn en waarop men zich redelijkerwijs kan voorbereiden.

4.   Dit besluit bevat de algemene voorschriften voor het Uniemechanisme en de voorschriften voor het verstrekken van financiële bijstand in het kader van het Uniemechanisme.

5.   Het Uniemechanisme doet geen afbreuk aan de verplichtingen die voortvloeien uit bestaande relevante rechtshandelingen van de Unie, uit het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie of uit bestaande internationale overeenkomsten.

6.   Dit besluit is niet van toepassing op acties die vallen onder Verordening (EG) nr. 1257/96, Verordening (EG) nr. 1406/2002, Verordening (EG) nr. 1717/2006, Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (14) of Uniewetgeving betreffende actieprogramma's op het gebied van gezondheid, binnenlandse zaken en justitie.

Artikel 2

Werkingssfeer

1.   Dit besluit is van toepassing op de samenwerking op het gebied van civiele bescherming. Deze samenwerking omvat onder meer:

a)

preventie en paraatheidsacties binnen de Unie en, voor zover het artikel 5, lid 2, artikel 13, lid 2, en artikel 28 betreft, ook buiten de Unie; en

b)

acties voor het verlenen van bijstand bij de respons op de onmiddellijke nadelige gevolgen van een ramp, binnen of buiten de Unie, met inbegrip van de in artikel 28, lid 1, bedoelde landen, naar aanleiding van een verzoek om bijstand via het Uniemechanisme.

2.   In dit besluit wordt rekening gehouden met de speciale behoeften van geïsoleerde, ultraperifere en andere gebieden of eilanden van de Unie op het gebied van rampenpreventie, -paraatheid en -respons, en met de speciale behoeften van overzeese landen en gebieden op het gebieden van rampenrespons.

Artikel 3

Specifieke doelstellingen

1.   Het Uniemechanisme biedt ondersteuning en aanvulling, en vergemakkelijkt de coördinatie van de acties van de lidstaten ter verwezenlijking van de volgende gemeenschappelijke specifieke doelstellingen:

a)

het bereiken van een hoog niveau van bescherming tegen rampen door de potentiële gevolgen ervan te voorkomen of te verminderen, door een preventiecultuur te bevorderen en door de samenwerking tussen de civielebeschermings- en andere bevoegde diensten te verbeteren;

b)

het vergroten van de paraatheid op het niveau van de lidstaten en van de Unie om te kunnen reageren op rampen;

c)

het bevorderen van een snelle en efficiënte respons bij rampen of bij dreigende rampen; en

d)

vergroten van het bewustzijn en de paraatheid van het publiek met betrekking tot rampen.

2.   Indicatoren worden gebruikt voor het monitoren, evalueren en herzien, naar gelang van het geval, van de toepassing van dit besluit. Deze indicatoren zijn de volgende:

a)

vooruitgang in de implementatie van het rampenpreventiekader, die wordt afgemeten aan het aantal lidstaten dat een samenvatting van zijn risicobeoordelingen en een evaluatie van zijn risicobeheersingsvermogen als bedoeld in artikel 6 ter beschikking van de Commissie heeft gesteld;

b)

vooruitgang in het vergroten van de rampenparaatheid, die wordt afgemeten aan het aantal responscapaciteiten dat is opgenomen in de vrijwillige pool met betrekking tot de capaciteitsdoelen, bedoeld in artikel 11, en het aantal modules dat in het CECIS geregistreerd is;

c)

de vooruitgang in het verbeteren van de respons op rampen wordt afgemeten aan de snelheid waarmee acties in het kader van het Uniemechanisme worden uitgevoerd en de mate waarin de bijstand inspeelt op de behoeften in het veld; en

d)

de vooruitgang bij de bewustmaking van het publiek en met betrekking tot de paraatheid voor rampen, afgemeten aan de mate waarin Unieburgers zich bewust zijn van de risico's in hun regio.

Artikel 4

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder

1.   "ramp": elke situatie die ernstige gevolgen voor mensen, het milieu, of eigendommen, waaronder cultureel erfgoed, heeft of kan hebben;

2.   "respons": elke actie die, naar aanleiding van een verzoek om bijstand, bij een dreigende ramp of tijdens of na een ramp in het kader van het Uniemechanisme wordt ondernomen, om de onmiddellijke nadelige gevolgen daarvan te bestrijden;

3.   "paraatheid": een als gevolg van vooraf ondernomen actie bewerkstelligde staat van gereedheid en capaciteit aan menselijke en materiële middelen, structuren, gemeenschappen en organisaties waardoor door hen snel en doeltreffend op een ramp kan worden gereageerd;

4.   "preventie": elke actie gericht op het verminderen van risico's of het verzachten van de nadelige gevolgen van een ramp voor mensen, het milieu en eigendommen, waaronder cultureel erfgoed;

5.   "vroegtijdige waarschuwing": de tijdige en doeltreffende verstrekking van informatie waardoor maatregelen kunnen worden genomen om risico's en nadelige gevolgen van een ramp te voorkomen of te verminderen en de paraatheid voor een doeltreffende respons te bevorderen;

6.   "module": een zelfvoorzienende en autonome, vooraf omschreven en taak- en behoeftegericht samenstelling van capaciteiten van de lidstaten of een mobiel operationeel team van de lidstaten dat een combinatie van menselijke en materiële middelen vormt in termen van interventie- en uitvoeringscapaciteit;

7.   "risicobeoordeling": het algemeen sectoroverschrijdend proces van het in kaart brengen, analyseren en beoordelen van risico's op nationaal of een passend subnationaal niveau;

8.   "risicobeheersingsvermogen": het vermogen van een lidstaat of van zijn regio's om de in zijn risicobeoordelingen vastgestelde risico's te beperken, zich er aan aan te passen of deze te verzachten, met name wat betreft de gevolgen en de waarschijnlijkheid ervan, tot een voor die lidstaat aanvaardbaar niveau. Het risicobeheersingsvermogen wordt beoordeeld in termen van technische, financiële en bestuurlijke capaciteit tot het uitvoeren van adequate:

a)

risicobeoordelingen

b)

risicobeheersingsplanning (voor preventie en paraatheid) en

c)

preventie- en paraatheidsmaatregelen;

9.   "gastlandondersteuning": elke actie die in de paraatheids- en responsfase wordt ondernomen door het land dat bijstand ontvangt of zendt, of door de Commissie, om voorzienbare belemmeringen voor de via het Uniemechanisme verstrekte internationale bijstand weg te nemen. Het omvat steun van de lidstaten om de doorvoer van deze bijstand over hun grondgebied te faciliteren

10.   "responscapaciteit": bijstand die via het Uniemechanisme op verzoek kan worden verstrekt;

11.   "logistieke ondersteuning: de essentiële uitrusting of diensten waarover deskundigenteams bedoeld in artikel 17, lid 1, moeten beschikken om hun taken te vervullen, waaronder communicatiemiddelen, tijdelijke huisvesting, levensmiddelen en vervoer in het land.

HOOFDSTUK II

PREVENTIE

Artikel 5

Preventieacties

1.   Voor het verwezenlijken van de preventiedoelstellingen en het uitvoeren van de -preventieacties neemt de Commissie de volgende maatregelen:

a)

verbeteren van de kennisbasis betreffende rampenrisico's en vergemakkelijken van de uitwisseling van kennis, informatie en beste praktijken, met name onder lidstaten die met dezelfde risico's worden geconfronteerd;

b)

ondersteunen en bevorderen van de risicobeoordelings- en -inventarisatieactiviteiten van de lidstaten via het uitwisselen van goede praktijken, en het bevorderen van de toegang tot specifieke kennis en expertise betreffende vraagstukken van gemeenschappelijk belang;

c)

opstellen en regelmatig actualiseren van een horizontaal overzicht en horizontale inventaris van de risico's op natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen waarmee de Unie geconfronteerd kan worden, waarbij een coherente aanpak gehanteerd wordt voor alle verschillende beleidsterreinen die zich met rampenpreventie bezighouden of daarvoor relevant zijn, en terdege rekening wordt gehouden met de vermoedelijke gevolgen van de klimaatverandering;

d)

aanmoedigen van het uitwisselen van goede praktijken inzake het voorbereiden van de nationale systemen voor civiele bescherming op de gevolgen van klimaatverandering;

e)

bevorderen en ondersteunen van de ontwikkeling en uitvoering van de risicobeheersactiviteit van de lidstaten via het uitwisselen van goede praktijken, en het bevorderen van de toegang tot specifieke kennis en expertise betreffende vraagstukken van gemeenschappelijk belang;

f)

bundelen en verspreiden van door de lidstaten verstrekte informatie; organiseren van de uitwisseling van ervaring in verband met de beoordeling van het risicobeheersingsvermogen; samen met de lidstaten en uiterlijk 22 december 2014 opstellen van richtsnoeren betreffende de inhoud, de methode en de structuur van deze beoordelingen; en faciliteren van de uitwisseling van goede praktijken op het gebied van preventie en paraatheidsplanning, onder meer door middel van vrijwillige collegiale toetsingen;

g)

met inachtneming van de in artikel 6, onder c), vastgestelde termijnen periodiek verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad over de vorderingen met de uitvoering van artikel 6;

h)

bevorderen van het gebruik van verschillende financiële middelen van de Unie die duurzame rampenpreventie kunnen ondersteunen en de lidstaten en regio's ertoe aanmoedigen deze financieringsmogelijkheden te benutten;

i)

attenderen op het belang van risicopreventie en ondersteunen van de lidstaten bij debewustmaking, de voorlichting en de educatie van het grote publiek;

j)

bevorderen van preventiemaatregelen in de lidstaten en de in artikel 28 bedoelde derde landen via het uitwisselen van goede praktijken, en het bevorderen van de toegang tot specifieke kennis en expertise betreffende vraagstukken van gemeenschappelijk belang; en

k)

in nauw overleg met de lidstaten uitvoeren van extra ondersteunende en aanvullende preventieacties die nodig zijn om de in artikel 3, lid 1, onder a), genoemde doelstelling te verwezenlijken.

2.   Op verzoek van een lidstaat, een derde land of de Verenigde Naties of een VN-organisatie kan de Commissie een deskundigenteam ter plaatse uitzenden om advies over preventiemaatregelen te verstrekken.

Artikel 6

Risicobeheersing

Met het oog op het bevorderen van een effectieve en coherente benadering van de preventie en van paraatheid voor rampen door het uitwisselen van niet-gevoelige informatie, namelijk informatie waarvan de openbaarmaking niet in strijd is met de wezenlijke veiligheidsbelangen van de lidstaten, en beste praktijken in het kader van het Uniemechanisme, doen de lidstaten het volgende:

a)

uiterlijk 22 december 2015 en vervolgens om de drie jaar opstellen van risicobeoordelingen op nationaal of passend subnationaal niveau en en een samenvatting van de relevante onderdelen daarvan aan de Commissie ter beschikking stellen;

b)

ontwikkelen en verfijnen van hun risicobeheersingsplanning op nationaal of passend subnationaal niveau;

c)

om de drie jaar na de opstelling van de desbetreffende richtsnoeren als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder f), en telkens wanneer er sprake is van belangrijke wijzigingen, aan de Commissie ter beschikking stellen van de beoordeling op nationaal of passend subnationaal niveau van hun risicobeheersingsvermogen; en

d)

op vrijwillige basis deelnemen aan collegiale toetsingen van de beoordeling van het risicobeheersingsvermogen.

HOOFDSTUK III

PARAATHEID

Artikel 7

Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties

Dit besluit richt het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties (Emergency Response Coordination Centre - ERCC) op. De capaciteit van het ERCC is voldoende om vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week, operationeel te zijn en het ERCC staat ten dienste van de lidstaten en de Commissie ter verwezenlijking van de doelstellingen van het Uniemechanisme.

Artikel 8

Algemene paraatheidsacties van de Commissie

De Commissie voert de volgende acties uit in verband met paraatheid:

a)

beheren van het ERCC;

b)

beheren van een gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem (CECIS), dat het ERCC en de nationale contactpunten van de lidstaten in staat stelt om met elkaar te communiceren en informatie uit te wisselen;

c)

bijdragen tot de ontwikkeling en betere integratie van transnationale systemen voor opsporing en vroegtijdige waarschuwing en alarmering van Europees belang om snel te kunnen reageren, alsmede bevorderen van het koppelen van de nationale systemen voor vroegtijdige waarschuwing en alarmering aan elkaar en aan het ERCC en het CECIS. Bij de verdere ontwikkeling van die systemen moet rekening worden gehouden met en worden voortgebouwd op bestaande en toekomstige bronnen en systemen voor informatievergaring, monitoring en opsporing;

d)

ontwikkelen en beheren van de noodzakelijke capaciteit om in voorkomend geval teams van deskundigen te kunnen mobiliseren en uit te zenden voor het:

i)

vaststellen van de behoeften waaraan door het Uniemechanisme kan worden tegemoet gekomen in de staat die om bijstand verzoekt,

ii)

zo nodig helpen met het ter plaatse coördineren van hulp bij rampenrespons en onderhouden van de contacten met de bevoegde instanties van de verzoekende staat, en

iii)

ondersteunen van de verzoekende staat met expertise op het gebied van preventie-, paraatheids- of responsacties;

e)

ontwikkelen en handhaven van de capaciteit voor het verstrekken van logistieke ondersteuning aan deze deskundigenteams;

f)

een netwerk van opgeleide deskundigen van de lidstaten die op korte termijn beschikbaar kunnen worden gesteld om het ERCC bijstand te verlenen bij monitoring van informatie en het faciliteren van de coördinatie;

g)

faciliteren van de coördinatie van het vooraf positioneren door de lidstaten van rampenresponscapaciteit binnen de Unie.

h)

ondersteunen van inspanningen ter verbetering van de interoperabiliteit van de modules en andere responscapaciteit, rekening houdend met de beste werkwijzen op het niveau van de lidstaten en op internationaal niveau.

i)

binnen zijn bevoegdheidsgebied, de noodzakelijke maatregelen nemen ter facilitering van gastlandondersteuning, onder meer door het ontwikkelen en actualiseren, tezamen met de lidstaten, van richtsnoeren voor gastlandondersteuning op grond van praktijkervaring;

j)

ondersteuning van het opzetten van vrijwillige, op vooraf bepaalde criteria gebaseerde programma's voor collegiale toetsing van de paraatheidstrategieën van de lidstaten, waarmee aanbevelingen kunnen worden geformuleerd om de paraatheid van de Unie te verbeteren; en

k)

in nauw overleg met de lidstaten uitvoeren van extra ondersteunende en aanvullende paraatheidacties teneinde de in artikel 3, lid 1, onder b), genoemde doelstelling te verwezenlijken.

Artikel 9

Algemene paraatheidacties van lidstaten

1.   De lidstaten werken op vrijwillige basis aan de ontwikkeling van modules, met name om in het kader van het Uniemechanisme tegemoet te komen aan prioritaire interventie- of ondersteuningsbehoeften.

De lidstaten wijzen van te voren de modules, andere responscapaciteiten en deskundigen aan die binnen hun bevoegde diensten, in het bijzonder binnen hun civielebeschermings- en andere nooddiensten, op verzoek via het Uniemechanisme beschikbaar kunnen worden gesteld voor interventies. Zij houden er rekening mee dat de samenstelling van de modules of andere responscapaciteiten afhankelijk kan zijn van het soort ramp en de specifieke behoeften die door rampen ontstaan.

2.   De modules zijn samengesteld uit de middelen van een of meer lidstaten en

a)

zijn in staat om vooraf omschreven responstaken uit te voeren overeenkomstig erkende internationale richtlijnen, en kunnen bijgevolg

i)

op zeer korte termijn worden uitgezonden naar aanleiding van een verzoek via het ERCC; en

ii)

gedurende een bepaalde periode op zelfvoorzienende en autonome wijze functioneren;

b)

interoperabel zijn met andere modules;

c)

een opleiding volgen en oefeningen houden om te kunnen voldoen aan de eisen inzake interoperabiliteit;

d)

onder het gezag staan van een persoon die verantwoordelijk is voor het functioneren van modules, en

e)

in staat zijn, naar gelang het geval, samen te werken met andere organen van de Unie en/of internationale organisaties, met name de Verenigde Naties.

3.   De lidstaten wijzen op vrijwillige basis van te voren de deskundigen aan die als lid van een deskundigenteam kunnen worden uitgezonden, zoals omschreven in artikel 8, onder d).

4.   De lidstaten overwegen om zo nodig ook andere responscapaciteiten ter beschikking te stellen waarvoor de middelen bij de bevoegde diensten beschikbaar kunnen zijn, of door niet-gouvernementele organisaties en andere relevante entiteiten verstrekt kunnen worden.

Andere responscapaciteiten kunnen middelen van een of meer lidstaten omvatten en, waar nodig:

a)

zijn in staat om responstaken uit te voeren overeenkomstig erkende internationale richtlijnen en kunnen bijgevolg

i)

op zeer korte termijn worden uitgezonden naar aanleiding van een verzoek via het ERCC; en

ii)

gedurende een bepaalde periode op zelfvoorzienende en autonome wijze functioneren;

b)

zij zijn in staat samen te werken met andere organen van de Unie en/of internationale organisaties, met name de Verenigde Naties, wanneer van toepassing.

5.   De lidstaten kunnen, met inachtneming van passende veiligheidswaarborgen, informatie verstrekken over relevante militaire capaciteit die in laatste instantie kan worden gebruikt als onderdeel van de bijstand die in het kader van het Uniemechanisme wordt verstrekt, zoals vervoer en logistieke of medische ondersteuning.

6.   De lidstaten verstrekken de Commissie relevante informatie over de deskundigen, modules en andere responscapaciteiten die zij beschikbaar stellen voor bijstand via het Uniemechanisme, als bedoeld in de leden 1 tot en met 4 en actualiseren deze informatie wanneer dat nodig is.

7.   De lidstaten wijzen de contactpunten als bedoeld in artikel 8, onder b), aan en stellen de Commissie daarvan in kennis.

8.   De lidstaten ondernemen passende paraatheidsacties om in voorkomend geval de gastlandondersteuning te faciliteren.

9.   De lidstaten nemen, met steun van de Commissie overeenkomstig artikel 23, passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de door hen aangeboden hulpmiddelen tijdig worden vervoerd.

Artikel 10

Planning van operaties

1.   De Commissie en de lidstaten werken samen aan het verbeteren van de planning van responsoperaties bij rampen in het kader van het Uniemechanisme, onder meer door het opstellen van scenario’s voor respons op rampen, het in kaart brengen van de beschikbare middelen en het opstellen van plannen voor de inzet van de responscapaciteiten.

2.   De Commissie en de lidstaten bepalen en bevorderen de synergie tussen de bijstand op het gebied van civiele bescherming en financiële middelen voor humanitaire hulp die door de Unie en de lidstaten worden verstrekt bij het plannen van responsoperaties in geval van humanitaire crises buiten de Unie.

Artikel 11

Europese responscapaciteit voor noodsituaties

1.   Er wordt een Europese responscapaciteit voor noodsituaties (EERC) opgericht. Zij bestaat uit een vrijwillige pool van vooraf toegezegde responscapaciteiten van de lidstaten en omvat modules, andere responscapaciteiten en deskundigen.

2.   Op basis van geïdentificeerde risico's bepaalt de Commissie het soort en het aantal cruciale responscapaciteiten dat nodig is voor de EERC (hierna "capaciteitsdoelen" genoemd).

3.   De Commissie stelt kwaliteitseisen vast voor de responscapaciteiten die de lidstaten voor de EERC toezeggen. De kwaliteitseisen zijn gebaseerd op erkende internationale standaarden voor zover dergelijke standaarden reeds bestaan. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun responscapaciteiten.

4.   De Commissie stelt een proces vast voor de certificatie en registratie van de responscapaciteiten die de lidstaten beschikbaar stellen voor de EERC en voert het beheer over dit proces.

5.   De lidstaten inventariseren en registreren op vrijwillige basis de responscapaciteiten die zij voor de EERC vastleggen. Multinationale modules die worden geleverd door twee of meer lidstaten, worden door de betrokken lidstaten gezamenlijk geregistreerd.

6.   De responscapaciteiten die de lidstaten beschikbaar stellen voor de EERC blijven te allen tijde beschikbaar voor nationale doeleinden.

7.   De responscapaciteiten die de lidstaten beschikbaar stellen voor de EERC worden beschikbaar gesteld voor responsoperaties in het kader van het Uniemechanisme naar aanleiding van een verzoek om bijstand via het ERCC. De definitieve beslissing over de inzet ervan wordt genomen door de lidstaten die de betrokken responscapaciteit hebben geregistreerd. De lidstaat die wegens een binnenlandse noodsituatie, overmacht of, in uitzonderlijke gevallen, ernstige redenen niet in staat is deze responscapaciteiten voor een specifieke ramp beschikbaar te stellen, stelt de Commissie daarvan zo spoedig mogelijk onder verwijzing naar dit artikel in kennis.

8.   Wanneer de responscapaciteiten van de lidstaten worden ingezet, blijven zij onder hun leiding en controle staan en kunnen zij wanneer een lidstaat wegens een binnenlandse noodsituatie, overmacht of, in uitzonderlijke gevallen, ernstige redenen niet in staat is deze responscapaciteiten beschikbaar te houden, in overleg met de Commissie worden teruggetrokken. Waar nodig faciliteert de Commissie de coördinatie van de verschillende responscapaciteiten via het ERCC overeenkomstig de artiikelen 15 en 16.

9.   De lidstaten en de Commissie zorgen voor een passende bewustwording van het publiekmet betrekking tot de interventies waarbij de EERC betrokken is.

Artikel 12

Aanvulling van tekorten in responscapaciteiten

1.   De Commissie bewaakt de vooruitgang bij het realiseren van de overeenkomstig artikel 11, lid 2, vastgelegde capaciteitsdoelen en stelt vast of er potentieel belangrijke capaciteitstekorten zijn in de EERC.

2.   Indien er potentieel belangrijke tekorten vastgesteld zijn, gaat de Commissie na of de lidstaten de ontbrekende capaciteiten elders dan in de EERC kunnen vinden.

3.   De Commissie spoort de lidstaten aan om afzonderlijk of via een consortium van lidstaten dat samenwerkt om gemeenschappelijke risico's het hoofd te bieden, eventuele strategische capaciteitstekorten te dichten die zijn vastgesteld overeenkomstig lid 1 bis. De Commissie kan conform artikel 20, artikel 21, lid 1, onder i) en j),en artikel 21, lid 2, de lidstaten ondersteunen bij deze activiteiten.

4.   De Commissie informeert het Europees Parlement en de Raad om de twee jaar over de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de capaciteitsdoelen en het aanvullen van de resterende tekorten in de EERC.

Artikel 13

Opleiding, oefeningen, geleerde lessen en kennisverspreiding

1.   De Commissie voert binnen het Uniemechanisme op het gebied van opleiding, oefeningen, geleerde lessen en kennisverspreiding de volgende taken uit:

a)

het opzetten en beheren van een opleidingsprogramma voor het personeel voor civiele bescherming en crisisbeheersing inzake preventie van, paraatheid bij en respons op rampen. Het programma omvat onder meer gezamenlijke cursussen en een systeem voor de uitwisseling van deskundigen waarbij individuele personen naar een andere lidstaat kunnen worden gedetacheerd.

Het opleidingsprogramma heeft ten doel de coördinatie, compatibiliteit en complementariteit van de in de artiikelen 9 en 11 bedoelde capaciteiten alsmede de bekwaamheid van de in artikel 8, onder d) en f), bedoelde deskundigen te verbeteren.

b)

het opzetten en beheren van een netwerk van opleidingscentra voor personeel voor civiele bescherming en crisisbeheersing en andere betrokken actoren en instanties inzake preventie van, paraatheid bij en respons op rampen.

Het opleidingsnetwerk heeft ten doel:

i)

alle fasen van het rampenbeheer te versterken, rekening houdend met de aanpassing aan en de mitigatie van klimaatverandering;

ii)

synergie tot stand te brengen tussen de leden door middel van de uitwisseling van ervaring en beste praktijken, nuttig onderzoek, geleerde lessen, cursussen en workshops, oefeningen en proefprojecten; en

iii)

het opstellen van richtsnoeren voor opleidingen betreffende civiele bescherming op internationaal en Unieniveau, waaronder opleidingen op het gebied van preventie van, paraatheid voor en respons op rampen;

c)

het ontwikkelen van een strategisch kader waarin de doelstellingen en de rol van de oefeningen worden vastgesteld, van een algemeen langetermijnplan met prioriteiten voor de oefeningen, en het opzetten en beheren van een oefeningenprogramma,

d)

het opzetten en beheren van een programma voor het trekken van lessen uit de in het kader van het Uniemechanisme ondernomen acties op het gebied van de civiele bescherming, waarbij aandacht wordt besteed aan aspecten uit de gehele rampenbeheersingscyclus teneinde een brede basis te leggen voor de leerprocessen en de kennisontwikkeling. Het programma behelst onder meer:

i)

het monitoren, analyseren en evalueren van alle relevante acties op het gebied van civiele bescherming binnen het Uniemechanisme;

ii)

het bevorderen van de toepassing van de geleerde lessen om een op ervaring gebaseerd fundament te leggen voor het ontwikkelen van activiteiten in het kader van de rampenbeheersingscyclus; en

iii)

het ontwikkelend van methoden en hulpmiddelen voor het verzamelen, analyseren, bevorderen en toepassen van geleerde lessen.

Dat programma omvat ook, indien van toepassing, uit interventies buiten de Unie geleerde lessen met betrekking tot het benutten van verbanden en synergie tussen in het kader van het Uniemechanisme verstrekte bijstand en humanitaire respons;

e)

het opstellen van richtsnoeren betreffende kennisverspreiding en betreffende de uitvoering van de verschillende onder a) tot en met d) genoemde taken op het niveau van de lidstaten, en

f)

het stimuleren en aanmoedigen van de invoering en toepassing van relevante nieuwe technologieën ten behoeve van het Uniemechanisme.

2.   Bij de uitvoering van de in lid 1 bedoelde taken houdt de Commissie specifiek rekening met de behoeften en belangen van lidstaten die het risico lopen te worden getroffen door rampen van soortgelijke aard.

3.   Op verzoek van een lidstaat, derde land, de Verenigde Naties of een VN-organisatie kan de Commissie een deskundigenteam ter plaatse uitzenden om advies te verstrekken over paraatheidsmaatregelen.

HOOFDSTUK IV

RESPONS

Artikel 14

Kennisgeving van rampen binnen de Unie

1.   Wanneer binnen de Unie een ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden met grensoverschrijdende of mogelijk grensoverschrijdende effecten of met gevolgen of mogelijke gevolgen voor andere lidstaten, stelt de lidstaat waar de ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden de lidstaten die mogelijk door de ramp worden getroffen daarvan onverwijld in kennis, evenals, wanneer de gevolgen aanzienlijk kunnen zijn, de Commissie.

De eerste alinea is niet van toepassing indien aan de verplichting tot kennisgeving reeds is voldaan op grond van andere Uniewetgeving, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie of van bestaande internationale overeenkomsten.

2.   Wanneer binnen de Unie een ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden die waarschijnlijk zal leiden tot een verzoek om bijstand van één of meer lidstaten, brengt de lidstaat waar de ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden de Commissie er onverwijld van op de hoogte wanneer een mogelijk verzoek om bijstand via het ERCC kan worden verwacht, zodat de Commissie zo nodig de overige lidstaten kan inlichten en haar bevoegde diensten in staat van paraatheid kan brengen.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde kennisgevingen gebeuren zo nodig via het CECIS.

Artikel 15

Respons bij rampen binnen de Unie

1.   Wanneer binnen de Unie een ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden, kan de getroffen lidstaat via het ERCC om bijstand verzoeken. Dit verzoek dient zo concreet mogelijk te zijn.

2.   In uitzonderlijke situaties waarin sprake is van een verhoogd risico, kan een lidstaat ook verzoeken om bijstand in de vorm van het vooraf, voor beperkte duur, opslaan van responscapaciteit.

3.   Na ontvangst van een verzoek om bijstand gaat de Commissie onverwijld over tot, voor zover van toepassing,

a)

het doorzenden van het verzoek naar de contactpunten van andere lidstaten;

b)

het verzamelen, samen met de getroffen lidstaat, van gevalideerde informatie over de situatie en het doorgeven van die informatie aan de lidstaten;

c)

het in overleg met de verzoekende lidstaat maken van aanbevelingen voor de verlening van bijstand via het Uniemechanisme, die gebaseerd zijn op de behoeften ter plaatse en de desbetreffende vooraf opgestelde plannen, als bedoeld in artikel 10, lid 1, en het doen van een verzoek aan de lidstaten om specifieke capaciteiten in te zetten, alsmede het faciliteren van de coördinatie van de vereiste bijstand; en

d)

het nemen van aanvullende maatregelen om de coördinatie van de respons te vergemakkelijken.

4.   Een lidstaat die via het Uniemechanisme om bijstand wordt verzocht, bepaalt onverwijld of hij de vereiste bijstand kan geven en stelt de verzoekende lidstaat via het CECIS van zijn besluit in kennis, met vermelding van de omvang, de voorwaarden en, in voorkomend geval, de kosten van de bijstand die kan worden gegeven. Het ERCC houdt de lidstaten op de hoogte.

5.   De verzoekende lidstaat heeft de leiding over de bijstandsinterventies. De autoriteiten van de verzoekende lidstaat stellen richtsnoeren vast voor en bakenen de eventuele grenzen af van de taken waarvoor modules en andere responscapaciteiten worden ingezet. De concrete invulling van deze taken valt onder de verantwoordelijkheid van de daartoe door de bijstandverlenende lidstaat aangewezen persoon. De verzoekende lidstaat kan ook verzoeken om de inzet van een deskundigenteam dat helpt bij de analyses of het verzorgen van de coördinatie ter plaatse (tussen de teams van de lidstaten), of technisch advies verstrekt.

6.   De verzoekende lidstaat neemt passende maatregelen om het verlenen van gastlandondersteuning voor de inkomende hulp te faciliteren.

7.   De rol van de Commissie als beschreven in dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten voor hun teams, modules en andere ondersteuningscapaciteiten, waaronder militaire vermogens. Met name geeft de coördinatie door de Commissie geen aanleiding tot het geven van bevelen aan en het uitoefenen van toezicht op teams, modules en andere steun van de lidstaten, die op vrijwillige basis worden ingezet in overeenstemming met de coördinatie op het niveau van het hoofdkwartier en ter plaatse.

Artikel 16

Bevorderen van samenhang in de respons op rampen buiten de Unie

1.   Wanneer buiten de Unie een ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden kan het betrokken land via het ERCC om bijstand verzoeken. Er kan ook om bijstand worden verzocht via of door de Verenigde Naties, een VN-organisatie of een andere bevoegde internationale organisatie.

2.   Interventies als bedoeld in dit artikel kunnen hetzij als autonome bijstandsinterventie, hetzij als bijdrage tot een door een internationale organisatie geleide interventie worden uitgevoerd. De coördinatie door de Unie wordt volledig geïntegreerd in de algemene coördinatie door het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de Verenigde Naties (OCHA), waarbij de leidende rol van deze organisatie in acht wordt genomen.

3.   De Commissie bevordert de samenhang in de bijstandverlening met de volgende acties:

a)

onderhouden van een dialoog met de contactpunten van de lidstaten om ervoor te zorgen dat via het Uniemechanisme een effectieve en samenhangende Uniebijdrage inzake rampenrespons wordt geleverd tot de algehele noodhulpinspanning, in het bijzonder door:

i)

de lidstaten onverwijld in kennis te stellen van de volledige inhoud van bijstandsverzoeken;

ii)

het ondersteunen van een gemeenschappelijke situatie- en behoeftenanalyse, het verstrekken van technische bijstand en/of het faciliteren van de bijstandcoördinatie ter plaatse door een team van deskundigen op het gebied van civiele bescherming dat ter plaatse aanwezig is;

iii)

het delen van relevante evaluaties en analyses met alle betrokken actoren;

iv)

het verstrekken van een overzicht van de bijstand die door lidstaten en andere actoren wordt aangeboden;

v)

het verstrekken van advies over het soort bijstand dat nodig is, zodat de verleende bijstand in overeenstemming is met de behoefteanalyses; en

vi)

het verlenen van bijstand bij het oplossen van praktische moeilijkheden bij de aanvoer van hulp, op terreinen zoals doorvoer en douane;

b)

waar mogelijk in samenwerking met het getroffen land, onmiddellijk maken van aanbevelingen op basis van de behoeften ter plaatse en van de nodige vooraf ontwikkelde plannen, doen van een verzoek aan de lidstaten om specifieke capaciteiten in te zetten en faciliteren van de coördinatie van de gevraagde bijstand;

c)

onderhouden van contacten met het getroffen land over technische details, zoals de precieze behoefte aan bijstand, de aanvaarding van aangeboden bijstand en de praktische regeling van de lokale ontvangst en distributie van de bijstand;

d)

onderhouden van contacten met of ondersteunen van OCHA en samenwerken met andere betrokken actoren die bijdragen tot de algehele noodhulpinspanning, om te komen tot maximale synergie en complementariteit en om overlappingen en lacunes te voorkomen; en

e)

onderhouden van contacten met alle relevante actoren, met name in de eindfase van de bijstandsinterventie in het kader van het Uniemechanisme, om een probleemloze overdracht te bevorderen.

4.   Onverminderd de rol van de Commissie zoals omschreven in lid 3 en de noodzaak van een onmiddellijke operationele respons in het kader van het Uniemechanisme, stelt de Commissie bij de activering van het Uniemechanisme de Europese Dienst voor extern optreden op de hoogte, zodat de civiele beschermingsoperatie kan verlopen in overeenstemming met de algemene betrekkingen van de Unie met het getroffen land. Overeenkomstig artikel 2 houdt de Commissie de lidstaten volledig op de hoogte.

5.   Ter plaatse verlopen de contacten met de regering van het getroffen land in voorkomend geval via de delegatie van de Unie. Zo nodig verstrekt de delegatie van de Unie logistieke ondersteuning aan de deskundigenteams als bedoeld in lid 3, onder a), punt ii).

6.   Een lidstaat die via het Uniemechanisme om bijstand wordt verzocht, bepaalt onverwijld of hij de vereiste bijstand kan geven en stelt het ERCC via het CECIS van zijn besluit in kennis, met vermelding van de omvang en de voorwaarden van de bijstand die kan worden gegeven. Het ERCC houdt de lidstaten op de hoogte.

7.   Het Uniemechanisme kan ook worden gebruikt voor het verlenen van steun in het kader van civiele bescherming voor consulaire bijstand aan burgers van de Unie die in een derde land in een rampsituatie verkeren, indien de consulaire autoriteiten van de betrokken lidstaten een daartoe strekkend verzoek doen.

8.   Op grond van een verzoek om bijstand, kan de Commissie extra ondersteunende en aanvullende maatregelen nemen die nodig zijn om te zorgen voor samenhang in de bijstandverlening.

9.   De coördinatie via het Uniemechanisme doet geen afbreuk aan bilaterale contacten tussen lidstaten en het getroffen land, noch aan de samenwerking tussen lidstaten en de Verenigde Naties en andere bevoegde internationale organisaties. Deze bilaterale contacten kunnen worden gebruikt voor het bevorderen van de coördinatie via het Uniemechanisme.

10.   De rol van de Commissie als beschreven in dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten voor hun teams, modules en andere ondersteuning, waaronder militaire capaciteiten. Met name geeft de steun door de Commissie geen aanleiding tot het geven van bevelen aan en het uitoefenen van toezicht op de teams, modules en andere steun van de lidstaten, die op vrijwillige basis worden ingezet in overeenstemming met de coördinatie op het niveau van het hoofdkwartier en ter plaatse.

11.   Er wordt gestreefd naar synergie met andere instrumenten van de Unie, in het bijzonder de acties die worden gefinancierd krachtens Verordening (EG) nr. 1257/96. De Commissie zorgt voor coördinatie tussen de instrumenten en ziet er, waar passend, op toe dat de acties op het gebied van civiele bescherming van de lidstaten die bijdragen tot een ruimere humanitaire respons, voor zover mogelijk uit hoofde van dit besluit gefinancierd worden.

12.   Wanneer een beroep gedaan wordt op het Uniemechanisme, houden de lidstaten die bijstand verstrekken, het ERCC volledig op de hoogte van hun activiteiten.

13.   De teams en modules van de lidstaten die ter plaatse deelnemen aan de interventie in het kader van het Uniemechanisme onderhouden nauwe contacten met het ERCC en de deskundigenteams ter plaatse, als bedoeld in lid 3, onder a), punt ii).

Artikel 17

Ondersteuning op locatie

1.   De Commissie kan een deskundigenteam selecteren, aanwijzen en uitzenden dat is samengesteld uit deskundigen die zijn geleverd door de lidstaten:

a)

in geval van een ramp buiten de Unie als bedoeld in artikel 16, lid 3;

b)

in geval van een ramp binnen de Unie als bedoeld in artikel 15, lid 5;

c)

naar aanleiding van een verzoek om een preventie-expertise overeenkomstig artikel 5, lid 2; of

d)

naar aanleiding van een verzoek om een paraatheidsexpertise overeenkomstig artikel 13, lid 3.

Ter ondersteuning van dit team en ter facilitering van de contacten met het ERCC kunnen deskundigen van de Commissie en andere diensten van de Unie aan het team worden toegevoegd. Deskundigen van VN-OCHA en andere internationale organisaties kunnen aan het team worden toegevoegd om de samenwerking te versterken en behulpzaam te zijn bij gezamenlijke beoordelingen

2.   De procedure voor de selectie en benoeming van deskundigen verloopt als volgt:

a)

de lidstaten wijzen deskundigen aan die onder hun verantwoordelijkheid vallen en die kunnen worden ingezet als lid van een deskundigenteam;

b)

de Commissie selecteert de deskundigen voor deze teams en de teamleiders op basis van hun kwalificaties en ervaring, waaronder de opleiding die zij in het kader van het Uniemechanisme hebben gevolgd en ervaring met eerdere missies in het kader van het Uniemechanisme en ander internationaal hulpverleningswerk. De selectie wordt tevens gebaseerd op andere criteria, zoals talenkennis, teneinde ervoor te zorgen dat de teams als geheel beschikken over de vaardigheden die nodig zijn voor een specifieke situatie;

c)

de Commissie wijst de deskundigen/teamleiders voor de missie aan in overeenstemming met de lidstaat waardoor zij zijn voorgedragen.

3.   Wanneer een deskundigenteam wordt uitgezonden, bevordert het de coördinatie tussen de interventieteams van de lidstaten en onderhoudt het contacten met de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat, als bepaald in artikel 8, onder d). Het ERCC onderhoudt nauwe contacten met het team en geeft sturing en logistieke ondersteuning.

Artikel 18

Vervoer en uitrusting

1.   Bij een ramp binnen of buiten de Unie kan de Commissie de lidstaten ondersteunen bij het verkrijgen van toegang tot uitrusting en vervoermiddelen door

a)

het verstrekken en uitwisselen van informatie over uitrusting en vervoermiddelen die door de lidstaten beschikbaar kunnen worden gesteld, teneinde de bundeling van deze uitrusting en vervoermiddelen te vergemakkelijken;

b)

het bijstaan van lidstaten bij het vaststellen welke vervoermiddelen uit andere bronnen, waaronder de commerciële markt, kunnen worden verkregen, en het bevorderen van de toegang tot deze vervoermiddelen; of

c)

het bijstaan van lidstaten bij het vaststellen van uitrusting die uit andere bronnen, waaronder de commerciële markt, kan worden verkregen.

2.   De Commissie kan de door lidstaten verstrekte vervoermiddelen aanvullen door het financieren van aanvullende vervoermiddelen die nodig zijn voor een snelle respons bij rampen.

HOOFDSTUK V

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 19

Begrotingsmiddelen

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het Uniemechanisme voor de periode 2014 tot en met 2020 bedragen 368 428 000 EUR in lopende prijzen.

Het bedrag van 223 776 000 EUR in lopende prijzen is afkomstig van rubriek 3 ("Veiligheid en burgerschap") en 144 652 000 EUR in lopende prijzen is afkomstig van rubriek 4 ("De EU als mondiale partner") van het meerjarig financieel kader.

De jaarlijkse kredieten worden goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

2.   Kredieten die het gevolg zijn van vergoedingen die door begunstigden voor responsacties bij rampen zijn betaald, worden beschouwd als bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 18, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 966/2012.

3.   De in lid 1 bedoelde financiële middelen zijn ook bestemd voor uitgaven voor voorbereidings-, monitoring-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten die noodzakelijk zijn voor het beheer van het Uniemechanisme en het verwezenlijken van de doelstellingen ervan.

Deze uitgaven kunnen met name betrekking hebben op studies, bijeenkomsten van deskundigen en voorlichtings- en communicatieactiviteiten, waaronder de communicatie over de politieke prioriteiten van de E Unie, voor zover deze verband houden met de algemene doelstellingen van het Uniemechanisme, alsook uitgaven in verband met IT-netwerken voor het verwerken en uitwisselen van informatie (inclusief de koppeling van deze netwerken aan bestaande of toekomstige systemen die zijn of worden opgezet voor het bevorderen van sectoroverschrijdende gegevensuitwisseling en daarmee verband houdende apparatuur), en alle andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die de Commissie voor het beheer van het programma moet doen.

4.   De financiële middelen als bedoeld in lid 1 worden voor de periode 2014-2020 toegewezen conform de in bijlage I opgenomen percentages en beginselen.

5.   De Commissie herziet de in bijlage I opgenomen uitsplitsing in het licht van de resultaten van de tussentijdse evaluatie bedoeld in artikel 34, lid 2, onder a). De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 bis, indien nodig als gevolg van de resultaten van die evaluatie, gedelegeerde handelingen vast te stellen, ten einde elk van de cijfers in bijlage I met meer dan 8 procentpunten, oplopend tot 16 procentpunten, aan te passen. Die gedelegeerde handelingen worden uiterlijk op 30 juni 2017 vastgesteld.

6.   Indien dit in geval een noodzakelijke herziening van de begrotingsmiddelen die beschikbaar zijn voor responsacties om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen ten einde elk van de cijfers in bijlage I met meer dan 8 procentpunten, oplopend tot 16 procentpunten, aan te passen, binnen de beschikbare begrotingstoewijzingen en volgens de procedure bepaald in artikel 31.

Artikel 20

Algemene acties die in aanmerking komen voor financiële bijstand

De volgende algemene acties komen in aanmerking voor financiële bijstand ter verbetering van preventie van, paraatheid bij en doeltreffende respons op rampen:

a)

studies, enquêtes, modellen en scenario's voor het vergemakkelijken van de uitwisseling van kennis, beste praktijken en informatie;

b)

opleidingen, oefeningen, workshops, uitwisseling van personeel en deskundigen, creëren van netwerken, demonstratieprojecten en overdracht van technologie;

c)

monitoring, beoordeling en evaluatie;

d)

voorlichting, opleiding en bewustmaking van het grote publiek en daarmee verband houdende acties voor het verspreiden van informatie, teneinde de burgers te betrekken bij het voorkómen en tot een minimum beperken van de gevolgen van rampen in de Unie en Unieburgers te helpen zich doeltreffender en op duurzame wijze te beschermen;

e)

opzetten en beheren van een programma van de lessen die zijn getrokken uit interventies en oefeningen die in het kader van het Uniemechanisme zijn uitgevoerd, onder meer op terreinen die van belang zijn voor preventie en paraatheid; en

f)

communicatieacties en -maatregelen om de bekendheid met de werkzaamheden van de lidstaten en de Unie op het gebied van civiele bescherming, en meer in het bijzonder op het terrein van rampenpreventie, -paraatheid en -respons te vergroten.

Artikel 21

Preventie- en paraatheidsacties die in aanmerking komen voor financiële bijstand

1   De volgende preventie- en paraatheidsacties komen in aanmerking voor financiële bijstand:

a)

de medefinanciering van projecten, studies, workshops, onderzoeken en soortgelijke maatregelen en activiteiten als bedoeld in artikel 5;

b)

de medefinanciering van collegiale toetsingen als bedoeld in artikel 6, onder j) van artikel 8;

c)

zorg dragen voor de vervulling van de taken van het ERCC, overeenkomstig artikel 8, onder a);

d)

voorbereiden van het mobiliseren en uitzenden van de deskundigenteams als bedoeld in artikel 8, onder d), en artikel 17, en ontwikkelen en in stand houden van piekcapaciteit door een netwerk van opgeleide deskundigen van de lidstaten, als bedoeld in artikel 8, onder f);

e)

opzetten en onderhouden van het CECIS en van andere instrumenten voor communicatie en informatie-uitwisseling tussen het ERCC, de contactpunten van de lidstaten en andere deelnemers in het kader van het Uniemechanisme;

f)

bijdragen tot de ontwikkeling van transnationale systemen van Europees belang voor opsporing, vroegtijdige waarschuwing en alarmering om snel te kunnen reageren, alsmede bevorderen van het koppelen van de nationale systemen voor vroegtijdige waarschuwing en alarmering aan elkaar en aan het ERCC en het CECIS. Hierbij moet rekening worden gehouden met en voortgebouwd worden op bestaande en toekomstige bronnen en systemen voor informatievergaring, monitoring endetectie;

g)

plannen van responsoperaties in het kader van het Uniemechanisme, overeenkomstig artikel 10;

h)

ondersteunen van de activiteiten inzake paraatheid, als bedoeld in artikel 13;

i)

ontwikkelen van de EERC, als bedoeld in artikel 11, overeenkomstig lid 2 van dit artikel.

j)

vaststellen van tekorten in de EERC, overeenkomstig artikel 12, en ondersteunen van de lidstaten bij het aanvullen van die tekorten, door medefinanciering van nieuwe responscapaciteit, oplopend tot maximaal 20 % van de kosten die voor financiering in aanmerking komen, mits;

i)

de behoefte aan nieuwe capaciteit blijkt uit risicobeoordelingen,

ii)

het in artikel 12 omschreven proces ter vaststelling van de tekorten uitwijst dat deze capaciteit niet beschikbaar is voor de lidstaten,

iii)

die capaciteit wordt ontwikkeld door de lidstaten, die afzonderlijk of in consortiumverband handelen,

iv)

deze capaciteit wordt toegewezen aan de vrijwillige pool voor een periode van twee jaar; en

v)

de medefinanciering van deze capaciteit kosteneffectief is.

Waar passend, zal voorrang worden verleend aan consortia van lidstaten die samenwerken om een gemeenschappelijke risico het hoofd te bieden;

k)

zorgen voor de beschikbaarheid van logistieke ondersteuning voor de deskundigenteams als bedoeld in artikel 17, lid 1,

l)

faciliteren van de coördinatie van het vooraf opslaan door de lidstaten van responscapaciteit bij rampen binnen de Unie, als bedoeld in artikel 8, onder g); en

m)

ondersteunen van de verstrekking, op verzoek van een lidstaat, een derde land, de Verenigde Naties of een VN-organisatie, van advies over preventie- en paraatheidsmaatregelen door het uitzenden van een deskundigenteam, als bedoeld in artikel 5, lid 2, en artikel 13, lid 3.

2.   Het in aanmerking komen voor financiële bijstand van de actie bedoeld in punt i) van lid 1 wordt beperkt tot:

a)

kosten op het niveau van de Unie voor het opzetten en beheren van de EERC en de daarmee samenhangende processen, als bedoeld in artikel 11.

b)

de kosten voor de verplichte opleidingscursussen, oefeningen en workshops voor de certificering van de responscapaciteiten die de lidstaten beschikbaar stellen voor de EERC ("certificeringskosten"). De certificeringskosten bestaan uit een bijdrage in de kosten per eenheid of forfaitaire bedragen per soort capaciteit en kan oplopen tot 100 procent van de kosten die voor financiering in aanmerking komen.

c)

niet-terugkerende kosten die samenhangen met het upgraden van de responscapaciteiten van de lidstaten voor louter nationaal gebruik tot een staat van gereedheid en beschikbaarheid waardoor zij kunnen worden ingezet in het kader van de EERC conform de kwaliteitseisen voor de vrijwillige pool en de tijdens het certificeringsproces geformuleerde aanbevelingen ("aanpassingskosten"). Deze aanpassingkosten kunnen onder meer kosten omvatten die verband houden met de interoperabiliteit van modules en andere responscapaciteiten, autonomie, zelfvoorziening, vervoerbaarheid, verpakking en soortgelijke kosten, alsmede om kosten voor het vormen van multinationale responscapaciteiten (bv. workshops, opleidingen, ontwikkeling van gemeenschappelijke methoden, normen, procedures en soortgelijke activiteiten), mits deze specifiek samenhangen met de deelname van de capaciteiten aan de vrijwillige pool. Kosten voor de uitrusting of de personele middelen die nodig zijn om de responscapaciteit voor het eerst op te zetten, alsmede onderhouds- en functioneringskosten komen niet in aanmerking. Deze aanpassingskosten kunnen bestaan uit een bijdrage in de kosten per eenheid of uit forfaitaire bedragen per soort capaciteit en kunnen oplopen tot 100 procent van de kosten die voor financiering in aanmerking komen, en

d)

kosten voor het opstellen en beheren van raamovereenkomsten, raampartnerschapsovereenkomsten of soortgelijke regelingen ter aanvulling van tijdelijke tekorten bij buitengewone rampen, uitgaande van een multirisico-aanpak.

De financiering onder punt d) van dit lid:

i)

kan de kosten of vergoedingen dekken die nodig zijn voor het ontwerpen, voorbereiden, onderhandelen over, sluiten en beheren van de overeenkomsten of regelingen, alsmede de kosten voor het ontwikkelen van standaard werkprocedures en oefeningen om het doelmatige gebruik van de middelen te garanderen. Deze financiering kan ook maximaal 40 % van de kosten voor een snelle toegang tot deze middelen dekken;

ii)

dekt niet de kosten voor het aankopen of ontwikkelen van nieuwe responscapaciteiten, noch de kosten voor het beheren van deze extra capaciteiten in een rampsituatie. De kosten voor het beheren van deze extra capaciteit in een rampsituatie worden gedragen door de lidstaten die om bijstand verzoeken;

iii)

bedraagt ten hoogste 10 % van de in artikel 19, lid 1 genoemde financiële middelen. Wordt deze bovengrens van 10 % bereikt voor het einde van de programmeerperiode, dan kan die bovengrens van 10 %, als dit nodig is voor het goed functioneren van het Uniemechanisme, door middel van uitvoeringshandelingen, verhoogd worden met maximaal 5 procentpunten. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 33, lid 2.

Artikel 22

Responsacties die in aanmerking komen voor financiële bijstand

De volgende responsacties komen in aanmerking voor financiële bijstand:

a)

uitsturen van deskundigenteams als bedoeld in artikel 17, lid 1, in combinatie met logistieke ondersteuning en het uitsturen van de deskundigenteams als bedoeld in artikel 8, onder d) en e),

b)

in het geval van een ramp,ondersteuning van lidstaten bij het verkrijgen van toegang tot uitrusting en vervoermiddelen, zoals omschreven in artikel 23; en

c)

op grond van een verzoek om bijstand, het nemen van extra ondersteunende en aanvullende maatregelen die nodig zijn om de respons op de meest doeltreffende wijze te coördineren.

Artikel 23

Voor financiële bijstand in aanmerking komende acties in verband met uitrusting en vervoermiddelen

1.   De volgende acties komen in aanmerking voor financiële bijstand voor het verschaffen van toegang tot uitrusting en vervoermiddelen in het kader van het Uniemechanisme:

a)

het verstrekken en uitwisselen van informatie over uitrusting en vervoermiddelen die de lidstaten besluiten beschikbaar te stellen, om het bundelen van deze uitrusting en vervoermiddelen te vergemakkelijken;

b)

het bijstaan van lidstaten bij het vaststellen welke vervoermiddelen uit andere bronnen, waaronder de commerciële markt, kunnen worden verkregen, en het bevorderen van de toegang tot deze vervoermiddelen;

c)

het bijstaan van lidstaten bij het vaststellen welke uitrusting uit andere bronnen, waaronder de commerciële markt, kan worden verkregen; en

d)

het financieren van vervoermiddelen die nodig zijn voor een snelle reactie op rampen. Deze acties komen alleen in aanmerking voor financiële steun als aan de volgende criteria is voldaan:

i)

in het kader van het Uniemechanisme is een verzoek om bijstand gedaan, overeenkomstig de artiikelen 15 en 16;

ii)

de aanvullende vervoermiddelen zijn nodig voor een effectieve rampenrespons in het kader van het Uniemechanisme;

iii)

de bijstand is in overeenstemming met de door het ERCC vastgestelde behoeften en wordt geleverd overeenkomstig de aanbevelingen van het ERCC betreffende technische specificaties, kwaliteit, tijdstip en voorwaarden voor levering;

iv)

de bijstand is door het verzoekende land rechtstreeks of via de Verenigde Naties, een VN-organisatie of een andere bevoegde internationale organisatie aanvaard in het kader van het Uniemechanisme; en

v)

de bijstand vormt een aanvulling, in het geval van rampen in derde landen, op alle humanitaire hulpverlening van de Unie.

2.   De financiële steun van de Unie voor vervoermiddelen bedraagt ten hoogste 55 % van de totale kosten die voor financiering in aanmerking komen.

3.   Dit percentage voor financiële steun van de Unie voor vervoermiddelen kan oplopen tot 85 % in de volgende situaties:

a)

de kosten houden verband met het vervoer van de vooraf toegezegde capaciteit naar de vrijwillige pool conform artikel 11; of

b)

de bijstand is nodig om in een kritieke behoefte te voorzien en is niet, of niet in voldoende mate, beschikbaar in de vrijwillige pool.

4.   De financiële bijstand van de Unie voor vervoermiddelen kan voorts oplopen tot 100 % van de totale voor financiering in aanmerking komende kosten als omschreven in de punten i), ii) en iii), indien dit noodzakelijk is om de bijstand van de lidstaten op een operationeel efficiënte manier te bundelen en indiende kosten verband houden met een van de volgende zaken:

i)

de huur voor korte tijd van opslagcapaciteit om de bijstand van de lidstaten tijdelijk op te slaan ten einde het gecoördineerde vervoer ervan te vergemakkelijken;

ii)

het herverpakken van de bijstand van de lidstaten om de beschikbare vervoerscapaciteit maximaal te benutten of aan specifieke operationele vereisten te voldoen;

iii)

het lokale vervoer van gebundelde bijstand met het oog op een gecoördineerde levering op de eindbestemming in het verzoekende land.

De financiële steun van de Unie krachtens dit lid bedraagt per activering van het Uniemechanisme ten hoogste 75 000 EUR in lopende prijzen. In uitzonderlijke gevallen mag deze bovengrens echter worden overschreden door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 33, lid 2.

5.   In het geval van bundeling van vervoer operaties waarbij meerdere lidstaten zijn betrokken, kan een van hen bij het aanvragen van financiële steun het voortouw nemen en om steun voor de gehele operatie vragen.

6.   Wanneer een lidstaat de Commissie verzoekt een contract te sluiten voor de levering van vervoer diensten, verzoekt de Commissie om gedeeltelijke vergoeding van de kosten overeenkomstig de in de leden 2, 3 en 4 vermelde financieringspercentages.

7.   De volgende kosten komen in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie voor vervoermiddelen in de zin van dit artikel: alle kosten die verband houden met de verplaatsing van de vervoermiddelen, met inbegrip van de kosten van alle diensten, honoraria, logistieke en afhandelingskosten, brandstof en mogelijke verblijfskosten, alsmede andere indirecte kosten zoals belastingen, heffingen in het algemeen en doorvoerkosten.

Artikel 24

Begunstigden

Financiële steun uit hoofde van dit besluit kan worden verleend aan privaat- en publiekrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 25

Financieringsvormen en uitvoeringsprocedures

1.   De Commissie verleent de financiële bijstand van de Unie overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 966/2012.

2.   Financiële bijstand uit hoofde van dit besluit kan alle in Verordening (EG, Euratom) nr. 966/2012voorziene vormen aannemen, met name subsidies, onkostenvergoedingen, overheidsopdrachten of bijdragen aan trustfondsen.

3.   Voor de uitvoering van dit besluit stelt de Commissie jaarlijkse door middel van uitvoeringshandelingen jaarlijkse werkprogramma's vast, uitgezonderd voor acties die vallen onder respons op rampen als omschreven in hoofdstuk IV, die niet op voorhand kunnen worden voorzien. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overenkomstig de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 33, lid 2. De jaarlijks werkprogramma's bevatten de doelstellingen, de verwachte resultaten, de uitvoeringsmethode en het totale bedrag dat met de uitvoering is gemoeid. Ook bevatten zij een beschrijving van de te financieren acties, een indicatie van het bedrag dat aan elke actie wordt toegewezen en een indicatief tijdschema voor de uitvoering. Voor de in artikel 28, lid 2, bedoelde financiële bijstand worden in de jaarlijkse werkprogramma’s de acties beschreven die voor elk daarin bedoeld land zijn voorzien.

Artikel 26

Complementariteit en samenhang van acties van de Unie

1.   Acties waarvoor uit hoofde van dit besluit financiële bijstand wordt verleend, komen niet in aanmerking voor steun uit hoofde van andere financiële instrumenten van de Unie.

De Commissie ziet erop toe dat de aanvragers van financiële bijstand uit hoofde van dit besluit en de ontvangers van die bijstand, haar informatie verstrekken over financiële bijstand uit andere bronnen, inclusief de algemene begroting van de Unie, alsook over lopende aanvragen voor deze bijstand.

2.   Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere instrumenten van de Unie. Bij optreden in humanitaire crises in derde landen zorgt de Commissie voor complementariteit en samenhang van acties die uit hoofde van dit besluit worden gefinancierd en acties die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1257/96 worden gefinancierd.

3.   Indien bijstand uit hoofde van het Uniemechanisme bijdraagt aan humanitair optreden van de Unie, in het bijzonder in complexe noodsituaties, moeten acties waarvoor financiële bijstand uit hoofde van dit besluit wordt ontvangen, gebaseerd zijn op vastgestelde behoeften en in overeenstemming zijn met de humanitaire beginselen en de beginselen ten aanzien van het gebruik van middelen voor civiele bescherming en militaire middelen, als neergelegd in de Europese consensus over humanitaire hulp.

Artikel 27

Bescherming van financiële belangen van Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van dit besluit gefinancierde acties de financiële belangen van de Unie worden gevrijwaard door de toepassing van preventieve maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door de uitvoering van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, het opleggen van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer zijn bevoegd om alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van dit besluit financiële middelen van de EU hebben ontvangen, aan de hand van stukken en ter plaatse te controleren.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (16), onderzoek uitvoeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om na te gaan of in verband met een subsidieovereenkomst, een subsidiebesluit of een contract waarvoor uit hoofde van dit besluit financiële bijstand wordt verleend fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en -besluiten die voortvloeien uit de uitvoering van dit besluit, bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen om binnen hun respectieve bevoegdheden dergelijke audits en onderzoeken te verrichten.

HOOFDSTUK VI

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 28

Derde landen en internationale organisaties

1.   Het Uniemechanisme staat open voor deelname van

a)

lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), overeenkomstig de voorwaarden van de EER-Overeenkomst, en andere Europese landen wanneer overeenkomsten en procedures dit bepalen;

b)

toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden voor de deelname van die landen aan EU-programma's zoals vastgelegd in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of regelingen van gelijke strekking;

2.   Financiële bijstand als bedoeld in artikel 20 en artikel 21, lid 1, onder a), b), f) en h) kan ook worden verleend aan kandidaat-lidstaten en aan potentiële kandidaat die niet aan het Uniemechanisme deelnemen en aan landen die deel uitmaken van het ENB, voor zover deze financiële bijstand een aanvulling vormt op financiering in het kader van een toekomstige wetgevingshandeling van de Unie in verband met de instelling van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) en een toekomstige wetgevingshandeling van de Unie in verband met de instelling van het Europees nabuurschapsinstrument.

3.   Internationale of regionale organisaties kunnen deelnemen aan activiteiten in het kader van het Uniemechanisme wanneer relevante bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen deze organisaties en de Unie in die mogelijkheid voorzien.

Artikel 29

Bevoegde instanties

Voor de toepassing van dit besluit wijzen de lidstaten de bevoegde instanties aan en stellen zij de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 30

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.

2.   De bevoegdheid om de in artikel 19, leden 5 en 6, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend tot en met 31 december 2020.

3.   De in artikel 19, leden 5 en 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Dit besluit wordt van kracht op de dag volgend op die van de publicatie van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dit besluit genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van alle reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 19, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die periode met twee maanden verlengd.

Artikel 31

Spoedprocedure

1.   Gedelegeerde handelingen die overeenkomstig dit artikel worden vastgesteld, treden onverwijld in werking en zijn van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 30, lid 5, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 32

Uitvoeringshandelingen

1.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende

a)

de interactie van de ERCC met de contactpunten van de lidstaten, zoals voorzien in artikel 8, onder b), artikel 15, lid 3, en artikel 16, lid 3, onder a); alsmede de operationele procedures voor rampenrespons binnen de Unie, zoals voorzien in artikel 15, en buiten de Unie, zoals voorzien in artikel 16, inclusief het bepalen van de relevante internationale organisaties;

b)

de componenten van CECIS en de organisatie van informatie-uitwisseling via CECIS, zoals voorzien in artikel 8, onder b);

c)

het proces voor de inzet van de deskundigenteams, zoals voorzien in artikel 17;

d)

het in kaart brengen van modules, andere responscapaciteit en deskundigen, zoals voorzien in artikel 9, lid 1;

e)

de operationele vereisten voor het functioneren en de interoperabiliteit van modules, zoals voorzien in artikel 9, lid 2, met inbegrip van hun taken, capaciteiten, belangrijkste componenten, zelfvoorziening en inzet;

f)

de capaciteitsdoelen, de kwaliteits- en interoperabiliteitseisen en de certificerings- en registratieprocedure noodzakelijk voor het functioneren van de EERC, als voorzien in artikel 11, alsmede de financiële regelingen, als voorzien in artikel 21, lid 2;

g)

het vaststellen en aanvullen van tekorten in de EERC, zoals voorzien in artikel 12;

h)

de organisatie van het opleidingsprogramma, het oefeningenkader en het programma geleerde lessen zoals voorzien in artikel 13; en

i)

de organisatie van de steun voor het vervoer van bijstand, zoals voorzien in de artiikelen 18 en 23.

2.   Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 33, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 33

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Het betreft een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 34

Evaluatie

1.   Acties waarvoor financiële bijstand wordt verleend, worden regelmatig geëvalueerd teneinde de uitvoering ervan te bewaken.

2.   De Commissie evalueert de toepassing van dit besluit en dient bij het Europees Parlement en de Raad de volgende documenten in:

a)

uiterlijk op 30 juni 2017 een tussentijds evaluatieverslag over de geboekte resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van dit besluit;

b)

uiterlijk op 31 december 2018 een mededeling betreffende de voortzetting van de uitvoering van dit besluit; en

c)

uiterlijk op 31 december 2021 een verslag van de evaluatie achteraf.

Het tussentijds evaluatieverslag en de mededeling als bedoeld in respectievelijk a) en b) gaan zo nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van dit besluit.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 35

Overgangsbepaling

1.   Acties die vóór 1 januari 2014 op grond van Beschikking 2007/162/EG, Euratom zijn aangevangen, zullen verder worden beheerd, voor zover van toepassing, op basis van die beschikking.

2.   De lidstaten zorgen op nationaal niveau voor een soepele overgang tussen de acties die zijn uitgevoerd in het kader van het financieel instrument en die welke worden uitgevoerd onder de bepalingen van dit besluit.

Artikel 36

Intrekking

Beschikking 2007/162/EG, Euratom en Beschikking 2007/779 /EG, Euratom worden ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken beschikkingen gelden als verwijzingen naar dit besluit en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 37

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 38

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  PB C 277 van 13.9.2012, blz. 164.

(2)  Besluit 2001/792/EG, Euratom van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming (PB L 297 van 15.11.2001, blz. 7).

(3)  Besluit 2007/779/EG, Euratom van de Raad van 8 november 2007 tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming (PB L 314 van 1.12.2007, blz. 9).

(4)  Besluit 2007/162/EG, Euratom van de Raad van 5 maart 2007 tot instelling van een financieringsinstrument voor civiele bescherming (PB L 71 van 10.3.2007, blz. 9).

(5)  Besluit 1999/847/EG van de Raad van 9 december 1999 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van civiele bescherming (PB L 327 van 21.12.1999, blz. 53).

(6)  Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp (PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1).

(7)  Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Europese Commissie (PB C 25 van 30.1.2008, blz. 1).

(8)  PB C 317 van 12.12.2008, blz. 6.

(9)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren, in het bijzonder overeenkomstig de onderzoeksprocedure (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(10)  Besluit van de Raad 2007/124/EG van de Raad van 12 februari 2007 tot vaststelling van het specifieke programma Terrorisme en andere aan veiligheid gerelateerde risico's: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen voor de periode 2007-2013, als onderdeel van het Algemene programma Veiligheid en bescherming van de vrijheden (PB L 58 van 24.2.2007, blz. 1).

(11)  Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1).

(12)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(13)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1

(14)  Besluit 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en tot intrekking van Besluit nr. 2119/98EG (PB L 293 van 5.11.2013, blz. 1).

(15)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(16)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE I

Percentages voor de toewijzing van de financiële middelen voor de uitvoering van het Uniemechanisme, bedoeld in artikel 19, lid 1

Preventie

:

20 % +/- 8 procentpunten

Paraatheid

:

50 % +/- 8 procentpunten

Respons

:

30 % +/- 8 procentpunten

Beginselen

Bij het uitvoeren van dit besluit, verleent de Commissie prioriteit aan acties waarvoor in dit besluit een termijn is vastgesteld binnen de periode tot het verstrijken van die termijn, met het oog op het halen van die termijn.


BIJLAGE II

Concordantietabel

Besluit van de Raad 2007/162 EG, Euratom

Besluit van de Raad 2007/779 EG, Euratom

Dit besluit

Artikel 1, lid 1

 

Artikel 1, lid 2

 

Artikel 1, lid 4

Artikel 1, lid 3

 

Artikel 1, lid 4

Artikel 1(2)

Artikel 2, lid 2

 

Artikel 1, lid 1

 

Artikel 1, lid 2, eerste alinea

Artikel 1, lid 2

 

Artikel 1, lid 2, tweede alinea

Artikel 1, lid 5

Artikel 2, lid 1

 

Artikel 2, lid 1, onder a)

Artikel 2, lid 2

 

Artikel 2, lid 1, onder b)

Artikel 2, lid 3

 

Artikel 1, lid 6

 

Artikel 2, punt 1)

 

Artikel 2, punt 2)

Artikel 13, lid 1, onder a)

 

Artikel 2, punt 3)

Artikel 20, onder b)

 

Artikel 2, punt 4)

Artikel 8, onder d)

 

Artikel 2, punt 5)

Artikel 7 en artikel 8, onder a)

 

Artikel 2, punt 6)

Artikel 8, onder b)

 

Artikel 2, punt 7)

Artikel 8, onder c)

 

Artikel 2, punt 8)

Artikel 18, lid 1

 

Artikel 2, punt 9)

Artikel 18, lid 2

 

Artikel 2, punt 10)

Artikel 16, lid 7

 

Artikel 2, punt 11)

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4, lid 1

 

Artikel 20 en artikel 21

Artikel 4, lid 2, onder a)

 

Artikel 22, onder a)

Artikel 4, lid 2, onder b)

 

Artikel 22, onder b), en Artikel 23, lid 1, onder a), b) en c)

Artikel 4, lid 2, onder c)

 

Artikel 23, lid 1, onder d)

Artikel 4, lid 3

 

Artikel 23, lid 2 en lid 4

Artikel 4, lid 4

 

Artikel 32, lid 1, punt i)

 

Artikel 4, lid 1

Artikel 9, lid 1

 

Artikel 4, lid 2

Artikel 9, lid 3

 

Artikel 4, lid 3

Artikel 9, lid 1 en lid 2

 

Artikel 4, lid 4

Artikel 9, lid 4

 

Artikel 4, lid 5

Artikel 9, lid 5

 

Artikel 4, lid 6

Artikel 9, lid 6

 

Artikel 4, lid 7

Artikel 9, lid 9

 

Artikel 4, lid 8

Artikel 9, lid 7

Artikel 5

 

Artikel 24

 

Artikel 5, punt 1)

Artikel 8, onder a)

 

Artikel 5, punt 2)

Artikel 8, onder b)

 

Artikel 5, punt 3)

Artikel 8, onder c)

 

Artikel 5, punt 4)

Artikel 8, onder d)

 

Artikel 5, punt 5)

Artikel 13, lid 1, onder a)

 

Artikel 5, punt 6)

 

Artikel 5, punt 7)

Artikel 13, lid 1, onder d)

 

Artikel 5, punt 8)

Artikel 13, lid 1, onder f)

 

Artikel 5, punt 9)

Artikel 18

 

Artikel 5, punt 10)

Artikel 8, onder e)

 

Artikel 5, punt 11)

Artikel 8, onder g)

Artikel 6, lid 1

 

Artikel 25, lid 1

Artikel 6, lid 2

 

Artikel 25, lid 2

Artikel 6, lid 3

 

Artikel 25, lid 3, derde en vierde zin

Artikel 6, lid 4

 

Artikel 6, lid 5

 

Artikel 25, lid 3, eerste en tweede zin

Artikel 6, lid 6

 

 

Artikel 6

Artikel 14

Artikel 7

 

Artikel 28, lid 1

 

Artikel 7, lid 1

Artikel 15, lid 1

 

Artikel 7, lid 2

Artikel 15, lid 3

 

Artikel 7, lid 2, onder a)

Artikel 15, lid 3, onder a)

 

Artikel 7, lid 2, onder c)

Artikel 15, lid 3, onder b)

 

Artikel 7, lid 2, onder b)

Artikel 15, lid 3, onder c)

 

Artikel 7, lid 3, eerste en derde zin

Artikel 15, lid 4 en Artikel 16, lid 6

 

Artikel 7, lid 4

Artikel 15, lid 5

 

Artikel 7, lid 5

 

Artikel 7, lid 6

Artikel 17, lid 3, eerste zin

Artikel 8

 

Artikel 26

 

Artikel 8, lid 1 eerste alinea

Artikel 16, lid 1

 

Artikel 8, lid 1, tweede alinea

Artikel 16, lid 2, eerste zin

 

Artikel 8, lid 1, derde alinea

 

Artikel 8, lid 1, vierde alinea

 

Artikel 8, lid 2

Artikel 16, lid 4

 

Artikel 8, lid 3

 

Artikel 8, lid 4, onder a)

Artikel 16, lid 3, onder a)

 

Artikel 8, lid 4, onder b)

Artikel 16, lid 3, onder c)

 

Artikel 8, lid 4, onder c)

Artikel 16, lid 3, onder d)

 

Artikel 8, lid 4, onder d)

Artikel 16, lid 3, onder e)

 

Artikel 8, lid 5

Artikel 16, lid 8

 

Artikel 8, lid 6, eerste alinea

Artikel 17, lid 1 en artikel 17, lid 2, onder b)

 

Artikel 8, lid 6, tweede alinea

Artikel 17, lid 3, tweede zin

 

Artikel 8, lid 7, eerste alinea

 

Artikel 8, lid 7, tweede alinea

Artikel 16, lid 2, tweede zin

 

Artikel 8, lid 7, derde alinea

Artikel 16, lid 9

 

Artikel 8, lid 7, vierde alinea

Artikel 16, lid 11

 

Artikel 8, lid 7, vijfde alinea

 

Artikel 8, lid 8

Artikel 16, lid 10

 

Artikel 8, lid 9, onder a)

Artikel 16, lid 12

 

Artikel 8, lid 9, onder b)

Artikel 16, lid 13

Artikel 9

 

Artikel 16, lid 2

 

Artikel 9

Artikel 18

Artikel 10

 

Artikel 19, lid 3

 

Artikel 10

Artikel 28

Artikel 11

 

 

Artikel 11

Artikel 29

Artikel 12, lid 1

 

Artikel 27, lid 1

Artikel 12, lid 2

 

Artikel 12, lid 3

 

Artikel 12, lid 4

 

Artikel 12, lid 5

 

 

Artikel 12, lid 1

Artikel 32, lid 1, onder e)

 

Artikel 12, lid 2

Artikel 32, lid 1, onder a)

 

Artikel 12, lid 3

Artikel 32, lid 1, onder b)

 

Artikel 12, lid 4

Artikel 32, lid 1, onder c)

 

Artikel 12, lid 5

Artikel 32, lid 1, onder h)

 

Artikel 12, lid 6

Artikel 32, lid 1, onder d)

 

Artikel 12, lid 7

 

Artikel 12, lid 8

 

Artikel 12, lid 9

Artikel 32, lid 1, tweede deel van onder a)

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 33

Artikel 14

 

Artikel 19

Artikel 15

Artikel 14

Artikel 34

 

Artikel 15

Artikel 36

Artikel 16

 

Artikel 37, tweede zin

Artikel 17

Artikel 16

Artikel 38