20.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 73/1


VERORDENING (EU) Nr. 206/2010 VAN DE COMMISSIE

van 12 maart 2010

tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (1), en met name op artikel 17, lid 2, onder b), en lid 3, onder a), en onder c), eerste alinea, artikel 18, lid 1, vierde streepje, en artikel 19,

Gelet op Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (2), en met name op artikel 8 en artikel 9, lid 2, onder b), en lid 4,

Gelet op Richtlijn 2004/68/EG van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren, tot wijziging van de Richtlijnen 90/426/EEG en 92/65/EEG en tot intrekking van Richtlijn 72/462/EEG (3), en met name op artikel 3, lid 1, eerste en tweede alinea, artikel 6, lid 1, eerste alinea, artikel 7, onder e), artikel 8, artikel 10, eerste alinea, en artikel 13, lid 1,

Gelet op Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (4), en met name op artikel 12,

Gelet op Verordening (EG) No 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (5), en met name op artikel 9,

Gelet op Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (6), en met name op artikel 11, lid 1, en artikel 16,

Gelet op Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (7), en met name op artikel 48, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 72/462/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen en geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (8) bepaalt dat een lijst moet worden opgesteld van landen of delen daarvan waaruit de lidstaten de invoer van bepaalde levende dieren en van vers vlees van bepaalde dieren toestaan.

(2)

Uit dien hoofde is Beschikking 79/542/EEG van de Raad van 21 december 1976 tot vaststelling van een lijst van derde landen of delen van derde landen, alsmede tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften, gezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake de veterinaire certificering voor de invoer in de Gemeenschap van levende dieren en vers vlees daarvan (9) vastgesteld. Bij die beschikking zijn gezondheidsvoorschriften vastgesteld voor de invoer in de Europese Unie van levende dieren, behalve paardachtigen, en voor de invoer van vers vlees, met uitzondering van vleesbereidingen, van levende dieren, inclusief paardachtigen. Verder bevatten de bijlagen I en II bij die beschikking lijsten van derde landen of delen daarvan waaruit bepaalde levende dieren en vers vlees daarvan in de EU mogen worden ingevoerd, en modellen van veterinaire certificaten.

(3)

Sinds de vaststelling van die beschikking zijn bij andere EU-regelgeving nieuwe voorschriften op het gebied van de dier- en de volksgezondheid vastgesteld, waardoor op dit gebied een nieuw rechtskader is ontstaan. Bovendien is Richtlijn 72/462/EEG ingetrokken bij Richtlijn 2004/68/EG.

(4)

Volgens artikel 20 van Richtlijn 2004/68/EG blijven bepalingen betreffende de invoer die zijn vastgesteld bij besluiten uit hoofde van Richtlijn 72/462/EEG – wat het geval is met Beschikking 79/542/EEG – van kracht totdat zij zijn vervangen door maatregelen uit hoofde van het nieuwe rechtskader.

(5)

Ingevolge artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 houdende intrekking van bepaalde richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne en tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG en 92/118/EEG van de Raad en van Beschikking 95/408/EG van de Raad (10) treden de op grond van Richtlijn 72/462/EEG vastgestelde uitvoeringsbepalingen buiten werking zodra de nodige bepalingen op basis van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004, (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004 of Richtlijn 2002/99/EG zijn vastgesteld.

(6)

Beschikking 79/542/EEG is herhaaldelijk gewijzigd en bevat inmiddels invoerbepalingen die op het nieuwe rechtskader gebaseerd zijn. Omwille van de duidelijkheid en transparantie moeten de maatregelen van Beschikking 79/542/EEG in een nieuw wetgevingsbesluit worden opgenomen. Deze verordening bevat alle bepalingen van Beschikking 79/542/EEG. Zodra deze verordening in werking treedt, is Beschikking 79/542/EEG dus achterhaald en niet meer van toepassing, al moet zij nog uitdrukkelijk worden ingetrokken.

(7)

Richtlijn 92/65/EEG bevat de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de EU van levende dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke EU-wetgevingsbesluiten als bedoeld in bijlage F bij die richtlijn gelden. Krachtens die richtlijn mogen levende dieren, sperma, eicellen en embryo’s als hierin bedoeld alleen in de EU worden ingevoerd als zij afkomstig zijn uit een derde land dat is opgenomen in een lijst die overeenkomstig de in die richtlijn bedoelde procedure is vastgesteld. Bovendien moeten die levende dieren vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens een model dat overeenkomstig de in die richtlijn bedoelde procedure is opgesteld.

(8)

Richtlijn 96/93/EG van de Raad van 17 december 1996 inzake de certificering van dieren en dierlijke producten (11) bevat de voorschriften voor de afgifte van de door de veterinaire wetgeving vereiste certificaten om misleidende of frauduleuze certificering te voorkomen. Er moet voor worden gezorgd dat de officiële inspecteurs en dierenartsen van derde landen voorschriften en beginselen toepassen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van de richtlijn. Sommige derde landen, die in bijlage II bij deze verordening zijn opgenomen, hebben voldoende garanties geboden dat dergelijke voorschriften en beginselen bestaan en worden toegepast. Daarom moet het binnenbrengen van bepaalde levende dieren uit die derde landen in de EU worden toegestaan, mits er geen verdere beperkingen vereist zijn op grond van hun specifieke ziektesituatie.

(9)

Richtlijn 2002/99/EG van de Raad bevat de veterinairrechtelijke voorschriften voor het binnenbrengen van producten van dierlijke oorsprong en daaruit verkregen voor menselijke consumptie bestemde producten in de EU. Krachtens die richtlijn moeten lijsten van derde landen of regio’s van derde landen worden opgesteld waaruit de invoer van bepaalde producten van dierlijke oorsprong is toegestaan, en moet bij die invoer aan bepaalde voorschriften inzake veterinaire certificering worden voldaan.

(10)

Richtlijn 2004/68/EG bevat de veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en doorvoer via de EU van bepaalde levende hoefdieren. De invoer in en doorvoer via de EU van die levende hoefdieren is alleen toegestaan als zij afkomstig zijn uit derde landen of gebieden die voorkomen op een of meer lijsten die volgens de in die richtlijn bedoelde procedure zijn opgesteld, en bij die invoer moet aan bepaalde voorschriften inzake veterinaire certificering worden voldaan.

(11)

Met inachtneming van artikel 17, lid 2, laatste alinea, van Richtlijn 92/65/EEG mogen levende dieren en producten van dierlijke oorsprong waarop de Richtlijnen 92/65/EEG, 2002/99/EG en 2004/68/EG van toepassing zijn, alleen worden ingevoerd in of doorgevoerd via de EU als zij vergezeld gaan van een veterinair certificaat en voldoen aan de desbetreffende voorschriften van de EU-wetgeving.

(12)

Voor de toepassing van de Richtlijnen 92/65/EEG, 2002/99/EG en 2004/68/EG moeten derhalve in deze verordening lijsten worden vastgesteld van derde landen en gebieden, of delen daarvan, alsmede de desbetreffende invoervoorschriften, met inbegrip van modellen van veterinaire certificaten, voor bepaalde levende dieren en voor vers vlees van bepaalde dieren.

(13)

Met het oog op de samenhang van de EU-wetgeving moet in deze verordening ook rekening worden gehouden met de volksgezondheidsvoorschriften in andere EU-regelgeving, met name de Verordeningen (EG) nr. 852/2004, (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004, die voorschriften bevatten voor de hygiëne van levensmiddelen in het algemeen, respectievelijk levensmiddelen van dierlijke oorsprong en voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, alsmede met de voorschriften van Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan (12) en Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (13).

(14)

Verordening (EG) nr. 882/2004 bevat algemene voorschriften voor de uitvoering van de officiële controles op het gebied van levensmiddelen, diervoeders, diergezondheid en dierenwelzijn. Op grond van artikel 48 van die verordening kan de Commissie een lijst van derde landen vaststellen waaruit specifieke producten in de EU mogen worden ingevoerd. Verordening (EG) nr. 854/2004 bevat specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, waaronder het opstellen van lijsten van derde landen waaruit de invoer van producten van dierlijke oorsprong toegestaan is. Volgens die voorschriften kunnen die lijsten worden gecombineerd met andere voor doeleinden van volksgezondheid en diergezondheid opgestelde lijsten.

(15)

De in de bijlagen bij deze verordening opgenomen modelcertificaten moeten daarom verklaringen bevatten waarin wordt bevestigd dat aan de volksgezondheidsvoorschriften van Richtlijn 96/23/EG en de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 852/2004, (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004 wordt voldaan.

(16)

Ook moeten de in de bijlagen bij deze verordening opgenomen modelcertificaten een verklaring bevatten waarin wordt bevestigd dat aan de voorschriften inzake dierenwelzijn van Richtlijn 93/119/EG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden (14) en Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (15) wordt voldaan.

(17)

Om ervoor te zorgen dat de gezondheid van levende dieren die in de EU worden binnengebracht tijdens het vervoer van het derde land van oorsprong naar de EU geen schade lijdt, moeten bepaalde voorschriften voor het vervoer van levende dieren worden vastgesteld, waaronder voorschriften voor verzamelcentra.

(18)

Met het oog op de bescherming van de diergezondheid in de EU moeten levende dieren rechtstreeks naar hun plaats van bestemming in de EU worden vervoerd.

(19)

Het risico voor de volksgezondheid van vers vlees dat in de EU wordt binnengebracht met het oog op doorvoer naar een ander derde land, is te verwaarlozen. Wel moet dat vlees aan alle toepasselijke veterinairrechtelijke voorschriften voldoen. Daarom moeten er specifieke bepalingen voor de doorvoer en daaraan voorafgaande opslag van vers vlees worden vastgesteld.

(20)

In verband met de geografische ligging van Kaliningrad moeten er speciale voorwaarden komen voor de doorvoer van zendingen door de EU van en naar Rusland; dit betreft alleen Letland, Litouwen en Polen.

(21)

Het binnenbrengen van zendingen vers vlees, met uitzondering van slachtafval en gehakt vlees, van gekweekte niet-gedomesticeerde dieren van de orde Artiodactyla, afkomstig van in het wild gevangen dieren, in de EU moet worden toegestaan. Om alle risico’s voor de diergezondheid als gevolg van het binnenbrengen van dergelijke zendingen uit te sluiten moeten de betrokken dieren gedurende de drie maanden voorafgaande aan het binnenbrengen van die zendingen in de EU afgezonderd worden gehouden van wilde dieren. Dit moet in het model van het veterinaire certificaat voor die zendingen (RUF) worden opgenomen.

(22)

Beschikking 2003/881/EG van de Commissie van 11 december 2003 betreffende de veterinairrechtelijke voorschriften en de certificeringsvoorwaarden voor de invoer van bijen en hommels (Apis mellifera & Bombus spp.) uit bepaalde derde landen (16) bevat de veterinairrechtelijke voorschriften en de certificeringsvoorwaarden voor de invoer van bijen en hommels uit bepaalde derde landen. Ter vereenvoudiging van de EU-wetgeving moeten de maatregelen van die beschikking in deze verordening worden opgenomen. Beschikking 2003/881/EG moet dan worden ingetrokken.

(23)

Er moet een overgangsperiode worden vastgesteld zodat de lidstaten en het bedrijfsleven de nodige maatregelen kunnen nemen om aan de voorschriften van deze verordening te voldoen.

(24)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden de voorschriften inzake veterinaire certificering vastgesteld voor het binnenbrengen in de EU van zendingen die levende dieren of vers vlees bevatten zoals hieronder bedoeld:

a)

hoefdieren;

b)

de in bijlage IV, deel 2, genoemde dieren;

c)

voor menselijke consumptie bestemd vers vlees, met uitzondering van vleesbereidingen, van hoefdieren en paardachtigen.

2.   In deze verordening worden de lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, vastgesteld waaruit de in lid 1 bedoelde zendingen in de EU mogen worden binnengebracht.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op het binnenbrengen in de EU van niet-gedomesticeerde dieren:

a)

voor shows of tentoonstellingen waar die levende dieren niet op regelmatige basis worden gehouden of gefokt;

b)

die deel uitmaken van circussen;

c)

die bestemd zijn voor officieel erkende instellingen, instituten of centra als omschreven in artikel 2, lid 1, onder c), van Richtlijn 92/65/EEG.

4.   Deze verordening is van toepassing onverminderd eventuele specifieke certificeringsvoorschriften die in andere EU-regelgeving of door de EU met derde landen gesloten overeenkomsten zijn vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

a)

„hoefdieren”: hoefdieren als omschreven in artikel 2, onder d), van Richtlijn 2004/68/EG;

b)

„vers vlees”: vers vlees als omschreven in punt 1.10 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004.

c)

„paardachtigen”: paardachtigen als omschreven in artikel 2, onder b), van Richtlijn 90/426/EEG van de Raad (17);

d)

„bedrijf”: een landbouwbedrijf of een andere onder officieel toezicht staande agrarische, industriële of commerciële onderneming, met inbegrip van dierentuinen, pretparken, wildparken en jachtgebieden, waar op regelmatige basis levende dieren worden gehouden of gefokt.

HOOFDSTUK II

VOORWAARDEN VOOR HET BINNENBRENGEN VAN LEVENDE DIEREN IN DE EU

Artikel 3

Algemene voorwaarden voor het binnenbrengen van hoefdieren in de EU

Zendingen hoefdieren mogen alleen in de EU worden binnengebracht als zij voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)

zij zijn afkomstig uit een derde land, gebied of deel daarvan dat is vermeld in de kolommen 1, 2 en 3 van de tabel in bijlage I, deel 1, en waarvoor in kolom 4 van die tabel een model van het voor de zending te gebruiken veterinaire certificaat is aangegeven;

b)

zij gaan vergezeld van het vereiste veterinaire certificaat, dat is opgesteld volgens het desbetreffende model in bijlage I, deel 2, met inachtneming van de specifieke voorwaarden die in kolom 6 van de tabel in deel 1 van die bijlage zijn aangegeven, en dat is ingevuld en ondertekend door een officiële dierenarts van het derde land van uitvoer;

c)

zij voldoen aan de vereisten in het onder b) bedoelde veterinaire certificaat, met inbegrip van:

i)

de in dat certificaat vermelde aanvullende garanties, wanneer dat in kolom 5 van de tabel in bijlage I, deel 1, is aangegeven;

ii)

eventuele aanvullende eisen inzake veterinaire certificering die de lidstaat van bestemming in overeenstemming met de veterinaire regelgeving van de EU kan stellen en die in het certificaat zijn vermeld.

Artikel 4

Voorwaarden voor verzamelcentra voor bepaalde zendingen hoefdieren

Zendingen hoefdieren met levende dieren van meer dan één bedrijf mogen alleen in de EU worden binnengebracht als zij worden verzameld in verzamelcentra die overeenkomstig de voorschriften van bijlage I, deel 5, door de bevoegde autoriteit van het derde land van oorsprong zijn erkend.

Artikel 5

Protocollen voor de standaardisatie van testmateriaal en bemonsterings- en testmethoden voor hoefdieren

Wanneer de in kolom 4 van de tabel in bijlage I, deel 1, aangegeven veterinaire certificaten voor het binnenbrengen van zendingen hoefdieren in de EU bemonstering en tests vereisen in verband met de in deel 6 van die bijlage genoemde ziekten, worden die bemonstering en tests door of onder toezicht van de bevoegde autoriteit van het derde land van oorsprong uitgevoerd overeenkomstig de in deel 6 van die bijlage opgenomen protocollen voor de standaardisatie van testmateriaal en -methoden.

Artikel 6

Speciale voorwaarden voor bepaalde zendingen hoefdieren die in Saint-Pierre en Miquelon zijn ingevoerd en in de EU worden binnengebracht

Zendingen hoefdieren van de in de tabel in deel 7 van bijlage I genoemde soorten die minder dan zes maanden vóór hun verzending naar de EU in Saint-Pierre en Miquelon zijn binnengebracht, mogen alleen in de EU worden binnengebracht als:

a)

zij voldoen aan de voorschriften inzake verblijf en quarantaine die zijn opgenomen in hoofdstuk 1 van dat deel;

b)

zij tests hebben ondergaan in overeenstemming met de voorschriften voor diergezondheidstests die zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van dat deel.

Artikel 7

Algemene voorwaarden voor het binnenbrengen van bepaalde soorten bijen en hommels in de EU

1.   Zendingen bijen of hommels van de in bijlage IV, deel 2, tabel 1, opgenomen soorten mogen alleen in de EU worden binnengebracht uit derde landen of gebieden:

a)

die in bijlage II, deel 1, worden genoemd;

b)

waar voor het hele grondgebied van het derde land of het gebied in kwestie een aangifteplicht geldt voor Amerikaans vuilbroed, de kleine bijenkastkever (Aethina tumida) en de tropilaelapsmijt (Tropilaelaps spp.).

2.   In afwijking van lid 1, onder a), mogen zendingen bijen of hommels in de EU worden binnengebracht uit een deel van een in bijlage II, deel 1, opgenomen derde land of gebied dat:

a)

een geografisch en epidemiologisch geïsoleerd deel van het derde land of gebied is;

b)

is opgenomen in de derde kolom van de tabel in bijlage IV, deel 1, afdeling 1.

Wanneer van deze afwijking gebruik wordt gemaakt, is het binnenbrengen in de EU van zendingen bijen of hommels uit alle andere delen van het derde land of gebied, die niet in de derde kolom van de tabel in bijlage IV, deel 1, afdeling 1, zijn opgenomen, verboden.

3.   Zendingen bijen of hommels van de in bijlage IV, deel 2, tabel 1, opgenomen soorten bestaan uit:

a)

koninginnenkasten (Apis mellifera en Bombus spp.) met elk één koningin met maximaal twintig voedsters, of

b)

bergingsmiddelen voor hommels (Bombus spp.) met elk één volk bestaande uit maximaal 200 volwassen hommels.

4.   Zendingen bijen of hommels van de in bijlage IV, deel 2, tabel 1, opgenomen soorten:

a)

gaan vergezeld van het vereiste veterinaire certificaat, dat is opgesteld volgens het desbetreffende model in bijlage IV, deel 2, en is ingevuld en ondertekend door een officiële inspecteur van het derde land van uitvoer;

b)

voldoen aan de veterinaire voorschriften in het onder a) bedoelde veterinaire certificaat.

Artikel 8

Algemene voorwaarden voor het vervoer van levende dieren naar de EU

Zendingen levende dieren mogen in de periode tussen het laden in het derde land van oorsprong en de aankomst aan de grensinspectiepost van binnenkomst in de EU niet:

a)

samen worden vervoerd met levende dieren die:

i)

niet bestemd zijn om in de EU te worden binnengebracht, of

ii)

een lagere gezondheidsstatus hebben;

b)

worden uitgeladen in, of, indien zij door de lucht worden vervoerd, worden overgeladen in een ander vliegtuig, of over de weg, per spoor of op eigen kracht worden verplaatst via een derde land, gebied of deel daarvan dat niet is vermeld in de kolommen 1, 2 en 3 van de tabel in bijlage I, deel 1, of waarvoor in de overeenkomstige kolom 4 van die tabel geen model van het voor de zending te gebruiken veterinaire certificaat is aangegeven.

Artikel 9

Maximale duur van het vervoer van levende dieren naar de EU

Zendingen levende dieren mogen de EU alleen worden binnengebracht als zij binnen tien dagen na de datum van afgifte van het vereiste veterinaire certificaat aan de grensinspectiepost van binnenkomst in de EU aankomen.

Bij vervoer over zee wordt de periode van tien dagen verlengd met de duur van de zeereis, zoals bevestigd door een ondertekende verklaring van de kapitein van het schip, die is opgesteld overeenkomstig bijlage I, deel 3, en waarvan het origineel aan het veterinaire certificaat is gehecht.

Artikel 10

Speciale voorwaarden voor de bespuiting van zendingen levende dieren die door de lucht naar de EU worden vervoerd

Indien zendingen levende dieren, met uitzondering van bijen en hommels, door de lucht worden vervoerd, worden de krat of container waarin zij worden vervoerd en de omringende ruimte met een geschikt insecticide bespoten.

Die bespuiting vindt plaats onmiddellijk voordat de deuren van het vliegtuig worden gesloten en telkens wanneer daarna de deuren in een derde land worden geopend, totdat de eindbestemming is bereikt.

De gezagvoerder van het vliegtuig bevestigt dat de bespuiting heeft plaatsgevonden door ondertekening van een verklaring die is opgesteld overeenkomstig bijlage I, deel 4, waarvan het origineel aan het veterinaire certificaat wordt gehecht.

Artikel 11

Na binnenbrengen in de EU van bepaalde zendingen hoefdieren geldende voorwaarden

1.   Zendingen hoefdieren, bedoeld voor fok- en gebruiksdoeleinden of voor dierentuinen, pretparken en wildparken of jachtgebieden, worden na binnenbrengen in de EU onverwijld naar het bedrijf van bestemming gebracht.

De hoefdieren blijven ten minste dertig dagen op dat bedrijf, tenzij zij rechtstreeks naar een slachthuis worden verzonden.

2.   Zendingen hoefdieren dieren die bestemd zijn om onmiddellijk te worden geslacht, worden na binnenbrengen in de EU onverwijld naar het slachthuis van bestemming gebracht, waar zij binnen vijf werkdagen na hun aankomst moeten worden geslacht.

Artikel 12

Specifieke voorwaarden voor de doorvoer van bepaalde zendingen hoefdieren door derde landen

Indien specifieke voorwaarde I van bijlage I, deel 1, van toepassing is, gelden voor de doorvoer van de in die voorwaarde bedoelde zendingen hoefdieren, van oorsprong uit een lidstaat en bestemd voor een andere lidstaat, door een derde land, gebied of deel daarvan dat in de tabel in bijlage I, deel 1, is opgenomen maar waarvoor in kolom 4 van die tabel geen model van een veterinair certificaat voor zendingen van de betrokken hoefdieren is aangegeven, de volgende voorwaarden:

a)

in het geval van mestrunderen:

i)

moeten de bedrijven van eindbestemming van tevoren door de bevoegde autoriteit van de eindbestemming worden aangewezen;

ii)

mogen de levende dieren waaruit de zending bestaat, het bedrijf van eindbestemming niet verlaten, behalve om onmiddellijk te worden geslacht;

iii)

moeten, zolang de dieren waaruit de zending bestaat op het bedrijf van eindbestemming worden gehouden, alle verplaatsingen van levende dieren van en naar dat bedrijf onder toezicht van de bevoegde autoriteit gebeuren;

b)

in het geval van hoefdieren die bestemd zijn om onmiddellijk te worden geslacht, is artikel 11, lid 2, van toepassing.

Artikel 13

Na binnenbrengen in de EU van de in artikel 7 bedoelde zendingen bijen en hommels geldende voorwaarden

1.   In artikel 7, lid 3, onder a), bedoelde zendingen koninginnen worden onverwijld naar de aangewezen plaats van eindbestemming gebracht, waar de kasten onder toezicht van de bevoegde autoriteit worden geplaatst en de koninginnen naar nieuwe kasten worden overgebracht voordat zij met plaatselijke volken in contact worden gebracht.

2.   De kasten, de voedsters en het andere materiaal dat uit het derde land van oorsprong met de koninginnen was meegestuurd, worden naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen laboratorium gezonden voor onderzoek op de aanwezigheid van:

a)

de kleine bijenkastkever (Aethina tumida) of eieren of larven daarvan;

b)

tekenen van de tropilaelapsmijt (Tropilaelaps spp.).

Na dat onderzoek worden de kasten, de voedsters en het materiaal vernietigd.

3.   In artikel 7, lid 3, onder b), bedoelde zendingen hommels (Bombus spp.) worden onverwijld naar de aangewezen plaats van bestemming gebracht.

Die hommels mogen tot het einde van de levensduur van het volk in het bergingsmiddel blijven waarin zij in de EU zijn binnengebracht.

Dat bergingsmiddel en het materiaal dat uit het derde land van oorsprong met de hommels was meegestuurd, worden uiterlijk aan het einde van de levensduur van het volk vernietigd.

HOOFDSTUK III

VOORWAARDEN VOOR HET BINNENBRENGEN VAN VERS VLEES IN DE EU

Artikel 14

Algemene voorwaarden voor de invoer van vers vlees

Voor menselijke consumptie bestemde zendingen vers vlees mogen alleen in de EU worden ingevoerd als zij voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)

zij zijn afkomstig uit een derde land, gebied of deel daarvan dat is vermeld in de kolommen 1, 2 en 3 van de tabel in bijlage II, deel 1, en waarvoor in kolom 4 van die tabel een model van het voor de zending te gebruiken veterinaire certificaat is aangegeven;

b)

wanneer zij in de grensinspectiepost van binnenkomst in de EU worden aangeboden, gaan zij vergezeld van het vereiste veterinaire certificaat, dat is opgesteld volgens het desbetreffende model in bijlage II, deel 2, met inachtneming van de specifieke voorwaarden die in kolom 6 van de tabel in deel 1 van die bijlage zijn aangegeven, en dat is ingevuld en ondertekend door een officiële dierenarts van het derde land van uitvoer;

c)

zij voldoen aan de vereisten in het onder b) bedoelde veterinaire certificaat, met inbegrip van:

i)

de in dat certificaat vermelde aanvullende garanties, wanneer dat in kolom 5 van de tabel in bijlage II, deel 1, is aangegeven;

ii)

eventuele aanvullende eisen inzake veterinaire certificering die de lidstaat van bestemming in overeenstemming met de veterinaire regelgeving van de EU kan stellen en die in het certificaat zijn vermeld.

Artikel 15

Na invoer van niet-onthuide karkassen van vrij evenhoevig wild geldende voorwaarden

Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn 97/78/EG van de Raad (18) worden zendingen niet-onthuide karkassen van vrij evenhoevig wild die bestemd zijn voor menselijke consumptie na verdere verwerking, onverwijld naar de verwerkingsinrichting van bestemming gebracht.

Artikel 16

Doorvoer en opslag van vers vlees

Het binnenbrengen in de EU van zendingen vers vlees die niet voor invoer in de EU bestemd zijn maar voor doorvoer naar een derde land, hetzij rechtstreeks, hetzij na opslag in de EU overeenkomstig artikel 12, lid 4, en artikel 13, van Richtlijn 97/78/EG, wordt alleen toegestaan als de zendingen aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij zijn afkomstig uit een derde land, gebied of deel daarvan dat is vermeld in de kolommen 1, 2 en 3 van de tabel in bijlage II, deel 1, en waarvoor in kolom 4 van die tabel een model van het voor de zending te gebruiken veterinaire certificaat is aangegeven;

b)

zij voldoen aan de specifieke veterinaire voorschriften voor de betrokken zending, zoals aangegeven in het onder a) bedoelde veterinaire certificaat;

c)

zij gaan vergezeld van een veterinair certificaat, dat is opgesteld volgens het model in bijlage III en is ingevuld en ondertekend door een officiële dierenarts van het derde land van uitvoer;

d)

de officiële dierenarts van de grensinspectiepost van binnenkomst in de EU heeft op het Gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 136/2004 van de Commissie (19) verklaard dat de zendingen doorgevoerd en in voorkomend geval opgeslagen mogen worden.

Artikel 17

Afwijking voor doorvoer door Letland, Litouwen en Polen

1.   In afwijking van artikel 16 is de doorvoer door de EU over de weg of per spoor tussen de aangewezen grensinspectieposten in Letland, Litouwen en Polen die in Beschikking 2009/821/EG van de Commissie (20) vermeld staan, van zendingen afkomstig uit en bestemd voor Rusland, rechtstreeks of via een ander derde land, toegestaan onder de volgende voorwaarden:

a)

de zending is in de grensinspectiepost van binnenkomst in de EU door de veterinaire dienst van de bevoegde autoriteit verzegeld met een zegel dat van een volgnummer is voorzien;

b)

de documenten die de zending vergezellen, zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 97/78/EG, worden op elke bladzijde door de officiële dierenarts van de bevoegde autoriteit waaronder de grensinspectiepost van binnenkomst in de EU valt, voorzien van het stempel „ALLEEN VOOR DOORVOER DOOR DE EU NAAR RUSLAND”;

c)

aan de procedurevoorschriften van artikel 11 van Richtlijn 97/78/EG is voldaan;

d)

de officiële dierenarts van de grensinspectiepost van binnenkomst in de EU heeft op het Gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst verklaard dat de zending mag worden doorgevoerd.

2.   Het lossen of opslaan van dergelijke zendingen op het grondgebied van de EU overeenkomstig artikel 12, lid 4, of artikel 13 van Richtlijn 97/78/EG is niet toegestaan.

3.   De bevoegde autoriteit verricht op gezette tijden audits om na te gaan of de aantallen zendingen en hoeveelheden producten die het grondgebied van de EU binnengekomen zijn en verlaten hebben, met elkaar in overeenstemming zijn.

HOOFDSTUK IV

ALGEMENE, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

Certificering

De krachtens deze verordening vereiste veterinaire certificaten worden ingevuld met inachtneming van de toelichting in bijlage V.

Dit sluit evenwel niet uit dat gebruik kan worden gemaakt van een elektronisch certificeringssysteem of een ander overeengekomen systeem, voor zover het op EU-niveau is geharmoniseerd.

Artikel 19

Overgangsbepaling

Zendingen levende dieren en voor menselijke consumptie bestemd vers vlees, waarvoor de vereiste veterinaire certificaten zijn afgegeven overeenkomstig Beschikking 79/542/EEG of Beschikking 2003/881/EG, mogen tot en met 30 juni 2010 in de EU worden binnengebracht.

Artikel 20

Intrekking

Beschikking 2003/881/EG wordt ingetrokken.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2010.

Voor de Commissie

José Manuel BARROSO

De President


(1)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54.

(2)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(3)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 321.

(4)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(6)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.

(7)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(8)  PB L 302 van 31.12.1972, blz. 28.

(9)  PB L 146 van 14.6.1979, blz. 15.

(10)  PB L 157 van 30.4.2004, blz. 33.

(11)  PB L 13 van 16.1.1997, blz. 28.

(12)  PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10.

(13)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(14)  PB L 340 van 31.12.1993, blz. 21.

(15)  PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1.

(16)  PB L 328 van 17.12.2003, blz. 26.

(17)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 42.

(18)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.

(19)  PB L 21 van 28.1.2004, blz. 11.

(20)  PB L 296 van 12.11.2009, blz. 1.


BIJLAGE I

HOEFDIEREN

DEEL 1

Lijst van derde landen en gebieden of delen daarvan (1)

ISO-code en naam van het derde land

Gebiedscode

Omschrijving van het derde land, gebied of deel daarvan

Veterinair certificaat

Specifieke voorwaarden

Model

AG

1

2

3

4

5

6

CA – Canada

CA-0

Het hele land

POR-X

 

IVb IX

CA-1

Het hele land met uitzondering van het gebied Okanagan Valley in British Columbia, omschreven als volgt:

vanaf het punt op de grens tussen Canada en de Verenigde Staten van Amerika met de coördinaten 120° 15′ WL, 49° NB

noordwaarts tot het punt met de coördinaten 119° 35′ WL, 50° 30′ NB

noordoostwaarts tot het punt met de coördinaten 119° WL, 50° 45′ NB

zuidwaarts tot het punt op de grens tussen Canada en de Verenigde Staten van Amerika met de coördinaten 118° 15′ WL, 49° NB

BOV-X, OVI-X, OVI-Y RUM (2)

A

CH – Zwitserland

CH-0

Het hele land

 (3)

 

 

CL – Chili

CL-0

Het hele land

BOV-X, OVI-X, RUM

 

 

POR-X, SUI

B

 

GL – Groenland

GL-0

Het hele land

OVI-X, RUM

 

V

HR – Kroatië

HR-0

Het hele land

BOV-X, BOV-Y, RUM, OVI-X, OVI-Y

 

 

IS – IJsland

IS-0

Het hele land

BOV-X, BOV-Y RUM, OVI-X, OVI-Y

 

 

POR-X, POR-Y

B

ME – Montenegro

ME-0

Het hele land

 

 

I

MK – Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (4)

MK-0

Het hele land

 

 

I

NZ – Nieuw-Zeeland

NZ-0

Het hele land

BOV-X, BOV-Y, RUM, POR-X, POR-Y OVI-X, OVI-Y

 

III V

PM – Saint-Pierre en Miquelon

PM-0

Het hele land

BOV-X, BOV-Y, RUM, OVI-X, OVI-Y CAM

 

 

RS – Servië (5)

RS-0

Het hele land

 

 

I

Specifieke voorwaarden (zie de voetnoten in elk certificaat):

„I”

:

Voor doorvoer via het grondgebied van een derde land voor uit een lidstaat verzonden en voor een lidstaat bestemde slachtdieren of levende mestrunderen in vrachtwagens die zijn verzegeld met een zegel dat van een volgnummer is voorzien.

Het zegelnummer moet worden ingevuld op het gezondheidscertificaat volgens het model in bijlage F bij Richtlijn 64/432/EEG (6) voor levende slacht- en mestrunderen en volgens model I in bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG (7) voor slachtschapen en -geiten.

Bovendien moet het zegel intact zijn bij aankomst in de aangewezen grensinspectiepost van binnenkomst in de EU en moet het zegelnummer in het geïntegreerd veterinair computersysteem van de EU (Traces) worden geregistreerd.

Het certificaat moet vóór de doorvoer van de zending via een of meer derde landen op het punt van uitgang in de EU door de bevoegde veterinaire autoriteit worden afgestempeld met een stempel met de volgende tekst: „UITSLUITEND VOOR DOORVOER TUSSEN VERSCHILLENDE DELEN VAN DE EUROPESE UNIE VIA DE VOORMALIGE JOEGOSLAVISCHE REPUBLIEK MACEDONIË/MONTENEGRO/SERVIË (8)  (9)”.

Mestrunderen moeten rechtstreeks worden vervoerd naar het bedrijf van bestemming dat is aangewezen door de bevoegde veterinaire autoriteit van het land van bestemming. Die dieren mogen dat bedrijf niet verlaten, behalve om onmiddellijk te worden geslacht.

„II”

:

Gebied dat als officieel tuberculosevrij is erkend in het kader van de uitvoer naar de EU van levende dieren waarvoor een certificaat is afgegeven volgens model BOV-X.

„III”

:

Gebied dat als officieel brucellosevrij is erkend in het kader van de uitvoer naar de EU van levende dieren waarvoor een certificaat is afgegeven volgens model BOV-X.

„IVa”

:

Gebied dat als officieel vrij van enzoötische boviene leukose (EBL) is erkend in het kader van de uitvoer naar de EU van levende dieren waarvoor een certificaat is afgegeven volgens model BOV-X.

„IVb”

:

Gebied met bedrijven die als officieel vrij van enzoötische boviene leukose (EBL) zijn erkend in het kader van de uitvoer naar de EU van levende dieren waarvoor een certificaat is afgegeven volgens model BOV-X.

„V”

:

Gebied dat als officieel brucellosevrij is erkend in het kader van de uitvoer naar de EU van levende dieren waarvoor een certificaat is afgegeven volgens model OVI-X.

„VI”

:

Geografische beperkingen.

„VII”

:

Gebied dat als officieel tuberculosevrij is erkend in het kader van de uitvoer naar de EU van levende dieren waarvoor een certificaat is afgegeven volgens model RUM.

„VIII”

:

Gebied dat als officieel brucellosevrij is erkend in het kader van de uitvoer naar de EU van levende dieren waarvoor een certificaat is afgegeven volgens model RUM.

„IX”

:

Gebied dat als officieel vrij van de ziekte van Aujeszky is erkend in het kader van de uitvoer naar de EU van levende dieren waarvoor een certificaat is afgegeven volgens model POR-X.

DEEL 2

Modellen van de veterinaire certificaten

Modellen:

„BOV-X”

:

Veterinair certificaat voor als landbouwhuisdier gehouden fok- en/of gebruiksrunderen (inclusief Bubalus, Bison en kruisingen daarvan).

„BOV-Y”

:

Veterinair certificaat voor als landbouwhuisdier gehouden runderen (inclusief Bubalus, Bison en kruisingen daarvan), bestemd om na invoer onmiddellijk te worden geslacht.

„OVI-X”

:

Veterinair certificaat voor als huisdier gehouden fok- en/of gebruiksschapen (Ovis aries) en fok- en/of gebruiksgeiten (Capra hircus).

„OVI-Y”

:

Veterinair certificaat voor als landbouwhuisdier gehouden schapen (Ovis aries) en geiten (Capra hircus), bestemd om na invoer onmiddellijk te worden geslacht.

„POR-X”

:

Veterinair certificaat voor als landbouwhuisdier gehouden fok- en/of gebruiksvarkens (Sus scrofa).

„POR-Y”

:

Veterinair certificaat voor als landbouwhuisdier gehouden varkens (Sus scrofa), bestemd om na invoer onmiddellijk te worden geslacht.

„RUM”

:

Veterinair certificaat voor dieren van de orde Artiodactyla (met uitzondering van runderen (inclusief Bubalus, Bison en kruisingen daarvan), Ovis aries, Capra hircus, Suidae en Tayassuidae) en van de families Rhinocerotidae en Elephantidae.

„SUI”

:

Veterinair certificaat voor niet-gedomesticeerde Suidae, Tayassuidae en Tapiridae.

„CAM”

:

Speciale verklaring voor de invoer van dieren uit Saint-Pierre en Miquelon volgens de in deel 7 van bijlage I vastgelegde voorwaarden.

AG (Aanvullende garanties):

„A”

:

Garanties inzake tests op bluetongue en epizoötische hemorragische ziekte bij dieren waarvoor een certificaat is afgegeven volgens model BOV-X (punt II.2.8 B), OVI-X (punt II.2.6 D) en RUM (punt II.2.6).

„B”

:

Garanties inzake tests op vesiculaire varkensziekte en klassieke varkenspest bij dieren waarvoor een certificaat is afgegeven volgens model POR-X (punt II.2.4 B) en SUI (punt II.2.4 B).

„C”

:

Garanties inzake een test op brucellose bij dieren waarvoor een certificaat is afgegeven volgens model POR-X (punt II.2.4 C) en SUI (punt II.2.4 C).

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

DEEL 3

Addendum in geval van vervoer van dieren over zee

(Invullen en aan het veterinaire certificaat hechten indien het vervoer tot aan de grens van de EU, ook indien slechts voor een deel, plaatsvindt per schip)

Verklaring van de kapitein van het schip

Ondergetekende, kapitein van het schip (naam …), verklaart dat de in bijgaand veterinair certificaat nr. … bedoelde dieren aan boord van het schip zijn gebleven tijdens de reis van … in … (land van uitvoer) naar … in de EU en dat het schip niet heeft aangelegd op een plaats buiten … (land van uitvoer) op weg naar de EU, behalve in: … (aanloophavens). Bovendien zijn de dieren tijdens de reis niet in contact geweest met andere dieren aan boord die een lagere gezondheidsstatus hadden.

Gedaan te … d.d. …

(Haven van aankomst)

(Datum van aankomst)

(stempel)

(handtekening van de kapitein)

(naam in blokletters, titel)

DEEL 4

Addendum in geval van vervoer van dieren door de lucht

(Invullen en aan het veterinaire certificaat hechten indien het vervoer tot aan de grens van de EU, ook indien slechts voor een deel, plaatsvindt door de lucht)

Verklaring van de gezagvoerder van het vliegtuig

Ondergetekende, gezagvoerder van het vliegtuig (naam …), verklaart dat de krat of container waarin de in het aangehechte veterinair certificaat nr. … bedoelde dieren en de omringende ruimte voor vertrek met insecticide zijn bespoten.

Gedaan te … d.d. …

(Luchthaven van vertrek)

(Datum van vertrek)

(stempel)

(handtekening van de gezagvoerder)

(naam in blokletters, titel)

DEEL 5

Voorwaarden voor de erkenning van verzamelcentra (bedoeld in artikel 4)

Om erkend te worden moeten verzamelcentra aan de volgende eisen voldoen:

I.

zij moeten onder toezicht staan van een officiële dierenarts;

II.

zij moeten gelegen zijn in het centrum van een gebied met een diameter van ten minste 20 km waarin zich, volgens de officiële bevindingen, in de laatste 30 dagen vóór het gebruik als erkend verzamelcentrum, geen enkel geval van mond-en-klauwzeer heeft voorgedaan;

III.

zij moeten vóór het gebruik als erkend verzamelcentrum worden gereinigd en ontsmet met een ontsmettingsmiddel dat in het land van uitvoer officieel is erkend als doeltreffend voor de bestrijding van mond-en-klauwzeer;

IV.

zij omvatten, met inachtneming van de capaciteit ervan:

a)

voorzieningen die uitsluitend als verzamelcentrum worden gebruikt;

b)

adequate voorzieningen, die gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten zijn, om de dieren in en uit te laden, naar behoren te huisvesten, te drenken en te voederen en de eventueel noodzakelijke behandelingen te verstrekken;

c)

adequate voorzieningen voor inspectie en afzondering;

d)

adequate apparatuur voor het reinigen en ontsmetten van ruimten en transportvoertuigen;

e)

een geschikte plek voor de opslag van voeder, strooisel en mest;

f)

een adequaat systeem voor het verzamelen en afvoeren van afvalwater;

g)

een kantoor voor de officiële dierenarts;

V.

wanneer het quarantainestation in gebruik is, moeten er voldoende dierenartsen zijn om alle in deel 5 genoemde taken te vervullen;

VI.

er mogen uitsluitend dieren worden toegelaten die individueel zijn geïdentificeerd om de traceerbaarheid te garanderen. Daartoe moet, wanneer dieren worden toegelaten, de eigenaar van het centrum of de voor het centrum verantwoordelijke persoon erop toezien dat alle dieren naar behoren zijn geïdentificeerd en vergezeld gaan van de voor de betrokken soort en categorie vereiste gezondheidsdocumenten of certificaten.

Bovendien moet de eigenaar van het verzamelcentrum of de voor het centrum verantwoordelijke persoon de naam van de eigenaar, de oorsprong van de dieren, de datum van aankomst en van vertrek, het identificatienummer van de dieren of het registratienummer van het beslag van herkomst en de bestemming van de dieren, alsmede het registratienummer van de vervoerder en het kentekennummer van de vrachtwagen waarmee de dieren bij het centrum worden afgeleverd of opgehaald, in een register of een gegevensbank registreren en gedurende ten minste drie jaar bewaren;

VII.

alle dieren die het verzamelcentrum binnenkomen en verlaten, moeten voldoen aan de gezondheidsvoorschriften die zijn vastgesteld voor het binnenbrengen van de betrokken categorie dieren in de EU;

VIII.

in de EU binnen te brengen dieren die via een verzamelcentrum gaan, moeten binnen zes dagen na aankomst op het centrum worden ingeladen en rechtstreeks naar de grens van het land van uitvoer worden verzonden:

a)

zonder in contact te komen met evenhoevige dieren die niet aan de gezondheidsvoorschriften voor het binnenbrengen van de betrokken categorie dieren in de EU voldoen;

b)

na te zijn verdeeld over zodanige zendingen dat geen enkele zending bestaat uit zowel fok- of gebruiksdieren als dieren die onmiddellijk moeten worden geslacht;

c)

in transportvoertuigen of containers die vooraf zijn gereinigd en ontsmet met een ontsmettingsmiddel dat in het land van uitvoer officieel is erkend als doeltreffend voor de bestrijding van mond-en-klauwzeer, en die zo zijn gebouwd dat uitwerpselen, urine, strooisel of voeder tijdens het vervoer niet uit het voertuig kunnen stromen of vallen;

IX.

wanneer op grond van de voorwaarden voor de uitvoer van dieren naar de EU een test moet worden verricht binnen een bepaalde periode vóór het laden, maakt een verblijf van ten hoogste zes dagen van de dieren in het verzamelcentrum deel uit van die periode;

X.

het derde land van uitvoer moet aangeven welke centra erkend zijn voor fok- en gebruiksdieren en welke voor slachtdieren en de Commissie en de bevoegde centrale autoriteiten van de lidstaten van de naam en het adres van de betrokken inrichtingen in kennis stellen. Die informatie moet op gezette tijden geactualiseerd worden;

XI.

het derde land van uitvoer stelt de procedure vast voor het officiële toezicht op de erkende verzamelcentra en zorgt ervoor dat dat toezicht ook wordt uitgeoefend;

XII.

de erkende verzamelcentra moeten op gezette tijden door de bevoegde autoriteit van het derde land geïnspecteerd worden om na te gaan of nog steeds aan de onder I tot en met IX beschreven eisen voor erkenning wordt voldaan.

Indien uit die inspecties blijkt dat niet langer aan de voorwaarden voldaan wordt, moet de erkenning van het centrum geschorst worden. De schorsing mag pas weer ongedaan gemaakt worden als de bevoegde autoriteit van het derde land zich ervan heeft vergewist dat het centrum volledig aan de onder I tot en met XI beschreven voorwaarden voldoet.

DEEL 6

Protocollen voor de standaardisatie van testmateriaal en -methoden

(bedoeld in artikel 5)

Tuberculose (TBL)

De enkelvoudige intradermale tuberculinetest met boviene tuberculine wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage B bij Richtlijn 64/432/EEG. Bij Suidae wordt de enkelvoudige intradermale tuberculinetest met aviaire tuberculine uitgevoerd overeenkomstig bijlage B bij Richtlijn 64/432/EEG, behalve dat de injectie wordt gegeven in de losse huid aan de oorbasis.

Brucellose (Brucella abortus) (BRL)

De serumagglutinatietest, de complementbindingsreactie, de gebufferde brucella-antigeentest en de enzyme linked immuno-absorbent assay (Elisa) worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage C bij Richtlijn 64/432/EEG.

Brucellose (Brucella melitensis) (BRL)

De tests worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage C bij Richtlijn 91/68/EEG.

Enzoötische boviene leukose (EBL)

De agargel-immunodiffusietest en de enzyme linked immuno-absorbent assay (Elisa) worden uitgevoerd overeenkomstig hoofdstuk II, punten A en C, van bijlage D bij Richtlijn 64/432/EEG.

Bluetongue (BTG)

De „blocking-” of „competitie-Elisa” wordt uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften.

Met de competitie-Elisa met gebruikmaking van monoklonaal antilichaam 3-17-A3 kunnen antilichamen tegen alle bekende serotypen van het bluetonguevirus (BTV) worden opgespoord.

Het principe van de test is de onderbreking van de reactie tussen BTV-antigeen en een groepspecifiek monoklonaal antilichaam (3-17-A3) door toevoeging van testserum. De in het testserum aanwezige antilichamen tegen BTV blokkeren de reactiviteit van het monoklonale antilichaam (Mab) en leiden tot een vermindering van de verwachte kleurontwikkeling na toevoeging van met een enzym gelabeld antimuis-antilichaam en chromogeen/substraat. De sera kunnen worden getest bij één enkele verdunning van 1:5 (spottest – aanhangsel 1) of kunnen worden getitreerd (serumtitratie – aanhangsel 2) totdat de eindpuntverdunning wordt verkregen. Inhibitiewaarden van meer dan 50 % kunnen als positief worden beschouwd.

Materiaal en reagentia:

1.

Geschikte Elisa-microtiterplaten.

2.

Antigeen: geleverd in de vorm van een concentraat waaruit de cellen zijn geëxtraheerd, bereid als hierna beschreven, en bewaard bij –20 °C of –70 °C.

3.

Blokkeerbuffer: fosfaatgebufferde zoutoplossing (PBS) met 0,3 % BTV-negatief serum van een volwassen rund, 0,1 % (V/V) Tween-20 (geleverd als polyoxyethyleensorbitanmonolauraat-siroop) in PBS.

4.

Monoklonaal antilichaam: 3-17-A3 (geleverd in de vorm van supernatant van hybridoma-weefselcultuur) gericht tegen het groepspecifieke polypeptide VP7, bewaard bij –20 °C of gevriesdroogd, en vóór gebruik met blokkeerbuffer verdund tot 1:100.

5.

Conjugaat: konijn-antimuis-globuline (geadsorbeerd en geëlueerd), geconjugeerd met mierikswortelperoxidase en in het donker bewaard bij 4 °C.

6.

Chromogeen en substraat: orthofenyleendiamine (OPD-chromogeen) in een uiteindelijke verdunning van 0,4 mg/ml in steriel gedestilleerd water. Waterstofperoxide (30 % m/V-substraat) 0,05 % V/V toegevoegd onmiddellijk vóór gebruik (5 μl H2O2 per 10 ml OPD). (Voorzichtig met OPDdraag rubberen handschoenenvermoedelijk mutageen.)

7.

1 M Zwavelzuur: 26,6 ml zuur toegevoegd aan 473,4 ml gedestilleerd water. (Let op! Altijd zuur toevoegen aan water, nooit water aan zuur.)

8.

Rondschudapparaat.

9.

Elisa-afleesapparaat (de test kan ook visueel worden afgelezen).

Testopzet

Cc: conjugaatcontrole (geen serum/geen monoklonaal antilichaam); C++: sterk positief controleserum; C+: zwak positief controleserum; C-: negatief controleserum; Cm: controle monoklonaal antilichaam (geen serum).

AANHANGSEL 1

Testopzet spottestverdunning (1:5) (40 sera/plaat)

 

Controles

Testsera

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

A

Cc

C-

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

B

Cc

C-

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

C

C++

C++

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

D

C++

C++

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

E

C+

C+

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

F

C+

C+

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

G

Cm

Cm

 

 

 

 

 

 

 

 

 

40

H

Cm

Cm

 

 

 

 

 

 

 

 

 

40


AANHANGSEL 2

Testopzet serumtitratie (10 sera/plaat)

 

Controles

Testsera

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

A

Cc

C-

1:5

 

 

 

 

 

 

 

 

1:5

B

Cc

C-

1:10

 

 

 

 

 

 

 

 

1:10

C

C++

C++

1:20

 

 

 

 

 

 

 

 

1:20

D

C++

C++

1:40

 

 

 

 

 

 

 

 

1:40

E

C+

C+

1:80

 

 

 

 

 

 

 

 

1:80

F

C+

C+

1:160

 

 

 

 

 

 

 

 

1:160

G

Cm

Cm

1:320

 

 

 

 

 

 

 

 

1:320

H

Cm

Cm

1:640

 

 

 

 

 

 

 

 

1:640

Testprotocol:

Conjugaatcontrole (Cc)

:

De putjes 1A en 1B zijn een blanco controle, bestaande uit BTV-antigeen en conjugaat. Deze kan worden gebruikt om de nulwaarde in te stellen op het Elisa-afleesapparaat.

Mab-controle (Cm)

:

De kolommen 1 en 2, rijen G en H, zijn de monoklonaalantilichaamcontrole en bestaan uit BTV-antigeen, monoklonaal antilichaam en conjugaat. Deze putjes zijn maximaal gekleurd. Het gemiddelde van de gemeten optische dichtheid van deze controlerij is de 0 %-inhibitiewaarde.

Positieve controle (C++, C+)

:

De kolommen 1 en 2, rijen C-D-E-F. Deze putjes bevatten BTV-antigeen, sterk positief antiserum tegen BTV respectievelijk zwak positief antiserum tegen BTV, monoklonaal antilichaam en conjugaat.

Negatieve controle (C-)

:

De putjes 2A en 2B zijn de negatieve controles en bevatten BTV-antigeen, negatief antiserum tegen BTV, monoklonaal antilichaam en conjugaat.

Testsera

:

Voor grootschalig serologisch onderzoek en snelle screening kunnen sera worden getest met slechts één verdunning van 1:5 (aanhangsel 1). Anderzijds kunnen 10 sera worden getest in een verdunningsreeks van 1:5 tot en met 1:640 (aanhangsel 2). Dit geeft een indicatie van de antilichaamtiter in de testsera.

Procedure:

1.

Verdun BTV-antigeen tot een vooraf bepaalde concentratie in PBS, soniceer kort om samengeklonterd virus los te maken (indien geen sonicator beschikbaar is, moet krachtig worden gepipetteerd) en voeg 50 μl toe aan alle putjes van de Elisa-plaat. Tik tegen de zijkanten van de plaat om het antigeen te verspreiden.

2.

Incubeer gedurende 60 minuten bij 37 °C op een rondschudapparaat. Spoel de platen driemaal door de putjes met niet-steriele PBS te vullen en weer te legen en dep de platen droog op absorberend papier.

3.

Controleputjes: voeg 100 μl blokkeerbuffer toe aan de Cc-putjes. Voeg 50 μl negatief/positief controleserum toe, in een verdunning van 1:5 (10 μl serum +40 μl blokkeerbuffer), aan de putjes C-, C+ en C++. Voeg 50 μl blokkeerbuffer toe aan de Mab-controleputjes.

Spottitratie: pipetteer een 1:5-verdunning van elk testserum in blokkeerbuffer in telkens twee putjes van de kolommen 3 tot en met 12 (10 μl serum +40 μl blokkeerbuffer),

dan wel

Serumtitratie: bereid een tweevoudige verdunningsreeks van elk testserum (1:5 tot 1:640) in blokkeerbuffer en pipetteer deze in 8 putjes van een kolom (een verdunningsreeks per kolom: kolommen 3 tot en met 12).

4.

Verdun Mab (1:100) in de blokkeerbuffer onmiddellijk nadat de testsera zijn toegevoegd; breng vervolgens 50 μl daarvan over in alle putjes in de plaat, behalve in de blanco controle.

5.

Incubeer gedurende 60 minuten bij 37 °C op een rondschudapparaat. Spoel driemaal met PBS en dep de platen droog.

6.

Verdun konijn-antimuis-concentraat tot 1:/5 000 in de blokkeerbuffer en breng 50 μl over in alle putjes van de plaat.

7.

Incubeer gedurende 60 minuten bij 37 °C op een rondschudapparaat. Spoel driemaal met PBS en dep de platen droog.

8.

Ontdooi orthofenyleendiamine-dihydrochloride (OPD) en voeg onmiddellijk vσσr gebruik 5 μl 30 %-ige waterstofperoxideoplossing toe per 10 ml OPD. Breng 50 μl daarvan over in alle putjes van de plaat. Laat de kleur ontwikkelen gedurende ongeveer tien minuten en stop de reactie met 1 M zwavelzuur (50 μl per putje). Kleurontwikkeling zou moeten plaatsvinden in de controleputjes met Mab en in de putjes met serum zonder antilichamen tegen BTV.

9.

Onderzoek de platen en registreer de resultaten hetzij visueel hetzij met behulp van een spectrofotometer.

Analyse van de resultaten:

Print de waarden van de optische dichtheid (OD) en het inhibitiepercentage (IP) voor de test- en controlesera, gebaseerd op de gemiddelde waarde voor de antigeencontroleputjes, uit met gebruikmaking van een speciaal softwarepakket. De verkregen OD- en IP-waarden worden gebruikt om te bepalen of de testresultaten binnen aanvaardbare grenzen liggen. De bovenste controlegrens en de onderste controlegrens voor de Mab-controle (antigeen plus Mab zonder testsera) liggen tussen OD-waarden 0,4 en 1,4. Elke plaat die niet aan bovenstaande criteria voldoet, moet worden afgewezen.

Indien geen softwarepakket beschikbaar is, moeten de OD-waarden worden uitgeprint met de Elisa-printer. Bereken de gemiddelde OD-waarde voor de antigeencontroleputjes, die overeenkomt met de 100 %-waarde. Bepaal de 50 % OD-waarde en bereken manueel de mate van positiviteit/negativiteit van elk monster.

Inhibitiepercentage (IP)-waarde = 100 - (OD van elke testcontrole/gemiddelde OD van Cm) × 100.

De in duplo aangelegde putjes met negatief controleserum en de in duplo aangelegde blanco's moeten IP-waarden te zien geven tussen +25 % en –25 %, respectievelijk tussen +95 % en + 105 %. Indien deze waarden buiten de boven- en ondergrenzen liggen, is de test niet als zodanig mislukt maar is er mogelijk sprake van een te hoge achtergrondkleuring. De sterk positieve en de zwak positieve controlesera moeten IP-waarden te zien geven tussen +81 % en + 100 %, respectievelijk tussen +51 % en +80 %.

De diagnostische drempel voor testsera bedraagt 50 % (IP 50 % of OD 50 %). Monsters die een IP-waarde te zien geven van meer dan 50 % worden als negatief beschouwd. Monsters met IP-waarden boven en beneden de drempel voor de in duplo aangelegde putjes, worden als twijfelachtig beschouwd; deze monsters mogen opnieuw worden getest met de spottest en/of door titratie. Positieve monsters mogen ook worden getitreerd om een indicatie te geven van de graad van positiviteit.

Visuele aflezing: positieve en negatieve monsters kunnen gemakkelijk met het blote oog worden onderscheiden; zwak positieve of sterk negatieve monsters zijn eventueel moeilijker af te lezen met het blote oog.

Bereiding van het BTV-Elisa-antigeen:

1.

Spoel 40 à 60 rouxkolven die confluente BHK-21-celcultures bevatten, driemaal met een serumvrij Eagle's medium en besmet deze met bluetonguevirus serotype 1 in serumvrij Eagle's medium.

2.

Incubeer bij 37 °C en onderzoek dagelijks op cytopathogeen effect (CPE).

3.

Wanneer 90-100 % van de cellaag in elke rouxkolf duidelijk een CPE vertoont, verzamel dan het virus door mogelijk nog aan het glas vastgehechte cellen los te schudden.

4.

Centrifugeer bij 2 000-3 000 omwentelingen per minuut om de cellen neer te slaan.

5.

Verwijder het supernatant en resuspendeer de cellen in ongeveer 30 ml PBS, met 1 % „Sarkosyl” en 2 ml fenylmethylsulfonylfluoride (lysis-buffermengsel). Dat kan ertoe leiden dat de cellen een gel vormen en om dit effect tegen te gaan kan meer lysis-buffermengsel worden toegevoegd. (NB: fenylmethylsulfonylfluoride is schadelijkhanteer met uiterste voorzichtigheid.)

6.

Breek de cellen gedurende 60 seconden met een ultrasoonprobe bij een amplitude van 30 micron.

7.

Centrifugeer gedurende tien minuten bij 10 000 omwentelingen per minuut.

8.

Bewaar het supernatant bij +4 °C en resuspendeer de resterende celpellet in 10-20 ml lysis-buffermengsel.

9.

Soniceer en laat uitklaren, waarbij het supernatant in elk stadium wordt opgeslagen, in totaal driemaal.

10.

Voeg de supernatants samen en centrifugeer gedurende 120 minuten bij 24 000 omwentelingen per minuut (100,000 g) en +4 °C op een 5 ml-kussen van 40 %-ige sucrose (m/V in PBS), met gebruikmaking van Beckmann-centrifugeerbuisjes van 30 ml en een SW 28-rotor.

11.

Giet het supernatant weg, verwijder de vloeistof grondig uit de buisjes en resuspendeer de pellet in PBS met de sonicator. Bewaar het antigeen in gelijke fracties bij –20 °C.

Titratie van BTV-Elisa-antigeen:

Bluetongue Elisa-antigeen wordt getitreerd met de indirecte Elisa. Duplo-verdunningen van het antigeen worden getitreerd tegen een constante verdunning (1:100) van monoklonaal antilichaam 3-17-A3. Voor de test gelden de onderstaande voorschriften.

1.

Verdun BTV-antigeen in PBS (1:20) over de volledige microtiterplaat met een meerkanaalspipet; leg de verdunningsreeks aan in duplo (50 μl per putje).

2.

Incubeer gedurende één uur bij 37 °C op een rondschudapparaat.

3.

Spoel de platen driemaal met PBS.

4.

Voeg 50 μl monoklonaal antilichaam 3-17-A3 (in een verdunning 1:100) toe aan elk putje van de microtiterplaat.

5.

Incubeer gedurende één uur bij 37 °C op een rondschudapparaat.

6.

Spoel de platen driemaal met PBS.

7.

Breng 50 µl konijn-antimuis-globuline, geconjugeerd met mierikswortelperoxidase en verdund tot een vooraf bepaalde optimale concentratie, over in elk putje van de microtiterplaat.

8.

Incubeer gedurende één uur bij 37 °C op een rondschudapparaat.

9.

Voeg substraat en chromogeen toe zoals hierboven beschreven. Zet de reactie stop na tien minuten door toevoeging van 1 M zwavelzuur (50 µl per putje).

Bij de competitietest dient een overmaat monoklonaal antilichaam aanwezig te zijn; daarom wordt een verdunning van het antigeen gekozen die ligt op de titratiecurve (niet op het horizontale gedeelte), wat ongeveer 0,8 OD geeft na tien minuten.

De agargel-immunodiffusietest wordt uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften.

Antigeen:

Precipiterend antigeen wordt bereid in een celcultuur die geschikt is voor de snelle vermeerdering van een referentiestam van het bluetonguevirus. Bij voorkeur wordt hiervoor gebruik gemaakt van BHK- of Vero-cellen. Het antigeen bevindt zich in het aan het einde van de virusgroei verkregen supernatant, maar moet 50 tot 100 keer worden geconcentreerd om effectief te zijn. Daartoe kan elke gestandaardiseerde methode voor eiwitconcentratie worden gebruikt; het virus in het antigeen kan worden geïnactiveerd door toevoeging van 0,3 % (V/V) bèta-propiolacton.

Positief controleserum:

Met het internationale referentieserum en -antigeen wordt een nationaal standaardserum geproduceerd, dat voor een optimale verhouding wordt gestandaardiseerd ten opzichte van het internationale referentieserum; vervolgens wordt het gevriesdroogd en bij iedere test als positief controleserum gebruikt.

Testserum:

Procedure

:

1 % agar, in boraat- of natriumbarbitalbuffer, pH 8,5 à 9,0, wordt in een petrischaaltje gegoten, en wel zo dat het laagje agar een dikte heeft van ten minste 3,0 mm. In de agar worden zeven vochtvrije putjes gemaakt, met een diameter van elk 5,0 mm. Eén putje ligt centraal en de andere zes liggen eromheen in een cirkel met een straal van 3 cm. Het centrale putje wordt gevuld met het standaardantigeen. De perifere putjes 2, 4 en 6 worden gevuld met het positieve controleserum en de putjes 1, 3 en 5 met het testserum. Het geheel wordt gedurende 72 uur bij kamertemperatuur geïncubeerd in een gesloten vochtkamer.

Interpretatie

:

Een testserum is positief indien het een specifieke precipitatielijn vormt met het antigeen en een volledig identieke lijn met het controleserum. Een testserum is negatief indien het geen specifieke lijn vormt met het antigeen en indien het de lijn van het controleserum niet buigt. De petrischaaltjes moeten worden bekeken bij donkerveldbelichting met indirect licht.

Epizoötische hemorragische ziekte

De agargel-immunodiffusietest wordt uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften.

Antigeen:

Precipiterend antigeen wordt bereid in een celcultuur die geschikt is voor de snelle vermeerdering van het/de desbetreffende serotype(n) van het virus van epizoötische hemorragische ziekte. Bij voorkeur wordt hiervoor gebruik gemaakt van BHK- of Vero-cellen. Het antigeen bevindt zich in het aan het einde van de virusgroei verkregen supernatant, maar moet 50 tot 100 keer worden geconcentreerd om effectief te zijn. Daartoe kan elke gestandaardiseerde methode voor eiwitconcentratie worden gebruikt; het virus in het antigeen kan worden geïnactiveerd door toevoeging van 0,3 % (V/V) bèta-propiolacton.

Positief controleserum:

Met het internationale referentieserum en -antigeen wordt een nationaal standaardserum geproduceerd, dat voor een optimale verhouding wordt gestandaardiseerd ten opzichte van het internationale referentieserum; vervolgens wordt het gevriesdroogd en bij iedere test als positief controleserum gebruikt.

Testserum:

Procedure

:

1 % agar, in boraat- of natriumbarbitalbuffer, pH 8,5 à 9,0, wordt in een petrischaaltje gegoten, en wel zo dat het laagje agar een dikte heeft van ten minste 3,0 mm. In de agar worden zeven vochtvrije putjes gemaakt, met een diameter van elk 5,0 mm. Eén putje ligt centraal en de andere zes liggen eromheen in een cirkel met een straal van 3 cm. Het centrale putje wordt gevuld met het standaardantigeen. De perifere putjes 2, 4 en 6 worden gevuld met het positieve controleserum en de putjes 1, 3 en 5 met het testserum. Het geheel wordt gedurende 72 uur bij kamertemperatuur geïncubeerd in een gesloten vochtkamer.

Interpretatie

:

Een testserum is positief indien het een specifieke precipitatielijn vormt met het antigeen en een volledig identieke lijn met het controleserum. Een testserum is negatief indien het geen specifieke lijn vormt met het antigeen en indien het de lijn van het controleserum niet buigt. De petrischaaltjes moeten worden bekeken bij donkerveldbelichting met indirect licht.

Infectieuze boviene rinotracheïtis (IBR)/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis (IPV)

A.   De serumneutralisatietest wordt uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften.

Serum

:

Vóór gebruik worden de sera geïnactiveerd door blootstelling aan een temperatuur van 56 °C gedurende 30 minuten.

Procedure

:

De neutralisatietest met constant virus tegenover wisselende serumverdunningen wordt uitgevoerd door microtitratie, waarbij gebruik wordt gemaakt van MDBK of andere gevoelige cellen. De Colorado-, de Oxford- of een andere referentiestam van het virus wordt gebruikt in een concentratie van 100 TCID50 per 0,025 ml; geïnactiveerde onverdunde serummonsters worden vermengd met een gelijke hoeveelheid (0,025 ml) virussuspensie. De virus/serummengsels worden gedurende één uur bij 37 °C geïncubeerd in microtiterplaten voordat de MDBK-cellen worden toegevoegd. De cellen worden gebruikt in een zodanige concentratie dat na 24 uur een volledige monolayer wordt gevormd.

Controles

:

i) bepaling van het infectievermogen van het virus, ii) controles voor de serumtoxiciteit, iii) controles van niet-geïnoculeerde celcultures, iv) referentieantisera.

Interpretatie

:

De resultaten van de neutralisatietest en de titer van het bij de test gebruikte virus worden afgelezen na een incubatieperiode van drie tot zes dagen bij 37 °C. De serumtiters worden als negatief beschouwd indien er geen neutralisatie is bij een verdunning van 1:2 (onverdund serum).

B.   Elke andere test die is erkend in het kader van Beschikking 2004/558/EG (10).

Mond-en-klauwzeer (MKZ)

A.   Het verzamelen van monsters uit oesophagus en farynx en het onderzoeken daarvan vinden plaats overeenkomstig de onderstaande voorschriften.

Reagentia

:

Voordat met de bemonstering wordt begonnen, wordt het transportmedium bereid. 2 ml daarvan wordt overgebracht in evenveel containers als er dieren zijn die moeten worden bemonsterd. De gebruikte containers moeten bestand zijn tegen invriezen in vast CO2 of vloeibare stikstof. Voor de bemonstering moet gebruik worden gemaakt van een speciaal ontworpen sputumvanger of „probang”. Om het monster te nemen wordt het probanglepeltje via de mond over het dorsale gedeelte van de tong tot in het bovenste deel van de oesophagus gebracht. Via lateraal en dorsaal gerichte bewegingen wordt getracht het oppervlakte-epitheel van het bovenste gedeelte van de oesophagus en de farynx af te schrapen. Vervolgens wordt de probang teruggetrokken, bij voorkeur nadat het dier heeft geslikt. Het lepeltje moet gevuld zijn en een mengsel bevatten van slijm, speeksel, slokdarmvocht en celresten. Er moet evenwel voor worden gezorgd dat elk monster zichtbaar celmateriaal bevat. Elke ruwe beweging die bloedingen kan veroorzaken, moet worden vermeden. De monsters van sommige dieren kunnen zwaar verontreinigd zijn met resten van het herkauwde voeder. Dergelijke monsters moeten worden weggegooid en de bek van het betrokken dier moet worden gespoeld met water, of beter nog met een fysiologische zoutoplossing, voordat een nieuw monster wordt genomen.

Behandeling van de monsters

:

Elk in het probanglepeltje genomen monster wordt op zijn kwaliteit onderzocht en 2 ml ervan wordt toegevoegd aan dezelfde hoeveelheid transportmedium in een vriesbestendige container. De containers worden stevig gesloten, verzegeld, ontsmet en van een etiket voorzien. De monsters worden koel bewaard (+4 °C) en binnen drie à vier uur onderzocht ofwel op droogijs (–69 °C) of vloeibare stikstof geplaatst en bevroren gehouden totdat zij worden onderzocht. Na elke monstername moet de probang ontsmet en driemaal gespoeld worden, telkens in schoon water.

Onderzoek op MKZ-virus

:

De monsters worden geïnoculeerd op cultures van primaire boviene schildkliercelkweken, waarbij per monster ten minste drie buisjes worden gebruikt. Andere gevoelige cellen, bijvoorbeeld primaire runder- of varkensniercellen, kunnen eveneens worden gebruikt, maar daarbij mag niet worden vergeten dat zij voor bepaalde stammen van het MKZ-virus minder gevoelig zijn. De buisjes worden geïncubeerd bij 37 °C op een rollerbank en gedurende 48 uur dagelijks onderzocht op de aanwezigheid van cytopathogeen effect (CPE). Indien de uitslag negatief is, worden de cultures blind gepasseerd op nieuwe cultures en opnieuw onderzocht gedurende 48 uur. De specificiteit van elk CPE moet worden bevestigd.

Aanbevolen transportmedia:

1.

0,08 M fosfaatbuffer pH 7,2 met 0,01 % bovien serumalbumine, 0,002 % fenolrood en antibiotica.

2.

Weefselcultuurmedium (bijvoorbeeld Eagle's MEM) met 0,04 M Hepes-buffer, 0,01 % bovien serumalbumine en antibiotica, pH 7,2.

3.

Aan het transportmedium moeten antibiotica worden toegevoegd (per ml uiteindelijk medium), bv. penicilline 1 000 IE, neomycinesulfaat 100 IE, polymyxine B-sulfaat 50 IE, mycostatine 100 IE.

B.   De virusneutralisatietest wordt uitgevoerd overeenkomstig de volgende voorschriften.

Reagentia

:

Het stamantigeen van het mond-en-klauwzeervirus wordt aangemaakt in celcultures of op rundertongen en wordt vervolgens bewaard bij ten hoogste –70 °C of bij –20 °C indien 50 % glycerol is toegevoegd. Dit is het stamantigeen. Het MKZ-virus is onder deze omstandigheden stabiel en de titers variëren slechts in geringe mate in de loop van een aantal maanden.

Procedure

:

De test wordt uitgevoerd op voor weefselkweek bestemde microtiterplaten met vlakke bodem, met gebruikmaking van gevoelige cellen, bijvoorbeeld IB-RS-2, BHK-21 of kalfsniercellen. De testsera worden verdund tot 1:4 in een serumvrij celkweekmedium, waaraan vervolgens 100 IE per ml neomycine of een ander daartoe geschikt antibioticum wordt toegevoegd. De sera worden gedurende 30 minuten bij 56 °C geïnactiveerd en 0,05 ml ervan wordt gebruikt voor de aanleg, in duplo, van een verdunningsreeks op microtiterplaten met behulp van verdunningscapillairen met een inhoud van 0,05 ml. Vooraf getitreerd virus, dat eveneens in serumvrij cultuurmedium is verdund en in een concentratie van 100 TCID50 per 0,05 ml, wordt vervolgens aan elk putje toegevoegd. Na incubatie gedurende één uur bij 37 °C, om het neutralisatieproces te doen plaatsvinden, wordt 0,05 ml celsuspensie, met 0,5-1,0 × 106 cellen per ml in celkweekmedium dat een serum bevat dat vrij is van antilichamen tegen MKZ, toegevoegd aan elk putje en worden de platen afgesloten. De platen worden bij 37 °C geïncubeerd. De daarbij gevormde monolayers zijn normaliter binnen 24 uur confluent. Na 48 uur is er gewoonlijk voldoende CPE om de test microscopisch af te lezen. Op dat ogenblik kan een definitieve microscopische aflezing plaatsvinden of kunnen de platen worden gefixeerd en gemerkt met het oog op macroscopische aflezing, bijvoorbeeld met behulp van 10 %-ige formol-zoutoplossing en 0,05 %-ig methyleenblauw.

Controles

:

De controles bij elke test omvatten een homoloog antiserum met bekende titer, een celcontrole, een controle voor de serumtoxiciteit, een controle van het medium en een virustitratie aan de hand waarvan de juiste hoeveelheid virus in de test wordt berekend.

Interpretatie

:

Putjes die CPE vertonen worden als besmet beschouwd en de neutralisatietiters worden uitgedrukt als de reciproke van de uiteindelijke verdunning van het in het serum/virusmengsel aanwezige serum bij het 50 %-eindpunt, berekend aan de hand van de methode van Spearman-Karber (Karber, G., 1931, Archiv für Experimentelle Pathologie und Pharmakologie, 162, 480). Een test wordt als geldig beschouwd wanneer de werkelijke hoeveelheid virus per putje in de test tussen 101,5 en 102,5 TCID50 ligt en wanneer de titer van het referentieserum minder bedraagt dan het dubbele van de verwachte titer, berekend op basis van voorafgaande titraties. Wanneer bij de controles waarden worden gevonden buiten deze limieten, worden de tests overgedaan. Een eindpunttiter van 1/11 of minder wordt als negatief beschouwd.

C.   De opsporing en kwantificering van antilichamen met behulp van de Elisa worden uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften.

Reagentia

:

Konijn-antiserum tegen 146S-antigeen van zeven typen mond-en-klauwzeervirus (MKZ-virus), gebruikt bij een vooraf vastgestelde optimale concentratie in carbonaat/bicarbonaat-bufferoplossing, pH 9,6. Antigeen wordt bereid uit geselecteerde virusstammen, gekweekt op monolayers van BHK-21-cellen. Niet-gezuiverd supernatant wordt vooraf getitreerd overeenkomstig de voorschriften, maar zonder serum, en dan gebruikt voor het aanleggen van een verdunning die na toevoeging van een gelijk volume PBST (met fosfaat gebufferde zoutoplossing die 0,05 % Tween-20 en fenolrood bevat) bij aflezing een optische dichtheid oplevert tussen 1,2 en 1,5. De virussen mogen vóór gebruik worden geïnactiveerd. PBST wordt gebruikt als diluent. Cavia-antiserum wordt bereid door cavia's te enten met 146S-antigeen van elk serotype. Een vooraf bepaalde optimale concentratie in PBST dat 10 % normaal runderserum en 5 % normaal konijnenserum bevat. Konijn-anticavia-immunoglobuline, geconjugeerd met mierikswortelperoxidase, wordt gebruikt in een vooraf bepaalde optimale concentratie in PBST dat 10 % normaal runderserum en 5 % normaal konijnenserum bevat. De testsera worden verdund in PBST.

Procedure:

1.

Elisa-platen worden gecoat met 50 µl konijn-antivirusserum en worden daarbij gedurende ιιn nacht in een vochtkamer bij kamertemperatuur bewaard.

2.

Van elk testserum wordt in duplo een tweevoudige verdunningsreeks aangelegd van telkens 50 µl, te beginnen bij een verdunning 1:4, in multiwell-platen met een U-vormige bodem (dragerplaten). Aan elk putje wordt 50 µl van een constante antigeendosis toegevoegd en de mengsels worden gedurende één nacht bij 4 °C bewaard. Door de toevoeging van het antigeen wordt de oorspronkelijke serumverdunning op 1:8 gebracht.

3.

De Elisa-platen worden vijf keer met PBST gespoeld.

4.

Vervolgens wordt 50 µl van de serum/antigeenmengsels overgebracht van de dragerplaten naar de met konijnenserum gecoate Elisa-platen en gedurende één uur bij 37 °C geïncubeerd op een rondschudapparaat.

5.

Na het spoelen wordt aan elk putje 50 µl van een tegen het in punt 4 gebruikte antigeen gericht cavia-antiserum toegevoegd. De platen worden gedurende één uur bij 37 °C geïncubeerd op een rondschudapparaat.

6.

De platen worden gespoeld en aan elk putje wordt 50 µl van met mierikswortelperoxidase geconjugeerd konijn-anticavia-immunoglobuline toegevoegd. De platen worden gedurende één uur bij 37 °C geïncubeerd op een rondschudapparaat.

7.

De platen worden gespoeld en aan elk putje wordt 50 µl orthofenyleendiamine met 0,05 % H2O2 (30 %) m/V toegevoegd.

8.

De reactie wordt na 15 minuten stopgezet met 1,25 M H2SO4.

De platen worden spectrofotometrisch afgelezen bij 492 nm op een Elisa-afleesapparaat dat met een microcomputer is verbonden.

Controles

:

Voor elk gebruikt antigeen zijn er 40 putjes die geen serum bevatten maar antigeen verdund in PBST. Een in duplo aangelegde tweevoudige verdunningsreeks van homoloog bovien referentieantiserum. Een in duplo aangelegde tweevoudige verdunningsreeks van negatief runderserum.

Interpretatie

:

Antilichaamtiters worden uitgedrukt als de uiteindelijke verdunning van het testserum dat 50 % oplevert van de gemiddelde OD-waarde die is geregistreerd in de viruscontroleputjes zonder testserum. Titers boven 1/40 worden als positief beschouwd.

Referenties

:

Hamblin C, Barnett ITR and Hedger RS (1986) – A new enzyme-linked immunosorbent assay (Elisa) for the detection of antibodies against foot-and-mouth disease virus. I. Development and method of Elisa. Journal of Immunological Methods, 93: 115-121.

Ziekte van Aujeszky

A.   De serumneutralisatietest wordt uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften.

Serum

:

Vóór gebruik worden de sera geïnactiveerd door blootstelling aan een temperatuur van 56 °C gedurende 30 minuten.

Procedure

:

De neutralisatietest met constant virus tegenover wisselende serumverdunningen wordt uitgevoerd op microtiterplaten, waarbij gebruik wordt gemaakt van Vero-cellen of andere gevoelige cellen. Het virus van de ziekte van Aujeszky wordt gebruikt in een concentratie van 100 TCID50 per 0,025 ml; geïnactiveerde onverdunde serummonsters worden vermengd met een gelijke hoeveelheid (0,025 ml) virussuspensie. De virus/serummengsels worden gedurende twee uur bij 37 °C geïncubeerd in de microtiterplaten voordat de nodige cellen worden toegevoegd. De cellen worden gebruikt in een zodanige concentratie dat na 24 uur een volledige monolayer wordt gevormd.

Controles

:

i) bepaling van het infectievermogen van het virus, ii) controles voor de serumtoxiciteit, iii) controles van niet-geïnoculeerde celcultures, iv) referentieantisera.

Interpretatie

:

De resultaten van de neutralisatietest en de titer van het bij de test gebruikte virus worden afgelezen na een incubatieperiode van drie tot zeven dagen bij 37 °C. Een serumtiter van minder dan 1/2 (onverdund serum) wordt als negatief beschouwd.

B.   Elke andere test die is erkend in het kader van Beschikking 2008/185/EG (11).

Transmissible gastro-enteritis (TGE)

De serumneutralisatietest wordt uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften.

Serum

:

Vóór gebruik worden de sera geïnactiveerd door blootstelling aan een temperatuur van 56 °C gedurende 30 minuten.

Procedure

:

De neutralisatietest met constant virus tegenover wisselende serumverdunningen wordt uitgevoerd op microtiterplaten, met gebruikmaking van A72 (hondentumor)-cellen of andere gevoelige cellen. Het TGE-virus wordt gebruikt in een concentratie van 100 TCID50 per 0,025 ml; geïnactiveerde onverdunde serummonsters worden vermengd met een gelijke hoeveelheid (0,025 ml) virussuspensie. De virus/serummengsels worden in de microtiterplaten gedurende 30 à 60 minuten bij 37 °C geïncubeerd voordat de nodige cellen worden toegevoegd. De cellen worden gebruikt in een zodanige concentratie dat na 24 uur een volledige monolayer wordt gevormd. In ieder putje wordt 0,1 ml celsuspensie aangebracht.

Controles

:

i) bepaling van het infectievermogen van het virus, ii) controles voor de serumtoxiciteit, iii) controles van niet-geïnoculeerde celcultures, iv) referentieantisera.

Interpretatie

:

De resultaten van de neutralisatietest en de titer van het bij de test gebruikte virus worden afgelezen na een incubatieperiode van drie tot vijf dagen bij 37 °C. Serumtiters van minder dan 1/2 (in de uiteindelijke verdunning) worden als negatief beschouwd. Indien onverdunde serummonsters toxisch zijn voor de weefselcultures, worden deze sera tot 1:2 verdund voordat zij bij de test worden gebruikt. Dat geeft een uiteindelijke serumverdunning van 1:4. In deze gevallen worden serumtiters van minder dan 1/4 (in de uiteindelijke verdunning) als negatief beschouwd.

Vesiculaire varkensziekte

De tests op vesiculaire varkensziekte (SVD) worden uitgevoerd overeenkomstig Beschikking 2000/428/EG (12).

Klassieke varkenspest (KVP)

De tests op klassieke varkenspest (KVP) worden uitgevoerd overeenkomstig Beschikking 2002/106/EG (13).

Bij het uitvoeren van de tests op KVP worden de richtsnoeren gevolgd die zijn vastgesteld in het desbetreffende hoofdstuk van het „Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals” van de OIE.

De gevoeligheid en specificiteit van de serologische tests op KVP moeten worden beoordeeld in een nationaal laboratorium met een kwaliteitsborgingsprogramma. Daaruit moet blijken dat de gebruikte tests geschikt zijn voor de herkenning van een hele reeks zwak positieve en sterk positieve referentiesera en dat aan de hand daarvan antilichamen kunnen worden aangetoond in de vroege fase en in de herstelperiode.

DEEL 7

Veterinaire invoer- en quarantainevoorschriften voor dieren die minder dan zes maanden voordat zij in de EU worden binnengebracht in Saint-Pierre en Miquelon zijn ingevoerd

(bedoeld in artikel 6)

Diersoorten

Taxonomie

ORDE

FAMILIE

GENUS EN SOORT

Artiodactyla

Camelidae

Camelus spp., Lama spp., Vicugna spp.

HOOFDSTUK 1

Verblijf en quarantaine

1.   In Saint-Pierre en Miquelon ingevoerde dieren moeten voordat zij met het oog op binnenbrengen in de EU worden verzonden minimaal gedurende 60 dagen in een erkend quarantainestation verblijven. Deze periode kan op grond van testeisen voor afzonderlijke diersoorten verlengd worden. Voorts moeten de dieren aan de volgende eisen voldoen:

a)

Er mogen meerdere zendingen in het quarantainestation binnengebracht worden. Bij aankomst in het quarantainestation moeten echter alle dieren van dezelfde soort in de quarantainevoorziening als één groep beschouwd worden en als zodanig worden behandeld. De quarantaineperiode begint in dit geval voor de hele groep als het laatste dier de quarantainevoorziening is binnengebracht.

b)

In het quarantainestation moet elke groep dieren zodanig afgezonderd worden dat zij niet direct of indirect in contact komen met andere dieren, met inbegrip van aanwezige dieren van andere zendingen.

De zendingen mogen het quarantainestation niet verlaten en moeten tegen vectorinsecten beschermd worden.

c)

Als tijdens de quarantaineperiode niet de hand aan de isolatie van de dieren wordt gehouden en er sprake is van contact met andere dieren, begint de quarantaineperiode voor de desbetreffende groep dieren opnieuw te lopen.

d)

Dieren die bestemd zijn om in de EU te worden binnengebracht en via het quarantainestation gaan, moeten ingeladen en rechtstreeks naar de EU verzonden worden met inachtneming van de volgende voorwaarden:

i)

zij mogen niet in contact komen met dieren die niet aan de gezondheidsvoorschriften voor het binnenbrengen van de betrokken categorie dieren in de EU voldoen;

ii)

zij worden zodanig in zendingen verdeeld dat geen contact mogelijk is met dieren die niet in aanmerking komen voor invoer in de EU;

iii)

zij worden vervoerd in transportvoertuigen of containers die vooraf zijn gereinigd en ontsmet met een ontsmettingsmiddel dat in Saint-Pierre en Miquelon officieel is erkend als doeltreffend voor de bestrijding van de in hoofdstuk 2 genoemde ziekten, en die zo zijn gebouwd dat uitwerpselen, urine, strooisel of voeder tijdens het vervoer niet uit het voertuig of de container kunnen stromen of vallen.

2.   Het quarantainestation moet ten minste aan de in bijlage B bij Richtlijn 91/496/EEG (14) vastgelegde minimumnormen en aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

het moet onder toezicht staan van een officiële dierenarts;

b)

het moet gelegen zijn in het centrum van een gebied met een diameter van 20 km waarin zich, volgens de officiële bevindingen, in de laatste 30 dagen vóór het gebruik als quarantainestation, geen enkel geval van mond-en-klauwzeer heeft voorgedaan;

c)

het moet voor gebruik als quarantainestation gereinigd en ontsmet worden met een ontsmettingsmiddel dat in Saint-Pierre en Miquelon officieel is erkend als doeltreffend bij de bestrijding van de in hoofdstuk 2 genoemde ziekten.

d)

het omvat met inachtneming van de capaciteit ervan:

i)

voorzieningen die uitsluitend voor quarantaine voor dieren worden gebruikt en waar de dieren naar behoren worden gehuisvest:

ii)

adequate voorzieningen die

gemakkelijk grondig gereinigd en ontsmet kunnen worden;

voorzieningen hebben om de dieren in- en uit te laden;

voldoen aan alle eisen betreffende het voederen en drenken van de dieren;

het mogelijk maken dat noodzakelijke veterinaire behandelingen gemakkelijk kunnen worden verstrekt;

iii)

adequate voorzieningen voor inspectie en afzondering;

iv)

adequate apparatuur voor het reinigen en ontsmetten van ruimten en transportvoertuigen;

v)

een geschikte plek voor de opslag van voeder, strooisel en mest;

vi)

een geschikt opvangsysteem voor het afvalwater;

vii)

een kantoor voor de officiële dierenarts;

e)

wanneer het quarantainestation in gebruik is, moeten er voldoende dierenartsen zijn om alle taken te vervullen;

f)

er mogen uitsluitend dieren worden toegelaten die individueel zijn geïdentificeerd om de traceerbaarheid te garanderen. Daartoe moet, wanneer dieren worden toegelaten, de eigenaar van het quarantainestation of de daarvoor verantwoordelijke persoon erop toezien dat alle dieren naar behoren zijn geïdentificeerd en vergezeld gaan van de voor de betrokken soort en categorie vereiste gezondheidscertificaten. Bovendien moet de eigenaar van het quarantainestation of de daarvoor verantwoordelijke persoon de naam van de eigenaar, de oorsprong van de dieren in de zending, de datum van aankomst en van vertrek van de dieren in de zending, het identificatienummer van de dieren en hun plaats van bestemming in een register of een gegevensbank registreren en gedurende ten minste drie jaar bewaren;

g)

de bevoegde autoriteit moet de procedure voor het officiële toezicht op het quarantainestation vaststellen en ervoor zorgen dat dat toezicht ook wordt uitgeoefend; dat toezicht omvat geregelde inspecties om na te gaan of nog steeds aan de eisen voor erkenning wordt voldaan. Wanneer niet meer aan de eisen wordt voldaan en de erkenning derhalve wordt geschorst, kan die schorsing pas ongedaan worden gemaakt wanneer de bevoegde autoriteit heeft geconstateerd dat het quarantainestation weer aan de onder a) tot en met g) genoemde voorwaarden voldoet.

HOOFDSTUK 2

Diergezondheidstests

1.   ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

Bij de dieren moeten de onderstaande tests worden verricht met gebruikmaking van bloedmonsters die, tenzij anders is aangegeven, ten minste 21 dagen na het begin van de isolatieperiode zijn genomen:

De laboratoriumtests moeten worden uitgevoerd in een erkend laboratorium in de EU en alle laboratoriumtests en resultaten daarvan, vaccinaties en behandelingen moeten bij de gezondheidsverklaring gevoegd worden.

Om de dieren zo min mogelijk te belasten moeten bemonstering, tests en eventuele vaccinaties met inachtneming van de in deel 2 vermelde minimale tussenpozen zoveel mogelijk tezamen worden uitgevoerd.

2.   SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN

2.1   CAMELIDAE

2.1.1   Tuberculose

a)

Testmethode: vergelijkende intracutane test met boviene PPD (purified protein derivative) en aviaire PPD overeenkomstig de in bijlage B, punt 2.1.2, bij Richtlijn 64/432/EEG beschreven normen voor de vervaardiging van boviene en aviaire tuberculinen.

De test moet worden uitgevoerd achter de schouder (okselgebied) volgens de in bijlage B, punt 2.2.4, bij Richtlijn 64/432/EEG beschreven procedure.

b)

Tijdschema: de dieren moeten binnen twee dagen na aankomst in het quarantainestation en 42 dagen na de eerste test worden getest.

c)

Interpretatie van de tests:

De reactie geldt als:

negatief indien de toename van de huidplooidikte minder dan 2 mm bedraagt;

positief indien de toename van de huidplooidikte meer dan 4 mm bedraagt;

onduidelijk indien de toename van de huidplooidikte bij boviene PPD tussen 2 en 4 mm bedraagt, of meer dan 4 mm bedraagt, maar minder dan de toename van de huidplooidikte bij aviaire PPD.

d)

Mogelijke maatregelen na de test:

Als een dier een positieve reactie vertoont op de intracutane injectie van boviene PPD, wordt het uit de groep verwijderd en moeten de andere dieren minimaal 42 dagen na de eerste positieve test een nieuwe test ondergaan, die dan als de eerste onder b) bedoelde test wordt beschouwd.

Indien meer dan één dier van de groep een positief resultaat vertoont, mag geen enkel dier van de groep naar de EU worden uitgevoerd.

Indien de test van een of meer dieren een onduidelijk resultaat oplevert, ondergaat de gehele groep na minimaal 42 dagen een nieuwe test, die dan als de eerste onder b) bedoelde test wordt beschouwd.

2.1.2   Brucellose

a)

Testmethode:

i)

Brucella abortus: bengaalsroodtest (BRT) en serumagglutinatietest (SAT) zoals beschreven in punt 2.5 respectievelijk 2.6 van bijlage C bij Richtlijn 64/432/EEG. Bij een positief resultaat moet ter bevestiging een complementfixatietest worden uitgevoerd zoals beschreven in deel 6 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 206/2010 (SANCO/4787/2009).

ii)

Brucella melitensis: BRT en SAT zoals beschreven in punt 2.5 respectievelijk 2.6 van bijlage C bij Richtlijn 64/432/EEG. Bij een positief resultaat moet ter bevestiging een complementfixatietest worden uitgevoerd volgens de in bijlage C bij Richtlijn 91/68/EEG beschreven methode.

iii)

Brucella ovis: complementfixatietest als beschreven in bijlage D bij Richtlijn 91/68/EEG.

b)

Tijdschema: de dieren moeten binnen twee dagen na aankomst in het quarantainestation en 42 dagen na de eerste test worden getest.

c)

Interpretatie van de tests:

Een positief testresultaat is een reactie in de zin van bijlage C bij Richtlijn 64/432/EEG.

d)

Mogelijke maatregelen na de test:

Dieren die op een of meer van de tests positief reageren, worden uit de groep verwijderd en de andere dieren moeten minimaal 42 dagen na de eerste positieve test een nieuwe test te ondergaan, die dan als de eerste onder b) bedoelde test moet worden beschouwd.

Alleen dieren die negatief gereageerd hebben op de twee opeenvolgende tests zoals beschreven onder b) mogen in de EU worden binnengebracht.

2.1.3   Bluetongue en epizoötische hemorragische ziekte (EHD).

a)

Testmethode: agargelimmunodiffusie (AGID)-test overeenkomstig deel 6 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 206/2010 (SANCO/4787/2009).

Bij een positieve reactie moeten de dieren met een competitie-Elisa worden getest, zoals beschreven in deel 6 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 206/2010 (SANCO/4787/2009), om onderscheid tussen beide ziekten te kunnen maken.

b)

Tijdschema:

De dieren moeten op twee tests negatief reageren, waarbij de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede minimaal 21 dagen na de eerste test plaatsvindt.

c)

Mogelijke maatregelen na de test:

i)

Bluetongue

Dieren die positief reageren op de Elisa-test, zoals beschreven in deel 6 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 206/2010 (SANCO/4787/2009), worden uit de groep verwijderd en het restant van de groep wordt met ingang van de dag waarop de monsters voor de positieve test genomen werden, gedurende 100 dagen in quarantaine gehouden. De groep kan pas ziektevrij worden geacht als gedurende de quarantaineperiode bij geregelde controles door officiële dierenartsen geen klinische ziektesymptomen worden vastgesteld en het quarantainestation vrij van bluetonguevectoren (culicoïden) gebleven is.

Als zich gedurende de in de eerste alinea bedoelde quarantaineperiode bij nog een dier klinische ziektesymptomen voordoen, mag geen enkel dier van de groep in de EU binnengebracht worden.

ii)

Epizoötische hemorragische ziekte

Dieren waarbij met de bevestigende Elisa-test antilichamen tegen het EHD-virus worden ontdekt, worden als positief beschouwd en uit de groep verwijderd; de gehele groep moet vervolgens herhalingstests ondergaan, waarbij de eerste herhalingstest op zijn vroegst 21 dagen na het positieve resultaat en de tweede op zijn vroegst 21 dagen na de eerste test plaatsvindt en beide tests een negatief resultaat moeten opleveren.

Als nog meer dieren positief reageren op een van beide of beide herhalingstests, mag geen enkel dier van de groep in de EU binnengebracht worden.

2.1.4   Mond-en-klauwzeer (MKZ)

a)

Testmethode: diagnostische tests (probang en serologie) door middel van Elisa en virusneutralisatie volgens de protocollen in deel 6 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 206/2010 (SANCO/4787/2009).

b)

Tijdschema: de dieren moeten op twee tests negatief reageren, waarbij de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test plaatsvindt.

c)

Mogelijke maatregelen na de test: als bij het onderzoek naar de aanwezigheid van het MKZ-virus een dier positief reageert, mag geen enkel dier uit het quarantainestation in de EU binnengebracht worden.

NB: ingeval antilichamen tegen structurele of niet-structurele eiwitten van het MKZ-virus worden aangetroffen, wordt dit altijd beschouwd als het gevolg van een eerdere MKZ-infectie, ongeacht de vaccinatiestatus.

2.1.5   Runderpest

a)

Testmethode: de competitie-Elisa zoals beschreven in het Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals, meest recente versie, van de OIE, is de voorgeschreven test voor het internationale handelsverkeer en de eerste keuze. De serumneutralisatietest of andere erkende testmethoden volgens de in de desbetreffende hoofdstukken van het OIE-handboek beschreven protocollen kunnen ook worden gebruikt.

b)

Tijdschema: de dieren moeten twee tests ondergaan, waarbij de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test plaatsvindt.

c)

Mogelijke maatregelen na de test: als bij het onderzoek naar de aanwezigheid van het runderpestvirus een dier positief reageert, mag geen enkel dier uit het quarantainestation in de EU binnengebracht worden.

2.1.6   Vesiculaire stomatitis

a)

Testmethode: Elisa, virusneutralisatietest of andere erkende testmethoden volgens de in de desbetreffende hoofdstukken van het OIE-handboek beschreven protocollen.

b)

Tijdschema: de dieren moeten twee tests ondergaan, waarbij de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test plaatsvindt.

c)

Mogelijke maatregelen na de test: als bij het onderzoek naar de aanwezigheid van het vesiculaire-stomatitisvirus een dier positief reageert, mag geen enkel dier uit het quarantainestation in de EU binnengebracht worden.

2.1.7   Riftdalkoorts

a)

Testmethode: Elisa, virusneutralisatietest of andere erkende testmethoden volgens de in de desbetreffende hoofdstukken van het OIE-handboek beschreven protocollen.

b)

Tijdschema: de dieren moeten twee tests ondergaan, waarbij de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test plaatsvindt.

c)

Mogelijke maatregelen na de test: als een dier tekenen van blootstelling aan het riftdalkoortsvirus vertoont, mag geen enkel dier uit het quarantainestation in de EU binnengebracht worden.

2.1.8   Nodulaire dermatose

a)

Testmethode: serologie met behulp van Elisa, virusneutralisatietest of andere erkende testmethoden volgens de in de desbetreffende hoofdstukken van het OIE-handboek beschreven protocollen.

b)

Tijdschema: de dieren moeten twee tests ondergaan, waarbij de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test plaatsvindt.

c)

Mogelijke maatregelen na de test: als een dier tekenen van blootstelling aan nodulaire dermatose vertoont, mag geen enkel dier uit het quarantainestation in de EU binnengebracht worden.

2.1.9   Krim-Congo-hemorragische koorts

a)

Testmethode: Elisa, virusneutralisatietest, immunofluorescentie-test of een andere erkende test.

b)

Tijdschema: de dieren moeten twee tests ondergaan, waarbij de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test plaatsvindt.

c)

Mogelijke maatregelen na de test: als een dier tekenen van blootstelling aan de verwekker van Krim-Congo-hemorragische koorts vertoont, mag geen enkel dier uit het quarantainestation in de EU binnengebracht worden.

2.1.10   Surra (Trypanosoma evansi (T. evansi))

a)

Testmethode: de parasiet kan in geconcentreerde bloedmonsters worden aangetoond volgens de in de desbetreffende hoofdstukken van het OIE-handboek beschreven protocollen.

b)

Tijdschema: de dieren moeten twee tests ondergaan, waarbij de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test plaatsvindt.

c)

Mogelijke maatregelen na de test: indien bij een dier van de zending Tevansi wordt aangetoond, mag dat dier niet in de EU worden binnengebracht. Het restant van de groep moet vervolgens intern en extern een antiparasitaire behandeling ondergaan met de juiste middelen die doeltreffend zijn tegen T. evansi.

2.1.11   Kwaadaardige catarrale koorts

a)

Testmethode: opsporing van viraal DNA op basis van identificatie aan de hand van immunofluorescentie of immunocytochemie, volgens de in de desbetreffende hoofdstukken van het OIE-handboek beschreven protocollen.

b)

Tijdschema: de dieren moeten twee tests ondergaan, waarbij de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test plaatsvindt.

c)

Mogelijke maatregelen na de test: als een dier tekenen van blootstelling aan kwaadaardige catarrale koorts vertoont, mag geen enkel dier uit het quarantainestation in de EU binnengebracht worden.

2.1.12   Rabiës

Vaccinatie: op verzoek van de lidstaat van bestemming mag tegen rabiës gevaccineerd worden, waarna er bloedmonsters van het dier genomen moeten worden en een serumneutralisatietest op de aanwezigheid van antilichamen moet wordt uitgevoerd.

2.1.13   Enzoötische boviene leukose (alleen voor dieren die bestemd zijn voor een lidstaat die of gebied dat officieel vrij is van enzoötische boviene leukose als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder k), van Richtlijn 64/432/EEG)

a)

Testmethode: AGID-test of blocking Elisa, volgens de in het OIE-handboek, meest recente editie, beschreven protocollen.

b)

Tijdschema: de dieren moeten twee tests ondergaan, waarbij de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test plaatsvindt.

c)

Mogelijke maatregelen na de test: dieren die positief reageren op de onder a) bedoelde test worden uit de groep verwijderd en de andere dieren moeten op zijn vroegst 21 dagen na de eerste positieve test een nieuwe test te ondergaan, die dan als de eerste onder b) bedoelde test moet worden beschouwd.

Alleen dieren die negatief gereageerd hebben op de twee opeenvolgende tests zoals beschreven onder b) mogen in de EU worden binnengebracht.


(1)  Onverminderd de specifieke certificeringsvoorschriften in overeenkomsten van de EU met derde landen.

(2)  Uitsluitend voor levende dieren die niet tot de Cervidae behoren.

(3)  Certificaten volgens de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (PB L 114 van 30.4.2002, blz. 132).

(4)  Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië: de definitieve naam van dit land zal worden vastgelegd in aansluiting op de lopende onderhandelingen in het kader van de Verenigde Naties.

(5)  Exclusief Kosovo, dat momenteel onder internationaal bestuur staat overeenkomstig Resolutie nr. 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.

(6)  PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64.

(7)  PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19.

(8)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(9)  Servië omvat niet Kosovo, dat momenteel onder internationaal bestuur staat overeenkomstig Resolutie nr. 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.

(10)  PB L 249 van 23.7.2004, blz. 20.

(11)  PB L 59 van 4.3.2008, blz. 19.

(12)  PB L 167 van 7.7.2000, blz. 22.

(13)  PB L 39 van 9.2.2002, blz. 71.

(14)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56.


BIJLAGE II

VERS VLEES

DEEL 1

Lijst van derde landen en gebieden of delen daarvan (1)

ISO-code en naam van het derde land

Gebiedscode

Omschrijving van het derde land, gebied of deel daarvan

Veterinair certificaat

Specifieke voorwaarden

Uiterste datum (2)

Aanvangsdatum (3)

Model

AG

1

2

3

4

5

6

7

8

AL – Albanië

AL-0

Het hele land

 

 

 

 

AR – Argentinië

AR-0

Het hele land

EQU

 

 

 

 

AR-1

De provincies:

Buenos Aires,

Catamarca,

Corrientes (met uitzondering van de departementen Berón de Astrada, Capital, Empedrado, General Paz, Itati, Mbucuruyá, San Cosme en San Luís del Palmar)

Entre Ríos,

La Rioja,

Mendoza,

Misiones,

Neuquén (behalve het gebied dat onder AR-4 valt),

Río Negro (behalve het gebied dat onder AR-4 valt),

San Juan,

San Luis,

Santa Fe,

Tucuman,

Cordoba,

La Pampa,

Santiago del Estero,

Chaco, Formosa, Jujuy en Salta, met uitzondering van de bufferzone van 25 km vanaf de grens met Bolivia en Paraguay die zich uitstrekt van het district Santa Catalina in de provincie Jujuy tot het district Laishi in de provincie Formosa

BOV

A

1

 

18 maart 2005

RUF

A

1

 

1 december 2007

AR-2

Chubut, Santa Cruz en Tierra del Fuego

BOV, OVI, RUW, RUF

 

 

 

1 maart 2002

AR-3

Corrientes: de departementen Berón de Astrada, Capital, Empedrado, General Paz, Itati, Mbucuruyá, San Cosme en San Luís del Palmar

BOV RUF

A

1

 

1 december 2007

AR-4

Río Negro (behalve: in Avellaneda de zone ten noorden van provinciale weg nr. 7 en ten oosten van provinciale weg nr. 250, in Conesa het gebied ten oosten van provinciale weg nr. 2, in El Cuy het gebied ten noorden van provinciale weg nr. 7 vanaf de kruising met provinciale weg nr. 66 tot aan de grens met het departement Avellaneda, en in San Antonio de zone ten oosten van de provinciale wegen nr. 250 en nr. 2)

Neuquén (behalve in Confluencia de zone ten oosten van provinciale weg nr. 17, en in Picun Leufú de zone ten oosten van provinciale weg nr. 17)

BOV, OVI, RUW, RUF

 

 

 

1 augustus 2008

AU – Australië

AU-0

Het hele land

BOV, OVI, POR, EQU, RUF, RUW, SUF, SUW

 

 

 

 

BA – Bosnië en Herzegovina

BA-0

Het hele land

 

 

 

 

BH – Bahrein

BH-0

Het hele land

 

 

 

 

BR – Brazilië

BR-0

Het hele land

EQU

 

 

 

 

BR-1

De staat Minas Gerais;

de staat Espírito Santo;

de staat Goiás;

de staat Mato Grosso;

de staat Rio Grande Do Sul; de staat Mato Grosso Do Sul (met uitzondering van de speciale toezichtszone van 15 km vanaf de buitengrenzen in de gemeenten Porto Murtinho, Caracol, Bela Vista, Antônio João, Ponta Porã, Aral Moreira, Coronel Sapucaia, Paranhos, Sete Quedas, Japorã en Mundo Novo en de speciale toezichtszone in de gemeenten Corumbá en Ladário)

BOV

A en H

1

 

1 december 2008

BR-2

De staat Santa Catarina

BOV

A en H

1

 

31 januari 2008

BR-3

De staten Paraná en São Paulo

BOV

A en H

1

 

1 augustus 2008

BW – Botswana

BW-0

Het hele land

EQU, EQW

 

 

 

 

BW-1

De veterinary disease control zones 3c, 4b, 5, 6, 8, 9 en 18

BOV, OVI, RUF, RUW

F

1

 

1 december 2007

BW-2

De veterinary disease control zones 10, 11, 13 en 14

BOV, OVI, RUF, RUW

F

1

 

7 maart 2002

BW-3

Veterinary disease control zone 12

BOV, OVI, RUF, RUW

F

1

20 oktober 2008

20 januari 2009

BY – Belarus

BY-0

Het hele land

 

 

 

 

BZ – Belize

BZ-0

Het hele land

BOV, EQU

 

 

 

 

CA – Canada

CA-0

Het hele land

BOV, OVI, POR, EQU, SUF, SUW RUF, RUW,

G

 

 

 

CH – Zwitserland

CH-0

Het hele land

*

 

 

 

 

CL – Chili

CL-0

Het hele land

BOV, OVI, POR, EQU, RUF, RUW, SUF

 

 

 

 

CN – China

CN-0

Het hele land

 

 

 

 

CO – Colombia

CO-0

Het hele land

EQU

 

 

 

 

CR – Costa Rica

CR-0

Het hele land

BOV, EQU

 

 

 

 

CU – Cuba

CU-0

Het hele land

BOV, EQU

 

 

 

 

DZ – Algerije

DZ-0

Het hele land

 

 

 

 

ET – Ethiopië

ET-0

Het hele land

 

 

 

 

FK – Falklandeilanden

FK-0

Het hele land

BOV, OVI, EQU

 

 

 

 

GL – Groenland

GL-0

Het hele land

BOV, OVI, EQU, RUF, RUW

 

 

 

 

GT – Guatemala

GT-0

Het hele land

BOV, EQU

 

 

 

 

HK – Hongkong

HK-0

Het hele land

 

 

 

 

HN – Honduras

HN-0

Het hele land

BOV, EQU

 

 

 

 

HR – Kroatië

HR-0

Het hele land

BOV, OVI, EQU, RUF, RUW

 

 

 

 

IL – Israël

IL-0

Het hele land

 

 

 

 

IN – India

IN-0

Het hele land

 

 

 

 

IS – IJsland

IS-0

Het hele land

BOV, OVI, EQU, RUF, RUW

 

 

 

 

KE – Kenia

KE-0

Het hele land

 

 

 

 

MA – Marokko

MA-0

Het hele land

EQU

 

 

 

 

ME – Montenegro

ME-0

Het hele land

BOV, OVI, EQU

 

 

 

 

MG – Madagaskar

MG-0

Het hele land

 

 

 

 

MK – Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (4)

MK-0

Het hele land

OVI, EQU

 

 

 

 

MU – Mauritius

MU-0

Het hele land

 

 

 

 

MX – Mexico

MX-0

Het hele land

BOV, EQU

 

 

 

 

NA – Namibië

NA-0

Het hele land

EQU, EQW

 

 

 

 

NA-1

Het gebied ten zuiden van de afsluitingen die lopen van Palgrave Point in het westen tot Gam in het oosten

BOV, OVI, RUF, RUW

F

1

 

 

NC – Nieuw-Caledonië

NC-0

Het hele land

BOV, RUF, RUW

 

 

 

 

NI – Nicaragua

NI-0

Het hele land

 

 

 

 

NZ – Nieuw-Zeeland

NZ-0

Het hele land

BOV, OVI, POR, EQU, RUF, RUW, SUF, SUW

 

 

 

 

PA – Panama

PA-0

Het hele land

BOV, EQU

 

 

 

 

PY – Paraguay

PY-0

Het hele land

EQU

 

 

 

 

PY-1

Het hele land met uitzondering van de speciale toezichtszone van 15 km vanaf de buitengrenzen

BOV

A

1

 

1 augustus 2008

RS – Servië (5)

RS-0

Het hele land

BOV, OVI, EQU

 

 

 

 

RU – Rusland

RU-0

Het hele land

 

 

 

 

RU-1

De regio Moermansk, het autonome gebied Yamalo-Nenets

RUF

 

 

 

 

SV – El Salvador

SV-0

Het hele land

 

 

 

 

SW – Swaziland

SZ-0

Het hele land

EQU, EQW

 

 

 

 

SZ-1

Het gebied ten westen van de „red line”-afsluitingen, die noordwaarts lopen van de Usuturivier naar de grens met Zuid-Afrika ten westen van de Nkalashane

BOV, RUF, RUW

F

1

 

 

SZ-2

De in verband met mond-en-klauwzeer ingestelde veterinaire toezichts- en vaccinatiegebieden (bekendgemaakt bij wettelijk decreet nr. 51 van 2001)

BOV, RUF, RUW

F

1

 

4 augustus 2003

TH – Thailand

TH-0

Het hele land

 

 

 

 

TN – Tunesië

TN-0

Het hele land

 

 

 

 

TR – Turkije

TR-0

Het hele land

 

 

 

 

TR-1

De provincies Amasya, Ankara, Aydin, Balikesir, Bursa, Cankiri, Corum, Denizli, Izmir, Kastamonu, Kutahya, Manisa, Usak, Yozgat en Kirikkale

EQU

 

 

 

 

UA – Oekraïne

UA-0

Het hele land

 

 

 

 

US – Verenigde Staten van Amerika

US-0

Het hele land

BOV, OVI, POR, EQU, SUF, SUW, RUF, RUW

G

 

 

 

UY – Uruguay

UY-0

Het hele land

EQU

 

 

 

 

BOV,

A

1

 

1 november 2001

OVI

A

1

 

 

ZA – Zuid-Afrika

ZA-0

Het hele land

EQU, EQW

 

 

 

 

ZA-1

Het hele land, met uitzondering van:

het deel van het gebied waar mond-en-klauwzeer wordt bestreden, gelegen in de veterinaire gebieden Mpumalanga en de noordelijke provincies, in het district Ingwavuma in het veterinaire gebied Natal en in het grensgebied met Botswana ten oosten van de 28e lengtegraad, en

het district Camperdown in de provincie KwaZulu-Natal

BOV, OVI, RUF, RUW

F

1

 

 

ZW – Zimbabwe

ZW-0

Het hele land

 

 

 

 

*

Voorschriften volgens de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (PB L 114 van 30.4.2002, blz. 132).

-

Geen certificaat vastgesteld en invoer van vers vlees verboden (behalve voor de aangegeven diersoorten, indien het voor het hele land geldt).

„1” Beperkingen in categorie:

Slachtafval mag niet in de EU worden binnengebracht (behalve middenrif en kauwspieren van runderen).

DEEL 2

Modellen van de veterinaire certificaten

Modellen:

„BOV”

:

Veterinair certificaat voor vers vlees, met inbegrip van gehakt vlees, van als landbouwhuisdier gehouden runderen (inclusief Bubalus, Bison en kruisingen daarvan).

„OVI”

:

Veterinair certificaat voor vers vlees, met inbegrip van gehakt vlees, van als landbouwhuisdier gehouden schapen (Ovis aries) en geiten (Capra hircus).

„POR”

:

Veterinair certificaat voor vers vlees, met inbegrip van gehakt vlees, van als landbouwhuisdier gehouden varkens (Sus scrofa).

„EQU”

:

Veterinair certificaat voor vers vlees, met uitzondering van gehakt vlees, van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen (Equus caballus, Equus asinus en kruisingen daarvan).

„RUF”

:

Veterinair certificaat voor vers vlees, met uitzondering van slachtafval en gehakt vlees, van gekweekte niet-gedomesticeerde dieren van de orde Artiodactyla (met uitzondering van runderen (inclusief Bubalus, Bison en kruisingen daarvan), Ovis aries, Capra hircus, Suidae en Tayassuidae) en van de families Rhinocerotidae en Elephantidae.

„RUW”

:

Veterinair certificaat voor vers vlees, met uitzondering van slachtafval en gehakt vlees, van wilde niet-gedomesticeerde dieren van de orde Artiodactyla (met uitzondering van runderen (inclusief Bubalus, Bison en kruisingen daarvan), Ovis aries, Capra hircus, Suidae en Tayassuidae) en van de families Rhinocerotidae en Elephantidae.

„SUF”

:

Veterinair certificaat voor vers vlees, met uitzondering van slachtafval en gehakt vlees, van gekweekte niet-gedomesticeerde dieren van de families Suidae, Tayassuidae en Tapiridae.

„SUW”

:

Veterinair certificaat voor vers vlees, met uitzondering van slachtafval en gehakt vlees, van wilde niet-gedomesticeerde dieren van de families Suidae, Tayassuidae en Tapiridae.

„EQW”

:

Veterinair certificaat voor vers vlees, met uitzondering van slachtafval en gehakt vlees, van wilde eenhoevigen van het ondergeslacht Hippotigris (zebra).

AG (Aanvullende garanties):

„A”

:

Garanties ten aanzien van rijping, pH-meting en ontbening van vers vlees, met uitzondering van slachtafval, gecertificeerd met een veterinair certificaat volgens model BOV (punt II.2.6), OVI (punt II.2.6), RUF (punt II.2.7) en RUW (punt II.2.4).

„C”

:

Garanties ten aanzien van laboratoriumtests op klassieke varkenspest bij karkassen waarvan het verse vlees is gecertificeerd met een veterinair certificaat volgens model SUW (punt II.2.3 B).

„D”

:

Garanties ten aanzien van spoeling in bedrijven met dieren waarvan het verse vlees is gecertificeerd met een veterinair certificaat volgens model POR (punt II.2.3 d).

„E”

:

Garanties ten aanzien van tuberculinatie bij dieren waarvan het verse vlees is gecertificeerd met een veterinair certificaat volgens model BOV (punt II.2.4 d).

„F”

:

Garanties ten aanzien van rijping en ontbening van vers vlees, met uitzondering van slachtafval, gecertificeerd met een veterinair certificaat volgens model BOV (punt II.2.6), OVI (punt II.2.6), RUF (punt II.2.6) en RUW (punt II.2.7).

„G”

:

Garanties ten aanzien van: 1) het uitsluiten van slachtafval en ruggenmerg en 2) tests op en de oorsprong van hertachtigen met betrekking tot Chronic Wasting Disease, zoals bedoeld in het veterinaire certificaat volgens model RUF (punt II.1.7) en RUW (punt II.1.8).

„H”

:

Aanvullende garanties vereist voor Brazilië ten aanzien van diercontacten, vaccinatieprogramma’s en bewaking. In de Braziliaanse staat Santa Catarina wordt echter niet tegen mond-en-klauwzeer gevaccineerd, zodat de verwijzing naar een vaccinatieprogramma niet geldt voor vlees van dieren van oorsprong uit en geslacht in die staat.

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image


(1)  Onverminderd de specifieke certificeringsvoorschriften in overeenkomsten van de EU met derde landen.

(2)  Vlees van dieren die op of voor de in kolom 7 vermelde datum zijn geslacht, mag gedurende 90 dagen na die datum in de EU worden ingevoerd. Zendingen die zich op vaartuigen op volle zee bevinden, mogen in de EU worden ingevoerd indien zij voor de in kolom 7 vermelde datum zijn gecertificeerd, en wel gedurende 40 dagen na die datum (geen datum in kolom 7 betekent dat er geen tijdsbeperkingen gelden).

(3)  Alleen vlees van dieren die op of na de in kolom 8 vermelde datum zijn geslacht, mag in de EU worden ingevoerd (geen datum in kolom 8 betekent dat er geen tijdsbeperkingen gelden).

(4)  Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; voorlopige code die geen gevolgen heeft voor de definitieve naam van dit land, die zal worden vastgelegd na afsluiting van de lopende onderhandelingen in het kader van de Verenigde Naties.

(5)  Exclusief Kosovo, dat momenteel onder internationaal bestuur staat overeenkomstig Resolutie nr. 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.

*

Voorschriften volgens de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (PB L 114 van 30.4.2002, blz. 132).

-

Geen certificaat vastgesteld en invoer van vers vlees verboden (behalve voor de aangegeven diersoorten, indien het voor het hele land geldt).

„1” Beperkingen in categorie:

Slachtafval mag niet in de EU worden binnengebracht (behalve middenrif en kauwspieren van runderen).


BIJLAGE III

Image

Image

Image


BIJLAGE IV

IN ARTIKEL 1, LID 1, ONDER b), BEDOELDE DIEREN

DEEL 1

Lijst van derde landen en gebieden of delen daarvan

AFDELING 1

Lijst van derde landen en gebieden als bedoeld in artikel 7, lid 2

Land/gebied

Code van het deel van het land/gebied

Omschrijving van het deel van het land/gebied

US – Verenigde Staten van Amerika

US-A

De staat Hawaï

DEEL 2

Tabellen van dieren en bijbehorende modellen van veterinaire certificaten

Tabel 1

 

„QUE”

:

Veterinair certificaat voor zendingen koninginnen van bijen en hommels (Apis mellifera en Bombus spp.)

„BEE”

:

Veterinair certificaat voor zendingen hommelvolken (Bombus spp.)

Orde

Familie

Geslachten/diersoorten

Hymenoptera

Apidae

Apis mellifera, Bombus spp.

Image

Image

Image

Image


BIJLAGE V

Toelichting voor het invullen van de veterinaire certificaten

(bedoeld in artikel 18)

a)

Het derde land van uitvoer stelt een veterinair certificaat op overeenkomstig het in deel 2 van de bijlagen I, II en IV en bijlage III vastgestelde model, naargelang van de diersoort of het verse vlees in kwestie.

Op elk certificaat worden, in de in het model aangegeven volgorde, de verklaringen opgenomen die voor elk derde land vereist zijn en de eventuele aanvullende garanties die voor het derde land van uitvoer of een deel daarvan vereist zijn.

Indien de EU-lidstaat van bestemming voor de levende dieren of het verse vlees in kwestie aanvullende certificeringsvoorschriften vereist, worden in het origineel van het veterinaire certificaat verklaringen opgenomen waarin wordt bevestigd dat aan die voorschriften is voldaan.

b)

Indien in het modelcertificaat staat dat een verklaring in bepaalde gevallen kan worden doorgehaald, houdt dit in dat niet terzake doende verklaringen mogen worden doorgehaald, met paraaf en stempel van de certificerende ambtenaar, of helemaal uit het certificaat mogen worden weggelaten.

c)

Er moet één afzonderlijk certificaat worden opgesteld voor levende dieren/vers vlees, uitgevoerd uit een of meer gebieden van hetzelfde land van uitvoer, als vermeld in de kolommen 2 en 3 van deel 1 van bijlage I, II, of IV, verzonden naar dezelfde bestemming en vervoerd in dezelfde wagon, dezelfde vrachtwagen, hetzelfde vliegtuig of hetzelfde schip.

d)

Het originele exemplaar van elk certificaat bestaat uit één blad of, indien nodig, een formulier waarvan alle bladen één ondeelbaar geheel vormen.

e)

Het veterinaire certificaat wordt opgesteld in ten minste één van de officiële talen van de lidstaat waarin de grensinspectiepost van binnenkomst van de zending in de EU gelegen is en van de lidstaat van bestemming. Deze lidstaten kunnen evenwel toestaan dat het certificaat in de officiële taal van een andere lidstaat wordt opgesteld, zo nodig met een officiële vertaling.

f)

Indien voor de identificatie van de bestanddelen van de zending (zie punt I.28 van het modelcertificaat) extra bladen aan het certificaat worden gehecht, worden deze bladen beschouwd als deel uitmakend van het originele certificaat en worden alle bladzijden voorzien van de handtekening en het stempel van de certificerende ambtenaar.

g)

Indien het certificaat, inclusief de onder f) bedoelde aanvullingen, meer dan één bladzijde beslaat, wordt elke bladzijde onderaan genummerd — (bladzijdenummer) van (totaal aantal bladzijden) — en wordt elke bladzijde bovenaan voorzien van het referentienummer van het certificaat dat door de bevoegde autoriteit is toegekend.

h)

Het originele exemplaar van het certificaat moet worden ingevuld en ondertekend door een officiële dierenarts of een andere aangewezen officiële inspecteur, wanneer het modelcertificaat in deze mogelijkheid voorziet. In het geval van levende dieren moet het certificaat minder dan 24 uur vóór het laden van de zending met het oog op het binnenbrengen in de EU worden ingevuld en ondertekend. De bevoegde autoriteiten van het derde land van uitvoer zien erop toe dat certificeringsvoorschriften worden toegepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van Richtlijn 96/93/EG (1).

De kleur van de handtekening moet verschillen van die van de gedrukte tekst. Dat geldt ook voor andere stempels dan reliëfstempels en watermerken.

i)

Het in de vakken I.2 en II.a vermelde referentienummer van het certificaat moet door de bevoegde autoriteit worden toegekend.


(1)  PB L 13 van 16.1.1997, blz. 28.