14.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 300/88


VERORDENING (EG) Nr. 1073/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 21 oktober 2009

tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006

(herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 684/92 van de Raad van 16 maart 1992 houdende gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen (3) en Verordening (EG) nr. 12/98 van de Raad van 11 december 1997 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn (4), moeten op verscheidende punten ingrijpend worden gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid en vereenvoudiging dient tot herschikking van deze verordeningen te worden overgegaan en dienen deze te worden opgenomen in één verordening.

(2)

De totstandbrenging van een gemeenschappelijk vervoersbeleid omvat met name ook de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor het internationale vervoer van personen over de weg en de voorwaarden waaronder niet-ingezeten vervoerders binnenlandse vervoersdiensten mogen verrichten.

(3)

Om te zorgen voor een coherent kader voor het internationale vervoer van personen met touringcars en autobussen in de hele Gemeenschap, moet deze verordening gelden voor al het internationale vervoer op het grondgebied van de Gemeenschap. Vervoer van lidstaten naar derde landen is nog steeds overwegend geregeld bij bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten en die derde landen. Deze verordening dient derhalve niet van toepassing te zijn op het traject binnen het grondgebied van de lidstaat waarop personen worden opgenomen of afgezet, zolang niet de nodige overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de betrokken derde landen zijn gesloten. Zij dient echter wel van toepassing te zijn op het grondgebied van een lidstaat van doorvoer.

(4)

De vrijheid van dienstverrichting is een grondbeginsel van het gemeenschappelijk vervoersbeleid en impliceert de toegankelijkheid van de internationale vervoersmarkten voor de vervoerders van alle lidstaten zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats.

(5)

Het internationale vervoer van personen met touringcars en autobussen moet afhankelijk worden gesteld van het bezit van een communautaire vergunning. Vervoerders moeten worden verplicht een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning aan boord van elk van hun voertuigen mee te nemen, teneinde doeltreffende controles door de handhavingsinstanties mogelijk te maken, met name buiten de lidstaat van vestiging van de vervoerder. De voorwaarden voor de afgifte en de intrekking van communautaire vergunningen, de geldigheidsduur van die vergunningen en nadere regels voor het gebruik ervan moeten worden vastgesteld. Voorts moeten ook gedetailleerde specificaties voor de lay-out en andere kenmerken van de communautaire vergunning en de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan worden vastgesteld.

(6)

Controles langs de weg moeten worden uitgevoerd zonder directe of indirecte discriminatie op grond van de nationaliteit van de wegvervoerondernemer, diens land van vestiging of het land van registratie van het voertuig.

(7)

Onder bepaalde voorwaarden moet een soepele regeling voor bijzondere vormen van geregeld vervoer en sommige vormen van ongeregeld vervoer worden vastgesteld, teneinde aan de eisen van de markt te voldoen.

(8)

Voor geregeld vervoer moet een vergunningstelsel van toepassing blijven, hoewel een aantal voorschriften daarvan dient te worden gewijzigd, met name wat betreft de procedure voor het verlenen van vergunningen.

(9)

Dit betekent dat na afloop van een vergunningsprocedure de vergunning voor geregelde diensten moet worden verleend, tenzij er duidelijke redenen zijn om deze te weigeren, welke toe te schrijven zijn aan de aanvrager zelf. Redenen voor weigering die te maken hebben met de markt, zijn hetzij de omstandigheid dat de dienst waarvoor een vergunning wordt aangevraagd een ernstige bedreiging vormt voor de levensvatbaarheid van een vergelijkbare dienst die wordt geëxploiteerd op basis van één of meer openbaredienstovereenkomsten voor de betrokken directe trajecten, hetzij de omstandigheid dat het hoofddoel van de dienst niet is om passagiers tussen haltes in verschillende lidstaten te vervoeren.

(10)

De toegang van niet-ingezeten vervoerders tot vormen van nationaal personenvervoer over de weg moet worden gewaarborgd, rekening houdend met de speciale kenmerken van elke vervoersvorm. Wanneer dergelijke cabotageactiviteiten worden verricht, moeten zij onderworpen zijn aan de communautaire wetgeving, zoals Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (5), en aan de nationale wetgeving die op specifieke gebieden van toepassing is in de lidstaat van ontvangst.

(11)

De bepalingen van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (6) zijn van toepassing op vervoersondernemingen die cabotage verrichten.

(12)

Alleen het geregelde vervoer dat wordt verricht in het kader van internationaal geregeld vervoer, met uitsluiting van stads- en voorstadsvervoer, dient onder bepaalde voorwaarden en met name met inachtneming van de wetgeving van de lidstaat van ontvangst te worden opengesteld voor niet-ingezeten vervoerders.

(13)

Lidstaten dienen elkaar bijstand te verlenen teneinde deze verordening op de juiste wijze toe te passen.

(14)

De administratieve formaliteiten moeten zoveel mogelijk worden beperkt, zonder dat hierbij wordt afgezien van de controles en sancties die een correcte toepassing en een doeltreffende handhaving van deze verordening mogelijk maken. Daartoe dienen de bestaande regels inzake de intrekking van de communautaire vergunning te worden verduidelijkt en aangescherpt. De huidige regels moeten worden aangepast om het opleggen van doeltreffende sancties op ernstige inbreuken die in een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging worden gepleegd, mogelijk te maken. De sancties moeten niet-discriminerend zijn en in verhouding staan tot de ernst van de inbreuken. Er moet worden voorzien in de mogelijkheid beroep in te stellen tegen de opgelegde sancties.

(15)

De lidstaten moeten alle ernstige inbreuken die aan vervoersondernemers zijn toe te schrijven en die hebben geleid tot het opleggen van een sanctie, in hun nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen opnemen.

(16)

Teneinde de uitwisseling van informatie tussen nationale instanties te vergemakkelijken en te versterken, moeten de lidstaten de desbetreffende gegevens uitwisselen via de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen (7) opgerichte nationale contactpunten.

(17)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8).

(18)

De Commissie moet met name de bevoegdheid worden verleend om het model vast te stellen van bepaalde documenten die moeten worden gebruikt voor aanvragen in het kader van deze verordening en om de bijlagen I en II bij deze verordening aan te passen aan de technische vooruitgang. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.

(19)

De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen ter uitvoering van deze verordening, met name wat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties betreft.

(20)

Om het toerisme en het gebruik van milieuvriendelijke vervoerswijzen te bevorderen, moet Verordening (EG) nr. 561/2006 worden gewijzigd, zodat bestuurders die een eenmalige ongeregelde vervoersdienst bestaande uit het internationale vervoer van passagiers verrichten, de wekelijkse rusttijd voor maximaal 12 opeenvolgende perioden van 24 uur mogen uitstellen als het gaat om personenvervoersactiviteiten die normaliter geen continue lange rijtijden inhouden. Deze mogelijkheid mag alleen worden toegestaan onder zeer strikte voorwaarden die de verkeersveiligheid waarborgen en rekening houden met de arbeidsomstandigheden van bestuurders, zoals de verplichting om onmiddellijk voor en na deze dienst wekelijkse rusttijden te nemen. De Commissie moet nauwlettend volgen welk gebruik van deze mogelijkheid wordt gemaakt. Als de feitelijke situatie die deze afwijking rechtvaardigt aanzienlijk verandert, en de afwijking tot een verslechtering van de verkeersveiligheid leidt, moet de Commissie adequate maatregelen nemen.

(21)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk te zorgen voor een coherent kader voor het internationale vervoer van personen met touringcars en autobussen in de hele Gemeenschap, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op het internationale vervoer van personen met touringcars en met autobussen op het grondgebied van de Gemeenschap voor rekening van derden of voor eigen rekening, verricht door vervoerders die in een lidstaat overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat zijn gevestigd, door middel van in die lidstaat ingeschreven voertuigen die naar constructie en uitrusting geschikt en bestemd zijn voor het vervoer van meer dan negen personen, de bestuurder inbegrepen, alsmede op de lege ritten van voertuigen in verband met dit vervoer.

De omstandigheid dat het vervoer over een deel van het traject met een ander vervoermiddel geschiedt of dat tijdens het vervoer van voertuig wordt gewisseld, laat de toepassing van deze verordening onverlet.

2.   In geval van vervoer vanuit een lidstaat naar een derde land en omgekeerd, is deze verordening van toepassing op het traject over het grondgebied van iedere lidstaat van doorvoer. Zij is niet van toepassing op het traject binnen het grondgebied van de lidstaat waar reizigers worden opgenomen of afgezet, zolang niet de noodzakelijke overeenkomst tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land is gesloten.

3.   In afwachting van de sluiting van de in lid 2 bedoelde overeenkomsten, laat deze verordening de bepalingen inzake het vervoer vanuit een lidstaat naar een derde land en omgekeerd, als opgenomen in de tussen lidstaten en deze derde landen gesloten bilaterale overeenkomsten, onverlet.

4.   Deze verordening is van toepassing op binnenlands personenvervoer over de weg voor rekening van derden dat tijdelijk door een niet-ingezeten vervoerder wordt verricht, zoals bepaald in hoofdstuk V.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„internationaal vervoer”:

a)

de verplaatsingen van een voertuig waarvan het punt van vertrek en het punt van aankomst zich in twee verschillende lidstaten bevinden, met of zonder doorvoer via één of meer lidstaten of derde landen;

b)

de verplaatsingen van een voertuig waarvan het punt van vertrek en het punt van aankomst zich in dezelfde lidstaat bevinden, waarbij passagiers worden opgenomen of afgezet in een andere lidstaat of een derde land;

c)

de verplaatsingen van een voertuig vanuit een lidstaat naar een derde land en omgekeerd, met of zonder doorvoer via één of meer lidstaten of derde landen;

d)

de verplaatsingen van een voertuig tussen derde landen, met doorvoer via een of meer lidstaten;

2.

„geregeld vervoer”: vervoer van personen met een bepaalde regelmaat en langs een bepaalde reisweg, waarbij op vooraf vastgestelde stopplaatsen reizigers mogen worden opgenomen of afgezet;

3.

„bijzondere vorm van geregeld vervoer”: vervoer, ongeacht door wie het wordt georganiseerd, van bepaalde categorieën reizigers met uitsluiting van andere reizigers;

4.

„ongeregeld vervoer”: vervoer dat niet aan de definitie van geregeld vervoer, met inbegrip van de bijzondere vorm van geregeld vervoer, beantwoordt en dat met name wordt gekenmerkt door het vervoer van vooraf samengestelde groepen, op initiatief van een opdrachtgever of van de vervoerder zelf;

5.

„vervoer voor eigen rekening”: vervoer dat voor niet-lucratieve en niet-commerciële doeleinden door een natuurlijke of rechtspersoon wordt verricht, met dien verstande:

dat de vervoersactiviteit voor die natuurlijke of rechtspersoon slechts een bijkomstige activiteit vormt, en

dat de gebruikte voertuigen eigendom van die natuurlijke of rechtspersoon zijn of door die persoon op afbetaling zijn aangekocht dan wel dat daarvoor een leasingovereenkomst op lange termijn is afgesloten en dat zij door een personeelslid van de natuurlijke of rechtspersoon of door de natuurlijke persoon zelf of door personeel dat in dienst is van de onderneming of krachtens een contractuele verbintenis ter beschikking van de onderneming is gesteld, worden bestuurd;

6.

„lidstaat van ontvangst”: een lidstaat waarin een vervoerder actief is, niet zijnde zijn lidstaat van vestiging;

7.

„cabotage”:

binnenlands vervoer van personen over de weg voor rekening van derden dat tijdelijk door een vervoerder wordt verricht in een lidstaat van ontvangst, of

het opnemen en afzetten van passagiers binnen dezelfde lidstaat in de loop van internationaal geregeld vervoer, overeenkomstig de bepalingen van deze verordening, op voorwaarde dat dit niet het hoofddoel van de dienst is;

8.

„ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg”: een inbreuk die ertoe kan leiden dat de vervoerder niet langer als betrouwbaar wordt beschouwd, overeenkomstig artikel 6, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1071/2009, en/of dat de communautaire vergunning tijdelijk of definitief wordt ingetrokken.

Artikel 3

Vrij verrichten van diensten

1.   Iedere vervoerder voor rekening van derden als bedoeld in artikel 1 mag zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats geregeld vervoer, inclusief de bijzondere vorm van geregeld vervoer, en ongeregeld vervoer met touringcars en autobussen verrichten, indien hij:

a)

in de lidstaat van vestiging gemachtigd is tot het verrichten van vervoer met touringcars en met autobussen, meer bepaald geregeld vervoer, met inbegrip van bijzondere vormen van geregeld vervoer, of ongeregeld vervoer, overeenkomstig de door de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden voor toegang tot de markt;

b)

voldoet aan de voorwaarden overeenkomstig de communautaire regelgeving inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van binnenlands en internationaal personenvervoer over de weg, en

c)

voldoet aan de wettelijke voorschriften betreffende de normen voor bestuurders en voertuigen, zoals met name vastgesteld in Richtlijn 92/6/EEG van de Raad van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (9), Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (10) en Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen (11).

2.   Iedere vervoerder voor eigen rekening als bedoeld in artikel 1 mag zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats vervoerdiensten verrichten overeenkomstig artikel 5, lid 5, indien hij:

a)

in de lidstaat van vestiging gemachtigd is tot het verrichten van vervoer met touringcars en autobussen overeenkomstig de in de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden voor toegang tot de markt, en

b)

voldoet aan de wettelijke voorschriften betreffende de normen voor bestuurders en voertuigen, zoals met name vastgesteld in de Richtlijnen 92/6/EEG, 96/53/EG en 2003/59/EG.

HOOFDSTUK II

COMMUNAUTAIRE VERGUNNING EN MARKTTOEGANG

Artikel 4

Communautaire vergunning

1.   Internationaal vervoer van personen met touringcars en autobussen wordt verricht op grond van het bezit van een communautaire vergunning die door de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging wordt afgegeven.

2.   De bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging verstrekken de houder het origineel van de communautaire vergunning, dat door de vervoerder wordt bewaard, alsmede evenveel voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan als er voertuigen zijn die voor het internationale vervoer van personen worden gebruikt en die de houder van de communautaire vergunning in volle eigendom heeft of waarover hij anderszins, met name in het kader van een afbetalings-, huur- of leasingovereenkomst, beschikt.

De communautaire vergunning en de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan moeten volgens het in bijlage II opgenomen model worden opgesteld. Zij moeten ten minste twee van de in bijlage I opgesomde beveiligingskenmerken bezitten.

De Commissie past de bijlagen I en II aan aan de technische vooruitgang. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Op de communautaire vergunning en de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan moet het zegel van de instantie van afgifte worden aangebracht, alsook een handtekening en een serienummer. Het serienummer van de communautaire vergunning en van de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan worden, als onderdeel van de gegevens met betrekking tot de vervoerder, opgenomen in het in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 bedoelde nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen.

3.   De communautaire vergunning wordt afgegeven op naam van de vervoerder. Zij kan door hem niet aan derden worden overgedragen. Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning dient in ieder voertuig van de vervoerder te worden bewaard en moet op verzoek van iedere met de controle belaste persoon worden getoond.

4.   De communautaire vergunning wordt afgegeven voor een hernieuwbare periode van maximaal tien jaar.

De communautaire vergunningen en voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan die vóór de toepassingsdatum van deze verordening zijn afgegeven, blijven geldig tot de datum waarop zij verstrijken.

5.   Wanneer een aanvraag voor een communautaire vergunning wordt ingediend of een communautaire vergunning wordt verlengd overeenkomstig lid 4 van dit artikel, vergewissen de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging zich ervan dat de vervoerder voldoet, respectievelijk nog steeds voldoet aan de in artikel 3, lid 1, bedoelde voorwaarden.

6.   Wanneer de in artikel 3, lid 1, bedoelde voorwaarden niet zijn vervuld, weigeren de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging de afgifte of de verlenging van de communautaire vergunning, of trekken zij de vergunning in, bij een met redenen omkleed besluit.

7.   De lidstaten zien erop toe dat de aanvrager of de houder van een communautaire vergunning tegen de beslissing tot weigering of intrekking van deze vergunning door de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging in beroep kan gaan.

8.   De lidstaten kunnen bepalen dat de communautaire vergunning ook geldig is voor het verrichten van binnenlands vervoer.

Artikel 5

Toegang tot de markt

1.   Geregeld vervoer is voor iedereen toegankelijk, ongeacht, in voorkomend geval, de verplichting om de reis te boeken.

Dergelijk vervoer is vergunningsplichtig overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III.

Voor geregeld vervoer van een lidstaat naar een derde land en omgekeerd is, zolang de noodzakelijke overeenkomst tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land niet is gesloten, een vergunning nodig die in overeenstemming is met de bilaterale overeenkomst tussen de lidstaat en het derde land en, in voorkomend geval, de lidstaat van doorreis.

Een aanpassing van de exploitatievoorwaarden voor het vervoer doet niet af aan het geregelde karakter van het vervoer.

Voor de organisatie van parallel of tijdelijk vervoer, met dezelfde clientèle als bij het bestaande geregelde vervoer, het doorrijden op bepaalde stopplaatsen of het inlassen van extra stopplaatsen in het bestaande geregelde vervoer gelden dezelfde regels als die welke voor dat geregelde vervoer gelden.

2.   Bijzondere vormen van geregeld vervoer omvatten met name:

a)

vervoer naar en van het werk van werknemers;

b)

vervoer van scholieren en studenten naar en van de onderwijsinstelling.

Aan het geregelde karakter van de bijzondere vormen van geregeld vervoer wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat bij de organisatie van het vervoer rekening wordt gehouden met de wisselende behoeften van de gebruiker.

Voor de bijzondere vormen van geregeld vervoer is geen enkele vergunning overeenkomstig hoofdstuk III vereist, mits met betrekking daartoe tussen de organisator en de vervoerder een overeenkomst is gesloten.

3.   Voor ongeregeld vervoer is geen vergunning overeenkomstig hoofdstuk III vereist.

Voor de organisatie van parallel of tijdelijk vervoer dat vergelijkbaar is met het bestaande geregelde vervoer en op dezelfde clientèle is gericht, is echter wel een vergunning vereist, die wordt verkregen via de procedure van hoofdstuk III.

Het ongeregelde karakter van ongeregeld vervoer gaat niet verloren doordat het vervoer met een zekere regelmaat geschiedt.

Ongeregeld vervoer kan worden geëxploiteerd door een groep vervoerders die voor rekening van dezelfde opdrachtgever werken en de reizigers kunnen onderweg, op het grondgebied van een lidstaat, overstappen in een voertuig van een andere vervoerder van dezelfde groep.

De Commissie stelt de procedure voor het meedelen van de namen van dergelijke vervoerders en van de overstapplaatsen onderweg aan de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten vast. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

4.   Voor lege ritten van voertuigen in verband met het vervoer als bedoeld in lid 2, derde alinea, en lid 3, eerste alinea, is evenmin een vergunning vereist.

5.   In plaats van vergunningen zijn attesten vereist voor vervoer voor eigen rekening.

De attesten worden afgegeven door de bevoegde instanties van de lidstaat waar het voertuig is ingeschreven; zij gelden voor het gehele traject, met inbegrip van het transittraject.

De Commissie stelt het model van de attesten vast. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

HOOFDSTUK III

AAN EEN VERGUNNING ONDERWORPEN GEREGELD VERVOER

Artikel 6

Aard van de vergunning

1.   Vergunningen worden gesteld op naam van de vervoerder. Zij kunnen door hem niet aan derden worden overgedragen. Een vervoerder die een vergunning heeft gekregen, mag evenwel, met instemming van de bevoegde instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan het punt van vertrek is gelegen, hierna „vergunningverlenende instantie” te noemen, het vervoer door een onderaannemer laten verrichten. In dat geval moet de naam van de onderaannemer en de aard van zijn betrokkenheid op de vergunning worden vermeld. De onderaannemer moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1. Voor de toepassing van dit lid wordt onder „punt van vertrek”„een van de eindpunten van het vervoer” verstaan.

In het geval van een associatie van ondernemingen voor de exploitatie van geregeld vervoer wordt de vergunning gesteld op naam van alle ondernemingen en worden de namen van alle exploitanten erop vermeld. Zij wordt afgegeven aan de onderneming die het vervoer beheert; de overige ondernemingen ontvangen een afschrift.

2.   De geldigheidsduur van de vergunning bedraagt maximaal vijf jaar. Er kan een kortere geldigheidsduur worden vastgesteld, hetzij op verzoek van de aanvrager, hetzij in onderlinge overeenstemming met de bevoegde instanties van de lidstaten op het grondgebied waarvan reizigers worden opgenomen of afgezet.

3.   In de vergunning worden vermeld:

a)

het soort vervoer;

b)

de reisweg, in het bijzonder het punt van vertrek en van bestemming;

c)

de geldigheidsduur van de vergunning;

d)

de stopplaatsen en de dienstregeling.

4.   De Commissie stelt het model van de vergunningen vast. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

5.   De vergunningen geven de houder(s) het recht om in alle lidstaten over het grondgebied waarvan de reisweg loopt, geregeld vervoer te verrichten.

6.   De exploitant van geregeld vervoer mag extra voertuigen gebruiken om het hoofd te bieden aan tijdelijke en uitzonderlijke omstandigheden. Dergelijke extra voertuigen mogen alleen worden gebruikt onder dezelfde voorwaarden als die welke worden vermeld in de in lid 3 bedoelde vergunning.

In dat geval moet de vervoerder ervoor zorgen dat de volgende documenten zich in het voertuig bevinden:

a)

een afschrift van de vergunning voor geregeld vervoer;

b)

een afschrift van de overeenkomst tussen de exploitant van het geregelde vervoer en het bedrijf dat de extra voertuigen ter beschikking stelt, of een daaraan gelijkwaardig document;

c)

een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning die aan de exploitant die de extra voertuigen voor de dienst ter beschikking stelt, is afgegeven.

Artikel 7

Indiening van de vergunningaanvragen

1.   De vergunningaanvragen voor geregeld vervoer worden ingediend bij de vergunningverlenende instantie.

2.   De Commissie stelt het model van de aanvragen vast. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

3.   De aanvrager van de vergunning verstrekt aan de vergunningverlenende instantie alle aanvullende inlichtingen die hij dienstig acht of die hem door de vergunningverlenende instantie worden gevraagd en met name een rijschema aan de hand waarvan de toepassing van de communautaire regelgeving inzake rij- en rusttijden, kan worden gecontroleerd, alsmede een afschrift van de communautaire vergunning.

Artikel 8

Vergunningsprocedure

1.   De vergunning wordt afgegeven met instemming van de bevoegde instanties van alle lidstaten op het grondgebied waarvan reizigers worden opgenomen of afgezet. De vergunningverlenende instantie doet hun, alsmede de bevoegde instanties van de lidstaten over het grondgebied waarvan gereisd wordt zonder dat reizigers worden opgenomen of afgezet, samen met haar beoordeling, een kopie van de aanvraag en van alle andere dienstige documenten toekomen.

2.   De bevoegde instanties van de lidstaten waaraan instemming is gevraagd, geven de vergunningverlenende instantie uitsluitsel binnen twee maanden. Deze termijn gaat in op de datum waarop het verzoek om instemming is ontvangen, welke wordt vermeld in de ontvangstbevestiging. Indien de beslissing van de bevoegde instanties van de lidstaten waaraan instemming is gevraagd negatief is, bevat deze een adequate motivering. Indien de vergunningverlenende instantie binnen twee maanden geen antwoord ontvangt, worden de geraadpleegde instanties geacht hun instemming te hebben gegeven en kan de vergunningverlenende instantie de vergunning verlenen.

De instanties van de lidstaten over het grondgebied waarvan gereisd wordt zonder dat reizigers worden opgenomen of afgezet, kunnen binnen de in de eerste alinea gestelde termijn hun opmerkingen kenbaar maken aan de vergunningverlenende instantie.

3.   De vergunningverlenende instantie neemt een besluit binnen vier maanden na de datum van indiening van de vergunningsaanvraag door de vervoerder.

4.   De vergunning wordt verleend tenzij:

a)

de aanvrager niet in staat is het vervoer waarvoor hij een aanvraag heeft ingediend, te verrichten met het materieel waarover hij rechtstreeks beschikt;

b)

de aanvrager niet heeft voldaan aan de nationale of internationale regels inzake het wegvervoer, meer bepaald aan de voorwaarden en vereisten betreffende de vergunningen voor internationaal personenvervoer over de weg, of ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg heeft gepleegd, onder meer ten aanzien van de normen voor de voertuigen en de rij- en rusttijden van de bestuurders;

c)

in het geval van een aanvraag om verlenging van de vergunning, de voorwaarden voor de vergunning niet zijn vervuld;

d)

een lidstaat, op basis van een gedetailleerde analyse, besluit dat dat vervoer de levensvatbaarheid van vergelijkbaar vervoer op de betrokken directe verbindingen, waarop één of meer openbaredienstovereenkomsten van toepassing zijn die in overeenstemming zijn met de communautaire wetgeving, ernstig in het gedrang kan brengen. In dat geval stelt die lidstaat niet-discriminerende criteria vast aan de hand waarvan kan worden bepaald of het vervoer waarvoor een aanvraag is ingediend, de levensvatbaarheid van bovengenoemd vergelijkbaar vervoer ernstig in het gedrang zou brengen, en brengt hij die criteria op verzoek ter kennis van de Commissie;

e)

een lidstaat op grond van een gedetailleerde analyse besluit dat het hoofddoel van de vervoerdienst niet is om passagiers tussen haltes in verschillende lidstaten te vervoeren.

In de gevallen waarin een bestaande internationale vervoerdienst met touringcars en met autobussen de levensvatbaarheid van een vergelijkbare vervoerdienst op de betrokken directe trajecten waarop één of meer openbaredienstovereenkomsten van toepassing zijn die in overeenstemming zijn met de communautaire wetgeving, ernstig in het gedrang brengt om uitzonderlijke redenen die op het moment van de verlening van de vergunning niet konden worden voorzien, kan een lidstaat, met instemming van de Commissie, zes maanden na kennisgeving daarvan aan de vervoerder, de vergunning voor internationaal vervoer met touringcars en autobussen schorsen of intrekken.

Het feit dat een vervoerder lagere prijzen biedt dan andere ondernemingen voor vervoer over de weg, of dat de verbinding in kwestie reeds door andere ondernemingen voor vervoer over de weg wordt geëxploiteerd, kan op zich geen rechtvaardiging vormen voor afwijzing van de aanvraag.

5.   De vergunningverlenende instantie en de bevoegde instanties van alle lidstaten die bij de procedure ter verlening van de in lid 1 bedoelde instemming betrokken zijn, mogen de aanvraag alleen om de in deze verordening vastgestelde redenen afwijzen.

6.   Nadat de in de leden 1 tot en met 5 vastgestelde procedure is afgewikkeld, verleent de vergunningverlenende instantie de vergunning of weigert zij deze formeel.

Besluiten waarbij een vergunning wordt geweigerd, worden met redenen omkleed. De lidstaten zien erop toe dat de vervoerders de mogelijkheid krijgen om tegen een weigering in beroep te gaan.

De vergunningverlenende instantie stelt alle in lid 1 bedoelde instanties in kennis van haar beslissing door hun een afschrift van de vergunning toe te zenden.

7.   Indien de procedure om tot de in lid 1 bedoelde instemming te komen, de vergunningverlenende instantie niet in staat stelt om over de aanvraag te besluiten, kan de zaak binnen twee maanden, te rekenen vanaf de dag waarop één of meer overeenkomstig lid 1 geraadpleegde lidstaten hun negatieve beslissing hebben meegedeeld, bij de Commissie aanhangig worden gemaakt.

8.   De Commissie geeft, na de betrokken lidstaten te hebben geraadpleegd, binnen vier maanden na ontvangst van de mededeling van de vergunningverlenende instantie, een beschikking, die dertig dagen na kennisgeving aan de betrokken lidstaten van toepassing wordt.

9.   De beschikking van de Commissie blijft van toepassing totdat tussen de betrokken lidstaten overeenstemming is bereikt.

Artikel 9

Verlenging en wijziging van de vergunning

Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing op de aanvragen om verlenging van een vergunning of tot wijziging van de voorwaarden van het aan een vergunning onderworpen vervoer.

In geval van minder belangrijke wijzigingen van de exploitatievoorwaarden, zoals aanpassing van de frequenties, tarieven en dienstregelingen, volstaat het dat de vergunningverlenende instantie de andere betrokken lidstaten in kennis stelt van deze wijzigingen.

De betrokken lidstaten mogen overeenkomen dat de vergunningverlenende instantie zelf een besluit neemt over wijzigingen van de exploitatievoorwaarden van het vervoer.

Artikel 10

Verval van een vergunning

1.   Onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg (12) vervalt de vergunning voor geregeld vervoer aan het eind van de geldigheidsperiode of drie maanden nadat de vergunningverlenende instantie van de houder mededeling heeft ontvangen van diens voornemen de exploitatie van die vervoerdienst te beëindigen. De mededeling dient met redenen te zijn omkleed.

2.   Indien de behoefte aan vervoer niet meer aanwezig is, wordt de in lid 1 voorgeschreven termijn vastgesteld op één maand.

3.   De vergunningverlenende instantie geeft de bevoegde instanties van de andere betrokken lidstaten kennis van het vervallen van de vergunning.

4.   De vergunninghouder dient de gebruikers van de vervoerdienst via passende publiciteit een maand van te voren in te lichten omtrent de beëindiging van de vervoerdienst.

Artikel 11

Verplichtingen van de vervoerders

1.   De exploitant van geregeld vervoer moet, behalve in geval van overmacht, tot aan het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning, alle maatregelen nemen om een vervoerdienst te garanderen die voldoet aan de normen continuïteit, regelmaat en capaciteit alsook aan de overige door de bevoegde instantie overeenkomstig artikel 6, lid 3, vastgestelde voorwaarden.

2.   De vervoerder zorgt ervoor dat de reisweg, de stopplaatsen, de dienstregeling, de tarieven en de overige vervoersvoorwaarden door alle gebruikers gemakkelijk kunnen worden geraadpleegd.

3.   Onverminderd het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1370/2007 hebben de betrokken lidstaten de bevoegdheid om, in onderling overleg en in overleg met de houder van de vergunning, in de exploitatievoorwaarden van een geregelde vervoerdienst wijzigingen aan te brengen.

HOOFDSTUK IV

ONGEREGELD VERVOER EN ANDER VERVOER WAARVOOR GEEN VERGUNNING IS VEREIST

Artikel 12

Controledocumenten

1.   Voor ongeregeld vervoer is een reisblad vereist behalve voor de in artikel 5, lid 3, tweede alinea, bedoelde diensten.

2.   Vervoerders die ongeregeld vervoer verrichten, moeten het reisblad vóór elke reis invullen.

3.   Op het reisblad dienen ten minste de volgende gegevens te worden vermeld:

a)

het soort vervoer;

b)

de belangrijkste reisweg;

c)

de betrokken vervoerder(s).

4.   Reisbladenboekjes worden afgegeven door de bevoegde instanties van de lidstaat waar de vervoerder is gevestigd of door de door hen aangewezen organen.

5.   De Commissie stelt het model van het reisblad en van het reisbladenboekje en de wijze waarop deze worden gebruikt vast. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

6.   In het geval van bijzondere vormen van geregeld vervoer, als bedoeld in artikel 5, lid 2, derde alinea, geldt de overeenkomst of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan als controledocument.

Artikel 13

Plaatselijke excursies

In het kader van internationaal ongeregeld vervoer mag een vervoerder ongeregeld vervoer (plaatselijke excursies) in een andere lidstaat verrichten dan de lidstaat waar hij is gevestigd.

Dit vervoer is bestemd voor niet-ingezeten reizigers die eerder door dezelfde vervoerder zijn vervoerd in het kader van internationaal vervoer als bedoeld in de eerste alinea, en moet geschieden met hetzelfde voertuig of een voertuig van dezelfde vervoerder of groep vervoerders.

HOOFDSTUK V

CABOTAGE

Artikel 14

Algemeen beginsel

Alle ondernemers van personenvervoer over de weg voor rekening van derden die houder zijn van een communautaire vergunning, worden op de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden en zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats, toegelaten tot het in artikel 15 genoemde cabotagevervoer.

Artikel 15

Toegestaan cabotagevervoer

Cabotagevervoer is toegestaan voor de volgende vormen van vervoer:

a)

bijzondere vormen van geregeld vervoer, mits zulks onder een contract valt dat tussen de organisator en de vervoersondernemer is gesloten;

b)

ongeregeld vervoer;

c)

geregeld vervoer dat wordt uitgevoerd door een niet in de lidstaat van ontvangst gevestigde vervoerder, in het kader van een internationale geregelde dienst overeenkomstig deze verordening, met uitzondering van vervoerdiensten die voorzien in de behoeften van een stedelijk centrum of een agglomeratie, alsook in de behoeften aan vervoer tussen dat centrum of die agglomeratie en de omliggende gebieden. Het cabotagevervoer mag niet onafhankelijk van deze internationale dienst worden uitgevoerd.

Artikel 16

Regels die van toepassing zijn op cabotagevervoer

1.   Onder voorbehoud van de toepassing van de communautaire voorschriften is het verrichten van het cabotagevervoer onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in de lidstaat van ontvangst van kracht zijn op de volgende gebieden:

a)

de contractuele voorwaarden van het vervoer;

b)

de afmetingen en gewichten van bedrijfsvoertuigen;

c)

de voorschriften inzake het vervoer van sommige categorieën personen, te weten scholieren, kinderen en personen met een beperkte mobiliteit;

d)

de rij- en rusttijden;

e)

de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op vervoerdiensten.

De in de eerste alinea, onder b), bedoelde afmetingen en gewichten mogen eventueel groter zijn dan die welke in de lidstaat van vestiging van de vervoersondernemer gelden, doch mogen in geen geval groter zijn dan de maximumwaarden die door de lidstaat van ontvangst zijn vastgesteld voor binnenlands verkeer of de technische kenmerken die in de in artikel 6, lid 1, van Richtlijn 96/53/EG genoemde bewijzen zijn vermeld.

2.   Cabotagediensten voor het in artikel 15, onder c), bedoelde vervoer, zijn, onder voorbehoud van de toepassing van de communautaire voorschriften, onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in de lidstaat van ontvangst van kracht zijn ten aanzien van de vergunningverlening, de aanbestedingsprocedures, de te onderhouden verbindingen, de regelmaat, de continuïteit, de frequentie, alsmede de routes.

3.   De technische normen inzake fabricage en uitrusting waaraan voertuigen moeten voldoen die voor het verrichten van cabotagevervoer worden gebruikt, zijn die welke gelden voor voertuigen die tot het internationale vervoer worden toegelaten.

4.   De lidstaat van ontvangst past de in de leden 1 en 2 bedoelde nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen onder dezelfde voorwaarden toe op de niet op zijn grondgebied gevestigde vervoerders als op de op zijn grondgebied gevestigde vervoerders, zodat discriminatie op grond van nationaliteit of plaats van vestiging wordt uitgesloten.

Artikel 17

Controledocumenten voor cabotagevervoer

1.   Bij ongeregeld cabotagevervoer is een in artikel 12 bedoeld reisblad vereist dat zich aan boord van het voertuig moet bevinden en op verzoek van iedere met de controle belaste persoon moet worden getoond.

2.   De volgende gegevens moeten op het reisblad worden ingevuld:

a)

de punten van vertrek en bestemming van het vervoer;

b)

de datum van aanvang en van beëindiging van het vervoer.

3.   De reisbladen worden afgegeven in de vorm van door de bevoegde autoriteit of het bevoegde orgaan van de lidstaat van vestiging gewaarmerkte boekjes, zoals bedoeld in artikel 12.

4.   In het geval van bijzondere vormen van geregeld vervoer dient het contract, gesloten tussen de vervoerder en degene die het vervoer organiseert, of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan, als controledocument.

Ook in dat geval moet evenwel een reisblad worden ingevuld in de vorm van een maandoverzicht.

5.   De gebruikte reisbladen worden teruggezonden aan de bevoegde autoriteit of het bevoegde orgaan van de lidstaat van vestiging op een door deze autoriteit of dit orgaan vast te stellen wijze.

HOOFDSTUK VI

CONTROLE EN SANCTIES

Artikel 18

Reisdocumenten

1.   Vervoerders die geregeld vervoer verrichten, met uitzondering van bijzondere vormen van geregeld vervoer, moeten persoonlijke of collectieve reisdocumenten afgeven waarin de volgende gegevens worden vermeld:

a)

de plaats van vertrek en bestemming en eventueel de terugreis;

b)

de geldigheidsduur van het document;

c)

het tarief van het vervoer.

2.   De in lid 1 bedoelde reisdocumenten moeten op verzoek van iedere met de controle belaste persoon worden getoond.

Artikel 19

Controle op de weg en in de ondernemingen

1.   De vergunning of het controledocument moet in het voertuig aanwezig zijn en op verzoek van iedere met de controle belaste persoon worden getoond.

2.   Vervoerders die internationaal personenvervoer verrichten met touringcars en autobussen, staan toe dat het correct verrichten van het vervoer wordt gecontroleerd, met name ten aanzien van de rij- en rusttijden. In het kader van de toepassing van deze verordening hebben de met die controles belaste personen de bevoegdheid om:

a)

de boeken en andere met betrekking tot de exploitatie van de onderneming relevante bescheiden te controleren;

b)

ter plaatse, in de gebouwen van de onderneming, kopieën van of uittreksels uit de boeken en bescheiden te maken;

c)

zich tot alle panden, terreinen en voertuigen van de onderneming toegang te verschaffen;

d)

alle informatie in de boeken, bescheiden en gegevensbestanden in te winnen.

Artikel 20

Wederzijdse bijstand

De lidstaten verlenen elkaar bijstand met het oog op de toepassing van en het toezicht op deze verordening. Zij wisselen gegevens uit via de overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 opgerichte nationale contactpunten.

Artikel 21

Intrekking van communautaire licenties en vergunningen

1.   De bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging van de vervoerder trekken de communautaire vergunning in, wanneer de houder:

a)

de voorwaarden van artikel 3, lid 1, niet meer vervult;

b)

onjuiste informatie heeft verstrekt in verband met de gegevens die noodzakelijk waren voor de afgifte van de communautaire vergunning.

2.   De vergunningverlenende instantie trekt een vergunning in, wanneer de houder niet meer voldoet aan de vereisten op grond waarvan deze is afgegeven, en met name wanneer de lidstaat waar de vervoerder is gevestigd, daarom verzoekt. Zij stelt de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat hiervan onmiddellijk in kennis.

Artikel 22

Sancties van de lidstaat van vestiging

1.   In geval van een ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving inzake wegvervoer die in een lidstaat wordt gepleegd of geconstateerd, met name wat betreft de normen voor de voertuigen, de rij- en rusttijden van de bestuurders en het zonder vergunning verrichten van parallel of tijdelijk vervoer als bedoeld in artikel 5, lid 1, vijfde alinea, nemen de bevoegde instanties van de lidstaat waar de vervoerder die de inbreuk heeft gepleegd, is gevestigd, passende maatregelen, zoals bijvoorbeeld het geven van een waarschuwing, als de nationale wetgeving daarin voorziet. Zulks kan onder meer leiden tot het opleggen van de volgende bestuursrechtelijke sancties:

a)

de tijdelijke of definitieve intrekking van enkele of alle voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van de communautaire vergunning;

b)

de tijdelijke of definitieve intrekking van de communautaire vergunning.

Deze sancties kunnen worden bepaald nadat het definitieve besluit ter zake is genomen, en hangen af van de ernst van de inbreuk die de houder van de communautaire vergunning heeft gepleegd en van het totale aantal voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van die vergunning waarover hij voor internationaal vervoer beschikt.

2.   De bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging delen de bevoegde instanties van de lidstaat waarin de inbreuken zijn geconstateerd, zo spoedig mogelijk en uiterlijk zes weken na hun definitieve besluit in de zaak mee welke van de in de lid 1 vastgestelde sancties zijn opgelegd.

Indien dergelijke sancties niet zijn opgelegd, wordt dit door de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging gemotiveerd.

3.   De bevoegde instanties vergewissen zich ervan dat de ten aanzien van de vervoerder getroffen sancties in hun geheel genomen in verhouding staan tot de inbreuk(en) die tot de sancties heeft (hebben) geleid en houden rekening met een eventuele sanctie voor dezelfde inbreuk die is opgelegd in de lidstaat waar de inbreuk is geconstateerd.

4.   Dit artikel laat onverlet dat de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging een procedure bij de nationale rechter kunnen instellen. Wordt die procedure ingesteld, dan stelt de betrokken bevoegde instantie de bevoegde instanties van de lidstaten waar de inbreuken zijn gepleegd hiervan in kennis.

5.   De lidstaten waarborgen dat de vervoerders beroep in rechte kunnen instellen tegen alle bestuursrechtelijke sancties die hun overeenkomstig dit artikel worden opgelegd.

Artikel 23

Sancties van de lidstaat van ontvangst

1.   Wanneer de bevoegde instanties van een lidstaat kennis nemen van een ernstige inbreuk op deze verordening of op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg die aan een niet-ingezeten vervoerder toe te schrijven zijn, geeft de lidstaat op wiens grondgebied de inbreuk is vastgesteld, zo spoedig mogelijk en uiterlijk zes weken na kennis te hebben genomen van de inbreuk de volgende informatie door aan de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging van de vervoerder:

a)

een beschrijving van de inbreuk en de datum en het tijdstip waarop deze werd gepleegd;

b)

de categorie, het type en de ernst van de inbreuk, en

c)

de opgelegde sancties en de uitgevoerde sancties.

De bevoegde instanties van de lidstaat van ontvangst kunnen de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging verzoeken overeenkomstig artikel 22 bestuursrechtelijke sancties op te leggen.

2.   Onverminderd strafvervolgingen mag de bevoegde instantie van de lidstaat van ontvangst sancties treffen tegen de niet aldaar gevestigde vervoerder die bij cabotagevervoer op het grondgebied van die lidstaat inbreuken op deze verordening of op de communautaire en nationale wegvervoersvoorschriften heeft gepleegd. De sancties worden op niet-discriminerende basis opgelegd en kunnen met name bestaan in een waarschuwing of, in geval van een ernstige inbreuk, in een tijdelijk verbod op het verrichten van cabotage op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst waar de inbreuk is gepleegd.

3.   De lidstaten waarborgen dat de vervoerders beroep in rechte kunnen instellen tegen alle bestuursrechtelijke sancties die hun overeenkomstig dit artikel worden opgelegd.

Artikel 24

Opneming in het nationale elektronische register

De lidstaten zien erop toe dat ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg, die toe te schrijven zijn aan op hun grondgebied gevestigde vervoerders en hebben geleid tot het opleggen van een sanctie door een lidstaat, alsook het feit dat de communautaire vergunning of het voor eensluidend gewaarmerkte afschrift daarvan tijdelijk of definitief is ingetrokken, worden opgenomen in het nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen. De aantekeningen in het register die betrekking hebben op de tijdelijke of definitieve intrekking van een communautaire vergunning, blijven in de gegevensbank aanwezig gedurende ten minste twee jaar te rekenen vanaf het verstrijken van de intrekkingstermijn, bij tijdelijke intrekking, of de datum van intrekking, bij definitieve intrekking.

HOOFDSTUK VII

UITVOERING

Artikel 25

Overeenkomsten tussen lidstaten

1.   De lidstaten mogen bilaterale en multilaterale overeenkomsten sluiten met het oog op een ruimere liberalisering van het vervoer dat onder deze verordening valt, met name voor wat betreft de vergunningregeling en de vereenvoudiging of de afschaffing van controledocumenten, met name in grensstreken.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle krachtens lid 1 gesloten overeenkomsten.

Artikel 26

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (13) opgerichte comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en lid 5, onder b), en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 27

Sancties

De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op schendingen van de bepalingen van deze verordening en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de toepassing van die sancties te verzekeren. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 4 december 2011 van de getroffen maatregelen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen daarop zo spoedig mogelijk mee.

De lidstaten zien erop toe dat al deze maatregelen zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats van de vervoerder worden genomen.

Artikel 28

Rapportage

1.   De lidstaten delen de Commissie om de twee jaar mee hoeveel vergunningen voor geregelde diensten zij het voorbije jaar hebben afgegeven en hoeveel vergunningen voor geregelde diensten in totaal geldig waren aan het einde van de desbetreffende verslagperiode. Deze gegevens worden afzonderlijk verstrekt voor elk land van bestemming van de geregelde dienst. Elke lidstaat stelt de Commissie ook in kennis van de gegevens inzake cabotagevervoer, in de vorm van bijzondere geregelde diensten en van ongeregelde diensten, dat tijdens de verslagperiode door in die lidstaat gevestigde vervoerders is uitgevoerd.

2.   De bevoegde instanties van de lidstaat van ontvangst doen de Commissie om de twee jaar een statistisch overzicht toekomen van het aantal vergunningen dat is afgegeven voor cabotagevervoer in het kader van geregelde diensten, zoals bedoeld in artikel 15, onder c).

3.   De Commissie stelt het model van de bij de mededeling van de in lid 2 bedoelde statistieken te gebruiken tabel vast. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

4.   Uiterlijk op 31 januari van ieder jaar stellen de lidstaten de Commissie in kennis van het aantal vervoerders dat op 31 december van het voorbije jaar houder was van een communautaire vergunning, alsmede van het aantal voor eensluidend gewaarmerkte afschriften, overeenstemmend met het aantal op die datum in bedrijf zijnde voertuigen.

Artikel 29

Wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006

In artikel 8 van Verordening (EG) nr. 561/2006 wordt het volgende lid ingevoegd:

6 bis.   „In afwijking van lid 6 van dit artikel mag een bestuurder die een eenmalige ongeregelde vervoersdienst bestaande uit het internationale vervoer van passagiers verricht, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten (14), de wekelijkse rusttijd voor maximaal 12 opeenvolgende perioden van 24 uur na een eerdere normale wekelijkse rusttijd uitstellen, mits

a)

de dienst ten minste aaneensluitend 24 uur omvat in een andere lidstaat of een ander derde land waarop deze verordening van toepassing is, dan het land waar de vervoerdienst begon;

b)

de bestuurder na gebruikmaking van de afwijking:

i)

hetzij twee normale wekelijkse rusttijden neemt,

ii)

hetzij één normale wekelijkse rusttijd en één verkorte wekelijkse rusttijd van ten minste 24 uur. De verkorting moet evenwel worden gecompenseerd door een equivalente ononderbroken periode van rust die voor het einde van de derde week na het einde van de afwijkende periode moet worden genomen;

c)

na 1 januari 2014 het betreffende voertuig is uitgerust met controleapparatuur die voldoet aan de eisen die worden genoemd in bijlage I B bij Verordening (EEG) nr. 3821/85, en

d)

na 1 januari 2014 het betreffende voertuig, indien de rit wordt afgelegd tussen 22.00 en 6.00 uur, dubbel bemand is, of de in artikel 7 bedoelde rijperiode beperkt is tot drie uur.

De Commissie volgt nauwlettend welk gebruik van deze afwijking wordt gemaakt om ervoor te zorgen dat de zeer strikte voorwaarden inzake verkeersveiligheid in acht worden genomen, in het bijzonder door te controleren dat de totale bij elkaar opgetelde rijtijd gedurende de periode die onder de afwijking valt, niet buitensporig is. Uiterlijk op 4 december 2012 stelt de Commissie een verslag op waarin de gevolgen van de afwijking voor de verkeersveiligheid alsmede de sociale aspecten ervan worden geëvalueerd. Als de Commissie dit aangewezen acht, doet zij een voorstel tot desbetreffende wijziging van deze verordening.

HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Intrekkingen

De Verordeningen (EEG) nr. 684/92 en (EG) nr. 12/98 worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 31

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 4 december 2011, met uitzondering van artikel 29, dat van toepassing is met ingang van 4 juni 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 21 oktober 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

C. MALMSTRÖM


(1)  PB C 10 van 15.1.2008, blz. 44.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 5 juni 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 9 januari 2009 (PB C 62 E van 17.3.2009, blz. 25), standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 september 2009.

(3)  PB L 74 van 20.3.1992, blz. 1.

(4)  PB L 4 van 8.1.1998, blz. 10.

(5)  PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.

(6)  PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.

(7)  Zie bladzijde 51 van dit Publicatieblad.

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(9)  PB L 57 van 2.3.1992, blz. 27.

(10)  PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59.

(11)  PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4.

(12)  PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1.

(13)  PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8.

(14)  PB L 300 van 14.11.2009, blz 88.”


BIJLAGE I

Beveiligingskenmerken van de communautaire vergunning

Het document moet zijn voorzien van ten minste twee van de volgende beveiligingskenmerken:

een hologram,

speciale in het papier verwerkte vezels die zichtbaar worden onder uv-licht,

ten minste één regel met microprint (die alleen met een vergrootglas zichtbaar is en niet met een fotokopieermachine kan worden gereproduceerd),

voelbare karakters, symbolen of patronen,

een dubbele nummering: serienummer en afgiftenummer,

een beveiligingsondergrond met fijne guillochepatronen en irisdruk.


BIJLAGE II

Model van de communautaire vergunning

EUROPESE GEMEENSCHAP

a)

(Kleur: Pantone lichtblauw, formaat DIN A4 cellulosepapier, 100 g/m2 of meer)

(Eerste bladzijde van de vergunning)

(Tekst in (een van) de officiële talen van de lidstaat die de vergunning afgeeft)

Image

b)

(Tweede bladzijde van de vergunning)

(Tekst in (een van) de officiële talen van de lidstaat die de vergunning afgeeft)

ALGEMENE BEPALINGEN

1.

Deze vergunning wordt afgegeven uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1073/2009.

2.

Deze vergunning wordt afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging van de vervoerder voor rekening van derden:

a)

die in de lidstaat van vestiging gemachtigd is vervoer met touringcars of met autobussen, meer bepaald geregeld vervoer, met inbegrip van bijzondere vormen van geregeld vervoer, of ongeregeld vervoer te verrichten;

b)

die voldoet aan de voorwaarden overeenkomstig de communautaire regelgeving inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van binnenlands en internationaal personenvervoer over de weg;

c)

die voldoet aan de regelgeving inzake verkeersveiligheid ten aanzien van de normen voor bestuurders en voertuigen.

3.

Deze vergunning machtigt tot het verrichten, over alle verkeersverbindingen op het grondgebied van de Gemeenschap, van internationaal personenvervoer over de weg met touringcars en met autobussen voor rekening van derden:

a)

waarvan het punt van vertrek en het punt van aankomst in twee verschillende lidstaten zijn gelegen, met of zonder doorvoer via één of meer lidstaten of derde landen;

b)

waarvan het punt van vertrek en het punt van aankomst zijn gelegen in dezelfde lidstaat, terwijl het opnemen of afzetten van passagiers in een andere lidstaat of in een derde land gebeurt;

c)

van een lidstaat naar een derde land en omgekeerd, met of zonder doorvoer via één of meer lidstaten of derde landen;

d)

tussen derde landen met doorvoer via het grondgebied van één of meer lidstaten,

alsmede lege ritten in verband met dit vervoer overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1073/2009.

In geval van vervoer vanuit een lidstaat naar een derde land en omgekeerd is Verordening (EG) nr. 1073/2009 van toepassing op het traject dat wordt afgelegd op het grondgebied van de lidstaten van doorvoer. Zij is niet van toepassing op het traject dat wordt afgelegd binnen het grondgebied van de lidstaat van opneming en afzetting, zolang niet de vereiste overeenkomst tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land is gesloten.

4.

Deze vergunning is persoonlijk en mag niet aan een derde worden overgedragen.

5.

Deze vergunning kan door de bevoegde autoriteit van de vergunningverlenende lidstaat worden ingetrokken, met name wanneer de vervoerder:

a)

niet meer voldoet aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1073/2009;

b)

onjuiste inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot gegevens die noodzakelijk waren voor de afgifte of de verlenging van de vergunning;

c)

in een lidstaat een ernstige inbreuk of inbreuken heeft gepleegd op de communautaire regelgeving inzake vervoer over de weg, met name wat betreft de normen voor de voertuigen, de rij- en rusttijden van de bestuurders en het zonder vergunning verrichten van parallel of tijdelijk vervoer als bedoeld in artikel 5, lid 1, vijfde alinea, van Verordening (EG) nr. 1073/2009. De bevoegde instanties van de lidstaat waar de vervoerder die de inbreuk heeft gepleegd, is gevestigd, kunnen met name overgaan tot tijdelijke of definitieve intrekking van enkele of alle voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van de communautaire vergunning.

Deze sancties worden bepaald naargelang van de ernst van de inbreuk die de houder van de communautaire vergunning heeft gepleegd, en naargelang van het totale aantal voor eensluidend gewaarmerkte afschriften waarover hij beschikt voor zijn internationale vervoer.

6.

Het origineel van de vergunning moet door de vervoerder worden bewaard. Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de vergunning moet zich in het voertuig bevinden dat internationaal vervoer verricht.

7.

Deze vergunning moet op verzoek van iedere met de controle belaste persoon worden getoond.

8.

De houder is verplicht op het grondgebied van elke lidstaat de aldaar geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, met name op het gebied van vervoer en verkeer, in acht te nemen.

9.

Onder „geregeld vervoer” wordt verstaan het vervoer van personen met een bepaalde regelmaat en op een bepaald traject, waarbij op vooraf vastgestelde halteplaatsen reizigers mogen worden opgenomen of afgezet en dat voor iedereen toegankelijk is, ongeacht, in voorkomend geval, de verplichting om de reis te boeken.

Een aanpassing van de exploitatievoorwaarden voor het vervoer doet niet af aan het geregelde karakter van het vervoer.

Voor het verrichten van geregeld vervoer is een vergunning vereist.

Onder „bijzondere vormen van geregeld vervoer” wordt verstaan het geregelde vervoer, door wie dit ook wordt georganiseerd, van bepaalde categorieën reizigers met uitsluiting van andere reizigers, met een bepaalde regelmaat en op een bepaald traject, waarbij op vooraf vastgestelde halteplaatsen reizigers mogen worden opgenomen of afgezet.

De bijzondere vormen van geregeld vervoer omvatten met name:

a)

vervoer van werknemers van en naar het werk;

b)

vervoer van scholieren en studenten van en naar hun onderwijsinstellingen.

Aan het geregelde karakter van de bijzondere vorm van geregeld vervoer wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat bij de organisatie van het vervoer rekening wordt gehouden met de wisselende behoeften van de gebruiker.

Voor het verrichten van de bijzondere vormen van geregeld vervoer is geen vergunning vereist, mits dit geschiedt krachtens een overeenkomst tussen de organisator en de vervoersondernemer.

Voor de organisatie van parallel of tijdelijk vervoer met dezelfde clientèle als bij het bestaande geregelde vervoer, is een vergunning vereist.

Onder „ongeregeld vervoer” wordt verstaan vervoer dat niet aan de definitie van geregeld vervoer, met inbegrip van bijzondere vormen van geregeld vervoer, beantwoordt en dat met name wordt gekenmerkt door het vervoer van vooraf samengestelde groepen, op initiatief van een opdrachtgever of van de vervoersondernemer zelf. Voor de organisatie van parallel of tijdelijk vervoer dat vergelijkbaar is met het bestaande geregelde vervoer en op dezelfde clientèle is gericht, is een vergunning vereist die wordt verkregen via de procedure van hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1073/2009. Dat dit vervoer met een zekere frequentie wordt verricht, doet niet aan zijn ongeregelde karakter af.

Voor ongeregeld vervoer is geen vergunning vereist.


BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EEG) nr. 684/92

Verordening (EG) nr. 12/98

Deze verordening

Artikel 1

 

Artikel 1

Artikel 2, punt 1.1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 2, artikel 5, lid 1

Artikel 2, punt 1.2

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 3, artikel 5, lid 2

Artikel 2, punt 1.3

 

Artikel 5, lid 1, vijfde alinea

Artikel 2, punt 3.1

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 4, artikel 5, lid 3

Artikel 2, punt 3.3

 

Artikel 5, lid 3

Artikel 2, punt 3.4

 

Artikel 5, lid 3

Artikel 2, punt 4

 

Artikel 2, lid 5, artikel 5, lid 5

Artikel 3

 

Artikel 3

Artikel 3 bis

 

Artikel 4

Artikel 4

 

Artikel 5

Artikel 5

 

Artikel 6

Artikel 6

 

Artikel 7

Artikel 7

 

Artikel 8

Artikel 8

 

Artikel 9

Artikel 9

 

Artikel 10

Artikel 10

 

Artikel 11

Artikel 11

 

Artikel 12

Artikel 12

 

Artikel 13

Artikel 13

 

Artikel 5, lid 5

 

Artikel 1

Artikel 14

 

Artikel 2, lid 4

 

 

Artikel 3

Artikel 15

 

Artikel 4

Artikel 16

 

Artikel 5

Artikel 4, lid 3

 

Artikel 6

Artikel 17

 

Artikel 7

Artikel 28, lid 3

 

Artikel 8

Artikel 26

 

Artikel 9

 

Artikel 14

 

Artikel 18

Artikel 15

 

Artikel 19

 

Artikel 11, lid 1

Artikel 20

Artikel 16, lid 1

 

Artikel 21, lid 1

Artikel 16, lid 2

 

Artikel 21, lid 2

Artikel 16, lid 3

 

Artikel 22, lid 1

Artikel 16, lid 4

 

Artikel 23, lid 1

Artikel 16, lid 5

 

Artikel 22, lid 2

 

Artikel 11, lid 2

Artikel 23, lid 2

 

Artikel 11, lid 3

Artikel 23, lid 2

 

Artikel 11, lid 4

 

 

Artikel 12

Artikel 22, lid 5, artikel 23

 

Artikel 13

 

Artikel 16 bis

Artikel 10

Artikel 26

Artikel 17

 

 

Artikel 18

 

Artikel 25

Artikel 19

Artikel 14

Artikel 27

Artikel 20

 

 

Artikel 21

 

Artikel 30

Artikel 22

Artikel 15

Artikel 31

Bijlage

 

Bijlage II