25.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/1


VERORDENING (EG) Nr. 246/2009 VAN DE RAAD

van 26 februari 2009

betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen („consortia”)

(Gecodificeerde versie)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 83,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen („consortia”) (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

Artikel 81, lid 1, van het Verdrag kan op grond van artikel 81, lid 3, van het Verdrag buiten toepassing worden verklaard voor groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die voldoen aan de in artikel 81, lid 3, vastgestelde voorwaarden.

(3)

Volgens artikel 83 van het Verdrag moeten de bepalingen tot toepassing van artikel 81, lid 3, bij verordening of richtlijn worden vastgesteld. Volgens artikel 83, lid 2, onder b), van het Verdrag moeten deze bepalingen de wijze van toepassing van artikel 81, lid 3, vaststellen met inachtneming van de noodzaak, enerzijds een doeltreffend toezicht te verzekeren, anderzijds de administratieve controle zoveel mogelijk te vereenvoudigen. Volgens artikel 83, lid 2, onder d), van het Verdrag moeten deze bepalingen de taak van de Commissie onderscheidenlijk van het Hof van Justitie vaststellen.

(4)

De lijnvaart is een kapitaalintensieve industrie. Het toenemende gebruik van containers heeft een groeiende behoefte aan samenwerking en rationalisatie doen ontstaan. De koopvaardij moet in de Gemeenschap, om met succes te kunnen concurreren op de wereldmarkt van de lijnvaart, de noodzakelijke schaalvoordelen kunnen realiseren.

(5)

Overeenkomsten inzake gemeenschappelijke dienstverlening tussen lijnvaartondernemingen met als doel de rationalisatie van hun activiteiten door middel van technische, operationele en/of commerciële regelingen (in scheepvaartkringen „consortia” genoemd) kunnen ertoe bijdragen de middelen ter beschikking te stellen die noodzakelijk zijn om de productiviteit van lijnvaartdiensten te verbeteren en de technische en economische vooruit-gang te bevorderen.

(6)

Het zeevervoer is van belang voor de ontwikkeling van de handel van de Gemeenschap, en consortiumovereenkomsten kunnen in dit opzicht een rol spelen, gezien de bijzondere kenmerken van de internationale lijnvaart. Het wettigen van deze overeenkomsten is een maatregel die op positieve wijze bijdraagt tot de verbetering van het concurrentievermogen van de zeescheepvaartsector van de Gemeenschap.

(7)

De gebruikers van de door consortia aangeboden scheepvaartdiensten kunnen meedelen in de voordelen die voortvloeien uit de verbetering van de productiviteit en de dienstverlening, met name door middel van regelmatigheid, kostenverlagingen als gevolg van een hogere capaciteitsbenutting, verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening door het gebruik van betere schepen en uitrusting.

(8)

Aan de Commissie moet bij verordening de bevoegdheid worden toegekend het bepaalde in artikel 81, lid 1, van het Verdrag buiten toepassing te verklaren voor bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van consortia, ten einde het voor ondernemingen gemakkelijker te maken samen te werken op een in economisch opzicht wenselijke wijze, zonder dat zulks averechtse gevolgen heeft uit het oogpunt van het mededingingsbeleid. De Commissie moet in staat zijn in voortdurend nauw contact met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de draagwijdte van deze vrijstellingen en de daaraan verbonden voorwaarden nauwkeurig vast te stellen.

(9)

Consortia zijn in de lijnvaart een bijzonder en complex type van joint venture. Er bestaat een grote verscheidenheid van uiteenlopende consortiumovereenkomsten, die onder verschillende omstandigheden worden toegepast. De partijen wisselen bij een consortiumovereenkomst vaak en die overeenkomsten worden vaak gewijzigd wat betreft werkingssfeer, activiteiten of contractsclausules. Het moet bijgevolg aan de Commissie worden overgelaten, van tijd tot tijd vast te stellen op welke consortia een groepsvrijstelling van toepassing behoort te zijn.

(10)

Ten einde te verzekeren dat aan alle voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag is voldaan, is het noodzakelijk voorwaarden aan de groepsvrijstelling te verbinden, waardoor wordt gewaarborgd dat een billijk aandeel in de voordelen ten goede komt aan de verladers en dat de mededinging niet wordt uitgeschakeld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De Commissie kan bij verordening en overeenkomstig artikel 81, lid 3, van het Verdrag, artikel 81, lid 1, van het Verdrag buiten toepassing verklaren voor bepaalde groepen overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die ertoe strekken samenwerking te bevorderen of tot stand te brengen bij de gemeenschappelijke exploitatie van zeevervoersdiensten, tussen lijnvaartondernemingen, ten einde hun activiteiten te rationaliseren door middel van technische, operationele of commerciële regelingen — met uitzondering van prijsbepalingen („consortia”).

2.   In de overeenkomstig lid 1 vastgestelde verordening wordt vastgesteld op welke groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen zij van toepassing is en onder welke voorwaarden en met inachtneming van welke verplichtingen deze op grond van artikel 81, lid 3, van het Verdrag worden geacht niet onder toepassing van artikel 81, lid 1, van het Verdrag te vallen.

Artikel 2

1.   De op grond van artikel 1 vastgestelde verordening heeft een geldigheidsduur van vijf jaar, gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding.

2.   De op grond van artikel 1 vastgestelde verordening kan worden ingetrokken of gewijzigd wanneer zich een verandering in de omstandigheden voordoet met betrekking tot enig feit dat van beslissend belang is geweest bij de vaststelling ervan.

Artikel 3

In de op grond van artikel 1 vastgestelde verordening kan worden bepaald dat zij met terugwerkende kracht van toepassing is op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening, mits deze in overeenstemming zijn met de in de verordening vastgestelde voorwaarden.

Artikel 4

De verordening op grond van artikel 1 kan bepalen dat het in artikel 81, lid 1, van het Verdrag vervatte verbod gedurende de in die verordening vastgestelde periode niet van toepassing zal zijn op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die reeds bestaan op 1 januari 1995 en waarop artikel 81, lid 1, krachtens de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden van toepassing is en die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3. Dit artikel is echter niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die op 1 januari 1995 reeds onder artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst vielen.

Artikel 5

Alvorens de verordening op grond van artikel 1 vast te stellen, maakt de Commissie een ontwerp ervan bekend, teneinde alle belanghebbende personen en organisaties in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken binnen een redelijke termijn die door de Commissie wordt vastgesteld en die niet korter mag zijn dan één maand.

Artikel 6

Alvorens zij de ontwerp-verordening bekendmaakt en alvorens zij de verordening op grond van artikel 1 vaststelt, raadpleegt de Commissie het in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (4) bedoelde adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities.

Artikel 7

Verordening (EEG) nr. 479/92, zoals gewijzigd bij de besluiten in bijlage I, wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 8

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 februari 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

I. LANGER


(1)  Advies van het Europees Parlement van 23 april 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 55 van 29.2.1992, blz. 3.

(3)  Zie bijlage I.

(4)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.


BIJLAGE I

Ingetrokken verordening met de lijst van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 7)

Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad

(PB L 55 van 29.2.1992, blz. 3)

 

Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad

(PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1)

uitsluitend artikel 42

Toetredingsakte van 1994, artikel 29 en bijlage I, punt IIIA.4

(PB C 241 van 29.8.1994, blz. 56)

 


BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EEG) nr. 479/92

De onderhavige verordening

Artikelen 1, 2 en 3

Artikelen 1, 2 en 3

Artikel 3a

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Bijlage I

Bijlage II