29.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 197/111


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2009/573/GBVB VAN DE RAAD

van 27 juli 2009

tot wijziging van Gemeenschappelijk Standpunt 2006/795/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad van de Europese Unie heeft op 20 november 2006 Gemeenschappelijk Standpunt 2006/795/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea („DVK”) (1) aangenomen. Dit gemeenschappelijk standpunt diende ter uitvoering van Resolutie 1718 (2006) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (UNSCR 1718 (2006)).

(2)

De Europese Unie heeft in haar verklaring van 26 mei 2009 de test van een nucleair explosiemiddel op 25 mei 2009 door de DVK scherp veroordeeld.

(3)

Op 12 juni 2009 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 1874 (2009) (UNSCR 1874 (2009)) aangenomen, tot verbreding van de bij UNSCR 1718 (2006) opgelegde beperkende maatregelen, onder andere door het wapenembargo tegen de DVK uit te breiden.

(4)

De Europese Raad van 18 en 19 juni 2009 heeft de Raad en de Commissie verzocht aan UNSCR 1874 (2009) onverwijld en krachtdadig invulling te geven.

(5)

In UNSCR 1874 (2009) worden alle lidstaten van de VN en alle internationale financiële instellingen opgeroepen geen nieuwe verbintenissen aan te gaan voor subsidies, financiële bijstand of concessionele leningen aan de DVK, en worden alle lidstaten van de VN opgeroepen tot verhoogde waakzaamheid teneinde de lopende verbintenissen af te bouwen. In de resolutie worden alle lidstaten van de VN voorts opgeroepen geen financiële overheidssteun te verlenen voor handel met de DVK, indien dergelijk steun kan bijdragen tot de programma’s of activiteiten van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten.

(6)

In UNSCR 1874 (2009) worden alle lidstaten van de VN voorts opgeroepen te verhinderen dat financiële diensten worden verleend of dat naar, via of vanaf hun grondgebied, of naar of door hun onderdanen of entiteiten onder hun jurisdictie, of personen of financiële instellingen op hun grondgebied, financiële of andere activa of middelen worden overgedragen die kunnen bijdragen tot dergelijke programma’s of activiteiten.

(7)

In UNSCR 1874 (2009) worden voorts alle landen opgeroepen in overleg met hun nationale autoriteiten en in overeenstemming met hun nationale wetgeving en met het internationale recht alle vracht naar en van de DVK op hun grondgebied, met inbegrip van zee- en luchthavens, te inspecteren indien het betrokken land beschikt over informatie op grond waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat de vracht voorwerpen omvat waarvan de levering, verkoop, overbrenging of uitvoer krachtens UNSCR 1718 (2006) of UNSCR 1874 (2009) verboden is.

(8)

Voorts worden alle lidstaten van de VN in UNSCR 1874 (2009) opgeroepen schepen in volle zee, met toestemming van de vlaggenstaat, te inspecteren indien zij over informatie beschikken op grond waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat de vracht van dergelijke schepen voorwerpen omvat waarvan de levering, verkoop, overbrenging of uitvoer krachtens UNSCR 1718 (2006) of UNSCR 1874 (2009) verboden is.

(9)

Volgens UNSCR 1874 (2009) dienen lidstaten van de VN voorwerpen waarvan de levering, verkoop, overbrenging of uitvoer krachtens UNSCR 1718 (2006) of UNSCR 1874 (2009) is verboden, in overeenstemming met hun verplichtingen uit hoofde van de toepasselijke resoluties van de Veiligheidsraad en van de internationale verdragen ter zake te confisqueren en te vernietigen.

(10)

Krachtens UNSCR 1874 (2009) dienen de lidstaten van de VN de levering van bunkerdiensten of andere diensten aan schepen van de DVK door hun onderdanen of vanaf hun grondgebied te verbieden indien zij over informatie beschikken op grond waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat deze schepen voorwerpen vervoeren waarvan de levering, verkoop, overbrenging of uitvoer krachtens UNSCR 1718 (2006) of UNSCR 1874 (2009) verboden is.

(11)

In UNSCR 1874 (2009) worden de lidstaten van de VN opgeroepen waakzaamheid te betrachten en te verhinderen dat, op hun grondgebied of door hun onderdanen, gespecialiseerd onderwijs of gespecialiseerde opleiding aan onderdanen van de DVK wordt verstrekt die kunnen bijdragen aan proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten van de DVK en aan de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens.

(12)

In overeenstemming met de verklaring over de DVK van de Europese Raad van 18 en 19 juni 2009 en teneinde de doelstellingen van UNSCR 1874 (2009) over de DVK te verwezenlijken, dient het verbod betreffende de levering of verkoop aan of de overbrenging van de door de Verenigde Naties aangeduide voorwerpen naar de DVK ook te gelden voor bepaalde andere voorwerpen die kunnen bijdragen aan de programma’s van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten.

(13)

Voorts moeten beperkingen gaan gelden voor de toelating van personen die door de Europese Unie zijn aangeduid, ofwel omdat zij programma’s van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten bevorderen of steunen, ofwel omdat zij financiële diensten leveren of financiële of andere activa of middelen overdragen die kunnen bijdragen aan die programma’s.

(14)

Voorts moeten tegoeden en economische middelen worden bevroren van personen en entiteiten die door de Europese Unie zijn aangeduid, ofwel wegens hun bevordering of ondersteuning van programma’s van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten, ofwel omdat zij financiële diensten leveren of financiële of andere activa of middelen overdragen die kunnen bijdragen aan die programma’s.

(15)

Ter voorkoming van het verlenen van financiële diensten of het overdragen naar, via of vanaf hun grondgebied, of via hun onderdanen of entiteiten onder hun jurisdictie, of aan of via personen of financiële instellingen op hun grondgebied, van financiële of andere activa of middelen die kunnen bijdragen tot de programma’s of activiteiten van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten, moeten de lidstaten intensiever toezicht uitoefenen op de activiteiten van financiële instellingen onder hun jurisdictie met bepaalde banken en financiële entiteiten die banden hebben met de DVK.

(16)

Gemeenschappelijk Standpunt 2006/795/GBVB moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(17)

Om een aantal maatregelen uit te voeren, is een optreden van de Europese Gemeenschap vereist,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Standpunt 2006/795/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt het volgende punt toegevoegd:

„c)

bepaalde andere voorwerpen, uitrusting, goederen en technologie en bepaald ander materieel, welke zouden kunnen bijdragen aan programma’s van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten. De Europese Gemeenschap neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke voorwerpen onder deze bepalingen moeten vallen.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De aankoop door onderdanen van de lidstaten, of met gebruik van onder hun vlag varende schepen of vliegtuigen van hun nationale luchtvaartmaatschappij, van de in lid 1 bedoelde voorwerpen en technologie van de DVK, alsmede het verlenen aan onderdanen van de lidstaten van technische opleiding, advies, diensten, bijstand of het verstrekken van financieringsmiddelen of financiële bijstand, als bedoeld in lid 2, door de DVK is eveneens verboden, ongeacht of die handelingen plaatsvinden vanaf het grondgebied van de DVK of niet.”.

2.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 1 bis

1.   De lidstaten gaan geen nieuwe verbintenissen aan voor subsidies, financiële bijstand en concessionele leningen aan de DVK, ook niet via hun deelneming in internationale financiële instellingen, behalve voor humanitaire of ontwikkelingsdoeleinden die rechtstreeks dienen ter leniging van de noden van de burgerbevolking of ter bevordering van de denuclearisering. De lidstaten bezien voortdurend de mogelijkheden om de lopende verbintenissen te beperken en, zo mogelijk, te beëindigen.

2.   De lidstaten verlenen geen financiële overheidssteun voor de handel met de DVK — het verstrekken van exportkredieten, garanties en verzekeringen daaronder begrepen — aan onderdanen of entiteiten die bij deze handel zijn betrokken indien deze financiële steun kan bijdragen aan de programma’s of activiteiten van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten.”.

3.

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om binnenkomst op of doorreis via hun grondgebied te beletten van:

a)

de in de lijst in bijlage I vermelde personen die door het Comité of de VN-Veiligheidsraad zijn aangewezen als verantwoordelijk, ook door ondersteuning of bevordering, voor beleidsmaatregelen van de DVK betreffende programma’s van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten, alsmede hun gezinsleden;

b)

de in de lijst in bijlage II vermelde personen die niet onder bijlage I vallen en die verantwoordelijk zijn, ook door ondersteuning of bevordering, voor programma’s van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten;

c)

de in de lijst in bijlage III vermelde personen die niet onder bijlage I of bijlage II vallen en die financiële diensten verlenen of naar, via of vanaf het grondgebied van de lidstaten, of via onderdanen van de lidstaten of entiteiten onder hun jurisdictie, of via personen of financiële instellingen op hun grondgebied, financiële of andere activa of middelen overdragen die kunnen bijdragen tot de programma’s van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten.

2.   Lid 1, onder a), is niet van toepassing op de individuele gevallen waarin het Comité bepaalt dat de reis gerechtvaardigd is om humanitaire redenen, religieuze voorschriften daaronder begrepen, of indien het Comité concludeert dat een vrijstelling anderszins zou bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen van UNSCR 1718 (2006) of UNSCR 1874 (2009).

3.   Lid 1 houdt niet in dat de lidstaten verplicht zijn hun eigen onderdanen de toegang tot het grondgebied te ontzeggen.

4.   Lid 1 laat de gevallen onverlet waarin lidstaten uit hoofde van het internationale recht gebonden zijn, en wel:

i)

als gastland van een internationale intergouvernementele organisatie;

ii)

als gastland van een internationale conferentie die is bijeengeroepen door, of plaatsvindt onder auspiciën van de Verenigde Naties, of

iii)

krachtens een multilaterale overeenkomst die voorrechten en immuniteiten verleent;

iv)

krachtens het Concordaat (Verdrag van Lateranen) van 1929 dat werd gesloten tussen de Heilige Stoel (Vaticaanstad) en Italië.

5.   Lid 4 is ook van toepassing op gevallen waarin een lidstaat optreedt als gastland van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE).

6.   De Raad wordt naar behoren geïnformeerd over alle gevallen waarin een lidstaat krachtens lid 4 of lid 5 een ontheffing verleent.

7.   De lidstaten kunnen vrijstellingen van de krachtens lid 1 opgelegde maatregelen verlenen voor reizen die plaatsvinden op grond van dringende humanitaire noden, of om vergaderingen van intergouvernementele instanties, met inbegrip van door de Europese Unie geïnitieerde vergaderingen, of vergaderingen waarvoor een lidstaat als fungerend voorzitter van de OVSE als gastheer optreedt, bij te wonen wanneer een politieke dialoog wordt gevoerd waarbij de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat in de DVK rechtstreeks worden bevorderd.

8.   Een lidstaat die de in lid 7 bedoelde ontheffingen wil verlenen, brengt zulks schriftelijk ter kennis van de Raad. De ontheffing wordt geacht te zijn toegestaan, tenzij één of meer leden van de Raad binnen twee werkdagen na ontvangst van de kennisgeving van de voorgestelde vrijstelling, schriftelijk bezwaar maken bij de Raad. Indien één of meer leden van de Raad bezwaar maken, kan de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten de voorgestelde ontheffing te verlenen.

9.   Wanneer een lidstaat krachtens de leden 4, 5, en 7 een machtiging verleent tot binnenkomst op of doorreis via zijn grondgebied van in de bijlage I, II of III vermelde personen, dan geldt deze machtiging uitsluitend voor het doel waarvoor ze is verleend en voor de daarbij betrokken personen.

10.   Indien ontheffing is verleend, stellen de lidstaten het Comité in kennis van de binnenkomst op of de doorreis over hun grondgebied van de in bijlage I genoemde personen.”.

4.

In artikel 4 wordt lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Alle tegoeden en economische middelen die direct of indirect eigendom zijn, in het bezit zijn, of onder zeggenschap staan van:

a)

de in de lijst in bijlage I vermelde personen of entiteiten die door het Comité of de VN-Veiligheidsraad zijn aangewezen als — ook met illegale middelen — betrokken bij, of steun verlenend aan programma’s van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten;

b)

de in de lijst in bijlage II vermelde personen en entiteiten die niet onder bijlage I vallen en die verantwoordelijk zijn voor programma’s van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten, of van personen of entiteiten die namens deze of op hun aanwijzing handelen;

c)

de in de lijst in bijlage III vermelde personen en entiteiten die niet onder bijlage I of bijlage II vallen en die financiële diensten verlenen of naar, via of vanaf het grondgebied van de lidstaten, of via onderdanen van de lidstaten of entiteiten onder de jurisdictie daarvan, of via personen of financiële instellingen op het grondgebied van de lidstaten, financiële of andere activa of middelen overdragen die kunnen bijdragen tot de programma’s van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten, of van personen of entiteiten die namens deze of op hun aanwijzing handelen,

worden bevroren.”.

5.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 4 bis

1.   Het verlenen van financiële diensten of het overdragen naar, via of vanaf het grondgebied van de lidstaten, of via onderdanen van de lidstaten of entiteiten onder de jurisdictie daarvan, of via personen of financiële instellingen onder hun jurisdictie, van financiële of andere activa of middelen die kunnen bijdragen tot de programma’s of activiteiten van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten, dient te worden voorkomen; daartoe oefenen de lidstaten intensiever toezicht uit op de activiteiten van onder hun jurisdictie vallende financiële instellingen met:

a)

in de DVK gevestigde financiële entiteiten;

b)

bijkantoren en dochtermaatschappijen, binnen hun rechtsgebied, van in de DVK gevestigde financiële entiteiten, als genoemd in bijlage IV;

c)

bijkantoren en dochtermaatschappijen, buiten hun rechtsgebied, van in de DVK gevestigde financiële entiteiten, als genoemd in bijlage V, en

d)

financiële entiteiten zonder vestiging in de DVK en buiten het rechtsgebied van de lidstaten, die evenwel onder zeggenschap van in de DVK gevestigde personen en entiteiten staan, als genoemd in bijlage V;

teneinde te voorkomen dat dergelijke activiteiten bijdragen tot de programma’s of activiteiten van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten.

2.   Voor de bovenbedoelde toepassing moeten financiële instellingen bij hun activiteiten met financiële entiteiten als beschreven in lid 1:

a)

voortdurende waakzaamheid op boekhoudkundig gebied betrachten, onder meer door middel van hun programma’s voor klantenonderzoek en in het kader van hun verplichtingen op het gebied van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;

b)

eisen dat bij betaalopdrachten alle informatievelden zijn ingevuld die betrekking hebben op de opdrachtgever en de begunstigde van de betrokken transactie; indien deze informatie niet wordt verstrekt, moet de transactie worden geweigerd;

c)

alle transactiedocumenten gedurende vijf jaar bewaren en deze op verzoek aan de nationale autoriteiten overleggen;

d)

elk vermoeden, of elke redelijke grond voor het vermoeden dat geld voor de financiering van de programma’s of activiteiten van de DVK in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten wordt gebruikt, terstond melden bij de Financiële Inlichtingeneenheid (FIE) of een andere door de betrokken lidstaat aangewezen bevoegde instantie. De FIE of de andere bevoegde autoriteit moet snel toegang kunnen krijgen, direct of indirect, tot de financiële, administratieve en rechtshandhavingsinformatie die zij nodig heeft om deze taak, met inbegrip van de analyse van gemelde verdachte transacties, naar behoren te vervullen.”.

6.

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

1.   De lidstaten inspecteren in overleg met hun nationale autoriteiten en in overeenstemming met hun nationale wetgeving en met het internationale recht alle vracht naar en van de DVK op hun grondgebied, met inbegrip van zee- en luchthavens, indien zij over informatie beschikken op grond waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat de vracht voorwerpen omvat waarvan de levering, verkoop, overbrenging of uitvoer krachtens dit gemeenschappelijk standpunt verboden is.

2.   De lidstaten inspecteren schepen in volle zee, met toestemming van de vlaggenstaat, indien zij over informatie beschikken op grond waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat de vracht van dergelijke schepen voorwerpen omvat waarvan de levering, verkoop, overbrenging of uitvoer krachtens dit gemeenschappelijk standpunt verboden is.

3.   De lidstaten werken, overeenkomstig hun nationale wetgeving, samen bij de inspecties uit hoofde van de leden 1 en 2.

4.   De lidstaten zetten, overeenkomstig hun nationale wetgeving, mechanismen voor informatie-uitwisseling op met het oog op het verzamelen en overdragen van relevante gegevens uit de in de leden 1 en 2 bedoelde inspecties, bijvoorbeeld betreffende oorsprong, inhoud en eindbestemming.

5.   Overeenkomstig punt 14 van UNSCR 1874 (2009) confisqueren en vernietigen de lidstaten, indien zij inspecties als bedoeld in de leden 1 en 2 uitvoeren, voorwerpen waarvan de levering, verkoop, overbrenging of uitvoer krachtens dit gemeenschappelijk standpunt verboden is.

6.   De verlening van bunker- of leveringsdiensten of van andere diensten aan vaartuigen van de DVK door onderdanen van de lidstaten of vanaf het grondgebied van de lidstaten is verboden indien de lidstaten beschikken over informatie op grond waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat deze schepen voorwerpen vervoeren waarvan de levering, verkoop, overbrenging of uitvoer krachtens dit gemeenschappelijk standpunt verboden is, tenzij de levering van dergelijke diensten nodig is voor humanitaire doeleinden of totdat de lading is geïnspecteerd, en zo nodig is geconfisqueerd of vernietigd, overeenkomstig de leden 1, 2 en 4.”.

7.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 5 bis

De lidstaten betrachten de nodige waakzaamheid en nemen daartoe de nodige maatregelen om te verhinderen dat, op hun grondgebied of door hun onderdanen, gespecialiseerd onderwijs of gespecialiseerde opleiding aan onderdanen van de DVK wordt verstrekt die bijdraagt aan proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten van de DVK en aan de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens.”.

8.

Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

1.   De lijst in bijlage I wordt door de Raad vastgesteld en aangepast op grond van de bevindingen van het Comité of de Veiligheidsraad.

2.   De Raad stelt, op voorstel van lidstaten of de Commissie, met eenparigheid van stemmen de lijst in de bijlagen II, III, IV en V vast en keurt wijzigingen daarin goed.”.

9.

Artikel 7 wordt vervangen door:

„Artikel 7

1.   Dit gemeenschappelijk standpunt wordt, met name ten aanzien van de categorieën van personen, entiteiten of voorwerpen dan wel de uitbreidingen daarvan, waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn, in het licht van de toepasselijke resoluties van de Veiligheidsraad herzien en, indien noodzakelijk, gewijzigd.

2.   De in artikel 3, lid 1, onder b) en c), en in artikel 4, lid 1, onder b) en c), bedoelde maatregelen worden met regelmatige tussenpozen en ten minste om de 12 maanden opnieuw bezien. Zij zijn niet langer van toepassing ten aanzien van de betrokken personen en entiteiten indien de Raad overeenkomstig de in artikel 6, lid 2, bedoelde procedure vaststelt dat niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing ervan.”.

10.

De bijlage wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij het onderhavige gemeenschappelijk standpunt.

Artikel 2

Dit gemeenschappelijk standpunt treedt in werking op de datum van de vaststelling.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 27 juli 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

C. BILDT


(1)  PB L 322 van 22.11.2006, blz. 32.


BIJLAGE

„BIJLAGE

Bijlage I

Lijst van personen en entiteiten bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a), en artikel 4, lid 1, onder a)

Bijlage II

Lijst van personen en entiteiten bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b), en artikel 4, lid 1, onder b)

Bijlage III

Lijst van personen en entiteiten bedoeld in artikel 3, lid 1, onder c), en artikel 4, lid 1, onder c)

Bijlage IV

Lijst van bijkantoren en dochtermaatschappijen als bedoeld in artikel 4 bis, lid 1, onder b).

Bijlage V

Lijst van bijkantoren, dochtermaatschappijen en financiële entiteiten als bedoeld in artikel 4 bis, lid 1, onder c) en d).”