3.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/25


VERORDENING (EG) Nr. 307/2008 VAN DE COMMISSIE

van 2 april 2008

tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen voor opleidingsprogramma’s en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsgetuigschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (1), en met name op artikel 5, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (2) is bepaald dat voor motorvoertuigen vanaf 2011 verplicht klimaatregelingsapparatuur met een laag aardopwarmingsvermogen moet worden ingevoerd. Bij wijze van kortetermijnmaatregel moeten op grond van Verordening (EG) nr. 842/2006 regels worden vastgesteld inzake de juiste kwalificatie van personeel dat bepaalde gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit dergelijke klimaatregelingsapparatuur.

(2)

Personeel dat is ingeschreven voor een opleidingscursus om een opleidingsgetuigschrift te verkrijgen moet voor beperkte tijd toestemming krijgen activiteiten te ondernemen waarvoor een getuigschrift op het gebied van de opleidingscursus vereist is, op voorwaarde dat het onder toezicht staat van personeel dat over een dergelijk getuigschrift beschikt.

(3)

Om de opleiding van en afgifte van getuigschriften aan personeel dat momenteel actief is op de onder deze verordening vallende gebieden mogelijk te maken zonder hun beroepsactiviteit te onderbreken, is een adequate overgangsperiode vereist tijdens welke personeel dat is opgeleid in het kader van bestaande kwalificeringsstelsels, of dat over beroepservaring beschikt, als naar behoren gekwalificeerd moet worden beschouwd voor de doeleinden van Verordening (EG) nr. 842/2006.

(4)

Om overmatige administratieve lasten te voorkomen, moet worden toegestaan bestaande kwalificeringsregelingen te erkennen, op voorwaarde dat de vaardigheden en kennis waarin die voorzien en het desbetreffende kwalificeringsstelsel equivalent zijn aan de in deze verordening beoogde minimumnormen.

(5)

Officieel aangewezen instanties voor de afgifte van getuigschriften moeten de naleving verzekeren van de in deze verordening opgenomen minimumeisen en daardoor bijdragen tot de effectieve en efficiënte wederzijdse erkenning van opleidingsgetuigschriften in de hele Gemeenschap.

(6)

Informatie over de stelsels voor de afgifte van getuigschriften die onderworpen zijn aan wederzijdse erkenning moet ter kennis worden gebracht van de Commissie volgens het model dat is vastgesteld bij Verordening (EG) 308/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van het model voor de kennisgeving van de opleidings- en certificeringsprogramma’s van de lidstaten (3). De Commissie moet in kennis worden gesteld van informatie over de erkenning, voor een overgangsperiode, van bestaande kwalificeringsstelsels of beroepservaring.

(7)

De maatregelen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad (4) opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden minimumeisen vastgesteld voor de opleidingsprogramma’s van personeel dat bepaalde gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/40/EG vallende klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen, alsmede de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsgetuigschriften die overeenkomstig die eisen zijn afgegeven.

Artikel 2

Opleiding van personeel

1.   Alleen personeel dat over een opleidingsgetuigschrift als bedoeld in artikel 3 beschikt, wordt beschouwd als naar behoren gekwalificeerd om de in artikel 1 bedoelde activiteit uit te voeren.

2.   Lid 1 is gedurende een maximumperiode van 12 maanden niet van toepassing op personeel dat is ingeschreven voor een opleidingscursus voor het behalen van een opleidingsgetuigschrift, mits het de activiteit uitvoert onder toezicht van een persoon die als naar behoren gekwalificeerd wordt beschouwd.

3.   De lidstaten mogen besluiten dat lid 1 uiterlijk tot en met 4 juli 2010 niet van toepassing is op:

a)

personeel dat beschikt over een getuigschrift op grond van bestaande kwalificeringsstelsels voor de in artikel 1 bedoelde activiteit, en dat als zodanig door de lidstaat is aangemerkt; of

b)

personeel met beroepservaring op het gebied van de in artikel 1 bedoelde activiteit die vóór 4 juli 2008 is verworven.

Dergelijk personeel moet voor de in de eerste alinea bedoelde periode worden beschouwd als naar behoren gekwalificeerd om de in artikel 1 bedoelde activiteit uit te voeren.

Artikel 3

Afgifte van opleidingsgetuigschriften aan het personeel

1.   In de nationale wet- en regelgeving wordt voorzien in een instantie voor de afgifte van getuigschriften, of deze wordt door de bevoegde autoriteit van een lidstaat of een andere daartoe gerechtigde instantie aangewezen.

2.   De in lid 1 bedoelde instantie voor de afgifte van getuigschriften geeft opleidingsgetuigschriften af aan personeel dat de opleidingscursus met de in de bijlage genoemde minimumvaardigheden en -kennis heeft afgerond.

3.   Het opleidingsgetuigschrift bevat ten minste het volgende:

a)

de naam van de instantie voor de afgifte van getuigschriften, de volledige naam van de houder en een registratienummer;

b)

de activiteit die de houder van het opleidingsgetuigschrift mag verrichten;

c)

de afgiftedatum en de handtekening van de afgever.

4.   Wanneer een bestaande opleidingscursus betrekking heeft op de minimumvaardigheden en -kennis die in de bijlage zijn vastgesteld, maar het betrokken getuigschrift de in lid 3 bedoelde gegevens niet bevat, mag de in lid 1 bedoelde instantie voor de afgifte van getuigschriften aan de houder van deze kwalificatie een getuigschrift afgeven zonder herhaling van de opleidingscursus.

Artikel 4

Kennisgeving

1.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 4 juli 2008 in kennis van hun voornemen om punt a) of b) van de eerste alinea van artikel 2, lid 3, toe te passen door bestaande kwalificeringsstelsels of stelsels op basis van beroepservaring aan te wijzen op grond waarvan personeel geacht wordt naar behoren gekwalificeerd te zijn.

2.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 4 januari 2009, onder gebruikmaking van het bij Verordening (EG) nr. 308/2008 vastgestelde model, in kennis van de namen en contactgegevens van de onder artikel 3 vallende instanties voor de afgifte van getuigschriften voor personeel en van de titels van opleidingsgetuigschriften voor personeel dat voldoet aan de eisen van artikel 3, lid 2, en van de bijlage.

3.   De lidstaten actualiseren de op grond van lid 2 overgelegde kennisgeving met relevante nieuwe informatie, en doen deze zonder uitstel aan de Commissie toekomen.

Artikel 5

Voorwaarden voor wederzijdse erkenning

1.   De lidstaten erkennen overeenkomstig artikel 3 in andere lidstaten afgegeven opleidingsgetuigschriften.

2.   De lidstaten mogen houders van in een andere lidstaat afgegeven opleidingsgetuigschriften om een vertaling vragen van het getuigschrift in een andere officiële taal van de Gemeenschap.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 april 2008.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 161 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 161 van 14.6.2006, blz. 12.

(3)  Zie bladzijde 28 van dit Publicatieblad.

(4)  PB L 244 van 29.9.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/540/EG van de Commissie, PB L 198 van 31.7.2007, blz. 35.


BIJLAGE

Minimumeisen ten aanzien van de vaardigheden en kennis die in de opleidingsprogramma’s moeten zijn opgenomen

In de in artikel 3, lid 2, bedoelde opleidingscursus zijn de volgende elementen opgenomen:

a)

een theoretische module, zoals in de kolom „Soort module” aangegeven met (T),

b)

een praktische module waarbij de aanvrager de overeenkomstige taak verricht met de relevante materialen, instrumenten en apparatuur, in de kolom „Soort module” aangegeven met (P).


Minimumvaardigheden en -kennis

Soort module

1.   

Kennis van de werking van gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in motorvoertuigen, van de milieueffecten van als koelmiddel gebruikte gefluoreerde broeikasgassen en de desbetreffende milieuvoorschriften

1.1

Basiskennis hebben van de werking van klimaatregelingssystemen in motorvoertuigen.

T

1.2

Basiskennis hebben van het gebruik en de eigenschappen van gefluoreerde broeikasgassen gebruikt als koelmiddel in klimaatregelingssystemen in motorvoertuigen en over de effecten van de uitstoot van die gassen op het milieu (orde van grootte van hun aardopwarmingsvermogen in verband met klimaatverandering).

T

1.3

Basiskennis hebben van de betrokken bepalingen van Verordening (EG) nr. 842/2006 en van Richtlijn 2006/40/EG.

T

2.   

Kennis over de milieuvriendelijke terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen

2.1

Kennis hebben van de gebruikelijke procedures voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen.

T

2.2

Kunnen omgaan met een koelmiddelcilinder.

P

2.3

Een terugwinningsapparaat kunnen aansluiten aan en afkoppelen van de toegangspunten van een gefluoreerde broeikasgassen bevattend klimaatregelingssysteem van een motorvoertuig.

P

2.4

Een terugwinningsapparaat kunnen bedienen.

P