6.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 288/27


RICHTLIJN 2007/60/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 oktober 2007

over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overstromingen kunnen levens kosten, mensen op de vlucht drijven, schade berokkenen aan het milieu, de economische ontwikkeling ernstig in gevaar brengen en de economische bedrijvigheid van de Gemeenschap ontwrichten.

(2)

Overstromingen zijn natuurverschijnselen die niet kunnen worden voorkomen. Wel dragen sommige menselijke activiteiten (zoals het toenemende aantal woningen en bedrijven in uiterwaarden, alsmede de afname van de natuurlijke wateropnamecapaciteit van de bodem door het grondgebruik) en de klimaatverandering ertoe bij dat de kans op overstromingen en de omvang van de daardoor veroorzaakte negatieve effecten toenemen.

(3)

Het is haalbaar en wenselijk het risico van negatieve gevolgen van overstromingen, met name voor de gezondheid en het leven van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed, de economische bedrijvigheid en de infrastructuur te verminderen, waarbij moet worden aangetekend dat de daartoe getroffen maatregelen alleen effect kunnen sorteren indien zij zoveel mogelijk in het hele desbetreffende stroomgebied worden gecoördineerd.

(4)

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (3) voorziet met het oog op een goede ecologische en chemische toestand in de ontwikkeling van beheerplannen voor de stroomgebieden, en zal bijdragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen. Die richtlijn is evenwel niet prioritair gericht op de vermindering van het overstromingsrisico en houdt evenmin rekening met eventuele toekomstige veranderingen in het overstromingsrisico als gevolg van de klimaatverandering.

(5)

In de mededeling van de Commissie van 12 juli 2004 aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — „Overstromingsrisicobeheer — Preventie van, bescherming tegen en verzachting van de gevolgen van overstromingen” wordt een analyse en een benadering van het overstromingsrisicobeheer op Gemeenschapsniveau uiteengezet en wordt gesteld dat gecoördineerde en geïntegreerde actie op Gemeenschapsniveau een aanzienlijke toegevoegde waarde zou opleveren en de algehele doeltreffendheid van de bescherming tegen watersnood ten goede zou komen.

(6)

Voor een doeltreffende preventie van overstromingen en verzachting van de gevolgen daarvan is, naast de coördinatie tussen de lidstaten, samenwerking met derde landen vereist. Dit is in overeenstemming met Richtlijn 2000/60/EG en de internationale beginselen van overstromingsbeheer, zoals deze met name zijn ontwikkeld in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren, goedgekeurd bij Besluit 95/308/EG van de Raad (4) en daaropvolgende overeenkomsten betreffende de toepassing daarvan.

(7)

Beschikking 2001/792/EG, Euratom van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming (5) voorziet in het op gang brengen van door de lidstaten opgezette ondersteunings- en bijstandsmaatregelen in ernstige noodsituaties, waaronder overstromingen. In het kader van civiele bescherming kunnen adequate maatregelen voor de getroffen bevolkingsgroepen worden genomen en de paraatheid en het weerstandsvermogen worden verbeterd.

(8)

Krachtens Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (6) kan bij grote rampen snel financiële steun worden verleend om de omstandigheden voor de betrokken bevolkingsgroepen, natuurgebieden, regio’s en landen zoveel mogelijk te normaliseren, met dien verstande dat deze steun alleen in noodsituaties, en niet in de daaraan voorafgaande fases, mag worden verleend.

(9)

Bij het opstellen van beleidslijnen voor het water- en grondgebruik dienen de lidstaten en de Gemeenschap rekening te houden met de mogelijke gevolgen die dat beleid kan hebben voor de overstromingsrisico’s en het beheer daarvan.

(10)

In de Gemeenschap komen verschillende soorten overstromingen voor: rivieren treden buiten hun oevers, er doen zich stortvloeden voor, stedelijke gebieden komen onder water te staan, en in kustgebieden veroorzaakt de zee overstromingen. De overstromingsschade verschilt in de Gemeenschap van land tot land en van regio tot regio. Doelstellingen op het gebied van overstromingsrisicobeheer dienen daarom door de lidstaten zelf te worden vastgesteld en gebaseerd te zijn op de lokale en regionale omstandigheden.

(11)

In dunbevolkte of onbevolkte gebieden en in gebieden met weinig economische activa of een geringe ecologische waarde kan het overstromingsrisico doorgaans als niet-significant worden beschouwd. In ieder stroomgebiedsdistrict of in iedere beheerseenheid dienen de overstromingsrisico’s en de noodzaak van bijkomende maatregelen — zoals ramingen van het potentieel voor verzachting van de gevolgen van overstromingen — te worden geëvalueerd.

(12)

Om over een doeltreffend informatie-instrument en een nuttige basis voor het vaststellen van prioriteiten en technische, financiële en politieke besluiten betreffende het beheer van overstromingsrisico’s te kunnen beschikken, dienen er overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten te worden opgesteld waarin de mogelijke negatieve gevolgen — met inbegrip van informatie over mogelijke bronnen van milieuverontreiniging als gevolg van overstromingen — van de verschillende overstromingsscenario’s worden aangegeven. In verband hiermee dienen de lidstaten na te gaan welke activiteiten het overstromingsrisico vergroten.

(13)

Om de negatieve gevolgen van overstromingen voor het betrokken gebied te voorkomen en te beperken, dienen overstromingsrisicobeheersplannen te worden opgesteld. Zowel de oorzaken als de gevolgen van overstromingen verschillen in de Gemeenschap van land tot land en van regio tot regio. In de overstromingsrisicobeheerplannen moet derhalve rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de gebieden die zij bestrijken en worden voorzien in oplossingen die zijn toegesneden op de behoeften en prioriteiten van deze gebieden, terwijl tegelijkertijd moet worden gezorgd voor coördinatie binnen de stroomgebiedsdistricten en steun voor de verwezenlijking van de in communautaire wetgeving vastgelegde milieudoelstellingen. De lidstaten dienen met name af te zien van het nemen van maatregelen of deelnemen aan acties die het overstromingsrisico in andere lidstaten aanzienlijk vergroten, tenzij deze maatregelen gecoördineerd verlopen en de betrokken lidstaten na overleg tot een oplossing zijn gekomen.

(14)

In de overstromingsrisicobeheerplannen dient speciale aandacht uit te gaan naar preventie, bescherming en paraatheid. Om de rivieren meer ruimte te geven moet in deze plannen waar mogelijk aandacht worden besteed aan het onderhoud en/of herstel van de uiterwaarden en aan maatregelen om de negatieve gevolgen voor de gezondheid van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid te beperken. De elementen van de overstromingsrisicobeheerplannen dienen periodiek geëvalueerd en, indien nodig, bijgewerkt te worden, met inachtneming van de waarschijnlijke gevolgen van de klimaatverandering voor de kans op overstromingen.

(15)

Het solidariteitsbeginsel is van groot belang in het kader van het overstromingsrisicobeheer. Het moet lidstaten aanmoedigen om te streven naar een billijke verdeling van de verantwoordelijkheden, wanneer in het kader van het overstromingsrisicobeheer langs een waterloop gezamenlijk maatregelen worden genomen die tot gemeenschappelijk voordeel strekken.

(16)

Om dubbel werk te voorkomen, dienen de lidstaten, teneinde de doelstellingen te verwezenlijken en aan de eisen van deze richtlijn te voldoen, gebruik te kunnen maken van bestaande voorlopige overstromingsrisicobeoordelingen, overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten en overstromingsrisicobeheerplannen.

(17)

Het opstellen van stroomgebiedbeheerplannen in het kader van Richtlijn 2000/60/EG en van overstromingsrisicobeheerplannen in het kader van de onderhavige richtlijn maakt deel uit van een geïntegreerd stroomgebiedbeheer. De twee processen dienen daarom gebruik te maken van het potentieel voor gemeenschappelijke synergieën en voordelen, rekening houdend met de milieudoelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG; daarbij dient te worden gezorgd voor een efficiënte aanpak en een verstandig gebruik van middelen en dient te worden bedacht dat het in de onderhavige richtlijn om andere bevoegde autoriteiten en beheerseenheden kan gaan dan in Richtlijn 2000/60/EG.

(18)

De lidstaten dienen hun beoordelingen, kaarten en plannen te baseren op de geschikte beste praktijken en best beschikbare technologieën op het gebied van overstromingsrisicobeheer, die geen overdreven kosten met zich brengen.

(19)

Met betrekking tot het multifunctionele gebruik van waterlichamen voor duurzame menselijke activiteiten (onder meer op het gebied van overstromingsrisicobeheer, ecologie, de binnenvaart of de opwekking van waterkracht) en de gevolgen van dat gebruik op de waterlichamen, voorziet Richtlijn 2000/60/EG in een duidelijk en transparant proces, waarbij in artikel 4 onder meer afwijkingen van de doelstellingen inzake de „goede toestand” en/of het „niet-vóórkomen van achteruitgang” worden toegestaan. Artikel 9 van Richtlijn 2000/60/EG voorziet in kostenterugwinning.

(20)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).

(21)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven, de bijlage aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing.

(22)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Met name wordt zo gestreefd naar de integratie in het communautaire beleid van een hoog niveau van milieubescherming overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling zoals neergelegd in artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(23)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het vaststellen van een kader voor maatregelen ter vermindering van het risico op overstromingsschade niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(24)

Overeenkomstig de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit en het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel en gelet op de huidige capaciteit van de lidstaten dient een aanzienlijke beslissingsbevoegheid te worden overgelaten aan het plaatselijke en het regionale niveau, met name wat de organisatie en de verantwoordelijkheid van de instanties betreft.

(25)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (8) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Met deze richtlijn wordt beoogd een kader voor de beoordeling en het beheer van overstromingsrisico’s vast te stellen, ten einde de negatieve gevolgen die overstromingen in de Gemeenschap voor de gezondheid van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid met zich brengen, te beperken.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden, naast de in artikel 2 van Richtlijn 2000/60/EG vastgestelde definities van „rivier”, „stroomgebied”, „deelstroomgebied” en „stroomgebiedsdistrict”, de volgende definities:

1.

„overstroming”: het tijdelijk onder water staan van land dat normaliter niet onder water staat. Deze term bestrijkt overstromingen door rivieren, bergstromen, efemere waterlopen in het Middellandse-Zeegebied, en overstromingen door de zee in kustgebieden, met mogelijke uitsluiting van overstromingen door rioolstelsels;

2.

„overstromingsrisico”: de kans dat zich een overstroming voordoet in combinatie met de mogelijke negatieve gevolgen van een overstroming voor de gezondheid van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid.

Artikel 3

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn maken de lidstaten gebruik van de in artikel 3, leden 1, 2, 3, 5 en 6, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde regelingen.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn kunnen de lidstaten evenwel:

a)

andere bevoegde autoriteiten aanwijzen dan die welke uit hoofde van artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2000/60/EG is aangewezen;

b)

bepaalde kustgebieden of afzonderlijke stroomgebieden vaststellen en deze toewijzen aan een andere beheerseenheid dan die waaraan ze overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG zijn toegewezen.

In die gevallen verstrekken de lidstaten de Commissie uiterlijk 26 mei 2010 de in bijlage I bij Richtlijn 2000/60/EG bedoelde informatie. Daarbij gelden verwijzingen naar bevoegde autoriteiten en stroomgebiedsdistricten als verwijzingen naar de in dit artikel bedoelde bevoegde autoriteiten en beheerseenheden. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van wijzigingen in de krachtens dit lid verstrekte informatie binnen drie maanden nadat de wijziging van toepassing wordt.

HOOFDSTUK II

VOORLOPIGE OVERSTROMINGSRISICOBEOORDELING

Artikel 4

1.   De lidstaten stellen voor elk stroomgebiedsdistrict of voor elke in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheid, of voor het deel van een internationaal stroomgebiedsdistrict dat op hun grondgebied is gelegen, een voorlopige overstromingsrisicobeoordeling op overeenkomstig lid 2, van dit artikel.

2.   Een voorlopige overstromingsrisicobeoordeling wordt gebaseerd op beschikbare of gemakkelijk af te leiden informatie, zoals registraties en onderzoeken naar ontwikkelingen op de lange termijn, in het bijzonder de gevolgen van klimaatverandering voor het optreden van overstromingen, en wordt opgesteld ter beoordeling van mogelijke risico’s. De beoordeling omvat ten minste de volgende elementen:

a)

kaarten van het stroomgebiedsdistrict met een geschikte schaal, waarop de grenzen van de stroomgebieden, de deelstroomgebieden en, voor zover aanwezig, de kustgebieden worden aangegeven, alsmede de topografie en het grondgebruik;

b)

een beschrijving van de overstromingen die zich in het verleden hebben voorgedaan en die significante negatieve effecten hebben gehad wat betreft de gezondheid van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid en ten aanzien waarvan nog steeds de kans bestaat dat zich in de toekomst soortgelijke overstromingen voordoen, inclusief de omvang van de overstroming en de waterafvoerroutes, en een beoordeling van de negatieve effecten die ze met zich mee hebben gebracht;

c)

een beschrijving van belangrijke overstromingen die zich in het verleden hebben voorgedaan en waarvoor geldt dat soortgelijke overstromingen in de toekomst aanzienlijke negatieve effecten kunnen hebben;

en afhankelijk van de specifieke behoeften van de lidstaten:

d)

een beoordeling van de mogelijke negatieve gevolgen van toekomstige overstromingen voor de gezondheid van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid, rekening houdend, voor zover mogelijk, met kwesties als de topografie, de ligging van waterlopen en hun algemene hydrologische en geomorfologische kenmerken, met inbegrip van de rol van uiterwaarden die het water op natuurlijke wijze vasthouden, de doeltreffendheid van bestaande door de mens aangelegde werken ter bescherming tegen overstromingen, de locatie van bevolkte gebieden, gebieden met economische bedrijvigheid en ontwikkelingen op lange termijn, waaronder de effecten van klimaatverandering op het plaatsvinden van overstromingen.

3.   In het geval van internationale stroomgebiedsdistricten of in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheden die met andere lidstaten worden gedeeld, zorgen de lidstaten ervoor dat tussen de betrokken bevoegde autoriteiten adequate informatie wordt uitgewisseld.

4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de voorlopige overstromingsrisicobeoordeling uiterlijk op 22 december 2011 voltooid is.

Artikel 5

1.   Op basis van een voorlopige overstromingsrisicobeoordeling, als bedoeld in artikel 4, stellen de lidstaten voor ieder stroomgebiedsdistrict of iedere in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheid of voor het deel van een internationaal stroomgebiedsdistrict dat op hun grondgebied is gelegen, de gebieden vast waarvoor zij concluderen dat een potentieel significant overstromingsrisico bestaat of kan worden verwacht.

2.   De vaststelling overeenkomstig lid 1 van de gebieden die in een internationaal stroomgebiedsdistrict of in een in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheid die met een andere lidstaat wordt gedeeld, zijn gelegen, wordt tussen de betrokken lidstaten gecoördineerd.

HOOFDSTUK III

OVERSTROMINGSGEVAAR- EN OVERSTROMINGSRISICOKAARTEN

Artikel 6

1.   De lidstaten stellen op het niveau van stroomgebiedsdistrict of van in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheid, overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten met de meest geschikte schaal op voor de in artikel 5, lid 1, bedoelde gebieden.

2.   Voorafgaand aan het opstellen van overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten voor de in artikel 5 bedoelde gebieden die met andere lidstaten worden gedeeld, wordt door de betrokken lidstaten informatie uitgewisseld.

3.   Overstromingsgevaarkaarten hebben betrekking op de geografische gebieden die volgens de volgende scenario’s kunnen worden overstroomd:

a)

kleine kans op overstromingen of scenario’s van buitengewone gebeurtenissen;

b)

middelgrote kans op overstromingen (herhalingsperiode ≥ 100 jaar);

c)

grote kans op overstromingen, indien van toepassing.

4.   Voor elk van de in lid 3 bedoelde scenario’s worden de volgende gegevens vermeld:

a)

de omvang van de overstroming;

b)

de waterdiepte of, indien van toepassing, het waterniveau;

c)

de stroomsnelheid of het betrokken waterdebiet, indien van toepassing.

5.   Overstromingsrisicokaarten moeten aan de hand van de volgende gegevens een beeld geven van de potentiële negatieve gevolgen van overstromingen in het kader van in lid 3 bedoelde scenario’s:

a)

het indicatieve aantal potentieel getroffen inwoners;

b)

het type economische bedrijvigheid van het potentieel getroffen gebied;

c)

de installaties als bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie ter bestrijding van verontreiniging (9) die in geval van overstroming voor incidentele verontreiniging kunnen zorgen en de uit hoofde van bijlage IV, punt 1, onder i), iii) en v), bij Richtlijn 2000/60/EG aangewezen beschermde gebieden die potentieel getroffen kunnen zijn;

d)

andere informatie die de lidstaat nuttig acht, zoals de vermelding van gebieden waar overstromingen met een groot gehalte aan vervoerde sedimenten alsook puinstromen kunnen voorkomen, alsmede informatie over andere belangrijke bronnen van vervuiling.

6.   Ten aanzien van kustgebieden waar een passend beschermingsniveau wordt geboden, kunnen de lidstaten besluiten om de overstromingsgevaarkaarten uitsluitend op te stellen met betrekking tot het in lid 3, onder a), bedoelde scenario.

7.   Ten aanzien van gebieden waar overstroming door grondwater wordt veroorzaakt, kunnen de lidstaten besluiten om de overstromingsgevaarkaarten uitsluitend op te stellen met betrekking tot het in lid 3, onder a), bedoelde scenario.

8.   De lidstaten zien erop toe dat de overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten uiterlijk op 22 december 2013 voltooid zijn.

HOOFDSTUK IV

OVERSTROMINGSRISICOBEHEERPLANNEN

Artikel 7

1.   Op basis van de in artikel 6 bedoelde kaarten stellen de lidstaten overeenkomstig de leden 2 en 3 van het onderhavige artikel per stroomgebiedsdistrict of per in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheid gecoördineerde overstromingsrisicobeheerplannen op voor de in artikel 5, lid 1, en de in artikel 13, lid 1, onder b), bedoelde gebieden.

2.   De lidstaten stellen adequate doelstellingen vast voor het beheer van de overstromingsrisico’s in de in artikel 5, lid 1, en de in artikel 13, lid 1, onder b), bedoelde gebieden, waarbij aandacht wordt besteed aan de vermindering van de potentiële negatieve gevolgen van overstromingen voor de gezondheid van de mens, het milieu, het culturele erfgoed en de economische bedrijvigheid, en, indien nodig geacht, aan niet-structurele initiatieven en/of aan de vermindering van de kans op overstromingen.

3.   Overstromingsrisicobeheerplannen omvatten maatregelen met de bedoeling om de overeenkomstig lid 2 vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken, alsmede de in deel A van de bijlage vermelde onderdelen.

In overstromingsrisicobeheerplannen wordt rekening gehouden met een aantal relevante aspecten, zoals kosten en baten, de omvang van de overstroming en waterafvoerroutes en gebieden met het vermogen om overstromingswater vast te houden, zoals natuurlijke overstromingsgebieden, de milieudoelstellingen van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG, bodem- en waterbeheer, ruimtelijke ordening, grondgebruik, natuurbehoud, scheepvaart en haveninfrastructuur.

In overstromingsrisicobeheerplannen worden alle aspecten van overstromingsrisicobeheer behandeld, met speciale nadruk op preventie, bescherming en paraatheid, met inbegrip van systemen voor de voorspelling van en de vroegtijdige waarschuwing voor overstromingen en met speciale aandacht voor de kenmerken van het betrokken stroomgebied of deelstroomgebied. De overstromingsrisicobeheerplannen kunnen ook voorzien in de bevordering van een duurzaam landgebruik, de verbetering van de wateropvangcapaciteit en de gecontroleerde overstroming van bepaalde gebieden wanneer zich hoogwater voordoet.

4.   In het belang van de solidariteit mogen overstromingsrisicobeheerplannen die in een lidstaat worden opgesteld geen maatregelen omvatten die door hun omvang en gevolgen leiden tot een aanzienlijke toename van het overstromingsrisico in stroomopwaarts of stroomafwaarts gelegen andere landen in hetzelfde stroomgebied of deelstroomgebied, tenzij deze maatregelen gecoördineerd werden en door de betrokken lidstaten in het kader van artikel 8 een overeengekomen oplossing bereikt werd.

5.   De lidstaten zien erop toe dat de overstromingsrisicobeheerplannen uiterlijk op 22 december 2015 voltooid en bekendgemaakt zijn.

Artikel 8

1.   De lidstaten zien erop toe dat voor stroomgebiedsdistricten of de in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheden die volledig tot hun grondgebied behoren, één overstromingsrisicobeheerplan wordt opgesteld, of een geheel van overstromingsrisicobeheerplannen die op het niveau van het stroomgebiedsdistrict worden gecoördineerd.

2.   De lidstaten zien erop toe dat er voor internationale stroomgebiedsdistricten of de in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheden die volledig tot het grondgebied van de Gemeenschap behoren, coördinatie plaatsvindt met het oog op de opstelling van één internationaal overstromingsrisicobeheerplan, of van een geheel van overstromingsrisicobeheerplannen die op het niveau van het internationale stroomgebiedsdistrict worden gecoördineerd. Bij gebreke aan dergelijke plannen stellen de lidstaten overstromingsrisicobeheerplannen op die ten minste de delen van het internationale stroomgebiedsdistrict bestrijken die tot hun grondgebied behoren en die, voor zover mogelijk, op het niveau van het internationale stroomgebiedsdistrict worden gecoördineerd.

3.   De lidstaten streven ernaar om voor internationale stroomgebiedsdistricten of de in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheden die zich uitstrekken tot buiten het grondgebied van de Gemeenschap, één internationaal overstromingsrisicobeheerplan op te stellen, of een geheel van overstromingsrisicobeheerplannen die op het niveau van het internationale stroomgebiedsdistrict worden gecoördineerd; indien dat niet mogelijk is, is lid 2 van toepassing voor de delen van het internationaal stroomgebied die tot hun grondgebied behoren.

4.   De in de leden 2 en 3 bedoelde overstromingsrisicobeheerplannen worden, indien dat nodig wordt geacht door de landen die een deelstroomgebied delen, aangevuld met meer gedetailleerde overstromingsrisicobeheerplannen die op het niveau van de internationale deelstroomgebieden worden gecoördineerd.

5.   Indien een lidstaat een probleem constateert dat gevolgen heeft voor het overstromingsrisicobeheer van zijn wateren en niet door die lidstaat kan worden opgelost, kan hij dat probleem voorleggen aan de Commissie en eventuele andere betrokken lidstaten en daarbij aanbevelingen doen voor de oplossing ervan.

De Commissie reageert binnen zes maanden op een verslag of aanbevelingen van de lidstaten.

HOOFDSTUK V

COÖRDINATIE MET RICHTLIJN 2000/60/EG, VOORLICHTING EN RAADPLEGING VAN HET PUBLIEK

Artikel 9

De lidstaten nemen de passende maatregelen om de toepassing van deze richtlijn en van Richtlijn 2000/60/EG te coördineren, en zoeken daarbij in het bijzonder naar mogelijkheden voor de verbetering van de efficiëntie en de informatie-uitwisseling en voor het verwezenlijken van gemeenschappelijke synergieën en voordelen, rekening houdend met de milieudoelstellingen als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG. Daarbij worden in het bijzonder de volgende maatregelen genomen:

1.

Het werk dat gepaard gaat met het opstellen van de eerste overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten en de latere, in artikel 6 en artikel 14 van de onderhavige richtlijn bedoelde bijgestelde versies ervan, wordt zo verricht dat de informatie die de kaarten bevatten consistent is met de desbetreffende informatie die overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG wordt verstrekt. Het wordt gecoördineerd met en kan worden geïntegreerd in de in artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde toetsingen.

2.

Het werk dat gepaard gaat met het opstellen van de eerste overstromingsrisicobeheerplannen en de latere, in artikel 7 en artikel 14 van de onderhavige richtlijn bedoelde bijgestelde versies ervan, wordt gecoördineerd met en mogelijk geïntegreerd in de in artikel 13, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde toetsingen van de stroomgebiedsbeheerplannen.

3.

De actieve participatie van alle betrokken partijen overeenkomstig artikel 10 van de onderhavige richtlijn wordt, waar passend, gecoördineerd met de actieve participatie van betrokken partijen overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2000/60/EG.

Artikel 10

1.   Overeenkomstig de toepasselijke communautaire regelgeving stellen de lidstaten de voorlopige overstromingsrisicobeoordeling, overstromingsgevaarkaarten, overstromingsrisicokaarten en overstromingsrisicobeheerplannen ter beschikking van het publiek.

2.   De lidstaten stimuleren de actieve participatie van de betrokken partijen bij het opstellen, toetsen en bijstellen van de in hoofdstuk IV bedoelde overstromingsrisicobeheerplannen.

HOOFDSTUK VI

UITVOERINGSBEPALINGEN EN WIJZIGINGEN

Artikel 11

1.   De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 12, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure opmaakvoorschriften vaststellen voor de verwerking van, onder meer, statistische en cartografische gegevens en voor de transmissie van die gegevens aan de Commissie. Deze opmaakvoorschriften worden uiterlijk twee jaar voor de respectievelijk in de artikel 4, lid 4, artikel 6, lid 8, en artikel 7, lid 5, genoemde datums vastgesteld en daarbij moet zowel rekening gehouden worden met de bestaande normen als met de modellen die in het kader van toepasselijke besluiten van de Gemeenschap zijn opgesteld.

2.   Rekening houdend met de toetsings- en bijwerkingstermijnen kan de Commissie de bijlage aanpassen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

Deze maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 12

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het op grond van artikel 21 van Richtlijn 2000/60/EG opgerichte comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

HOOFDSTUK VII

OVERGANGSMAATREGELEN

Artikel 13

1.   De lidstaten kunnen besluiten om geen voorlopige overstromingsrisicobeoordeling als bedoeld in artikel 4 te verrichten voor stroomgebieden, deelstroomgebieden of kustgebieden wanneer zij met betrekking tot die gebieden

a)

ofwel al vóór 22 december 2010 middels een risicobeoordeling hebben vastgesteld dat daar een potentieel significant overstromingsrisico bestaat of kan worden verwacht, en zij deze bijgevolg hebben ingedeeld bij de gebieden als bedoeld in artikel 5, lid 1;

b)

ofwel al vóór 22 december 2010 hebben besloten overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten op te stellen en overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deze richtlijn overstromingsrisicobeheerplannen op te stellen.

2.   De lidstaten kunnen besluiten om overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten te gebruiken die vóór 22 december 2010 werden voltooid, indien met die kaarten een informatieniveau wordt geboden dat in overeenstemming is met de vereisten van artikel 6.

3.   De lidstaten kunnen besluiten om overstromingsrisicobeheerplannen te gebruiken die vóór 22 december 2010 werden voltooid, mits de inhoud van deze plannen gelijkwaardig is aan de in artikel 7 vastgestelde vereisten.

4.   De leden 1, 2 en 3 zijn onverminderd artikel 14 van toepassing.

HOOFDSTUK VIII

TOETSINGEN, VERSLAGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

1.   De voorlopige overstromingsrisicobeoordeling of de in artikel 13, lid 1, bedoelde beoordeling of besluiten worden uiterlijk op 22 december 2018 en daarna om de zes jaar getoetst en zo nodig bijgesteld.

2.   De overstromingsgevaarkaarten en de overstromingsrisicokaarten worden uiterlijk op 22 december 2019 en daarna om de zes jaar getoetst en zo nodig bijgesteld.

3.   De overstromingsrisicobeheerplannen, inclusief de in deel B van de bijlage vermelde onderdelen, worden uiterlijk op 22 december 2021 en daarna om de zes jaar getoetst en zo nodig bijgesteld.

4.   In de toetsingen die zijn bedoeld in de leden 1 en 3 wordt rekening gehouden met het vermoedelijke effect van de klimaatverandering op het plaatsvinden van overstromingen.

Artikel 15

1.   De lidstaten stellen de in de artikelen 4, 6 en 7 bedoelde voorlopige overstromingsrisicobeoordeling, overstromingsgevaarkaarten, overstromingsrisicokaarten en overstromingsrisicobeheerplannen alsook de toetsing en desgevallend de bijstellingen uiterlijk drie maanden na de respectievelijk in artikel 4, lid 4, artikel 6, lid 8, artikel 7, lid 5, en artikel 14 vermelde data ter beschikking van de Commissie.

2.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 4, lid 4, artikel 6, lid 8, en artikel 7, lid 5, vermelde data in kennis van de overeenkomstig artikel 13, leden 1, 2 en 3, genomen besluiten en verstrekken relevante informatie ter zake.

Artikel 16

De Commissie legt uiterlijk op 22 december 2018 en daarna om de zes jaar een verslag over de toepassing van deze richtlijn voor aan het Europees Parlement en de Raad. Bij de opstelling van dit verslag wordt rekening gehouden met de gevolgen van de klimaatverandering.

Artikel 17

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 26 november 2009 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 18

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 19

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 23 oktober 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

M. LOBO ANTUNES


(1)  PB C 195 van 18.8.2006, blz. 37.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 juni 2006 (PB C 300 E van 9.12.2006, blz. 123), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 23 november 2006 (PB C 311 E van 19.12.2006, blz. 10) en standpunt van het Europees Parlement van 25 april 2007. Besluit van de Raad van 18 september 2007.

(3)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Beschikking nr. 2455/2001/EG (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).

(4)  PB L 186 van 5.8.1995, blz. 42.

(5)  PB L 297 van 15.11.2001, blz. 7.

(6)  PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(8)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(9)  PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).


BIJLAGE

A.   Overstromingsrisicobeheersplannen

I.

Onderdelen van de eerste overstromingsrisicobeheersplannen:

1.

de conclusies van de overeenkomstig hoofdstuk II opgestelde voorlopige overstromingsrisicobeoordeling in de vorm van een summiere kaart van het stroomgebiedsdistrict of van de in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde beheerseenheid, waarop de in artikel 5, lid 1, bedoelde gebieden zijn afgebakend die onder dit overstromingsrisicobeheersplan vallen;

2.

de overeenkomstig hoofdstuk III opgestelde of overeenkomstig artikel 13 reeds geldende overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten en de conclusies uit die kaarten;

3.

een beschrijving van de overeenkomstig artikel 7, lid 2, vastgestelde doelstellingen van het overstromingsrisicobeheer;

4.

een samenvatting van de maatregelen en de prioriteit die deze hebben ter verwezenlijking van de doelstellingen van het overstromingsrisicobeheer, met inbegrip van de overeenkomstig artikel 7 genomen maatregelen en de in het kader van andere communautaire besluiten genomen overstromingsgerelateerde maatregelen, met inbegrip van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (1), Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (2), Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (3) en Richtlijn 2000/60/EG;

5.

indien beschikbaar, voor gedeelde stroomgebieden of deelstroomgebieden, een beschrijving van de door de betrokken lidstaten vastgestelde methodologie voor de kosten-batenanalyse die wordt gebruikt bij het beoordelen van maatregelen met grensoverschrijdende gevolgen.

II.

Beschrijving van de uitvoering van het plan:

1.

een beschrijving van de prioriteiten en de wijze waarop de vorderingen bij de uitvoering van het plan zullen worden gevolgd;

2.

een samenvatting van de maatregelen/acties op het gebied van publieke voorlichting en inspraak;

3.

een lijst van bevoegde autoriteiten en eventueel een beschrijving van het proces ter coördinatie van de werkzaamheden binnen een internationaal stroomgebiedsdistrict, en van het proces ter coördinatie van de werkzaamheden met Richtlijn 2000/60/EG.

B.   Onderdelen van de daaropvolgende bijstelling van de overstromingsrisicobeheersplannen

1.

wijzigingen of bijstellingen die zijn aangebracht na de bekendmaking van de vorige versie van het overstromingsrisicobeheersplan, met inbegrip van een samenvatting van de toetsingen overeenkomstig artikel 14;

2.

een beoordeling van de vooruitgang die met het oog op het verwezenlijken van de in artikel 7, lid 2, bedoelde doelstellingen is geboekt;

3.

een beschrijving van de maatregelen uit de vorige versie van het overstromingsrisicobeheersplan die gepland waren, maar niet werden uitgevoerd, en een verklaring voor het niet-uitvoeren ervan;

4.

een beschrijving van de extra maatregelen die zijn getroffen na de bekendmaking van de vorige versie van het overstromingsrisicobeheersplan.


(1)  PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17).

(2)  PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 97).

(3)  PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30.