15.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 223/1


VERORDENING (EG) Nr. 1198/2006 VAN DE RAAD

van 27 juli 2006

inzake het Europees Visserijfonds

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 36 en 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ontwikkeling van de communautaire visserijvloot moet worden gereguleerd, met name bij besluiten die de Raad en de Commissie moeten nemen krachtens hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (4).

(2)

Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet gericht zijn op een duurzame exploitatie van de levende aquatische rijkdommen en een duurzame aquacultuur in het kader van een duurzame ontwikkeling waarbij op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met milieutechnische, economische en sociale aspecten.

(3)

De werkingssfeer van het gemeenschappelijk visserijbeleid omvat de instandhouding, het beheer en de exploitatie van visbestanden en aquacultuuractiviteiten, evenals de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten, voorzover deze activiteiten worden uitgeoefend op het grondgebied van de lidstaten of in communautaire wateren dan wel door communautaire vaartuigen of onderdanen van lidstaten.

(4)

Op grond van artikel 33, lid 2, van het Verdrag moet rekening worden gehouden met de bijzondere aard van de activiteiten die voortvloeit uit de maatschappelijke structuur van de sector en uit de structurele en natuurlijke ongelijkheid tussen de verschillende regio’s waar visserij wordt bedreven.

(5)

Duurzame ontwikkeling is een aspect van het gemeenschappelijk visserijbeleid dat sinds 1993 is geïntegreerd in de regels inzake de structuurfondsen. Bij dit beleid moet ook in de toekomst worden gestreefd naar duurzame ontwikkeling door middel van het Europees Visserijfonds (hierna „het EVF” genoemd).

(6)

Aangezien de voornaamste doelstelling van deze verordening, te weten de ontwikkeling van het gemeenschappelijk visserijbeleid, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, en derhalve vanwege de structurele belemmeringen voor de ontwikkeling van de visserijsector en de beperkte financiële middelen waarover de lidstaten in een uitgebreide Unie beschikken, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt door meerjarige financiering op communautair niveau te verstrekken die is toegespitst op de betrokken prioriteiten, kan de Gemeenschap maatregelen nemen volgens het subsidiariteitsbeginsel dat is vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(7)

In het gemeenschappelijk visserijbeleid en derhalve in het EVF moeten de prioriteiten van de Gemeenschap inzake duurzame ontwikkeling worden verwerkt die zijn vastgelegd in de conclusies van de Europese Raden van Lissabon en Göteborg van 23 en 24 maart 2000 respectievelijk 15 en 16 juni 2001.

(8)

Bij de programmering moeten de activiteiten van het EVF worden gecoördineerd met de andere op duurzame ontwikkeling gerichte fondsen, alsook met de structuurfondsen en overige communautaire fondsen.

(9)

Het optreden van het EVF en de concrete acties waaraan het EVF financieel bijdraagt, moeten verenigbaar zijn met de overige communautaire beleidslijnen en voldoen aan alle Gemeenschapswetgeving.

(10)

Acties van de Gemeenschap moeten complementair zijn met of een bijdrage leveren aan de acties van de lidstaten, en om een significante toegevoegde waarde te waarborgen moet het partnerschap worden versterkt. Dit partnerschap, met volledige inachtneming van de nationale voorschriften en praktijken van de lidstaten, omvat regionale, lokale en andere overheidsinstanties, alsook overige passende organen, met inbegrip van die welke verantwoordelijk zijn voor het milieu en voor het bevorderen van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, de economische en sociale partners, en andere bevoegde organen. De relevante partners moeten worden betrokken bij de voorbereiding, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie van de bijstand.

(11)

Volgens artikel 274 van het Verdrag moeten de lidstaten met de Commissie samenwerken om naleving van het beginsel van goed financieel beheer te waarborgen. Hiertoe zijn in de verordening de voorwaarden opgenomen op grond waarvan de Commissie kan voldoen aan haar verplichtingen voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie.

(12)

Voor de doelmatigheid en de doorzichtigheid van het optreden van het EVF is het nodig dat de bevoegdheden van de lidstaten en van de Gemeenschap nauwkeurig worden afgebakend. Deze bevoegdheden moeten voor elk stadium van de programmering, het toezicht, de evaluatie en de controle nader worden omschreven. Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, zijn de uitvoering van en de controle op de bijstandsverlening in eerste instantie bevoegdheden van de lidstaten.

(13)

De artikelen 2 en 3 van het Verdrag voorzien in het opheffen van ongelijkheden en het bevorderen van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

(14)

De Commissie moet een indicatieve verdeling maken van de beschikbare vastleggingskredieten volgens een objectieve en doorzichtige methode, met een sterke concentratie van middelen bij de regio’s die onder de convergentiedoelstelling vallen.

(15)

De beschikbare kredieten van het EVF moeten met het oog op de programmering forfaitair worden geïndexeerd.

(16)

Om het hefboomeffect van de Gemeenschapsbijdrage te vergroten door het gebruik van particuliere financieringsbronnen zoveel mogelijk te stimuleren, en om meer rekening te houden met de rentabiliteit van de concrete acties, moeten de bijstandsvormen van het EVF gediversifieerd en de bijstandspercentages gedifferentieerd worden teneinde het communautaire belang te bevorderen, het gebruik van gediversifieerde financieringsbronnen aan te moedigen en de bijdrage van het EVF te beperken door het gebruik van adequate bijstandsvormen te bevorderen.

(17)

Om de strategische inhoud van het gemeenschappelijk visserijbeleid te versterken overeenkomstig de prioriteiten van de Commissie voor een duurzame ontwikkeling van de visserij en aquacultuur, moet de lidstaat na overleg met de Commissie een nationaal strategisch plan inzake alle betrokken aspecten van het gemeenschappelijk visserijbeleid aannemen.

(18)

Omwille van de vereenvoudiging en decentralisering moeten de programmering en het financiële beheer enkel plaatsvinden op het niveau van het operationele programma en de prioritaire zwaartepunten, en moeten de programmacomplementen en communautaire bestekken worden afgeschaft.

(19)

De programmering moet worden vereenvoudigd. Daartoe voert het EVF zijn werkzaamheden uit in de vorm van een enkel operationeel programma per lidstaat, overeenkomstig de nationale inrichting van de lidstaat. De programmeringsperiode bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

(20)

De goedkeuring door de Raad van meerjarige herstel- en beheersplannen is een absolute prioriteit en deze plannen moeten vergezeld gaan van door het EVF medegefinancierde plannen voor het aanpassen van de visserij-inspanning.

(21)

Wanneer een visserijovereenkomst tussen de Gemeenschap en een derde land niet wordt vernieuwd of wanneer de vangstmogelijkheden in het kader van een internationale overeenkomst of een andere regeling drastisch worden verlaagd, moeten eveneens meerjarige plannen voor het beheer van de visserij-inspanning worden vastgesteld die zijn gericht op het aanpassen van de communautaire visserijvloot aan de nieuwe situatie.

(22)

Tevens moet worden bepaald op welke wijze de visserij-inspanning moet worden aangepast bij noodmaatregelen van de lidstaten of van de Commissie op grond van de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

(23)

Tevens moet worden bepaald op welke wijze de visserij-inspanning moet worden aangepast bij de aanneming van nationale plannen voor buitenbedrijfstelling in het kader van de verplichtingen op grond van de artikelen 11 tot en met 16 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

(24)

De communautaire visserijvloot moet worden aangepast aan de beschikbare en toegankelijke visbestanden.

(25)

Voorts moeten bepalingen worden vastgesteld inzake steun voor investeringen aan boord, met name met het oog op de noodzaak om de communautaire visserijvloot te herstructureren door de eigenaars van vaartuigen steun te bieden bij de vervanging van motoren door nieuwe motoren met hetzelfde of een lager vermogen.

(26)

Voorts moet worden voorzien in specifieke bepalingen om rekening te houden met de bijzondere kenmerken van de kleinschalige kustvisserij.

(27)

Voor de uitvoering van de herstructurering van de communautaire visserijvloot zijn begeleidende sociaal-economische maatregelen noodzakelijk.

(28)

Er moeten nadere regels worden vastgesteld voor de toekenning van toelagen en financiële compensaties aan vissers en eigenaars van vissersvaartuigen wanneer zij hun activiteiten tijdelijk stilleggen.

(29)

Het is voor de visserijsector van vitaal belang een duurzaam evenwicht te bereiken tussen de visbestanden en de exploitatie daarvan, daarbij voldoende rekening houdend met de gevolgen ervan voor het milieu. Derhalve moeten passende maatregelen worden vastgesteld, niet alleen ter bescherming van de voedselketen, maar ook voor de aquacultuur en de verwerkende industrie.

(30)

Er moeten nadere regelingen worden vastgesteld voor de toekenning van steun aan de aquacultuur, de binnenvisserij en aan de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten, zonder afbreuk te doen aan de economische levensvatbaarheid van deze sectoren; hiertoe dient een beperkt aantal prioritaire doelstellingen voor bijstandverlening te worden gekozen en moet de structurele steun worden toegespitst op aquacultuur, de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten en op micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, met voorrang voor micro- en kleine ondernemingen.

(31)

Het EVF moet tevens bijstand verlenen voor maatregelen van gemeenschappelijk belang die verder reiken dan de maatregelen die normaliter door particuliere ondernemingen worden genomen.

(32)

Om de sociaal-economische gevolgen van het gemeenschappelijk visserijbeleid te beperken, moeten begeleidende maatregelen worden vastgesteld in de vorm van lokale ontwikkelingsstrategieën voor de duurzame ontwikkeling van visserijgebieden.

(33)

Gelet op de grote verscheidenheid aan situaties en gebieden in de hele Gemeenschap, moet het beleid voor de ontwikkeling van visserijgebieden deel uitmaken van een geïntegreerde aanpak op basis van een passende territoriale strategie en aangepast aan de plaatselijke context; voorts moet dit beleid zo gedecentraliseerd mogelijk zijn, voorrang geven aan participatie van actoren in het veld en gebaseerd zijn op een bottom-up benadering; voor het beleid moeten ook kleinschalige concrete acties in aanmerking komen en er moet sprake zijn van een substantiële participatie van actoren uit de particuliere sector.

(34)

Door middel van technische bijstand moet het EVF steun verlenen voor evaluaties, studies en uitwisselingen van ervaringen ter vergemakkelijking van de uitvoering van het operationele programma en ter bevordering van innovatieve benaderingen en methoden voor een eenvoudige en doorzichtige uitvoering.

(35)

De uitvoering van de concrete acties van het EVF door de lidstaten onder gedeeld beheer moet voldoende garanties bieden inzake de aard en de kwaliteit van de uitvoering van de concrete acties, de resultaten van die acties en de evaluatie daarvan, alsmede goed financieel beheer en het toezicht daarop.

(36)

De doeltreffendheid en het effect van de concrete acties van het EVF hangen ook af van een betere en grondiger evaluatie. In dit verband moeten de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie worden vastgelegd, evenals regelingen om de betrouwbaarheid van de evaluaties te garanderen.

(37)

Voor een doelmatige werking van het partnerschap en om de bijstandsverlening door de Gemeenschap te bevorderen, is het noodzakelijk dat hieraan via voorlichting en informatieverstrekking een zo ruim mogelijke bekendheid wordt gegeven. De voor het beheer van de bijstandspakketten bevoegde autoriteiten zijn hiervoor verantwoordelijk, en zij moeten de Commissie op de hoogte brengen van de genomen maatregelen.

(38)

Het is aangewezen om voor elke concrete actie een maximum voor de overheidsbijdrage vast te stellen.

(39)

Het is tevens aangewezen om met betrekking tot de totale overheidsuitgaven per prioritair zwaartepunt maxima voor de bijdrage uit het EVF vast te stellen.

(40)

Ter waarborging van een doeltreffende en regelmatige uitvoering is het noodzakelijk de verplichtingen van de lidstaten inzake beheers- en controlesystemen, geldigverklaring van de uitgaven en voorkoming, opsporing en correctie van onregelmatigheden en overtredingen van het Gemeenschapsrecht, nader te bepalen. Met name moet voor het beheer en de controle worden bepaald op welke wijze de lidstaten moeten garanderen dat de systemen aanwezig zijn en naar behoren functioneren.

(41)

De lidstaten moeten passende maatregelen vaststellen om te garanderen dat de beheers- en controlesystemen goed functioneren. Daartoe moeten voor ieder operationeel programma een beheersautoriteit, een certificeringsautoriteit en een auditautoriteit worden aangewezen en moeten de verantwoordelijkheden daarvan worden gespecificeerd. Deze bevoegdheden behelzen in hoofdzaak het waarborgen van een goede financiële uitvoering, het organiseren van de evaluatie, het certificeren van de uitgaven, de audit en het nakomen van het Gemeenschapsrecht. Bepaald moet worden dat de Commissie en de betrokken nationale autoriteiten regelmatig bijeenkomen om toezicht te houden op de bijstandverlening.

(42)

Bepaald moet worden dat het toezichtcomité een door de lidstaat benoemd orgaan is dat toeziet op de kwaliteit van de uitvoering van het operationele programma.

(43)

Indicatoren en verslagen over de uitvoering zijn essentieel voor het toezicht en moeten nauwkeuriger worden omschreven, zodat zij een getrouw beeld geven van de voortgang en de kwaliteit van de uitvoering van het operationele programma.

(44)

Onverminderd de bestaande bevoegdheden van de Commissie inzake financiële controle is het wenselijk de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten op dit gebied te versterken.

(45)

De voorschriften en procedures inzake vastleggingen en betalingen moeten worden vereenvoudigd zodat een regelmatige cashflow is gewaarborgd. Een voorfinanciering van de bijdrage van het EVF ten belope van 7 % zou de uitvoering van het operationele programma helpen bespoedigen.

(46)

Naast het opschorten van betalingen wanneer in de beheers- en controlesystemen een ernstige tekortkoming wordt geconstateerd, moet de gedelegeerd ordonnateur de betalingen kunnen onderbreken wanneer er aanwijzingen zijn dat deze systemen niet naar behoren functioneren, of moet de Commissie de betalingen kunnen korten wanneer de betrokken lidstaat niet alle resterende maatregelen van het correctieplan heeft uitgevoerd.

(47)

Voor een goed beheer van de middelen van de Gemeenschap moeten de raming en de uitvoering van de uitgaven worden verbeterd. Daartoe moeten de lidstaten hun ramingen inzake het gebruik van de communautaire middelen regelmatig aan de Commissie meedelen en moet vertraging bij de financiële uitvoering aanleiding geven tot terugbetaling van de voorfinanciering en ambtshalve doorhaling.

(48)

De procedures voor de afsluiting moeten worden vereenvoudigd door de lidstaten die dit wensen, de mogelijkheid te geven om volgens een door hen gekozen schema operationele programma's gedeeltelijk af te sluiten ten aanzien van voltooide concrete acties; hiertoe moet een passend kader worden geboden.

(49)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld volgens de beheersprocedure van artikel 4 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5). In bepaalde gevallen is ter wille van de doeltreffendheid de in artikel 3 van dat besluit vastgestelde overlegprocedure echter de meest geschikte procedure.

(50)

Er moeten bijzondere overgangsbepalingen worden vastgesteld die het mogelijk maken de nieuwe programmering vanaf de inwerkingtreding van deze verordening voor te bereiden, en die waarborgen dat de bijstandsverlening aan de lidstaten niet wordt onderbroken in afwachting dat het operationele programma overeenkomstig deze verordening wordt aangenomen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE VOORSCHRIFTEN INZAKE BIJSTAND

HOOFDSTUK I

Werkingssfeer en definities

Artikel 1

Werkingssfeer

Bij deze verordening wordt een Europees Visserijfonds (hierna „het EVF” genoemd) ingesteld en wordt het kader voor communautaire steun ten behoeve van de duurzame ontwikkeling van de visserijsector, visserijgebieden en binnenvisserij vastgesteld.

Artikel 2

Geografisch toepassingsgebied

1.   De in deze verordening vervatte maatregelen zijn van toepassing op het gehele grondgebied van de Gemeenschap.

2.   In afwijking van lid 1, bepalen de lidstaten aan de hand van de criteria van artikel 43, leden 3 en 4, welke gebieden in aanmerking komen voor bijstand krachtens hoofdstuk IV van titel IV betreffende duurzame ontwikkeling van visserijgebieden.

Artikel 3

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„visserijsector”: de economische sector bestaande in al hetgeen productie, verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten inhoudt;

b)

„visser”: persoon die de beroepsvisserij uitoefent aan boord van een in bedrijf zijnd vissersvaartuig, zoals erkend door de betrokken lidstaat;

c)

„vissersvaartuig”: vaartuig in de zin van artikel 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 2371/2002;

d)

„aquacultuur”: de kweek of teelt van aquatische organismen, waarbij technieken worden gebruikt om de aangroei van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu; deze organismen blijven in de gehele fase van de kweek of de teelt, tot en met de oogst, eigendom van een natuurlijke persoon of rechtspersoon;

e)

„visserijgebied”: een gebied aan de kust van een zee of een meer of met vijvers of een riviermonding, en met een belangrijke werkgelegenheid in de visserijsector;

f)

„kleine, middelgrote en micro-ondernemingen”: kleine, middelgrote en micro-onderneming in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (6);

g)

„operationeel programma”: het door de lidstaat opgestelde en door de Commissie goedgekeurde enkelvoudig document waarin een coherente reeks prioritaire zwaartepunten is opgenomen die met steun uit het EVF moeten worden verwezenlijkt;

h)

„programmering”: het proces van organisatie, besluitvorming en financiering dat in verscheidene fasen plaatsvindt en tot doel heeft op meerjarenbasis uitvoering te geven aan het gezamenlijke optreden van de Gemeenschap en de lidstaten ter verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het EVF;

i)

„prioritair zwaartepunt”: één van de prioriteiten in een operationeel programma, bestaande uit een groep samenhangende maatregelen met meetbare specifieke doelstellingen;

j)

„maatregel”: een reeks concrete acties ter uitvoering van een prioritair zwaartepunt;

k)

„concrete actie”: een volgens de door het comité van toezicht vastgestelde criteria geselecteerd project dat door een of meer begunstigden wordt uitgevoerd en dat de verwezenlijking mogelijk maakt van de doelstellingen van het prioritaire zwaartepunt waarmee het verband houdt;

l)

„begunstigde”: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de overheidssteun uiteindelijk ontvangt;

m)

„overheidsuitgaven”: elke overheidsbijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van de staat, van een regionale of plaatselijke overheid of van de Europese Gemeenschappen en elke soortgelijke uitgave. Elke bijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van publiekrechtelijke instellingen of verenigingen van een of meer regionale of plaatselijke overheden of publiekrechtelijke instellingen die handelen overeenkomstig Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (7) wordt beschouwd als een overheidsbijdrage;

n)

„convergentiedoelstelling”: de doelstelling van het optreden ten behoeve van de minst ontwikkelde lidstaten en regio's overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 (8);

o)

„non-convergentiedoelstelling”: heeft betrekking op de lidstaten en de regio's die niet onder de convergentiedoelstelling zoals omschreven onder n) vallen;

p)

„bemiddelende instantie”: elke overheids- of privé-instantie of -dienst die handelt onder de verantwoordelijkheid van een beheers- of certificeringsautoriteit of die namens een dergelijke autoriteit taken verricht ten behoeve van begunstigden die concrete acties uitvoeren;

q)

„onregelmatigheid”: elke inbreuk op een bepaling van het Gemeenschapsrecht als gevolg van een handeling of nalatigheid van een marktdeelnemer waarbij de algemene begroting van de Europese Unie door een onverschuldigde uitgave wordt of zou worden benadeeld.

HOOFDSTUK II

Doelstellingen en taken

Artikel 4

Doelstellingen

De bijstand uit het EVF is gericht op:

a)

ondersteuning van het gemeenschappelijk visserijbeleid om te zorgen voor een exploitatie van de levende aquatische rijkdommen en voor steun aan de aquacultuur, met het oog op milieutechnische, economische en sociale duurzaamheid;

b)

bevordering van een duurzaam evenwicht tussen de levende aquatische rijkdommen en de vangstcapaciteit van de communautaire visserijvloot;

c)

bevordering van duurzame ontwikkeling van de binnenvisserij;

d)

versterking van de concurrentiekracht van de exploitatiestructuren en bevordering van de ontwikkeling van economisch levensvatbare ondernemingen in de visserijsector;

e)

bevordering van de bescherming en de verbetering van het milieu en de natuurlijke rijkdommen indien er sprake is van een band met de visserijsector;

f)

stimulering van duurzame ontwikkeling en van verbetering van de kwaliteit van het bestaan in gebieden met activiteiten in de visserijsector;

g)

bevordering van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de ontwikkeling van de visserijsector en de visserijgebieden.

Artikel 5

Taken

Het EVF verleent steun aan de visserijsector. De op grond van deze verordening uitgevoerde maatregelen dragen bij tot de algemene doelstellingen in artikel 33 van het Verdrag en de doelstellingen die zijn bepaald in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Indien nodig worden deze maatregelen gecombineerd met of vormen zij een aanvulling op andere communautaire instrumenten en beleidslijnen.

HOOFDSTUK III

Beginselen inzake bijstandsverlening

Artikel 6

Complementariteit, samenhang en conformiteit

1.   De bijstand uit het EVF dient als aanvulling op nationale, regionale en plaatselijke acties waarin de prioriteiten van de Gemeenschap zijn overgenomen.

2.   De Commissie en de lidstaten zien erop toe dat de bijstand uit het EVF is afgestemd op het beleid, de prioriteiten en de activiteiten van de Gemeenschap, en complementair is met andere financiële instrumenten van de Gemeenschap. Die afstemming en complementariteit worden met name in het operationele programma aangegeven.

3.   De uit het EVF gefinancierde concrete acties zijn in overeenstemming met het Verdrag en met de krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten.

4.   Overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden zorgen de Commissie en de lidstaten voor de coördinatie tussen de bijstand uit het EVF, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO), opgericht bij Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad (9), het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds en de andere communautaire financieringsinstrumenten.

5.   Uit het EVF gefinancierde concrete acties leiden niet tot een verhoging van de visserij-inspanning.

Artikel 7

Staatssteun

1.   Onverminderd lid 2 van dit artikel, zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag van toepassing op steunmaatregelen van de lidstaten ten gunste van ondernemingen in de visserijsector.

2.   De artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag zijn niet van toepassing op financiële bijdragen van de lidstaten aan uit het EVF medegefinancierde concrete acties die onderdeel zijn van een operationeel programma.

3.   Nationale bepalingen voor overheidsfinanciering die verder reiken dan de bepalingen van deze verordening voor de in lid 2 bedoelde financiële bijdragen, worden op basis van lid 1 als één geheel beoordeeld.

Artikel 8

Partnerschap

1.   De doelstellingen van het EVF worden nagestreefd in het kader van nauwe samenwerking (hierna „partnerschap” genoemd), tussen de Commissie en de lidstaat. De lidstaat organiseert overeenkomstig de nationale voorschriften en praktijken een partnerschap met de door hem aangewezen autoriteiten en instanties, zoals:

a)

de bevoegde regionale, lokale en andere overheden;

b)

de economische en sociale partners;

c)

andere passende instanties.

2.   De lidstaat zorgt, overeenkomstig de nationale voorschriften en praktijken, voor een brede, doeltreffende betrokkenheid van alle passende instanties, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen, en van duurzame ontwikkeling door integratie van milieubescherming en -verbetering.

3.   Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke partnercategorie als gedefinieerd in lid 1.

4.   Het partnerschap heeft betrekking op de voorbereiding en de uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van het operationele programma. De lidstaten betrekken alle passende partners bij de verschillende fasen van de programmering, binnen de voor elke fase gestelde termijn.

5.   Elke lidstaat organiseert, op de naar zijn inzicht meest gepaste wijze, een raadpleging over het nationaal strategisch plan.

Artikel 9

Evenredigheid

1.   De lidstaat is belast met de uitvoering van het operationele programma. Deze uitvoering vindt plaats op het passende territoriale niveau, met inachtneming van de institutionele regelingen van elke lidstaat en deze verordening.

2.   De door de Commissie en de lidstaten ingezette middelen kunnen variëren naar gelang van het totaalbedrag van de aan het operationele programma toegewezen overheidsuitgaven. Dit geldt met name voor de middelen die de Commissie gebruikt voor evaluatie, controle en deelname in het kader van de in artikel 63 bedoelde toezichtcomités en voor de jaarverslagen over de uitvoering van de operationele programma’s.

Artikel 10

Gedeeld beheer

1.   De aan het EVF toegewezen begroting wordt door de lidstaten en de Commissie uitgevoerd onder gedeeld beheer, overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder b), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (10), met uitzondering van de in artikel 46, lid 1, van deze verordening bedoelde technische bijstand, die door de Commissie onder rechtstreeks beheer wordt uitgevoerd.

Het beginsel van goed financieel beheer wordt toegepast overeenkomstig artikel 48, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

2.   De Commissie oefent haar taak om de algemene begroting van de Europese Unie uit te voeren als volgt uit:

a)

zij controleert of er in de lidstaten beheers- en controlesystemen bestaan die naar behoren functioneren, in overeenstemming met de artikelen 70 en 73;

b)

zij stelt de uiterste datum van betaling volledig of gedeeltelijk uit of schorst de betalingen volledig of gedeeltelijk overeenkomstig de artikelen 88 en 89 als de nationale beheers- en controlesystemen niet naar behoren functioneren, en past elke andere noodzakelijke financiële correctie toe volgens de procedures van de artikelen 98 en 99;

c)

zij controleert de terugbetaling van voorfinancieringen en annuleert vastleggingen ambtshalve overeenkomstig artikel 81, lid 2, en de artikelen 90 tot en met 94.

3.   Het bepaalde in titel II van het tweede deel van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 is van toepassing op de bijstand uit het EVF.

Artikel 11

Gelijkheid van mannen en vrouwen

De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief worden bevorderd in de diverse fasen van implementering van het EVF, met inbegrip van het ontwerp, de uitvoering, het toezicht en de evaluatie.

De lidstaten zorgen ervoor dat concrete acties die de rol van vrouwen in de visserijsector vergroten, worden bevorderd.

HOOFDSTUK IV

Financieel kader

Artikel 12

Middelen en concentratie

1.   Voor vastlegging ten laste van het EVF is voor de periode 2007 tot en met 2013 een bedrag van 3 849 miljoen EUR, uitgedrukt in prijzen van 2004, beschikbaar, dat overeenkomstig bijlage I over de betrokken jaren wordt verdeeld.

2.   Van de in lid 1 genoemde middelen wordt 0,8 % gereserveerd voor technische bijstand ten behoeve van de Commissie, als omschreven in artikel 46, lid 1.

3.   Voor de programmering van de in lid 1 genoemde bedragen en de daaropvolgende opvoering ervan op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen worden de betrokken bedragen met 2 % per jaar geïndexeerd.

4.   De in lid 1 bedoelde begrotingsmiddelen die niet overeenkomstig lid 2 zijn toegewezen, worden zodanig verdeeld dat een aanzienlijke concentratie wordt bereikt ten gunste van de regio’s die voor de convergentiedoelstelling in aanmerking komen.

Artikel 13

Plafond voor overdrachten

1.   Ter bevordering van de doelstellingen, namelijk het op passende wijze concentreren van middelen uit het Cohesiefonds op de minst ontwikkelde regio's en lidstaten, en het verminderen van de verschillen in de gemiddelde steunintensiteit per inwoner ten gevolge van de vaststelling van een bovengrens, bedraagt het plafond voor overdrachten krachtens deze verordening uit de in lid 2 bedoelde fondsen aan elke afzonderlijke lidstaat:

voor lidstaten met een gemiddeld BNI per inwoner voor 2001-2003 van minder dan 40 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,7893 % van het BBP;

voor lidstaten met een gemiddeld BNI per inwoner voor 2001-2003 van 40 % of meer en minder dan 50 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,7135 % van het BBP;

voor lidstaten met een gemiddeld BNI per inwoner voor 2001-2003 van 50 % of meer en minder dan 55 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,6188 % van het BBP;

voor lidstaten met een gemiddeld BNI per inwoner voor 2001-2003 van 55 % of meer en minder dan 60 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,5240 % van het BBP;

voor lidstaten met een gemiddeld BNI per inwoner voor 2001-2003 van 60 % of meer en minder dan 65 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,4293 % van het BBP;

voor lidstaten met een gemiddeld BNI per inwoner voor 2001-2003 van 65 % of meer en minder dan 70 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,3346 % van het BBP;

voor lidstaten met een gemiddeld BNI per inwoner voor 2001-2003 van 70 % of meer en minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,2398 % van het BBP;

vervolgens wordt per verhoging van 5 % van het gemiddelde BNI per inwoner voor 2001-2003 ten opzichte van het gemiddelde van de EU-25, het plafond voor overdrachten verminderd met 0,09 procentpunt van het BBP.

2.   De in lid 1 genoemde plafonds omvatten de som van het krachtens deze verordening uit het EVF jaarlijks toegewezen bedrag per lidstaat, het krachtens Verordening (EG) nr. 1083/2006 uit het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds toegewezen bedrag, met inbegrip van de bijdrage van het EFRO in de financiering van het transnationale deel van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument en van het deel van het ELFPO dat uit de afdeling Oriëntatie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw voortvloeit.

3.   De grondslag voor de berekeningen van het BBP door de Commissie wordt gevormd door de statistieken die in april 2005 zijn gepubliceerd. Voor elke lidstaat wordt, uitgaande van de ramingen van de Commissie van april 2005, een individueel nationaal groeipercentage van het BBP voor 2007-2013 toegepast.

Artikel 14

Financiële verdeling

De Commissie stelt jaarlijkse indicatieve verdelingen per lidstaat vast van de vastleggingskredieten voor de programmeringsperiode 2007 tot en met 2013, waarbij de bijdrage aan de convergentiedoelstelling wordt afgezonderd en de volgende objectieve criteria in acht worden genomen:

a)

omvang van de visserijsector in de lidstaat,

b)

de mate waarin de visserij-inspanning moet worden aangepast,

en

c)

het aantal arbeidsplaatsen in de visserijsector,

rekening houdend met bijzondere situaties en behoeften en vroegere vastleggingskredieten.

TITEL II

STRATEGISCHE BENADERING

HOOFDSTUK I

Nationaal strategisch plan

Artikel 15

Nationaal strategisch plan

1.   Na passend overleg met de partners stelt iedere lidstaat een nationaal strategisch plan voor de visserijsector vast en legt dit uiterlijk bij de indiening van het operationele programma aan de Commissie voor.

Het nationaal strategisch plan wordt door de lidstaat en de Commissie onderling besproken.

2.   Het nationaal strategisch plan bevat een beknopte beschrijving van alle voor de betrokken lidstaat relevante aspecten van het gemeenschappelijk visserijbeleid en behelst voorts de prioriteiten, de doelstellingen, een raming van de benodigde overheidsmiddelen en de termijnen voor de uitvoering ervan, met bijzondere aandacht voor de strategie inzake:

a)

het beheer en de aanpassing van de communautaire visserijvloot en met name de aanpassing van de visserij-inspanning en vangstcapaciteit in het licht van de ontwikkeling van de visbestanden, de bevordering van milieuvriendelijke visserijmethoden, en een duurzame ontwikkeling van de visserijactiviteiten;

b)

de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur;

c)

de duurzame ontwikkeling van verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten;

d)

de duurzame ontwikkeling van de binnenvisserij;

e)

de duurzame ontwikkeling van visserijgebieden, inclusief de criteria voor de selectie van de prioriteitsgebieden;

f)

het concurrentievermogen van de visserijsector; inclusief verbetering van de structuur, de organisatie en de werkomstandigheden;

g)

behoud van de menselijke hulpbronnen in de visserijsector, met name door het verbeteren van beroepsvaardigheden, het zorgen voor duurzame werkgelegenheid en het verbeteren van de positie en de rol van de vrouw;

h)

de bescherming en de verbetering van het aquatisch milieu dat een band heeft met de visserijsector.

3.   Daarnaast bevat het nationaal strategisch plan, wanneer zulks relevant is voor de lidstaat, passende aanvullende informatie over de prioriteiten, de doelstellingen, de raming van de benodigde overheidsmiddelen en de termijnen, met bijzondere aandacht voor de strategie inzake:

a)

het voldoen aan de vereisten inzake inspectie en controle van de visserijactiviteiten en verzameling van gegevens en informatie betreffende het gemeenschappelijk visserijbeleid;

b)

de voorziening met visserijproducten en de ontwikkeling van visserijactiviteiten buiten de communautaire wateren.

HOOFDSTUK II

Strategische follow-up

Artikel 16

Strategisch debat

1.   Uiterlijk op 31 december 2011 voert de Commissie besprekingen met de lidstaten over de inhoud en de stand van de uitvoering van de nationale strategische plannen, op basis van door de lidstaten verstrekte schriftelijke informatie, teneinde de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten aan te moedigen.

2.   De Commissie stelt het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s in kennis van de resultaten van de in lid 1 bedoelde besprekingen.

TITEL III

PROGRAMMERING

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen inzake het EVF

Artikel 17

Voorbereiding en goedkeuring van het operationele programma

1.   Elke lidstaat stelt een operationeel programma op ter uitvoering van de mede uit het EVF te financieren beleidsmaatregelen en prioriteiten. Het operationele programma sluit aan op het nationaal strategisch plan.

2.   Het EVF voert zijn werkzaamheden uit in de vorm van een enkel operationeel programma per lidstaat, overeenkomstig de nationale inrichting van de lidstaat.

3.   Na nauw overleg met de regionale, lokale, economische en sociale partners in de visserijsector en met alle andere in aanmerking komende instanties, stelt elke lidstaat overeenkomstig zijn nationale inrichting zijn operationeel programma op, met inachtneming van het in artikel 8 genoemde partnerschap.

4.   De lidstaten dienen bij de Commissie een voorstel in voor een operationeel programma waarin alle in artikel 20 bedoelde onderdelen zijn opgenomen, en wel op een zodanig tijdstip dat het programma zo spoedig mogelijk kan worden aangenomen.

5.   Rekening houdend met de in artikel 48 bedoelde evaluatie vooraf, beoordeelt de Commissie het voorstel voor een operationeel programma, om te bepalen of het bijdraagt tot de doelstellingen vermeld in artikel 4, de leidende beginselen vermeld in artikel 19 en het desbetreffende onderdeel van het nationaal strategisch plan.

Indien de Commissie, binnen twee maanden na ontvangst van het voorgestelde operationele programma, dit niet in overeenstemming acht met de doelstellingen bedoeld in artikel 4, de leidende beginselen vermeld in artikel 19 of het desbetreffende onderdeel van het nationaal strategisch plan, kan zij de betrokken lidstaat verzoeken alle noodzakelijke nadere informatie te verstrekken en, in voorkomend geval, het voorgestelde programma dienovereenkomstig aan te passen.

6.   Vervolgens legt de lidstaat zijn operationeel programma voor aan de Commissie, die zo spoedig mogelijk en uiterlijk na vier maanden een besluit tot goedkeuring daarvan aanneemt.

Artikel 18

Geldigheidsduur en herziening van het operationele programma

1.   Het operationele programma bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

2.   Het operationele programma kan, indien zich bij de uitvoering daarvan aanzienlijke problemen hebben voorgedaan, indien de strategie ingrijpend is gewijzigd of indien een goed beheer zulks vereist, opnieuw worden onderzocht en, indien nodig, voor de rest van de looptijd worden herzien op initiatief van de lidstaat of van de Commissie, in overleg met de betrokken lidstaat, en na goedkeuring door het in artikel 63 bedoelde toezichtcomité.

Bij een herziening wordt met name rekening gehouden met de respectievelijk in de artikelen 49, 67 en 69 bedoelde tussentijdse evaluatie, jaarverslagen en over de uitvoering van de jaarlijkse onderzoeken, alsmede met belangrijke wijzigingen in het gemeenschappelijk visserijbeleid.

3.   De Commissie neemt zo spoedig mogelijk en uiterlijk twee maanden na de indiening van het verzoek door de lidstaat het besluit over de verzoeken om herziening van het operationele programma, mits de inhoud daarvan in overeenstemming is met artikel 20. Nadere uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld volgens de in artikel 101, lid 3, bedoelde procedure.

Artikel 19

Leidende beginselen voor het operationele programma

De lidstaten houden bij de in artikel 17 bedoelde opstelling van het operationele programma en bij de uitvoering van het operationele programma rekening met onderstaande leidende beginselen:

a)

samenhang met de beginselen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en het nationaal strategisch plan, zodat er in het bijzonder een stabiel en duurzaam evenwicht wordt bereikt tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden;

b)

versterking van een harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van economische activiteiten, banen en menselijke hulpbronnen, alsmede bescherming en verbetering van het milieu;

c)

passende verdeling van de beschikbare financiële middelen over de prioritaire zwaartepunten en, in het bijzonder, waar van toepassing, een passend niveau van financiering voor concrete acties op grond van hoofdstuk I van titel IV (Prioritair zwaartepunt 1: maatregelen voor de aanpassing van de communautaire visserijvloot);

d)

stimulering van concrete acties die bijdragen tot de strategie van Lissabon.

Concrete acties, gericht op het bevorderen van een duurzaam niveau van werkgelegenheid in de visserijsector, in het bijzonder door middel van verbetering van de kwaliteit van de banen, toegang tot het beroep voor jongeren, en innovatie in de gehele sector, worden gestimuleerd;

e)

stimulering van concrete acties die bijdragen tot de strategie van Göteborg en in het bijzonder acties die de milieudimensie in de visserijsector versterken.

Concrete acties, gericht op beperking van het effect van de activiteiten in de visserijsector op het milieu en die milieuvriendelijke productiemethoden bevorderen, worden gestimuleerd;

f)

verbetering van de situatie van de menselijke hulpbronnen in de visserijsector door middel van concrete acties die gericht zijn op het verbeteren en diversifiëren van beroepsvaardigheden, het ontwikkelen van levenslang leren en het verbeteren van arbeidsomstandigheden en -veiligheid;

g)

stimulering van concrete acties met een hoge meerwaarde, door middel van de ontwikkeling van innoverende capaciteiten die zorgen voor hoge kwaliteitsnormen en beantwoorden aan de behoeften van de consument met betrekking tot visserij- en aquacultuurproducten.

Concrete acties die transparantie van milieuvriendelijke productiemethoden voor consumenten bevorderen, worden gestimuleerd;

h)

bijdragen tot betere bevoorrading en duurzame ontwikkeling van de communautaire markt voor visserij- en aquacultuurproducten;

i)

bevordering, gedurende de onderscheiden stadia van de uitvoering van het operationele programma, van gendergelijkheid in de visserijsector door middel van concrete acties die er in het bijzonder op zijn gericht seksesegregatie op de arbeidsmarkt terug te dringen;

j)

stimulering van een geïntegreerde duurzame ontwikkeling van de visserijsector door middel van stimulering van het eigen potentieel en verbetering van de kwaliteit van het bestaan;

k)

waar nodig, verbetering van de institutionele en bestuurlijke vermogens, gericht op een goed beheer van het gemeenschappelijk visserijbeleid en een doeltreffende uitvoering van het operationele programma.

Artikel 20

Inhoud van het operationele programma

1.   Het operationele programma bevat:

a)

een synthese van de sterke en zwakke punten van de situatie van de voor ondersteuning in aanmerking komende beleidsterreinen;

b)

een beschrijving en een motivering van de aan de hand van het desbetreffende onderdeel van het nationaal strategisch plan en de in artikel 19 vermelde leidende beginselen gekozen prioritaire zwaartepunten, alsook het effect dat volgens de in artikel 48 bedoelde voorafgaande evaluatie mag worden verwacht;

c)

de specifieke doelstellingen van ieder prioritair zwaartepunt. Deze doelstellingen dienen te worden gekwantificeerd, indien zij zich lenen voor kwantificering met behulp van een beperkt aantal indicatoren, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel. Aan de hand van deze indicatoren moet de vooruitgang ten opzichte van de uitgangssituatie, alsmede de doeltreffendheid van de specifieke doelstellingen per prioritair zwaartepunt, gemeten kunnen worden;

d)

een beknopte beschrijving van de belangrijkste maatregelen die voor de uitvoering van de prioritaire zwaartepunten zijn gepland;

e)

informatie over de complementariteit met de maatregelen in het kader van het ELFPO, het structuurfonds en, in voorkomend geval, het Cohesiefonds;

f)

een financieringsplan met twee tabellen, waarin, indien relevant, afzonderlijk wordt vermeld welk gedeelte gereserveerd is voor de convergentiedoelstelling en welk gedeelte voor de non-convergentiedoelstelling:

i)

een tabel die voor ieder jaar een verdeling bevat van het bedrag van de geplande totale financiële toewijzing voor de bijdrage uit het EVF;

ii)

een tabel die voor de hele programmeringsperiode en per prioritair zwaartepunt het bedrag van de geplande communautaire bijdrage en van de nationale overheidsbijdragen, het percentage van de bijdrage uit het EVF per prioritair zwaartepunt en het bedrag dat is toegewezen voor technische bijstand bevat;

g)

de uitvoeringsbepalingen voor het operationele programma, waaronder:

i)

de aanwijzing door de lidstaat van de in artikel 58 bedoelde entiteiten;

ii)

een beschrijving van de evaluatie- en toezichtsystemen en de samenstelling van het in artikel 63 bedoelde toezichtcomité;

iii)

inlichtingen over de instantie die bevoegd is voor het ontvangen van de door de Commissie verrichte betalingen, en de instantie/instanties die verantwoordelijk is/zijn voor het verrichten van de betalingen aan de begunstigden;

iv)

vaststelling van procedures voor de beschikbaarstelling en de overmaking van de financiële middelen, om de transparantie van deze geldstromen te verzekeren;

v)

de elementen gericht op publiciteit en voorlichting omtrent het operationele programma als bedoeld in artikel 51;

vi)

een beschrijving van de tussen de Commissie en de lidstaat overeengekomen procedures voor de uitwisseling van computergegevens om te kunnen voldoen aan de in deze verordening gestelde eisen met betrekking tot de betaling, het toezicht en de evaluatie;

h)

informatie omtrent de toepassing van artikel 8.

2.   Voor elk prioritair zwaartepunt waarin titel IV voorziet, stellen de lidstaten in het bijbehorende operationele programma de voorwaarden en procedures voor uitvoering vast. In het programma wordt met name duidelijk het doel van elke gepland prioritair zwaartepunt vermeld.

TITEL IV

PRIORITAIRE ZWAARTEPUNTEN

HOOFDSTUK I

Prioritair zwaartepunt 1 — Maatregelen voor de aanpassing van de communautaire visserijvloot

Artikel 21

Werkingssfeer

De voor de aanpassing van de communautaire visserijvloot bestemde steun uit het EVF heeft betrekking op:

a)

overheidssteun voor eigenaars van vissersvaartuigen en vissers die worden geconfronteerd met aanpassingsplannen voor de visserij-inspanning, voor zover het gaat om:

i)

herstelplannen als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002;

ii)

noodmaatregelen als bedoeld in de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 2371/2002;

iii)

niet-verlenging van een visserijovereenkomst tussen de Gemeenschap en een derde land of een aanzienlijke vermindering van de vangstmogelijkheden in het kader van een internationale overeenkomst of een andere regeling;

iv)

beheersplannen als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002;

v)

maatregelen als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EG) nr. 2371/2002;

vi)

nationale plannen voor buitenbedrijfstelling in het kader van de verplichtingen op grond van de artikelen 11 tot en met 16 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, die handelen over de aanpassing van de capaciteit van de communautaire visserijvloot;

b)

overheidssteun voor tijdelijke stillegging overeenkomstig artikel 24, lid 1, onder vii);

c)

investeringen aan boord van vissersvaartuigen en selectiviteit overeenkomstig artikel 25;

d)

overheidssteun voor kleinschalige kustvisserij overeenkomstig artikel 26.;

e)

sociaal-economische compensatie voor vlootbeheer overeenkomstig artikel 27;

f)

overheidssteun voor reddings- en herstructureringsplannen overeenkomstig de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (11).

Artikel 22

Inhoud van de plannen voor de aanpassing van de visserij-inspanning

1.   Iedere lidstaat stelt in zijn nationaal strategisch plan zijn beleid voor het aanpassen van de visserij-inspanning vast met het oog op het vervullen van de verplichtingen op grond van artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2371/2002. Daarbij wordt prioriteit verleend aan de financiering van de in artikel 21, onder a), i), bedoelde concrete acties.

2.   Plannen voor aanpassing van de visserij-inspanning kunnen alle relevante maatregelen van dit hoofdstuk omvatten.

3.   In de in artikel 21, onder a), i), ii) en iv), bedoelde gevallen stellen de lidstaten de plannen voor de aanpassing van de visserij-inspanning uiterlijk zes maanden na de datum van het besluit van de Raad of de Commissie vast.

In de in artikel 21, onder a), iii), bedoelde gevallen stellen de lidstaten uiterlijk zes maanden na de kennisgeving door de Commissie de plannen voor de aanpassing van de visserij-inspanning voor de betrokken vissersvaartuigen en vissers vast.

4.   Ieder jaar delen de lidstaten in het in artikel 67 bedoelde eindjaarverslag over de uitvoering mee welke resultaten bij de uitvoering van het plan voor de aanpassing van de visserij-inspanning zijn geboekt. De resultaten worden gemeten met behulp van de desbetreffende in het operationele programma omschreven indicatoren.

Artikel 23

Overheidssteun voor de definitieve beëindiging van de visserijactiviteit

1.   Het EVF draagt bij in de financiering van de definitieve beëindiging van de visserijactiviteit van vissersvaartuigen, mits deze beëindiging deel uitmaakt van een plan voor de aanpassing van de visserij-inspanning als bedoeld in artikel 21, onder a). De definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten van een vissersvaartuig kan uitsluitend worden bereikt door:

a)

het vissersvaartuig te slopen;

b)

het een nieuwe functie buiten de visserijsector te geven, onder de vlag van een lidstaat en voor andere activiteiten dan visserij geregistreerd in de Gemeenschap;

c)

het een nieuwe functie te geven met het oog op het aanleggen van kunstmatige riffen. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke operaties door een milieu-effectbeoordeling worden voorafgegaan en tot de in artikel 38, lid 2, onder a), vermelde doelstellingen bijdragen.

De aan de eigenaars van vissersvaartuigen uitgekeerde overheidssteun voor de definitieve beëindiging van de visserijactiviteit heeft betrekking op de vangstcapaciteit van het vaartuig en, in voorkomend geval, op de bijbehorende visvergunning.

2.   De definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten van vissersvaartuigen wordt geprogrammeerd volgens nationale buitenbedrijfstellingsregelingen met een looptijd van ten hoogste twee jaar, te rekenen vanaf de dag waarop zij in werking treden.

3.   Om de uitvoering van plannen voor de aanpassing van de visserij-inspanning te vergemakkelijken kunnen de lidstaten openbare aanbestedingen of uitnodigingen tot het indienen van voorstellen uitschrijven.

De lidstaten kunnen ook, met inachtneming van de gunstigste kosten-batenverhouding, het niveau van de overheidssteun vaststellen aan de hand van objectieve criteria, waaronder:

a)

de prijs van het vissersvaartuig op de nationale markt of de verzekerde waarde ervan;

b)

de omzet van het vissersvaartuig;

c)

de leeftijd van het vissersvaartuig en zijn tonnage of motorvermogen, uitgedrukt in respectievelijk GT of kW.

Artikel 24

Overheidssteun voor tijdelijke stillegging

1.   Het EVF kan bijdragen in de financiering van steunmaatregelen voor de tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit van vissers en eigenaars van vissersvaartuigen gedurende een periode, in het tijdvak 2007-2013, van:

i)

twaalf maanden, welke periode met ten hoogste twaalf maanden kan worden verlengd, in het kader van de in artikel 21, onder a), i), bedoelde plannen voor de aanpassing van de visserij-inspanning;

ii)

drie maanden in het geval van noodmaatregelen van een lidstaat als bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, in het kader van de in artikel 21, onder a), ii), bedoelde plannen voor de aanpassing van de visserij-inspanning;

iii)

zes maanden in het geval van noodmaatregelen van de Commissie als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 in het kader van de in artikel 21, onder a), ii), bedoelde plannen voor de aanpassing van de visserij-inspanning;

iv)

zes maanden, welke periode met ten hoogste zes maanden kan worden verlengd, in het kader van de in artikel 21, onder a), iii), bedoelde plannen voor de aanpassing van de visserij-inspanning;

v)

acht maanden, in het kader van de in artikel 21, onder a), iv), bedoelde plannen voor de aanpassing van de visserij-inspanning en van op nationaal niveau aangenomen plannen in het kader van communautaire instandhoudingsmaatregelen, voor zover dergelijke plannen voorzien in geleidelijke verminderingen van de visserij-inspanning;

vi)

drie maanden, in het kader van de in artikel 21, onder f), bedoelde reddings- en herstructureringsplannen gedurende de periode waarin motoren worden vervangen;

vii)

zes maanden, bij natuurrampen, in geval van sluiting van visserijtakken waartoe door de lidstaten om redenen van volksgezondheid wordt besloten of andere uitzonderlijke gebeurtenissen die niet het gevolg zijn van maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden.

2.   De financiële bijdrage uit het EVF aan de onder i) tot en met v) bedoelde maatregelen mag gedurende het gehele tijdvak 2007-2013 per lidstaat niet hoger zijn dan de hoogste van de volgende twee drempels: 1 miljoen EUR of 6 % van de financiële bijstand van de Gemeenschap die aan de sector in de betrokken lidstaat wordt toegewezen.

Deze drempels mogen echter worden overschreden volgens de in artikel 101, lid 3, bedoelde procedure.

3.   Voor de toekenning van uitkeringen of betalingen op grond van deze verordening wordt geen rekening gehouden met stilleggingen die elk seizoen plaatsvinden.

Artikel 25

Investeringen aan boord van vissersvaartuigen en selectiviteit

1.   Het EVF kan alleen onder de voorwaarden van dit artikel en overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bijdragen in de financiering van voorzieningen voor en in de modernisering van vissersvaartuigen van vijf jaar of ouder.

2.   Dergelijke investeringen kunnen betrekking hebben op verbeteringen van de veiligheid aan boord, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne, de productkwaliteit, energie-efficiëntie en selectiviteit, op voorwaarde dat de vangstcapaciteit van het vissersvaartuig daardoor niet toeneemt.

Er wordt geen steun toegekend voor de bouw van vissersvaartuigen noch voor de vergroting van visruimen.

3.   Het EVF kan bijdragen in de financiering van één vervanging van de motor per vaartuig op voorwaarde dat:

a)

voor de vaartuigen bedoeld in artikel 26, lid 1, de nieuwe motor hetzelfde of een geringer vermogen heeft dan de oude motor;

b)

voor andere dan onder a) bedoelde vaartuigen met een lengte over alles van ten hoogste 24 meter, de nieuwe motor ten minste 20 % minder vermogen heeft dan de oude motor;

c)

voor trawlers met een lengte over alles van meer dan 24 meter, de nieuwe motor ten minste 20 % minder vermogen heeft dan de oude motor, het vaartuig onder een reddings- en herstructureringsplan valt als bedoeld in artikel 21, onder f), en op een minder brandstofintensieve visserijmethode overschakelt.

4.   De vermindering van het motorvermogen bedoeld in lid 3, onder b) en c), kan worden bereikt door een groep vaartuigen voor elk van de categorieën vaartuigen bedoeld onder b) en c) van dat lid.

5.   De voorwaarden voor de uitvoering van in lid 4 bedoelde verrichtingen kunnen worden bepaald volgens de in artikel 101, lid 3, bedoelde procedure.

6.   Het EVF kan bijdragen in de financiering van de uitrusting en van moderniseringswerken:

a)

die het mogelijk maken vangsten die niet meer mogen worden teruggegooid aan boord te houden;

b)

die deel uitmaken van projecten voor het voorbereiden of testen van nieuwe technische maatregelen gedurende een door de Raad of de Commissie vast te stellen beperkte periode;

c)

ter beperking van het effect van de visserij op niet-commerciële soorten;

d)

ter beperking van het effect van de visserij op ecosystemen en de zeebodem;

e)

ter bescherming van de vangst en het vistuig tegen wilde predatoren, mede door wijzigingen in het materiaal van onderdelen van het vistuig, op voorwaarde dat dit de visserij-inspanning niet verhoogt en de selectiviteit van het vistuig niet ondermijnt en dat alle passende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de predatoren fysiek letsel wordt toegebracht.

7.   Het EVF kan bijdragen in de financiering van investeringen om de selectiviteit van vistuig te vergroten, inclusief maximaal twee vervangingen van vistuig in het gehele tijdvak 2007-2013, op voorwaarde dat:

a)

het betrokken vissersvaartuig valt onder een plan voor de aanpassing van de visserij-inspanning als bedoeld in artikel 21, onder a), i), overschakelt op een andere visserijmethode en de betrokken visserijtak verlaat om te gaan vissen in een andere visserijtak waar de toestand van de bestanden nog toelaat te vissen,

of

b)

het nieuwe tuig selectiever is en beantwoordt aan de erkende milieucriteria en praktijken die verder reiken dan de gemeenschapsrechtelijke verplichtingen.

8.   Het EVF kan in de financiering van de eerste vervanging van vistuig bijdragen:

a)

om te waarborgen dat dit aan de nieuwe technische eisen inzake selectiviteit uit hoofde van het communautaire recht voldoet. Er mag steun worden verleend tot de datum waarop die eisen verplicht worden gesteld, of eventueel in uitzonderingsgevallen voor een in de betrokken communautaire wetgeving vast te stellen korte periode na die datum;

b)

ter beperking van het effect van de visserij op niet-commerciële soorten.

Artikel 26

Kleinschalige kustvisserij

1.   In dit artikel wordt onder „kleinschalige kustvisserij” verstaan de visserij door vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter die geen gebruikmaken van gesleept vistuig als genoemd in tabel 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 van de Commissie van 30 december 2003 betreffende het communautaire gegevensbestand over de visserijvloot (12).

2.   Wanneer het EVF ten behoeve van de kleinschalige kustvisserij maatregelen op grond van artikel 25 financiert, kan het percentage voor de particuliere bijdrage in groep 2 van de tabel in bijlage II worden verlaagd met 20 procentpunten.

3.   Het EVF kan bijdragen in de financiering van de in artikel 27 vastgestelde sociaal-economische maatregelen ten behoeve van de kleinschalige kustvisserij.

4.   Het EVF kan bijdragen in de betaling van subsidies voor vissers en eigenaars van vissersvaartuigen in de kleinschalige kustvisserij om:

a)

het beheer van en de controle op de toegangsvoorwaarden voor bepaalde visserijzones te verbeteren;

b)

de organisatie van de productie-, verwerkings- en afzetketen voor visserijproducten te bevorderen;

c)

vrijwillige stappen ter vermindering van de visserij-inspanning met het oog op de instandhouding van visbestanden aan te moedigen;

d)

het gebruik van technologische vernieuwingen aan te moedigen (selectievere vangsttechnieken die verder gaan dan de in het Gemeenschapsrecht bestaande wettelijke verplichtingen of vernieuwingen ter bescherming van de vistuigen en de vangsten tegen predatoren) zonder de visserij-inspanning te vergroten;

e)

de beroepsvaardigheden en de veiligheidsopleiding te verbeteren.

Artikel 27

Sociaal-economische compensatie voor beheer van de communautaire visserijvloot

1.   Het EVF kan bijdragen in de financiering van door de lidstaten voorgestelde sociaal-economische maatregelen ten behoeve van door ontwikkelingen in de visserij getroffen vissers, waaronder:

a)

de diversificatie van activiteiten om te bevorderen dat vissers verschillende beroepsactiviteiten combineren;

b)

de verbetering van de beroepsvaardigheden, met name van jonge vissers;

c)

regelingen voor de omscholing naar beroepen buiten de zeevisserij;

d)

vervroegde uittreding uit de visserijsector, met inbegrip van vervroegde pensionering;

e)

eenmalige compensatie voor vissers die gedurende ten minste twaalf maanden als visser hebben gewerkt, op voorwaarde dat het vaartuig waarop de begunstigden werkten, de visserijactiviteit definitief beëindigt in de zin van artikel 23. De compensatie wordt terugbetaald op pro rata temporis-basis indien de begunstigden binnen een jaar na ontvangst van die compensatie opnieuw als visser gaan werken.

2.   Het EVF kan bijdragen aan individuele subsidies aan vissers die jonger zijn dan 40 jaar en die kunnen aantonen dat zij gedurende ten minste vijf jaar als visser hebben gewerkt, of een gelijkwaardige beroepsopleiding hebben genoten, en die voor het eerst de gedeeltelijke of volledige eigendom verwerven van een voor de zeevisserij uitgerust vaartuig met een lengte over alles van minder dan 24 meter dat tussen 5 en 30 jaar oud is.

3.   De subsidie bedraagt ten hoogste 15 % van de kosten voor de verwerving van de eigendom met een maximum van 50 000 EUR.

4.   De in lid 1, onder e), en in lid 2 gestelde voorwaarden kunnen worden gewijzigd volgens de in artikel 101, lid 3, bedoelde procedure.

HOOFDSTUK II

Prioritair zwaartepunt 2 — Aquacultuur, binnenvisserij, verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten

Artikel 28

Werkingssfeer van de steun in de aquacultuurproductie

1.   Op aquacultuurproductie gerichte steun kan worden verleend voor:

a)

maatregelen voor productieve investeringen in aquacultuur;

b)

maatregelen inzake het aquatische milieu;

c)

maatregelen inzake de volksgezondheid;

d)

maatregelen inzake de diergezondheid.

2.   Overdracht van de eigendom van een onderneming komt niet in aanmerking voor communautaire steun.

3.   Steun krachtens lid 1 kan bijdragen tot levenslang leren.

4.   Indien concrete acties als bedoeld in de artikelen 29, 31 en 32, worden uitgevoerd om te voldoen aan krachtens het communautaire recht ingestelde normen inzake het milieu, de gezondheid van mens en dier, de hygiëne of het dierenwelzijn, kan steun worden verleend tot de datum waarop de normen voor de ondernemingen verplicht worden.

5.   De lidstaten zorgen voor adequate mechanismen ter voorkoming van contraproductieve gevolgen, met name het risico dat een overtollige productiecapaciteit ontstaat of negatieve beïnvloeding van het beleid voor de instandhouding van visbestanden.

6.   Aan concrete acties als bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (13) wordt alleen steun toegekend indien de in bijlage IV bij die richtlijn genoemde informatie is verstrekt.

Artikel 29

Maatregelen voor productieve investeringen in aquacultuur

1.   Het EVF kan bijstand verlenen ten behoeve van investeringen in de bouw, de uitbreiding, de uitrusting en de modernisering van productie-installaties, met name met het oog op de verbetering van de arbeidsomstandigheden, de hygiëne, de gezondheid van mens en dier en de productkwaliteit, ter beperking van de negatieve gevolgen of ter vergroting van de positieve gevolgen voor het milieu. De investeringen dragen bij tot een of meer van de volgende doelstellingen:

a)

op nieuwe soorten gerichte diversificatie en productie van soorten met goede afzetvooruitzichten;

b)

invoering van aquacultuurmethoden die de negatieve gevolgen voor het milieu aanzienlijk terugdringen of de positieve gevolgen ten opzichte van de gangbare praktijk in de aquacultuursector vergroten;

c)

steun voor traditionele aquacultuuractiviteiten die van belang zijn voor de instandhouding en ontwikkeling van zowel het economisch en sociaal weefsel als het milieu;

d)

steun voor de aankoop van apparatuur om viskwekerijen te beschermen tegen wilde predatoren;

e)

verbetering van de arbeidsomstandigheden en -veiligheid van de werknemers in de aquacultuursector.

2.   Investeringssteun wordt beperkt tot:

a)

kleine, middelgrote en micro-ondernemingen,

en

b)

ondernemingen die niet onder artikel 3, onder f), vallen en die minder dan 750 werknemers of een omzet van minder dan 200 miljoen EUR hebben.

3.   In afwijking van lid 2 kan in de ultraperifere regio’s en op de perifere Griekse eilanden de steun aan alle ondernemingen worden toegekend.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat aan kleine en micro-ondernemingen voorrang wordt verleend.

Artikel 30

Maatregelen inzake het aquatische milieu

1.   Het EVF kan steun verlenen ter compensatie van het gebruik in de aquacultuur van productiemethoden die bijdragen tot de bescherming en verbetering van het milieu en tot de instandhouding van de natuur.

2.   Het doel van de steun is de bevordering van:

a)

vormen van aquacultuur die de bescherming en verbetering van het milieu, de natuurlijke rijkdommen en de genetische diversiteit, en het beheer van het landschap en de traditionele kenmerken van aquacultuurgebieden omvatten;

b)

deelname aan het communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (14);

c)

biologische aquacultuur in de zin van Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen (15);

d)

duurzame aquacultuur die strookt met specifieke milieueisen ten gevolge van de afbakening van NATURA 2000-gebieden overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (16).

3.   Om voor compensatie op grond van dit artikel in aanmerking te komen, moeten begunstigden van compensatie zich ertoe verbinden gedurende ten minste vijf jaar milieunormen in de aquacultuur toe te passen die verder gaan dan de strikte toepassing van de normale goede aquacultuurmethoden. Voor de uit hoofde van lid 2, onder a), verleende steun moeten de milieuvoordelen van deze aanpak worden aangetoond door middel van een voorafgaande effectbeoordeling die moet worden uitgevoerd door bevoegde instanties die de lidstaat aanwijst.

4.   De lidstaten berekenen de compensaties op basis van een of meer van de volgende criteria:

a)

gederfde inkomsten;

b)

eventuele extra kosten die voortvloeien uit de toepassing van milieuvriendelijke methoden in de aquacultuur;

c)

de noodzaak van financiële steun voor de uitvoering van het project;

d)

de specifieke nadelen van of de investeringskosten voor kwekerijen die zich bevinden in of nabij NATURA 2000-gebieden.

5.   Een eenmalige compensatie wordt toegekend:

a)

krachtens lid 2, onder a), op basis van een maximumbedrag per hectare van het gebied van de onderneming waarvoor milieuverplichtingen op aquacultuurgebied gelden;

b)

krachtens lid 2, onder c), voor maximaal twee jaar, in de periode tijdens welke de onderneming overschakelt op biologische productie;

c)

krachtens lid 2, onder d), voor maximaal twee jaar na de datum van het besluit tot vaststelling van het NATURA 2000-gebied, en alleen voor aquacultuureenheden die reeds vóór dat besluit bestonden.

Artikel 31

Maatregelen betreffende de volksgezondheid

Het EVF kan bijdragen aan compensatie aan schelp- en weekdierkwekers die de oogst van gekweekte schelp- en weekdieren tijdelijk moeten stilleggen. De compensatie kan worden toegekend indien de oogst, wegens verontreiniging van de schelpdieren door de groei van toxineproducerend plankton of door de aanwezigheid van biotoxinehoudend plankton, ter bescherming van de volksgezondheid moet worden stilgelegd:

gedurende meer dan vier opeenvolgende maanden,

of

wanneer het verlies als gevolg van de stillegging van de oogst meer bedraagt dan 35 % van de jaarlijkse omzet van de betrokken onderneming, berekend op basis van de gemiddelde omzet van de onderneming in de voorgaande drie jaar.

Een dergelijke compensatie kan in de programmeerperiode 2007-2013 gedurende in totaal twaalf maanden worden toegekend.

Artikel 32

Maatregelen inzake de diergezondheid

Het EVF kan bijdragen in de financiering van de bestrijding en uitroeiing van ziekten in de aquacultuur overeenkomstig Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (17).

Artikel 33

Binnenvisserij

1.   In dit artikel wordt onder „binnenvisserij” verstaan: visserij voor commerciële doeleinden door vaartuigen die uitsluitend actief zijn in de binnenwateren of andere voorzieningen die voor het vissen op het ijs worden gebruikt.

2.   Steun voor de binnenvisserij kan betrekking hebben op investeringen voor de bouw, de uitbreiding, de uitrusting en de modernisering van voorzieningen voor binnenvisserij, ter verbetering van de veiligheid, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne en de productkwaliteit, de gezondheid van mens en dier of ter beperking van de negatieve gevolgen of ter stimulering van de gunstige gevolgen voor het milieu.

Investeringen aan boord van vissersvaartuigen kunnen worden gesteund overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van artikel 25.

3.   Het EVF kan de aanpassing van vaartuigen die in de binnenvisserij actief zijn aan andere activiteiten buiten de visserijsector steunen. De bevoegde nationale autoriteiten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat vaartuigen die uit hoofde van dit lid steun krijgen uit het EVF, niet opnieuw actief worden in de visserijsector.

4.   Indien een communautaire wettekst voorziet in maatregelen voor het herstel van in de binnenwateren voorkomende soorten, kan uit het EVF steun worden verleend voor maatregelen voor de tijdelijke beëindiging van visserijactiviteiten in de binnenwateren ten behoeve van vissers en reders die uitsluitend in de binnenwateren actief zijn. De steun wordt beperkt tot maximum twaalf maanden gedurende de gehele programmeringsperiode voor de betrokken vaartuigen.

5.   De overdracht van de eigendom van een onderneming komt niet voor communautaire steun in aanmerking.

6.   Onverminderd het bepaalde in de leden 3 en 4, komen de definitieve of tijdelijke beëindiging van visserijactiviteiten en de bouw van vaartuigen die actief zijn in binnenwateren niet voor steun in aanmerking.

7.   Investeringen komen niet voor steun in aanmerking indien zij het evenwicht tussen de omvang van de vloot en de corresponderende beschikbare visbestanden kunnen verstoren.

8.   De beheersautoriteit neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat vaartuigen die op grond van dit artikel financiële steun uit het EVF ontvangen alleen in binnenwateren actief blijven.

Artikel 34

Investeringen in verwerking en afzet

1.   Het EVF kan steun verlenen voor investeringen ten behoeve van de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten.

2.   De overdracht van de eigendom van een onderneming komt niet voor communautaire steun in aanmerking.

3.   Het EVF kan tevens steun verlenen voor levenslang leren.

4.   Investeringen komen niet voor steun in aanmerking indien zij betrekking hebben op visserij- en aquacultuurproducten die bestemd zijn om te worden gebruikt en te worden verwerkt voor andere doeleinden dan menselijke consumptie, behalve indien het gaat om investeringen die uitsluitend zijn bestemd voor de behandeling, de verwerking en de afzet van afval van visserij- en aquacultuurproducten.

5.   Indien concrete acties worden uitgevoerd om te voldoen aan krachtens het communautaire recht ingestelde normen inzake het milieu, de gezondheid van mens en dier, de hygiëne of het dierenwelzijn, kan steun worden verleend tot de datum waarop de normen voor de ondernemingen verplicht worden.

Artikel 35

In aanmerking komende maatregelen op het gebied van verwerking en afzet

1.   Het EVF kan bijstand verlenen voor de bouw, de uitbreiding, de uitrusting en de modernisering van ondernemingen, waarbij de aandacht met name uitgaat naar de verwezenlijking van een of meer van de volgende doelstellingen:

a)

verbetering van de arbeidsomstandigheden;

b)

verbetering en controle van de omstandigheden betreffende hygiëne en volksgezondheid en van de productkwaliteit;

c)

productie van kwalitatief hoogwaardige producten voor nichemarkten;

d)

beperking van de negatieve gevolgen voor het milieu;

e)

een beter gebruik van weinig benutte soorten, bijproducten en afval;

f)

productie of afzet van nieuwe producten, toepassing van nieuwe technologieën of ontwikkeling van innovatieve productiemethoden;

g)

afzet van producten die voornamelijk afkomstig zijn van lokale aanvoer en aquacultuur.

2.   De investeringen zijn er in het algemeen op gericht duurzame werkgelegenheid in de visserijsector te bevorderen.

3.   Investeringssteun wordt beperkt tot:

a)

kleine, middelgrote en micro-ondernemingen,

en

b)

ondernemingen die niet onder artikel 3, onder f), vallen en die minder dan 750 werknemers of een omzet van minder dan 200 miljoen EUR hebben.

4.   In afwijking van lid 3 kan in de ultraperifere regio’s en op de perifere Griekse eilanden de steun aan alle ondernemingen worden toegekend.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat aan kleine en micro-ondernemingen voorrang wordt verleend.

6.   Er wordt geen communautaire steun verleend voor investeringen ten behoeve van de kleinhandel.

HOOFDSTUK III

Prioritair zwaartepunt 3 — Maatregelen van gemeenschappelijk belang

Artikel 36

Werkingssfeer van de bijstand

1.   Het EVF kan bijstand verlenen voor maatregelen van gemeenschappelijk belang die verder reiken dan de maatregelen die normaliter door particuliere ondernemingen worden genomen en die bijdragen tot de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

2.   Deze maatregelen kunnen betrekking hebben op:

a)

collectieve acties;

b)

bescherming en ontwikkeling van de aquatische fauna en flora;

c)

vissershavens, aanvoer- en beschuttingsplaatsen;

d)

ontwikkeling van nieuwe markten en promotiecampagnes;

e)

proefprojecten;

f)

aanpassing voor omschakeling van vissersvaartuigen.

Artikel 37

Collectieve acties

Het EVF kan steun verlenen voor maatregelen van gemeenschappelijk belang die worden uitgevoerd met de actieve steun van marktdeelnemers of door organisaties die handelen namens producenten of andere door de lidstaat erkende organisaties en die in het bijzonder zijn gericht op:

a)

het duurzaam bijdragen tot een beter beheer of de instandhouding van visbestanden;

b)

de bevordering van selectieve vangstmethoden of vistuigen en de vermindering van de bijvangsten;

c)

het opruimen van verloren vistuig op de zeebodem ter bestrijding van het probleem van spooknetten;

d)

de verbetering van de arbeidsomstandigheden en de veiligheid;

e)

het bijdragen tot transparantie van de markten in de sector visserij- en aquacultuurproducten, zoals traceerbaarheid;

f)

de verbetering van de kwaliteit en de voedselveiligheid;

g)

de ontwikkeling, herstructurering of verbetering van aquacultuurondernemingen;

h)

investeringen betreffende voorzieningen en infrastructuur voor productie, verwerking, afzet en afvalverwerking;

i)

de verbetering van de beroepsvaardigheden en de ontwikkeling van nieuwe opleidingsmethoden en -hulpmiddelen;

j)

het bevorderen van partnerschappen tussen wetenschappers en actoren in de visserijsector;

k)

het opzetten van netwerken, het uitwisselen van ervaringen en goede praktijken tussen organisaties, ter bevordering van gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen en andere belanghebbenden;

l)

het bijdragen tot de in artikel 26, lid 4, bepaalde doelstellingen voor de kleinschalige kustvisserij;

m)

de verbetering van het beheer van en de controle op de toegangsvoorwaarden voor visserijzones, met name door het opstellen van lokale beheersplannen door de bevoegde nationale autoriteiten;

n)

het opzetten van producentenorganisaties die op grond van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (18) zijn erkend en het herstructureren daarvan en de uitvoering van hun plannen voor kwaliteitsverbetering;

o)

het verrichten van haalbaarheidsstudies in verband met het bevorderen van partnerschappen met derde landen in de visserijsector;

Steun op grond van punt n) wordt verleend, in degressieve zin, voor ten hoogste drie jaar na de datum van erkenning of de datum van het besluit over de herstructurering van de producentenorganisatie.

Artikel 38

Maatregelen ter bescherming en ontwikkeling van de aquatische fauna en flora

1.   Het EVF kan bijstand verlenen voor maatregelen van gemeenschappelijk belang ter bescherming en ontwikkeling van de aquatische fauna en flora die ook het aquatische milieu verbeteren.

2.   De maatregelen hebben betrekking op:

a)

de bouw of installatie van vaste of verplaatsbare voorzieningen om de aquatische fauna en flora te beschermen en te ontwikkelen,

of

b)

de rehabilitatie van binnenwateren, met inbegrip van paaigronden en trekroutes voor trekkende soorten,

of

c)

indien zij rechtstreeks visserijactiviteiten betreffen, de bescherming en verbetering van het milieu in het kader van NATURA 2000, met uitzondering van operationele kosten.

Het rechtstreeks uitzetten van vis komt niet voor steun in aanmerking, behalve als instandhoudingsmaatregel waarin uitdrukkelijk bij communautaire regelgeving is voorzien.

3.   De acties moeten worden uitgevoerd door overheids- of semi-overheidsinstanties, erkende beroepsorganisaties of andere voor dit doel door de lidstaat aangewezen instellingen.

Artikel 39

Vissershavens, aanvoer- en beschuttingsplaatsen

1.   Het EVF kan steun verlenen voor investeringen in bestaande openbare of particuliere vissershavens welke van belang zijn voor vissers en aquacultuurproducenten die van de havens gebruikmaken en gericht zijn op een betere dienstverlening.

Het EVF kan ook investeringen steunen ter herstructurering van aanvoerplaatsen en ter verbetering van de omstandigheden voor door kustvissers aangevoerde vis in door de nationale bevoegde autoriteiten aangewezen bestaande aanvoerplaatsen voor vis.

2.   De investeringen hebben met name betrekking op:

a)

het verbeteren van de aanlanding, de verwerking en de opslag van visserij- en aquacultuurproducten in de havens, alsook van de afslag;

b)

de bevoorrading met brandstof, ijs, water en elektriciteit;

c)

de voorzieningen voor onderhoud en reparatie van vissersvaartuigen;

d)

de bouw, modernisering en uitbreiding van kaden met het oog op een grotere veiligheid bij het laden of lossen;

e)

het geautomatiseerd beheer van visserijactiviteiten;

f)

de verbetering van de arbeidsomstandigheden en de veiligheid;

g)

de opslag en de bewerking van afval;

h)

maatregelen om de teruggooi te beperken.

3.   Ter verhoging van de veiligheid van de vissers kan het EVF ook veiligheidsgerelateerde investeringen voor de bouw of de modernisering van kleine beschuttingsplaatsen voor vissers steunen.

Artikel 40

Ontwikkeling van nieuwe markten en promotiecampagnes

1.   Het EVF kan steun verlenen voor maatregelen van gemeenschappelijk belang voor een beleid ter bevordering van kwaliteit en rendement, de ontwikkeling van nieuwe markten of promotiecampagnes voor visserij- en aquacultuurproducten.

2.   De concrete acties mogen niet zijn gericht op handelsmerken, noch verwijzen naar specifieke landen of geografische gebieden, tenzij het producten betreft die zijn erkend op grond van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (19).

3.   De maatregelen hebben in het bijzonder betrekking op:

a)

nationale, regionale of transnationale afzetbevorderingscampagnes voor visserij- en aquacultuurproducten;

b)

de marktvoorziening met soorten waarvan er een overschot is of die onderbevist zijn, die normaliter worden teruggegooid of die geen handelswaarde hebben;

c)

de uitvoering van een kwaliteitsbeleid voor visserij- en aquacultuurproducten;

d)

de bevordering van de afzet van producten die zijn verkregen met methoden met een gering milieueffect;

e)

de bevordering van de afzet van producten die zijn erkend op grond van Verordening (EG) nr. 510/2006;

f)

kwaliteitscertificering, met inbegrip van het creëren van etiketten en de certificering van producten die zijn gevangen of gekweekt met milieuvriendelijke productiemethoden;

g)

campagnes ter verbetering van het imago van visserij- en aquacultuurproducten en van de visserijsector;

h)

de uitvoering van marktonderzoeken.

Artikel 41

Proefprojecten

1.   Het EVF kan steun verlenen aan proefprojecten, waaronder het experimentele gebruik van selectievere vangsttechnieken, die gericht zijn op het verwerven en verspreiden van nieuwe technische kennis en die worden uitgevoerd door marktdeelnemers, erkende beroepsorganisaties of andere daartoe door de lidstaat aangewezen bevoegde instanties, in partnerschap met een wetenschappelijke of technische instantie.

2.   De in lid 1 bedoelde proefprojecten kunnen erop gericht zijn:

a)

onder realistische omstandigheden in de productiesector de technische en economische levensvatbaarheid van een innoverende technologie te testen om technische of economische kennis over de geteste technologie te verwerven en vervolgens te verspreiden;

b)

testen uit te voeren in verband met beheersplannen en plannen voor het toewijzen van visserij-inspanningen, waaronder desnoods het sluiten van gebieden voor de visserij om de biologische en financiële gevolgen te kunnen evalueren, en het experimenteel uitzetten van vis;

c)

methoden te ontwikkelen en te testen om de selectiviteit van het vistuig te verbeteren of om de bijvangsten, de overboord gezette hoeveelheden of de gevolgen voor het milieu, in het bijzonder voor de zeebodem, te beperken;

d)

alternatieve soorten visserijbeheerstechnieken te testen.

Proefprojecten gaan steeds gepaard met een adequate wetenschappelijke follow-up opdat zij significante resultaten kunnen opleveren.

3.   Over de resultaten van de op grond van lid 1 gefinancierde projecten worden voor het publiek beschikbare technische verslagen gepubliceerd.

Artikel 42

Aanpassing voor omschakeling van vissersvaartuigen

Het EVF kan steun verlenen om vissersvaartuigen op zodanige wijze aan te passen dat zij onder de vlag van een lidstaat, en geregistreerd in de Gemeenschap, voor opleiding of onderzoek in de visserijsector of voor andere activiteiten buiten de visserij kunnen worden gebruikt. Deze concrete acties blijven beperkt tot overheids- of semi-overheidsinstanties.

HOOFDSTUK IV

Prioritair zwaartepunt 4 — Duurzame ontwikkeling van visserijgebieden

Artikel 43

Reikwijdte van de bijstandsverlening

1.   Het EVF kan in aanvulling op de overige communautaire instrumenten, bijstand verlenen voor duurzame ontwikkeling en verbetering van de levenskwaliteit in visserijgebieden die daarvoor in aanmerking komen in het kader van een algemene strategie ter ondersteuning van de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met name rekening houdend met de sociaal-economische gevolgen.

2.   De maatregelen voor de duurzame ontwikkeling van visserijgebieden zijn gericht op:

a)

het in stand houden van de economische en sociale welvaart van deze gebieden en het bieden van meerwaarde aan visserij- en aquacultuurproducten;

b)

het in stand houden en uitbreiden van de werkgelegenheid in deze gebieden door steun voor diversificatie of voor de economische en sociale herstructurering van gebieden met sociaal-economische problemen ten gevolge van veranderingen in de visserijsector;

c)

het bevorderen van de milieukwaliteit in kustgebieden;

d)

het bevorderen van nationale en transnationale samenwerking tussen kustgebieden met visserij.

3.   Een visserijgebied dat voor bijstand wordt geselecteerd, is beperkt in omvang en is in de regel kleiner dan NUTS III in de zin van Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (20). Het gebied is in geografisch, economisch en sociaal opzicht voldoende coherent.

4.   De bijstand moet prioritair zijn gericht op gebieden met:

a)

een geringe bevolkingsdichtheid,

b)

afnemende visserijactiviteiten,

of

c)

kleine vissersgemeenschappen.

5.   De lidstaat brengt ter kennis van de Commissie welke gebieden voor financiering op grond van dit prioritair zwaartepunt worden geselecteerd, en neemt deze informatie op in het eerstvolgende jaarverslag over de uitvoering als bedoeld in artikel 67.

Artikel 44

In aanmerking komende maatregelen

1.   Steun voor de duurzame ontwikkeling van visserijgebieden kan worden toegekend voor:

a)

de versterking van het concurrentievermogen van de visserijgebieden;

b)

de herstructurering en heroriëntering van economische activiteiten, met name door stimulering van het ecotoerisme, mits deze activiteiten niet leiden tot een verhoging van de visserij-inspanning;

c)

de diversificatie van activiteiten, door een gecombineerde beroepsactiviteit voor vissers te bevorderen, via het scheppen van extra werkgelegenheid buiten de visserijsector;

d)

het bieden van meerwaarde aan visserijproducten;

e)

de ondersteuning van infrastructuurvoorzieningen voor kleinschalige visserij en toerisme, alsmede van diensten ten voordele van kleine vissersgemeenschappen;

f)

de bescherming van het milieu in visserijgebieden zodat deze hun aantrekkelijkheid behouden, het rehabiliteren en ontwikkelen van kustdorpjes en -dorpen met visserijactiviteiten, en de bescherming en verbetering van het natuurlijke en architecturale erfgoed;

g)

het herstel van het productievermogen van de visserijsector na natuurrampen of industriële rampen;

h)

de bevordering van interregionale en transnationale samenwerking tussen groepen in visserijgebieden, voornamelijk door netwerken en verspreiding van goede praktijken;

i)

de verwerving van vaardigheden en de facilitering van het ontwerpen en uitvoeren van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie;

j)

het bijdragen tot de bedrijfskosten van de groepen.

2.   Het EVF kan tevens voor ten hoogste 15 % van het betrokken prioritair zwaartepunt maatregelen financieren zoals de bevordering en verbetering van de beroepsvaardigheden, het aanpassingsvermogen en de toegang tot werkgelegenheid van werknemers, in het bijzonder vrouwen, mits deze maatregelen integrerend deel uitmaken van een strategie voor duurzame ontwikkeling en zij rechtstreeks verband houden met de in lid 1 beschreven maatregelen.

3.   Krachtens lid 1 verleende bijstand kan maatregelen omvatten in de zin van de hoofdstukken I, II en III van deze titel, met uitzondering van de artikelen 23 en 24. Wanneer bijstand wordt verleend voor concrete acties die met deze maatregelen stroken, gelden de desbetreffende voorwaarden en de percentages van de bijdragen per concrete actie overeenkomstig respectievelijk de hoofdstukken I, II en III en bijlage II.

4.   De begunstigden van de in lid 1, onder b) en c), en in lid 2 bedoelde steun, zijn in de visserijsector werkzaam of oefenen een met deze sector verbonden beroep uit.

5.   Bedrijfskosten voor groepen kunnen in de regel niet meer bedragen dan 10 % van de totale begroting voor een visserijgebied. Bij wijze van afwijking kunnen de lidstaten per geval besluiten deze drempel te overschrijden, in het bijzonder wanneer de groepen niet kunnen worden opgericht op basis van bestaande ervaren organisaties.

6.   Indien een maatregel als bedoeld in dit artikel ook voor steun in aanmerking komt op grond van een ander communautair steuninstrument, moet de lidstaat bij de opstelling van zijn operationeel programma duidelijk maken of de maatregel uit het EVF dan wel uit een ander communautair steuninstrument wordt gesteund.

Artikel 45

Deelname aan de duurzame ontwikkeling van visserijgebieden

1.   Maatregelen ter ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van visserijgebieden in een bepaald gebied worden uitgevoerd door lokale entiteiten of groepen („de groep”) die overheids- en particuliere partners uit de diverse lokale relevante sociaal-economische sectoren vertegenwoordigen, en die conform het evenredigheidsbeginsel over passende administratieve en financiële middelen beschikken om de bijstandsverlening te beheren en om de acties tot een goed einde te brengen. De groep moet, voor zover mogelijk, gebaseerd zijn op bestaande ervaren organisaties.

2.   Door de groep wordt, in overeenstemming met de beheersautoriteit, een geïntegreerde strategie voor plaatselijke ontwikkeling op basis van een benadering van onderop opgesteld en uitgevoerd.

3.   Het per groep bestreken gebied is coherent en beschikt over voldoende menselijke, financiële en economische middelen voor een levensvatbare lokale ontwikkelingsstrategie.

4.   De concrete acties in het kader van de lokale ontwikkelingsstrategie worden door de groep geselecteerd en stroken met de in artikel 44 bedoelde maatregelen. De meeste concrete acties worden door de particuliere sector geleid.

5.   De lidstaten of de regio's kunnen, afhankelijk van de specifieke aard van hun institutionele structuur, het opzetten van netwerken voor de verspreiding van informatie en in het bijzonder voor de uitwisseling van beste praktijken aanmoedigen.

HOOFDSTUK V

Prioritair zwaartepunt 5 — Technische bijstand

Artikel 46

Technische bijstand

1.   Het EVF kan tot 0,8 % van zijn jaarlijkse toewijzing gebruiken om op initiatief van en/of namens de Commissie maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische ondersteuning, evaluatie en audit te financieren die voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn.

Deze maatregelen worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, alsmede andere bepalingen van die verordening en ter uitvoering ervan die van toepassing zijn op de betrokken vorm van uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie.

De maatregelen omvatten met name:

a)

evaluaties, deskundigenverslagen, statistieken en studies, ook van algemene aard betreffende het optreden van het EVF;

b)

maatregelen gericht op de partners, de begunstigden van bijstand uit het EVF en het grote publiek, waaronder voorlichtingsmaatregelen;

c)

maatregelen met het oog op informatieverspreiding, netwerkvorming, bewustmaking, bevordering van samenwerking en uitwisseling van ervaring in de hele Gemeenschap;

d)

het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van computersystemen voor het beheer, het toezicht, de inspectie en de evaluatie;

e)

verbeteringen van de evaluatiemethoden en uitwisseling van informatie over de praktijken op dit gebied;

f)

de totstandbrenging van transnationale en communautaire netwerken van actoren inzake de duurzame ontwikkeling van visserijgebieden om het uitwisselen van ervaringen en het verspreiden van goede praktijken aan te moedigen, interregionale en transnationale samenwerking te stimuleren en tot stand te brengen, en informatie te verspreiden.

2.   Op initiatief van de lidstaat kan het EVF in het kader van het operationele programma acties inzake de voorbereiding, het beheer, het toezicht, de evaluatie, de voorlichting, de controle en de audit van bijstand aan het operationele programma, alsmede netwerkvorming financieren ten belope van hoogstens 5 % van het totale bedrag. Bij wijze van uitzondering en in naar behoren gemotiveerde gevallen, kan deze drempel worden overschreden.

3.   Op initiatief van de lidstaat kan het EVF in het kader van het operationele programma ook acties financieren ter vergroting van de bestuurlijke capaciteit van de lidstaat waarvan alle regio’s voor de convergentiedoelstelling in aanmerking komen.

4.   De in lid 1 bedoelde vormen van technische bijstand worden volgens de in artikel 101, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

TITEL V

DOELTREFFENDHEID EN BEKENDMAKING VAN BIJSTAND

HOOFDSTUK I

Evaluatie van de operationele programma’s

Artikel 47

Algemene bepalingen

1.   Het operationele programma wordt overeenkomstig de artikelen 48, 49 en 50 onderworpen aan een evaluatie vooraf, een tussentijdse evaluatie en een evaluatie achteraf.

De evaluaties hebben tot doel de kwaliteit en de doeltreffendheid van de bijstandsverlening uit het EVF en de uitvoering van het operationele programma te verbeteren. Voorts wordt bij de evaluatie het effect van de bijstandsverlening en de programma's beoordeeld in het licht van de in artikel 19 vermelde leidende beginselen, van het desbetreffende deel van de nationale strategische plannen en van de specifieke problemen waarmee de betrokken lidstaat te kampen heeft, waarbij rekening wordt gehouden met de behoefte aan duurzame ontwikkeling in de visserijsector en met het milieueffect.

2.   De doeltreffendheid van de bijstandsverlening uit het EVF wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

a)

het algehele effect van het EVF met betrekking tot de in artikel 4 bepaalde doelstellingen;

b)

het effect van de in het operationele programma opgenomen prioritaire zwaartepunten.

3.   De in lid 1, eerste alinea, genoemde evaluaties worden, naar gelang van het geval, onder verantwoordelijkheid van de lidstaat of van de Commissie uitgevoerd, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en op basis van een partnerschap tussen de lidstaat en de Commissie.

4.   De lidstaten stellen de voor de evaluatie vereiste personele en financiële middelen ter beschikking, organiseren de productie en verzameling van de nodige gegevens en gebruiken de verschillende soorten informatie die het toezichtsysteem oplevert.

5.   De evaluatiemethoden en -normen worden volgens de in artikel 101, lid 3, bedoelde procedure vastgesteld.

6.   De evaluatie wordt uitgevoerd door beoordelaars die onafhankelijk zijn van de in artikel 58 bedoelde autoriteiten. De resultaten van de evaluatie worden bekendgemaakt, tenzij de met de evaluatie belaste autoriteit, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (21), zich daartegen uitdrukkelijk verzet.

7.   De evaluatie wordt uit de begroting voor technische bijstand van het operationele programma gefinancierd indien de lidstaat ermee is belast, dan wel uit de begroting voor technische bijstand van de Commissie indien deze ermee is belast.

Artikel 48

Evaluatie vooraf

1.   De evaluatie vooraf is erop gericht de coherentie tussen de in artikel 19 vermelde leidende beginselen, het desbetreffende onderdeel van het nationaal strategisch plan en het operationele programma te garanderen, de toewijzing van begrotingsmiddelen in het kader van het operationele programma te optimaliseren en de programmakwaliteit te verbeteren.

2.   De lidstaten verrichten een evaluatie vooraf van het operationele programma in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en conform de evaluatiemethoden en -normen die worden vastgesteld volgens de in artikel 47, lid 5, bedoelde procedure.

3.   De lidstaten leggen uiterlijk bij de indiening van het operationele programma een evaluatie vooraf voor.

Artikel 49

Tussentijdse evaluatie

1.   Bij de tussentijdse evaluatie wordt de doeltreffendheid van het operationele programma of van delen daarvan onderzocht, teneinde het programma bij te stellen en de kwaliteit van de bijstandsverlening en de uitvoering daarvan te verbeteren.

2.   Het operationele programma wordt onderworpen aan een tussentijdse evaluatie in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, volgens een tijdschema dat de mogelijkheid biedt de bevindingen in aanmerking te nemen bij de opstelling van het in artikel 16 bedoelde strategische debat.

3.   Tussentijdse evaluaties vinden plaats onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten, op initiatief van de beheersautoriteiten en in overleg met de Commissie, conform de evaluatiemethoden en –normen die worden vastgesteld volgens de in artikel 47, lid 5, bedoelde procedure. De evaluaties worden meegedeeld aan het toezichtcomité van het operationele programma en aan de Commissie.

Artikel 50

Evaluatie achteraf

1.   De evaluatie achteraf betreft het gebruik van de middelen, de doeltreffendheid en efficiëntie van de operationele programma's en het effect ervan in het licht van zowel de doelstellingen van artikel 4 als de leidende beginselen vermeld in artikel 19. Hierbij wordt nagegaan welke factoren tot het welslagen of het mislukken van de uitvoering van het operationele programma hebben bijgedragen, ook wat duurzaamheid betreft, en wordt bepaald wat als beste praktijk kan worden aangemerkt.

2.   De evaluatie achteraf vindt plaats op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van de Commissie in overleg met de lidstaat en de beheersautoriteit, die de daartoe benodigde gegevens verzamelen.

3.   De evaluatie achteraf dient uiterlijk op 31 december 2015 te zijn voltooid.

HOOFDSTUK II

Voorlichting en publiciteit

Artikel 51

Voorlichting en publiciteit

1.   De lidstaten dragen zorg voor de voorlichting en de publiciteit met betrekking tot het operationele programma, de concrete acties en de bijdragen van de Gemeenschap. Die voorlichting is gericht op het grote publiek. Zij heeft tot doel de rol van de Gemeenschap onder de aandacht te brengen en de transparantie van de bijstandsverlening uit het EVF te waarborgen.

2.   De autoriteit die het operationele programma beheert zorgt op de volgende manier voor de bekendmaking ervan:

a)

zij informeert de potentiële begunstigden, de betrokken organisaties in de visserijsector, de beroepsorganisaties, de economische en sociale partners, de organisaties voor de bevordering van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen en de betrokken niet-gouvernementele organisaties, waaronder milieuorganisaties over de mogelijkheden die het programma biedt en de voorschriften en methoden inzake de toegang tot financiering;

b)

zij informeert de begunstigden over de hoogte van de communautaire bijdrage;

c)

zij informeert het grote publiek over de rol van de Gemeenschap in het operationele programma en over de resultaten ervan.

3.   De lidstaten stellen de Commissie bij wege van de in artikel 67 bedoelde jaarverslagen en eindverslagen over de uitvoering jaarlijks in kennis van de initiatieven die voor de uitvoering van dit artikel zijn genomen.

TITEL VI

FINANCIËLE BIJDRAGE UIT HET EVF

HOOFDSTUK I

Bijdrage uit het EVF

Artikel 52

Intensiteit van de overheidssteun

De maximumintensiteit van overheidssteun is vastgesteld in de tabel in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 53

Bijdrage uit het EVF

1.   In de beschikking van de Commissie tot vaststelling van een operationeel programma worden het maximumbedrag en het maximumpercentage van de bijdrage uit het EVF voor elk prioritair zwaartepunt apart vastgesteld voor de convergentiedoelstelling en de non-convergentiedoelstelling.

2.   De bijdrage uit het EVF wordt berekend op basis van het totaalbedrag aan overheidsuitgaven.

3.   De bijdrage uit het EVF wordt voor elk prioritair zwaartepunt afzonderlijk vastgesteld. Voor de bijdrage uit het EVF gelden de volgende maxima:

a)

75 % van de totale uit het EVF medegefinancierde overheidsuitgaven in regio’s die onder de convergentiedoelstelling vallen, onder de in de leden 7, 8 en 9 genoemde voorwaarden;

b)

50 % van de totale medegefinancierde overheidsuitgaven in regio’s die niet onder de convergentiedoelstelling vallen, onder de in de leden 7, 8 en 9 genoemde voorwaarden.

De lidstaten kunnen niettemin in het operationele programma per regio een uniform percentage toepassen op het niveau van de maatregelen.

4.   De minimale bijdrage van het EVF per prioritair zwaartepunt bedraagt 20 % van de totale overheidsuitgaven.

5.   De steun die uit het EVF aan een concrete actie wordt verleend, bedraagt ten minste 5 % van de voor steun aan de concrete actie toegewezen overheidsuitgaven.

6.   Het totale bedrag aan steun dat uit het EVF aan een concrete actie wordt verleend beloopt ten hoogste 95 % van de voor steun aan de concrete actie toegewezen overheidsuitgaven.

7.   Met betrekking tot uit het EVF gefinancierde concrete acties in de zin van artikel 24 of artikel 27 die deel uitmaken van een in artikel 21, onder a), i), bedoeld plan voor de aanpassing van de visserij-inspanning, alsmede in de zin van artikel 26, lid 3 of lid 4, wordt het maximumbedrag van de bijdrage uit het EVF voor prioritair zwaartepunt 1 verhoogd met maximaal 10 procentpunten in de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen en met maximaal 15 procentpunten in de regio's die niet onder de convergentiedoelstelling vallen.

Deze verhoging is evenredig aan de verhouding tussen de totale uitgaven voor de in de eerste alinea bedoelde concrete acties en de totale uitgaven voor prioritair zwaartepunt 1.

8.   Met betrekking tot uit het EVF gefinancierde concrete acties in de zin van artikel 23, wordt het maximumbedrag van de bijdrage uit het EVF voor prioritair zwaartepunt 1 verhoogd met maximaal 10 procentpunten in de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen en met maximaal 25 procentpunten in de regio's die niet onder de convergentiedoelstelling vallen.

Deze verhoging is evenredig aan de verhouding tussen de totale uitgaven voor de in de eerste alinea bedoelde concrete acties en de totale uitgaven voor prioritair zwaartepunt 1.

9.   Met betrekking tot uit het EVF gefinancierde concrete acties op de perifere Griekse eilanden waarvan de afgelegenheid een handicap vormt en in de ultraperifere regio’s, wordt het maximumbedrag van de bijdrage uit het EVF per prioritair zwaartepunt verhoogd met maximaal 10 procentpunten in de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen en met maximaal 35 procentpunten in de regio's die niet onder de convergentiedoelstelling vallen.

Per prioritair zwaartepunt is deze verhoging evenredig aan de verhouding tussen de totale uitgaven voor de in de eerste alinea genoemde acties en de totale uitgaven voor het prioritair zwaartepunt.

10.   Maatregelen op het gebied van technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie worden uitgevoerd, worden voor 100 % uit het EVF gefinancierd.

Artikel 54

Non-cumulatie

Voor uitgaven die uit het EVF worden gecofinancierd, mag geen bijstand uit andere communautaire financieringsinstrumenten worden verleend.

Artikel 55

Subsidiabiliteit van de uitgaven

1.   Uitgaven komen voor een bijdrage uit het EVF in aanmerking indien zij daadwerkelijk door de begunstigde zijn betaald tussen de datum waarop het operationele programma is ingediend bij de Commissie of 1 januari 2007, naargelang welke datum vroeger valt, en 31 december 2015. De medegefinancierde concrete acties mogen niet vóór de begindatum van de subsidiabiliteit zijn voltooid.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen bijdragen in natura, afschrijvingskosten en algemene kosten onder de volgende voorwaarden worden beschouwd als uitgaven die de begunstigden voor de uitvoering van concrete acties hebben betaald:

a)

de in lid 4 opgenomen subsidiabiliteitsregels bepalen dat deze uitgaven subsidiabel zijn;

b)

het bedrag van de uitgaven wordt verantwoord door boekhoudkundige stukken met dezelfde bewijskracht als facturen;

c)

voor bijdragen in natura bedraagt de cofinanciering uit het EVF niet meer dan het totaal van de subsidiabele uitgaven met uitsluiting van de waarde van deze bijdragen.

3.   Uitgaven komen slechts voor een bijdrage uit het EVF in aanmerking als zij zijn gedaan voor concrete acties waartoe door de beheersautoriteit is besloten volgens de vooraf door het toezichtcomité vastgestelde criteria.

Nieuwe uitgaven die worden toegevoegd bij een wijziging van een operationeel programma als bedoeld in artikel 18, zijn subsidiabel vanaf de datum waarop het verzoek tot wijziging van het operationele programma bij de Commissie is ingediend.

4.   De regels inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven worden op nationaal niveau vastgesteld onder voorbehoud van de bij deze verordening vastgestelde uitzonderingen. Zij zijn van toepassing op alle overheidsuitgaven die in het kader van het betrokken operationele programma worden aangemeld.

5.   De volgende uitgaven zijn niet subsidiabel:

a)

BTW, met uitzondering van niet-terugvorderbare BTW die werkelijk en definitief wordt gedragen door een andere begunstigde dan een niet-belastingplichtige persoon in de zin van artikel 4, lid 5, eerste alinea, van de Zesde Richtlijn 77/388//EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (22);

b)

debetrente, onverminderd lid 8;

c)

aankoop van land voor een bedrag van meer dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken operatie;

d)

huisvesting.

6.   De leden 1, 3 en 4 laten het bepaalde in artikel 46, lid 1, onverlet.

7.   In het geval van operaties waarbij geen uitgaven ten laste komen van de begunstigde, geldt de aan de begunstigde betaalde overheidssteun als uitgaven die in aanmerking komen voor een bijdrage uit het EVF.

8.   Onverminderd lid 5, onder b), mag de bijdrage uit het EVF worden verleend in een andere vorm dan niet-terugvorderbare rechtstreekse bijstand. Nadere uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld volgens de in artikel 101, lid 3, bedoelde procedure.

Artikel 56

Duurzaamheid van de concrete acties

1.   De lidstaat of de beheersautoriteit ziet erop toe dat de bijdrage uit het EVF voor een concrete actie alleen dan wordt gehandhaafd als die concrete actie gedurende vijf jaar, vanaf de datum waarop de bevoegde nationale autoriteit of de beheersautoriteit een financieringsbesluit heeft genomen, geen belangrijke wijziging ondergaat:

a)

die raakt aan het wezen van die concrete actie of aan de uitvoeringsvoorwaarden ervan, of die een onderneming of overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel oplevert;

b)

die het gevolg is hetzij van een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening, hetzij van de beëindiging of verplaatsing van een productieve activiteit.

2.   De beheersautoriteit stelt de Commissie in de jaarverslagen over de uitvoering als bedoeld in artikel 67 in kennis van iedere wijziging als bedoeld in lid 1.

3.   Onterecht betaalde bedragen worden teruggevorderd overeenkomstig titel VIII, hoofdstukken II en III.

4.   De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat ondernemingen waartegen een procedure tot terugvordering ingesteld is of is geweest overeenkomstig lid 3 ingevolge de verplaatsing van een productieve activiteit binnen een lidstaat naar een andere lidstaat, geen bijdrage van het EVF ontvangen.

TITEL VII

BEHEER, TOEZICHT EN CONTROLE

HOOFDSTUK I

Beheers- en controlesysteem

Artikel 57

Algemene beginselen van de beheers- en controlesystemen

1.   De door de lidstaten opgezette beheers- en controlesystemen voor de operationele programma’s voorzien in:

a)

de omschrijving van de functies van de bij het beheer en de controle betrokken instanties en de toewijzing van de functies binnen elke instantie;

b)

de naleving van het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie;

c)

procedures om te zorgen voor de juistheid en regelmatigheid van de in het kader van het operationele programma gedeclareerde uitgaven;

d)

betrouwbare geautomatiseerde systemen voor de boekhouding, het toezicht en de financiële verslaglegging;

e)

in de gevallen waarin de verantwoordelijke instantie de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt, een systeem voor de verslaglegging en het toezicht;

f)

regelingen voor de auditing om na te gaan of het systeem functioneert;

g)

systemen en procedures om voor een toereikend controlespoor te zorgen;

h)

procedures voor de verslaglegging over en het toezicht op onregelmatigheden en voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.

2.   De onder e) en f) bedoelde maatregelen zijn evenredig met het totale bedrag van de aan het betrokken operationele programma toegewezen overheidsuitgaven.

Artikel 58

Aanwijzing van instanties

1.   Voor het operationele programma wijst de lidstaat de volgende instanties aan:

a)

een beheersautoriteit om het operationele programma te beheren;

b)

een certificeringsautoriteit om uitgavendeclaraties en betalingsaanvragen te certificeren alvorens zij aan de Commissie worden toegezonden;

c)

een auditautoriteit, functioneel onafhankelijk van de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit die verantwoordelijk is voor het verifiëren van het effectief functioneren van het beheers- en controlesysteem.

2.   De lidstaat kan een of meer bemiddelende instanties aanwijzen om een aantal of alle taken van de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit te verrichten onder de verantwoordelijkheid van die autoriteit.

3.   De lidstaat stelt voorschriften vast waarbij zijn relaties met de in lid 1 bedoelde autoriteiten, alsmede hun relaties met de Commissie worden geregeld.

4.   Met inachtneming van artikel 57, lid 1, onder b), mogen sommige of alle autoriteiten bedoeld in lid 1 in één instantie zijn ondergebracht.

Artikel 59

Functies van de beheersautoriteit

De beheersautoriteit van een operationeel programma is ervoor verantwoordelijk dat het operationele programma overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd en uitgevoerd, en moet met name:

a)

erop toezien dat de concrete acties voor financiering worden geselecteerd met inachtneming van de voor het operationele programma geldende criteria en gedurende de hele uitvoeringsperiode in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften;

b)

verifiëren of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd, en of de door begunstigden gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en met de communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn; controles ter plaatse van afzonderlijke concrete acties kunnen aan de hand van een steekproef worden verricht overeenkomstig de nadere voorschriften die volgens de in artikel 101, lid 3, bedoelde procedure door de Commissie worden vastgesteld;

c)

ervoor zorgen dat er een systeem is om boekhoudkundige gegevens over elke concrete actie in het kader van het operationele programma in geïnformatiseerde vorm te registreren en te bewaren, en dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor het financiële beheer, het toezicht, de verificaties, de audits en de evaluatie worden verzameld;

d)

ervoor zorgen dat de begunstigden en de andere bij de uitvoering van concrete acties betrokken instanties voor alle transacties betreffende de concrete acties hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken, onverminderd nationale boekhoudregels;

e)

erop toezien dat de in de artikelen 48 en 49 bedoelde evaluaties van de operationele programma's in overeenstemming met artikel 47 worden verricht;

f)

procedures instellen om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits die nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden overeenkomstig artikel 87;

g)

erop toezien dat de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit met het oog op de certificering respectievelijk de audit alle vereiste informatie ontvangen over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en verrichte verificaties;

h)

sturing geven aan de werkzaamheden van het toezichtcomité, en het de documenten bezorgen die het nodig heeft om op de kwaliteit van de uitvoering van het operationele programma toezicht te kunnen houden in het licht van de specifieke doelstellingen daarvan;

i)

de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering opstellen en, na goedkeuring ervan door het toezichtcomité, indienen bij de Commissie;

j)

erop toezien dat de voorschriften inzake voorlichting en publiciteit van artikel 51 worden nagekomen.

Artikel 60

Functies van de certificeringsautoriteit

De voor een operationeel programma aangewezen certificeringsautoriteit heeft met name tot taak:

a)

gecertificeerde uitgavenstaten en betalingsaanvragen op te stellen en bij de Commissie in te dienen;

b)

te certificeren dat:

i)

de uitgavenstaat juist is, afkomstig is van een betrouwbaar boekhoudsysteem en gebaseerd is op controleerbare bewijsstukken,

ii)

de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften, en zijn gedaan voor concrete acties die aan de hand van de voor het programma geldende criteria voor financiering zijn geselecteerd en in overeenstemming zijn met de toepasselijke communautaire en nationale voorschriften;

c)

zich ervan vergewissen dat de informatie die zij heeft ontvangen over de procedures en controles in verband met de in de uitgavenstaten vermelde uitgaven een adequate basis voor certificering vormen;

d)

voor de certificering rekening te houden met de resultaten van alle audits die door of onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit zijn verricht;

e)

boekhoudkundige gegevens over de aan de Commissie voorgelegde uitgaven in geïnformatiseerde vorm bij te houden;

f)

een boekhouding bij te houden van de te innen bedragen en van de bedragen die worden geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een concrete actie. Vóór de afsluiting van het operationele programma geïnde bedragen die na de overeenkomstig artikel 97 verrichte financiële correcties in de algemene begroting van de Europese Unie moeten worden teruggestort, worden in mindering gebracht op de volgende uitgavenstaat.

Artikel 61

Functies van de auditautoriteit

1.   De voor een operationeel programma aangewezen auditautoriteit heeft met name tot taak:

a)

erop toe te zien dat er audits worden verricht om na te gaan of het beheers- en controlesysteem van het operationele programma efficiënt functioneert;

b)

erop toe te zien dat er aan de hand van een adequate steekproef audits op concrete acties worden verricht om de gedeclareerde uitgaven te verifiëren;

c)

binnen negen maanden na de goedkeuring van het operationele programma de Commissie een auditstrategie voor te leggen die betrekking heeft op de instanties die de onder a) en b) bedoelde audits zullen uitvoeren, de te volgen methode, de methode voor de monsterneming voor de audits van concrete acties en de indicatieve planning van de audits die ervoor moet zorgen dat de belangrijkste instanties worden gecontroleerd en dat de audits gelijkelijk over de programmeringsperiode worden gespreid;

d)

ervoor te zorgen dat de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit alle noodzakelijke informatie krijgen over de verrichte audits en controles;

e)

van 2008 tot en met 2015 uiterlijk op 31 december van elk jaar:

i)

een jaarlijks controleverslag voor te leggen aan de Commissie met de resultaten van de audits die gedurende de voorgaande twaalf maanden, eindigend op 30 juni van het betrokken jaar, overeenkomstig de auditstrategie met betrekking tot het operationele programma zijn verricht, en eventuele tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen voor het programma te melden. Het eerste verslag, dat vóór 31 december 2008 moet worden voorgelegd, zal de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2008 bestrijken. De informatie over de in de periode na 1 juli 2015 verrichte audits zal worden opgenomen in het laatste controleverslag dat de onder f) bedoelde verklaring van afsluiting vergezelt;

ii)

op basis van de audits en controles die onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit zijn verricht, advies uit te brengen over de vraag of het beheers- en controlesysteem voldoende efficiënt functioneert om een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de juistheid van de uitgavenstaten die dat jaar bij de Commissie zijn ingediend, alsmede, op grond daarvan, omtrent de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties;

iii)

in voorkomend geval uit hoofde van artikel 85 een verklaring van gedeeltelijke afsluiting af te geven met een beoordeling van de wettigheid en de regelmatigheid van de betrokken uitgaven;

f)

uiterlijk op 31 maart 2017 bij de Commissie een afsluitingsverklaring in te dienen met een beoordeling van de deugdelijkheid van de aanvraag om betaling van het saldo, alsmede van de wettigheid en de regelmatigheid van de door de definitieve uitgavenstaat bestreken onderliggende transacties; een en ander gaat vergezeld van een definitief controleverslag.

2.   De auditautoriteit ziet erop toe dat bij de auditwerkzaamheden rekening wordt gehouden met internationaal aanvaarde auditnormen.

3.   Indien de in lid 1, onder a) en b), bedoelde audits en controles worden uitgevoerd door een andere instantie dan de auditautoriteit, ziet de auditautoriteit erop toe dat deze instanties de nodige functionele onafhankelijkheid hebben.

4.   De Commissie maakt haar opmerkingen over de krachtens lid 1, onder c), voorgelegde auditstrategie uiterlijk drie maanden na ontvangst ervan. Bij gebreke van opmerkingen binnen deze periode wordt de auditstrategie geacht te zijn aanvaard.

HOOFDSTUK II

Toezicht

Artikel 62

Beginselen inzake toezicht

1.   Toezicht houdt in het onderzoeken van de correcte uitvoering van het operationele programma.

2.   Toezicht wordt in eerste instantie verricht door het toezichtcomité en de beheersautoriteit.

3.   De Commissie neemt via haar deelname in het toezichtcomité deel aan het toezicht en aan de jaarlijkse evaluatie van het operationele programma, waartoe met name de analyse van het jaarlijkse uitvoerings- en controleverslag behoort.

4.   De uitwisseling van gegevens tussen de Commissie en de lidstaten ten behoeve hiervan dient in elektronische vorm te geschieden, overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen bedoeld in artikel 102.

Artikel 63

Toezichtcomité

Voor elk operationeel programma richt de lidstaat in overeenstemming met de beheersautoriteit en na raadpleging van de partners een toezichtcomité op overeenkomstig artikel 8. Het toezichtcomité wordt opgericht binnen drie maanden na de datum van kennisgeving van de beschikking tot goedkeuring van het operationele programma aan de lidstaat.

Het toezichtcomité stelt zijn reglement van orde op binnen het institutionele, juridische en financiële kader van de betrokken lidstaat, en keurt dit goed in overeenstemming met de beheersautoriteit, teneinde zijn taken in overeenstemming met onderhavige verordening uit te voeren.

Artikel 64

Samenstelling

1.   Het toezichtcomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat of de beheersautoriteit.

De lidstaat beslist over de samenstelling van het toezichtcomité overeenkomstig artikel 8, lid 1, in overleg met de beheersautoriteit.

2.   Op eigen initiatief neemt een vertegenwoordiger van de Commissie met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deel.

Artikel 65

Taken

Het toezichtcomité vergewist zich van de doeltreffendheid en de kwaliteit van de uitvoering van het operationele programma. Daartoe:

a)

worden de criteria voor de selectie van de te financieren concrete acties door het toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd binnen zes maanden na de goedkeuring van het operationele programma, en worden deze criteria door het toezichtcomité herzien naar gelang van de programmeringsbehoeften;

b)

gaat het toezichtcomité aan de hand van de door de beheersautoriteit bezorgde documenten periodiek na of er vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het operationele programma;

c)

onderzoekt het toezichtcomité de met de uitvoering bereikte resultaten, met name ten aanzien van de voor elke prioritair zwaartepunt bepaalde doelstellingen en de in artikel 49 bedoelde tussentijdse evaluaties;

d)

worden de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering als bedoeld in artikel 67 door het toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd voordat zij aan de Commissie worden toegezonden;

e)

wordt het toezichtcomité in kennis gesteld van het jaarlijkse controleverslag en van de eventuele daarop betrekking hebbende opmerkingen van de Commissie na bestudering van dat verslag;

f)

kan het toezichtcomité op initiatief van de lidstaat in kennis worden gesteld van de in artikel 16, lid 1, bedoelde, aan de Commissie verstrekte schriftelijke informatie;

g)

kan het toezichtcomité de beheersautoriteit alle herzieningen of bestuderingen van het operationele programma voorstellen die ertoe bijdragen dat de in artikel 4 neergelegde doelstellingen van het EVF worden verwezenlijkt of die het beheer van het operationele programma verbeteren, ook wat betreft het financiële beheer;

h)

worden eventuele voorstellen tot wijziging van de inhoud van de beschikking van de Commissie betreffende de bijdrage van het EVF door het toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd.

Artikel 66

Nadere voorschriften voor het toezicht

1.   De beheersautoriteit en het toezichtcomité zien toe op de kwaliteit van de uitvoering van het operationele programma.

2.   De beheersautoriteit en het toezichtcomité oefenen het toezicht uit aan de hand van de financiële indicatoren en de in artikel 20, lid 1, onder c), bedoelde indicatoren die in het operationele programma zijn vastgesteld.

3.   Indien het gezien de aard van het bijstandspakket mogelijk is, worden de statistische gegevens uitgesplitst naar geslacht en, voor ondernemingen, naar grootteklasse van de ondernemingen van de begunstigden.

4.   De met dat doel verrichte uitwisseling van gegevens tussen de Commissie en de lidstaten geschiedt in elektronische vorm, overeenkomstig de uitvoeringsprocedures die volgens de in artikel 102 bedoelde procedure worden vastgesteld.

Artikel 67

Jaarverslag en eindverslag over de uitvoering

1.   Uiterlijk op 30 juni van elk jaar en voor het eerst in 2008 doet de beheersautoriteit de Commissie een jaarverslag en uiterlijk op 31 maart 2017 een eindverslag over de uitvoering van het operationele programma toekomen.

2.   Om een duidelijk inzicht te verschaffen in de uitvoering van het operationele programma bevatten de in lid 1 bedoelde verslagen de volgende informatie:

a)

de vorderingen die bij de uitvoering van het operationele programma en de prioriteiten zijn gemaakt in het licht van de specifieke, controleerbare doelstellingen ervan, met waar mogelijk een kwantificering aan de hand van de in artikel 20, lid 1, onder c), bedoelde indicatoren op het niveau van het prioritair zwaartepunt;

b)

eventuele veranderingen in de algemene situatie met een rechtstreeks effect op de uitvoering van de bijstand, met name significante sociaal-economische ontwikkelingen, veranderingen in het nationale, regionale of sectorale beleid en, indien nodig, de gevolgen daarvan voor de samenhang tussen de bijstand uit het EVF en die uit andere financiële instrumenten;

c)

de financiële uitvoering van het operationele programma, met een afzonderlijk overzicht van de kosten van de convergentiedoelstelling en de non-convergentiedoelstelling voor elk prioritair zwaartepunt:

i)

de uitgaven die door de begunstigde zijn betaald en zijn opgenomen in de aan de beheersautoriteit toegezonden betalingsaanvragen, en de overeenkomstige overheidsbijdrage;

ii)

de totale van de Commissie ontvangen betalingen, met een kwantificering van de in artikel 66, lid 2, bedoelde financiële indicatoren,

en

iii)

de uitgaven die zijn betaald door de instantie die verantwoordelijk is voor het verrichten van de betalingen aan de begunstigden.

d)

de maatregelen die de beheersautoriteit en het toezichtcomité hebben genomen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de uitvoering te waarborgen, in het bijzonder met betrekking tot:

i)

de werkzaamheden op het gebied van toezicht en evaluatie, met inbegrip van regelingen voor gegevensverzameling,

ii)

een overzicht van alle problemen van betekenis die bij de uitvoering van het operationele programma zijn ondervonden, en de maatregelen die al dan niet naar aanleiding van overeenkomstig artikel 69, lid 2, gemaakte opmerkingen, zijn genomen,

iii)

de benutting van technische bijstand;

e)

de maatregelen die zijn genomen om voorlichting en publiciteit omtrent het operationele programma te waarborgen;

f)

het gebruik van bijstand die tijdens de periode van de uitvoering van het operationele programma bij de beheersautoriteit of een andere overheidsinstantie is vrijgekomen na de intrekking bedoeld in artikel 96, lid 2;

g)

de gevallen waarin een wezenlijke wijziging in de zin van artikel 56 is geconstateerd;

h)

informatie over belangrijke problemen die in verband met de inachtneming van de communautaire wetgeving bij de uitvoering van het operationele programma zijn ondervonden, en de maatregelen die zijn genomen om die te verhelpen.

De hoeveelheid informatie die aan de Commissie wordt verstrekt, staat in verhouding tot het totaalbedrag van de overheidsuitgaven die voor het betrokken operationele programma worden gedaan. In voorkomend geval mag die informatie in beknopte vorm worden verstrekt.

De informatie bedoeld onder b), d), e), f) en g), hoeft niet te worden bijgevoegd als zich sinds het vorige verslag geen wijzigingen van betekenis hebben voorgedaan.

3.   De in lid 1 bedoelde verslagen worden aanvaardbaar geacht als zij alle in lid 2 genoemde gegevens bevatten. De Commissie deelt de lidstaat binnen 15 werkdagen mee of het verslag aanvaardbaar is.

4.   De Commissie neemt binnen twee maanden een besluit over de inhoud van het door de beheersautoriteit voorgelegde jaarverslag over de uitvoering. Voor het eindverslag over het operationele programma bedraagt deze termijn vijf maanden. Als de Commissie niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard.

Artikel 68

Jaarverslag van de Commissie

1.   De Commissie zendt uiterlijk op 31 december van elk jaar en voor het eerst in 2008 een verslag over de feitelijke uitvoering van deze verordening tijdens het voorafgaande jaar toe aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's.

2.   Dit verslag bevat een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen, tendensen en uitdagingen in verband met de uitvoering van de operationele programma’s.

3.   Het jaarverslag van de Commissie bevat tevens:

a)

een overzicht van de activiteiten van het EVF per lidstaat met een uitsplitsing per lidstaat van de toegewezen en uitbetaalde kredieten, alsook de benutting van technische bijstand door de Commissie en de lidstaten;

b)

een beoordeling van de coördinatie van het EVF met de structuurfondsen en het ELFPO;

c)

de bevindingen van de in artikel 49 bedoelde evaluaties, zodra deze beschikbaar zijn;

d)

bij de voorlegging van het vierde jaarverslag en andermaal bij de voorlegging van het verslag over het laatste programmeringsjaar, een overzicht van de ten behoeve van de Commissie verrichte audits van de beheers- en controlesystemen van de lidstaten, en van de resultaten van de door de lidstaten verrichte audits van de bijstand van het EVF en de eventuele financiële correcties.

4.   Het verslag dient gebaseerd te zijn op de bestudering en beoordeling door de Commissie van het jaarverslag van de lidstaten en alle overige beschikbare informatie. Met name in 2012 dient het verslag tevens gebaseerd te zijn op het resultaat van het in artikel 16, lid 1, bedoelde strategische debat en op alle andere beschikbare informatie. In het verslag wordt vermeld welke follow-upmaatregelen de lidstaten en de Commissie hebben genomen of moeten nemen voor een adequate follow-up van de bevindingen in het verslag.

Artikel 69

Jaarlijks onderzoek van de operationele programma's

1.   Elk jaar ter gelegenheid van de indiening van het in artikel 67 bedoelde jaarverslag over de uitvoering, bestuderen de Commissie en de beheersautoriteit met inachtneming van het advies van de Commissie de vorderingen bij de uitvoering van het operationele programma, de belangrijkste resultaten van het voorgaande jaar, de financiële uitvoering en andere, op een betere uitvoering gerichte elementen.

De bestudering kan zich ook uitstrekken tot de in artikel 61, lid 1, onder e), i), bedoelde aspecten van de werking van het beheers- en controlesysteem die in het jaarlijks controleverslag zijn vermeld, in voorkomend geval met deelneming van de auditautoriteit.

2.   Na de in lid 1 bedoelde bestudering en in voorkomend geval met deelneming van de auditautoriteit kan de Commissie opmerkingen richten tot de lidstaat en de beheersautoriteit, die de toezichtautoriteit daarvan in kennis stelt. De lidstaat deelt de Commissie mee welk gevolg aan die opmerkingen is gegeven.

3.   Wanneer de evaluaties achteraf van de bijstandsverlening in de programmeringsperiode 2000-2006 beschikbaar zijn, worden de algemene resultaten nader bezien in de daaropvolgende jaarlijkse bestudering.

HOOFDSTUK III

Verantwoordelijkheden van de lidstaten en van de Commissie

Deel 1

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

Artikel 70

Beheer en controle

1.   De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het beheer van en de controle op de operationele programma's en zij treffen daartoe met name de volgende maatregelen:

a)

zij zien erop toe dat de beheers- en controlesystemen voor het operationele programma overeenkomstig de artikelen 57 tot en met 61 zijn opgezet en daadwerkelijk functioneren,

b)

zij voorkomen onregelmatigheden, sporen ze op en corrigeren ze en vorderen onverschuldigd betaalde bedragen terug, in voorkomend geval verhoogd met rente wegens laattijdige betaling. Zij stellen de Commissie in kennis van onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van administratieve en gerechtelijke procedures.

2.   Wanneer ten onrechte aan een begunstigde betaalde bedragen niet kunnen worden teruggevorderd, is de lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van die voor de algemene begroting van de Europese Unie verloren gegane bedragen, indien is aangetoond dat het verlies door zijn onregelmatigheid of nalatigheid is berokkend.

Artikel 71

Het opzetten van beheers- en controlesystemen

1.   Vóór de indiening van de aanvraag voor de eerste tussentijdse betaling of uiterlijk binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de goedkeuring van elk operationeel programma, dienen de lidstaten bij de Commissie een beschrijving van de systemen in, die met name betrekking heeft op de organisatie en de procedures van:

a)

de beheersautoriteiten, de certificeringsautoriteiten en de bemiddelende instanties;

b)

de auditautoriteit en de andere instanties die onder haar verantwoordelijkheid audits verrichten.

2.   De in lid 1 bedoelde beschrijving gaat vergezeld van een verslag waarin de resultaten van een evaluatie van de instelling van de systemen zijn uiteengezet en een advies wordt gegeven over de conformiteit van die systemen met de artikelen 57 tot en met 61. Als in dit advies bezwaren worden gemaakt, worden in het verslag de tekortkomingen en de ernst daarvan aangegeven. De lidstaat stelt de Commissie in kennis van de te nemen correctiemaatregelen en van het tijdschema voor de uitvoering daarvan, en bevestigt vervolgens dat de maatregelen in kwestie zijn genomen en de overeenkomstige bezwaren zijn ingetrokken.

Het in de eerste alinea bedoelde verslag wordt geacht aanvaard te zijn, en de eerste tussentijdse betaling wordt verricht, in de volgende omstandigheden:

a)

binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het verslag, indien het in de eerste alinea bedoelde advies geen bezwaren bevat en de Commissie geen opmerkingen heeft geformuleerd;

b)

indien het advies bezwaren bevat, wanneer aan de Commissie is bevestigd dat voor de belangrijkste onderdelen van de systemen correctiemaatregelen zijn genomen en de overeenkomstige bezwaren zijn ingetrokken en, indien de Commissie binnen drie maanden, te rekenen vanaf de datum van bevestiging, geen bezwaren heeft gemaakt.

Indien de bezwaren slechts op één prioritair zwaartepunt betrekking hebben, wordt de eerste tussentijdse betaling verricht voor de prioritaire zwaartepunten waartegen geen bezwaren zijn gericht.

3.   Het verslag en het advies als bedoeld in lid 2 worden opgesteld door de auditautoriteit of door een functioneel van de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit onafhankelijke particuliere of overheidsinstantie die haar werkzaamheden uitvoert rekening houdend met internationaal aanvaarde auditnormen.

Deel 2

Verantwoordelijkheden van de commissie

Artikel 72

Verantwoordelijkheden van de Commissie

1.   De Commissie vergewist er zich volgens de procedure van artikel 71 van dat de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die in overeenstemming zijn met de artikelen 57 tot en met 61 en, op basis van jaarlijkse controleverslagen en het jaarlijkse advies van de auditautoriteit en haar eigen audits, dat de systemen efficiënt functioneren tijdens de periode van de uitvoering van de operationele programma's.

2.   Onverminderd de audits van de lidstaten kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie audits ter plaatse verrichten om de efficiënte werking van de beheers- en controlesystemen te controleren, waaronder audits van in het operationele programma opgenomen concrete acties; deze audits moeten ten minste tien werkdagen van tevoren worden aangekondigd, behalve in dringende gevallen. Aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen.

Ambtenaren van de Commissie of door de Commissie gemachtigde vertegenwoordigers die naar behoren bevoegd zijn tot het verrichten van audits ter plaatse, krijgen inzage in de boeken en alle andere documenten, inclusief documenten en metagegevens die zijn opgetekend of ontvangen en vastgelegd op een elektronisch medium, die betrekking hebben op uitgaven die gefinancierd zijn door het EVF.

De bovengenoemde controlebevoegdheden doen niet af aan de toepassing van de nationale bepalingen die bepaalde handelingen voorbehouden aan bij nationaal recht specifiek aangewezen ambtenaren. Met name nemen gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie niet deel aan huiszoekingen of aan de formele ondervraging van personen overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat. Zij hebben evenwel toegang tot de aldus verkregen informatie.

3.   De Commissie kan een lidstaat verzoeken een audit ter plaatse uit te voeren om de efficiënte werking van de systemen of de juistheid van een of meer transacties te verifiëren. Aan deze audits mogen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.

Artikel 73

Samenwerking met de auditautoriteiten van de lidstaten

1.   De Commissie werkt met de auditautoriteiten van de operationele programma's samen om hun respectieve auditplannen en auditmethoden te coördineren en wisselt onmiddellijk de resultaten van de op beheers- en controlesystemen verrichte audits uit om zo goed mogelijk gebruik te maken van de beschikbare hulpbronnen en om ongerechtvaardigde doublures te voorkomen.

De Commissie en de auditautoriteit komen op gezette tijden, minstens eenmaal per jaar bijeen, tenzij zij anders zijn overeengekomen, om gezamenlijk het krachtens artikel 61 ingediende jaarlijkse auditverslag en advies te onderzoeken en om van gedachten te wisselen over andere kwesties in verband met de verbetering van het beheer en de controle van het operationele programma.

2.   Om haar eigen auditstrategie vast te stellen gaat de Commissie na voor welke operationele programma's in het krachtens artikel 71, lid 2, gegeven advies over de conformiteit van het systeem geen bezwaren zijn gemaakt, voor welke de bezwaren zijn ingetrokken nadat er corrigerende maatregelen zijn genomen, voor welke de auditstrategie van de auditautoriteit toereikend is, en voor welke de audits van de Commissie en de lidstaat een redelijke garantie hebben opgeleverd dat de beheers- en controlesystemen doeltreffend functioneren.

3.   Voor die programma's kan de Commissie besluiten dat zij zich, wat de efficiënte werking van de systemen betreft, voornamelijk op het in artikel 61, lid 1, onder e), ii), bedoelde advies kan verlaten, en dat zij slechts eigen audits ter plaatse zal uitvoeren indien er aanwijzigen zijn voor tekortkomingen van het systeem die betrekking hebben op tegenover de Commissie gecertificeerde uitgaven in een jaar waarover een advies is gegeven krachtens artikel 61, lid 1, onder e), ii), waarin geen bezwaren met betrekking tot dergelijke tekortkomingen werden gemaakt.

Indien de Commissie tot dit besluit komt, stelt zij de betrokken lidstaat daarvan in kennis. Indien er aanwijzingen van tekortkomingen zijn, kan de Commissie eisen dat de lidstaat audits uitvoert overeenkomstig artikel 72, lid 3, of kan zij eigen audits uitvoeren uit hoofde van artikel 72, lid 2.

TITEL VIII

FINANCIEEL BEHEER

HOOFDSTUK I

Financieel beheer

Deel 1

Betalingsverplichtingen

Artikel 74

Betalingsverplichtingen

De betalingsverplichtingen van de Gemeenschap voor de operationele programma's (hierna „betalingsverplichtingen” genoemd) worden per jaar afzonderlijk aangegaan voor de convergentie/non-convergentiedoelstelling gedurende de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013. De eerste jaartranche wordt vastgelegd voordat de Commissie de beschikking tot goedkeuring van het operationele programma heeft gegeven. De daaropvolgende betalingsverplichtingen worden in de regel vóór 30 april van ieder jaar door de Commissie aangegaan op basis van het besluit om een bijdrage uit het EVF te verlenen, als bedoeld in artikel 17.

Deel 2

Betalingen

Artikel 75

Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de betalingen

1.   De bijdrage van het EVF wordt door de Commissie overeenkomstig de betalingskredieten uitbetaald. Iedere betaling wordt afgeboekt op de oudste openstaande betalingsverplichting.

2.   De uitbetaling geschiedt in de vorm van een voorfinanciering, van tussentijdse betalingen en van een saldobetaling. De bijdragen worden betaald aan de door de lidstaat aangewezen instantie.

3.   Elk jaar sturen de lidstaten uiterlijk op 30 april de Commissie een voorlopige raming van hun vermoedelijke betalingsaanvragen toe voor het lopende begrotingsjaar en voor het volgende begrotingsjaar.

4.   Alle uitwisselingen met betrekking tot financiële transacties tussen de Commissie en de door de lidstaten aangewezen autoriteiten en instanties gebeuren in elektronische vorm overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen die de Commissie volgens de in artikel 102 bedoelde procedure vaststelt. In geval van overmacht, en in het bijzonder wanneer het gemeenschappelijke computersysteem defect is of geen duurzame verbinding tot stand kan worden gebracht, mag de lidstaat de uitgavenstaat en de betalingsaanvraag op papier toezenden.

Artikel 76

Bepalingen inzake de berekening van de tussentijdse betalingen

1.   Tussentijdse betalingen worden berekend door op de overheidsbijdrage die is aangegeven in de uitgavenstaat welke in het kader van ieder prioritair zwaartepunt en iedere convergentie/non-convergentiedoelstelling door de voor certificering verantwoordelijke autoriteit is gecertificeerd, het percentage van medefinanciering door de Gemeenschap toe te passen dat in het kader van het huidige financieringsplan voor dit prioritair zwaartepunt en deze doelstelling is vastgesteld.

2.   In afwijking van lid 1 is, in antwoord op een specifiek en behoorlijk gemotiveerd verzoek van de lidstaat, een tussentijdse betaling het bedrag van de voor het prioritair zwaartepunt of de doelstelling aan de begunstigden betaalde of te betalen communautaire bijstand. Dit bedrag moet door de lidstaat in de uitgavenstaat worden gespecificeerd.

Artikel 77

Bepalingen inzake de berekening van saldobetalingen

De saldobetaling is beperkt tot het laagste van de hieronder bedoelde bedragen:

a)

het bedrag berekend door op de overheidsbijdrage die is aangegeven in de definitieve uitgavenstaat welke in het kader van ieder prioritair zwaartepunt en iedere convergentie/non-convergentiedoelstelling door de voor certificering verantwoordelijke autoriteit is gecertificeerd, het percentage van medefinanciering door de Gemeenschap toe te passen dat in het kader van het huidige financieringsplan voor dit prioritair zwaartepunt en deze doelstelling is vastgesteld;

b)

het bedrag van de voor het prioritair zwaartepunt of voor de doelstelling aan de begunstigden betaalde of te betalen communautaire bijstand. Dat bedrag moet door de lidstaat worden aangegeven in de laatste uitgavenstaat die in het kader van ieder prioritair zwaartepunt en iedere doelstelling door de voor certificering verantwoordelijke autoriteit is gecertificeerd.

Artikel 78

Uitgavenstaat

1.   Alle uitgavenstaten bevatten voor elk prioritair zwaartepunt het totale bedrag van de subsidiabele uitgaven die de begunstigden voor de uitvoering van concrete acties hebben gedaan, alsmede de overeenkomstige overheidsbijdrage die aan de begunstigden is of zal worden betaald overeenkomstig de voorwaarden met betrekking tot de overheidsbijdrage. De door de begunstigden betaalde uitgaven moeten worden verantwoord met gekwiteerde rekeningen of boekhoudkundige stukken met gelijkwaardige bewijskracht. Wat concrete acties betreft waarvoor de begunstigden geen uitgaven doen, bestaan de door de certificerende autoriteit gecertificeerde en aan de Commissie voorgelegde uitgaven uit de aan de begunstigden betaalde overheidssteun.

2.   Met betrekking tot de artikelen 76, lid 2, en 77, onder b), wordt in de uitgavenstaten ook het totale bedrag vermeld van de aan de begunstigden betaalde of te betalen communautaire steun.

Artikel 79

Cumulatie van voorfinanciering en tussentijdse betalingen

1.   Het gecumuleerde totaal van de voorfinanciering en de tussentijdse betalingen mag niet meer bedragen dan 95 % van de bijdrage van het EVF aan het operationele programma.

2.   Ook nadat dit maximum is bereikt, blijft de certificeringsautoriteit de Commissie in kennis stellen van alle tot en met 31 december van het jaar n gecertificeerde uitgavenstaten en van alle bedragen die in de loop van het jaar voor elk EVF zijn teruggevorderd; deze gegevens moeten uiterlijk eind februari van het jaar n + 1 zijn meegedeeld.

Artikel 80

Volledigheid van de betalingen aan de begunstigden

De lidstaten vergewissen zich ervan dat de voor uitbetaling verantwoordelijke instanties erop toezien dat de begunstigden het volledige bedrag van de overheidsbijdrage zo spoedig mogelijk en integraal ontvangen. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of ingehouden, noch specifieke extra kosten of andere kosten met gelijke werking worden aangerekend waardoor dit bedrag voor de begunstigden worden verlaagd.

Deel 3

Voorfinanciering

Artikel 81

Betaling

1.   Nadat de Commissie de bijdrage uit het EVF aan het operationele programma heeft goedgekeurd, keert de Commissie voor de periode 2007-2013 één enkel voorfinancieringsbedrag uit aan de door de lidstaat aangewezen instantie. Deze voorfinanciering is gelijk aan 7 % van de bijdrage uit het EVF aan dat operationele programma. Ze kan overeenkomstig de beschikbare begroting van het EVF over twee begrotingsjaren worden gespreid.

2.   Het totaalbedrag dat als voorfinanciering is uitgekeerd, wordt door de instantie die de lidstaat heeft aangewezen, aan de Commissie terugbetaald indien er binnen 24 maanden nadat de Commissie de eerste tranche van de voorfinanciering heeft uitbetaald, geen enkele betalingsaanvraag voor het operationele programma is toegezonden.

3.   De renteopbrengsten van de voorfinanciering worden voor het betrokken operationele programma bestemd, aangezien deze worden beschouwd als middel voor de lidstaat als nationale overheidsbijdrage, en worden bij de Commissie gedeclareerd op het tijdstip van de definitieve afsluiting van het operationele programma.

4.   Het als voorfinanciering uitgekeerde bedrag wordt in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie volledig behandeld bij de afsluiting van het operationele programma overeenkomstig artikel 86 van deze verordening.

Deel 4

Tussentijdse betalingen

Artikel 82

Tussentijdse betalingen

Voor elk operationeel programma worden tussentijdse betalingen verricht. De eerste tussentijdse betaling wordt verricht overeenkomstig de bepalingen van artikel 71, lid 2.

Artikel 83

Ontvankelijkheid van de betalingsaanvragen

1.   De Commissie verricht tussentijdse betalingen als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

aan de Commissie zijn een betalingsaanvraag en een uitgavenstaat toegezonden, overeenkomstig artikel 78;

b)

gedurende de gehele periode is voor elk prioritair zwaartepunt en voor elke doelstelling niet meer dan het maximumbedrag aan bijstand uit het EVF, als bepaald in het huidige financieringsplan, betaald door de Commissie;

c)

de beheersautoriteit heeft het verwachte jongste jaarverslag over de uitvoering aan de Commissie toegezonden, in overeenstemming met artikel 67, leden 1 en 3;

d)

de Commissie heeft ten aanzien van concrete actie(s) waarvoor de uitgaven overeenkomstig de betrokken betalingsaanvraag zijn gedeclareerd, geen met redenen omkleed advies in verband met een inbreuk uitgebracht op grond van artikel 226 van het Verdrag.

2.   Indien niet is voldaan aan één of meer van de in lid 1 vermelde voorwaarden, stelt de Commissie de lidstaat en de certificeringsautoriteit daarvan uiterlijk binnen een maand in kennis, zodat de nodige stappen kunnen worden gedaan om de situatie te verhelpen.

Artikel 84

Betalingsprocedure

1.   De certificerende autoriteit zorgt ervoor dat de aanvragen om tussentijdse betalingen voor het operationele programma, voor zover mogelijk, driemaal per jaar gegroepeerd bij de Commissie worden ingediend. Voor betalingen die de Commissie nog in het lopende jaar moet verrichten, moeten de betalingsaanvragen uiterlijk op 31 oktober worden ingediend.

2.   Onder voorbehoud van de beschikbare begrotingsmiddelen en de ontstentenis van een onderbreking of schorsing van de uiterste datum van betaling overeenkomstig respectievelijk de artikelen 88 en 89 verricht de Commissie de tussentijdse betaling uiterlijk twee maanden na de registratie bij de Commissie van een betalingsaanvraag die aan de in artikel 83 genoemde voorwaarden voldoet.

Deel 5

Betaling van het saldo en afsluiting van het programma

Artikel 85

Gedeeltelijke afsluiting

1.   Operationele programma's mogen gedeeltelijk worden afgesloten volgens een door de lidstaat te bepalen periodiciteit.

De gedeeltelijke afsluiting heeft betrekking op concrete acties die zijn voltooid in de periode tot en met 31 december van het voorgaande jaar. Voor de toepassing van deze verordening worden concrete acties geacht voltooid te zijn, wanneer alle activiteiten in het kader van de actie daadwerkelijk zijn uitgevoerd en alle uitgaven daarvoor door de begunstigden en de overeenkomstige overheidsbijdrage zijn betaald.

2.   Gedeeltelijke afsluiting is toegestaan op voorwaarde dat de lidstaat de Commissie uiterlijk op 31 december van een bepaald jaar de volgende documenten toezendt:

a)

een uitgavenstaat die betrekking heeft op de in lid 1 bedoelde concrete acties;

b)

een verklaring van gedeeltelijke afsluiting overeenkomstig artikel 61, lid 1, onder e), iii).

3.   Eventuele financiële correcties overeenkomstig de artikelen 96 en 97 ten aanzien van concrete acties waarvoor een gedeeltelijke afsluiting heeft plaatsgevonden, zijn netto financiële correcties.

Artikel 86

Voorwaarden voor de betaling van het saldo

1.   De Commissie betaalt het saldo op voorwaarde dat:

a)

de lidstaat uiterlijk op 31 maart 2017 een betalingsaanvraag heeft toegezonden die de volgende documenten omvat:

i)

een betalingsaanvraag en een uitgavenstaat overeenkomstig artikel 78;

ii)

het eindverslag over de uitvoering van het operationele programma, dat de in artikel 67 bedoelde gegevens bevat;

iii)

een verklaring van afsluiting overeenkomstig artikel 61, lid 1, onder f),

en

b)

de Commissie ten aanzien van concrete acties waarvoor de uitgaven overeenkomstig de betrokken betalingsaanvraag zijn gedeclareerd, geen met redenen omkleed advies in verband met een inbreuk heeft uitgebracht op grond van artikel 226 van het Verdrag.

2.   Als niet alle in het vorige lid genoemde documenten bij de Commissie zijn ingediend, wordt het eindsaldo overeenkomstig artikel 90 ambtshalve doorgehaald.

3.   De Commissie stelt de lidstaat binnen 5 maanden na ontvangst van de in lid 1, onder a), iii), bedoelde verklaring van afsluiting in kennis van haar advies over de inhoud van de verklaring. Indien de Commissie binnen 5 maanden geen opmerkingen maakt, wordt de verklaring van afsluiting geacht te zijn aanvaard.

4.   Onder voorbehoud van de beschikbare begrotingsmiddelen betaalt de Commissie het saldo uiterlijk 45 dagen na de laatstvallende van de volgende data:

a)

de datum waarop zij het eindverslag aanvaardt overeenkomstig artikel 67, lid 4;

of

b)

de datum waarop zij de in lid 1, onder a), iii), bedoelde verklaring van afsluiting aanvaardt.

5.   Onverminderd lid 6, wordt het overblijvende bedrag van de betalingsverplichting twaalf maanden na de betaling geannuleerd.

De Commissie stelt de lidstaten binnen twee maanden in kennis van de datum van afsluiting van het operationele programma.

6.   Onverminderd de resultaten van eventuele audits door de Commissie of de Europese Rekenkamer, kan het door de Commissie voor een operationeel programma betaalde saldo worden gerectificeerd binnen negen maanden na de datum van betaling ervan of, in geval van een negatief, door de lidstaat terug te betalen saldo, binnen negen maanden na de datum waarop de debetnota is verzonden. Deze wijziging van het saldo leidt niet tot wijziging van de datum van de afsluiting die overeenkomstig lid 5 wordt meegedeeld.

Artikel 87

Beschikbaarheid van documenten

1.   De beheersautoriteit zorgt ervoor dat alle bewijsstukken betreffende uitgaven en audits in verband met het operationele programma ter beschikking van de Commissie en de Europese Rekenkamer worden gehouden gedurende:

a)

drie jaar na de afsluiting van een operationeel programma;

b)

drie jaar na het jaar waarin een gedeeltelijke afsluiting heeft plaatsgevonden, in het geval van documenten betreffende de uitgaven en audits inzake concrete acties als bedoeld in lid 2.

In geval van gerechtelijke vervolging of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie worden deze termijnen geschorst.

2.   De beheersautoriteit stelt voor de Commissie de lijst op van de voltooide concrete acties waarvoor een gedeeltelijke afsluiting overeenkomstig artikel 85 heeft plaatsgevonden.

3.   De bewijsstukken worden hetzij als originele stukken, hetzij als voor authentiek gewaarmerkte versies op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaard.

Deel 6

Onderbreking en schorsing van betalingen

Artikel 88

Uitstel van betaling

1.   De betalingen kunnen door de gedelegeerde ordonnateur in de zin van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 voor een maximumduur van zes maanden worden onderbroken indien:

a)

er in een verslag van een nationale of communautaire auditinstantie aanwijzingen zijn voor significante tekortkomingen in de goede werking van de beheers- en controlesystemen,

of

b)

de gedelegeerde ordonnateur aanvullende verificaties moet verrichten naar aanleiding van te zijner kennis gekomen informatie die hem doet vermoeden dat uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen.

2.   De lidstaat en de certificeringsautoriteit worden onmiddellijk in kennis gesteld van de redenen voor dit uitstel. Het uitstel wordt beëindigd zodra de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen.

Artikel 89

Schorsing van betalingen

1.   De tussentijdse betalingen op het niveau van een prioritair zwaartepunt of operationeel programma kunnen geheel of gedeeltelijk door de Commissie worden geschorst indien:

a)

de beheers- en controlesystemen van het operationele programma ernstige tekortkomingen vertonen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de procedure voor de certificering van de betalingen, en er in dat verband geen correctiemaatregelen zijn genomen;

of

b)

uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

of

c)

een lidstaat ernstig tekortschiet in het nakomen van zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 70.

2.   De Commissie kan besluiten de tussentijdse betalingen geheel of gedeeltelijk te schorsen nadat zij de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld binnen twee maanden zijn opmerkingen te maken.

3.   De Commissie heft de gehele of gedeeltelijke schorsing van de tussentijdse betalingen op als de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de schorsing mogelijk te maken. Indien de lidstaat niet de vereiste maatregelen neemt, kan de Commissie besluiten de bijdrage van de Gemeenschap aan het operationele programma geheel of gedeeltelijk in te trekken overeenkomstig artikel 97.

Deel 7

Annulering ambtshalve

Artikel 90

Beginselen

1.   Het gedeelte van een vastlegging voor een operationeel programma dat uiterlijk op 31 december van het tweede jaar na het jaar waarin de vastlegging voor het programma is verricht, niet voor een voorfinanciering of tussentijdse betalingen is gebruikt, of waarvoor geen betalingsaanvraag overeenkomstig artikel 83 is ingediend, wordt door de Commissie ambtshalve doorgehaald.

2.   Het gedeelte van de vastleggingen dat op 31 december 2015 nog openstaat, wordt ambtshalve doorgehaald als de Commissie daarvoor uiterlijk op 31 maart 2017 geen ontvankelijke betalingsaanvraag heeft ontvangen.

3.   Indien deze verordening na 1 januari 2007 in werking treedt, wordt de in lid 1 bedoelde termijn waarna de eerste annulering ambtshalve kan worden verricht, voor de eerste betalingsverplichting verlengd met het aantal maanden tussen 1 januari 2007 en de datum van de eerste communautaire budgettaire betalingsverplichting.

Artikel 91

Uitzonderingen op de termijnen voor annulering

Indien een latere beschikking van de Commissie, volgend op de beschikking tot goedkeuring van het operationele programma, nodig is om een bijstands- of steunregeling toe te staan, gaat de termijn voor de annulering ambtshalve in op de datum van de latere beschikking. De betreffende bedragen worden vastgesteld aan de hand van een door de lidstaat verschaft schema.

Artikel 92

Schorsing van de termijn wegens administratieve en gerechtelijke procedures

Het bedrag dat ambtshalve kan worden doorgehaald, wordt verlaagd met de bedragen die de certificeringsautoriteit niet bij de Commissie heeft kunnen declareren omdat concrete acties zijn vertraagd door een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met opschortende werking, mits de lidstaat de Commissie uiterlijk op 31 december van het tweede jaar na het jaar van de vastlegging als bedoeld in artikel 90 een met redenen omklede kennisgeving toezendt.

Voor het gedeelte van de vastleggingen dat op 31 december 2015 nog openstaat, wordt de in artikel 90, lid 2, bedoelde termijn onder deze zelfde voorwaarden geschorst voor het bedrag dat met de betrokken concrete acties overeenkomt.

De bovenbedoelde vermindering kan eenmaal worden aangevraagd indien de schorsing maximaal een jaar heeft geduurd, of verscheidene keren al naargelang het aantal jaren tussen het wettelijke of bestuurlijke besluit tot schorsing van de uitvoering van de operatie en de datum van het definitieve wettelijke of bestuurlijke besluit.

Artikel 93

Uitzonderingen op de ambtshalve te verrichten doorhaling

Bij de berekening van de ambtshalve door te halen bedragen worden niet meegerekend:

a)

het gedeelte van de vastleggingen waarvoor wel een betalingsaanvraag is ingediend, maar waarvan de Commissie op 31 december van het tweede jaar na het jaar van de vastlegging als bedoeld in artikel 90, overeenkomstig de artikelen 88 en 89, de betaling heeft onderbroken of geschorst. Wanneer het probleem dat aanleiding heeft gegeven tot het uitstel of de schorsing van de betaling, is opgelost, wordt de regeling inzake de ambtshalve te verrichten doorhaling toegepast op het betrokken deel van de vastlegging;

b)

het gedeelte van de vastleggingen waarvoor een betalingsaanvraag is ingediend maar waarvoor de vergoeding is geplafonneerd, met name vanwege een gebrek aan begrotingsmiddelen;

c)

het gedeelte van de vastleggingen waarvoor geen ontvankelijke betalingsaanvraag kon worden ingediend wegens overmacht, voor zover deze situatie ernstige repercussies had voor de uitvoering van het operationele programma. De nationale autoriteiten die zich op overmacht beroepen, moeten de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de uitvoering van het gehele operationele programma of van een deel daarvan aantonen.

Artikel 94

Procedure

1.   De Commissie brengt de lidstaat en de betrokken autoriteiten tijdig op de hoogte wanneer er gevaar bestaat dat vastleggingen ambtshalve worden doorgehaald overeenkomstig artikel 90.

2.   De Commissie stelt de lidstaat en de betrokken autoriteiten in kennis van het bedrag dat, volgens de gegevens waarover zij beschikt, ambtshalve moet worden doorgehaald.

3.   De lidstaat heeft vanaf de ontvangst van die kennisgeving twee maanden de tijd om akkoord te gaan met het betrokken bedrag of zijn opmerkingen kenbaar te maken. Uiterlijk negen maanden na de in artikel 90 bedoelde uiterste termijn gaat de Commissie over tot het ambtshalve doorhalen.

4.   Als een bedrag ambtshalve wordt doorgehaald, wordt de bijdrage uit het EVF voor het betrokken operationele programma voor het betrokken jaar met dat bedrag verlaagd. De lidstaat legt binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum van doorhaling een herzien financieringsplan over waarin de verdeling van het verlaagde steunbedrag over een of meer prioritaire zwaartepunten van het operationele programma wordt weergegeven. Bij ontstentenis daarvan verlaagt de Commissie de voor elk prioritair zwaartepunt toegewezen bedragen verhoudingsgewijs.

Deel 8

Gebruik van de euro

Artikel 95

Gebruik van de euro

1.   De in het voorgelegd operationele programma van de lidstaat vastgestelde bedragen, de bedragen van gecertificeerde uitgavenstaten, betalingsaanvragen en uitgaven als vermeld in de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering luiden in euro.

2.   De beschikkingen van de Commissie betreffende operationele programma's en betalingsverplichtingen en betalingen van de Commissie luiden in euro en worden in euro uitgevoerd.

3.   De lidstaten die op de datum van de betalingsaanvraag de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, rekenen de bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in euro.

Dit gebeurt aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige koers voor de euro van de Commissie in de maand waarin de uitgave in de rekeningen van de certificeringsinstantie van het betrokken operationeel programma is opgenomen. Deze boekhoudkundige wisselkoers wordt maandelijks langs elektronische weg bekendgemaakt door de Commissie.

4.   Wanneer de euro de munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in het vorige lid beschreven omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die vóór de datum van inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de certificeringsinstantie.

HOOFDSTUK II

Financiële correcties

Deel 1

Financiële correcties door de lidstaten

Artikel 96

Financiële correcties door de lidstaten

1.   In eerste instantie is het aan de lidstaten om onregelmatigheden te onderzoeken; op te treden wanneer een belangrijke wijziging wordt geconstateerd die de aard van de voorwaarden van de uitvoering of de controle van de concrete acties of het operationele programma negatief beïnvloedt, en de nodige financiële correcties te verrichten.

2.   De lidstaat past de financiële correcties toe die noodzakelijk zijn in verband met eenmalige of systematische onregelmatigheden die bij concrete acties of het operationele programma zijn geconstateerd. De door de lidstaat verrichte correcties bestaan in een volledige of gedeeltelijke intrekking van de overheidsbijdrage aan het operationele programma. De lidstaat houdt rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor het EVF.

Onverminderd lid 3 kunnen de aldus vrijgemaakte fondsen van het EVF tot 31 december 2015 opnieuw door de lidstaat worden aangewend voor het operationele programma.

3.   De overeenkomstig lid 2 ingetrokken bijdrage mag niet opnieuw worden gebruikt voor de concrete actie(s) waarop de correctie is toegepast, noch, als het gaat om een financiële correctie voor een systematische onregelmatigheid, voor bestaande concrete acties binnen het gehele prioritaire zwaartepunt of het gedeelte daarvan waar de systematische fout is geconstateerd.

4.   Bij een systematische onregelmatigheid breidt de lidstaat zijn onderzoek uit tot alle concrete acties die daarbij betrokken kunnen zijn.

Deel 2

Financiële correcties door de commissie

Artikel 97

Criteria voor de correcties

1.   De Commissie kan financiële correcties toepassen door de bijdrage van de Gemeenschap aan een operationeel programma volledig of gedeeltelijk in te trekken als zij, na het nodige onderzoek, tot de conclusie komt dat:

a)

het beheers- en controlesysteem van het programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het programma betaalde communautaire bijdrage in gevaar brengen;

b)

de uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid;

c)

een lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 96 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid.

2.   De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde afzonderlijke onregelmatigheden en besluit, rekening houdend met het systematische karakter van de onregelmatigheden, of er een forfaitaire dan wel een geëxtrapoleerde correctie moet worden toegepast.

3.   De Commissie houdt bij de vaststelling van het bedrag van een correctie rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheid, en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen die in het betrokken operationele programma zijn geconstateerd.

4.   Wanneer de Commissie haar standpunt baseert op feiten die zijn geconstateerd door andere auditeurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 96, lid 2, door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de overeenkomstig artikel 70, lid 1, onder b), verstrekte informatie en de eventuele antwoorden van de lidstaat.

Artikel 98

Procedure

1.   Voordat de Commissie tot een financiële correctie besluit, leidt zij de procedure in door de lidstaat in kennis te stellen van haar voorlopige conclusies en hem te verzoeken binnen twee maanden zijn opmerkingen te doen toekomen.

Als de Commissie een geëxtrapoleerde of forfaitaire financiële correctie voorstelt, wordt de lidstaat in de gelegenheid gesteld om, door onderzoek van de betrokken documentatie, aan te tonen dat de werkelijke omvang van de onregelmatigheid geringer is dan de Commissie in haar beoordeling stelt. In overleg met de Commissie mag de lidstaat dit onderzoek beperken tot een passend deel of passende steekproef van de betrokken documentatie. Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen mag dit onderzoek niet langer duren dan twee maanden na de in de eerste alinea genoemde periode van twee maanden.

2.   De Commissie houdt rekening met alle door de lidstaat binnen de in lid 1 genoemde termijn aangevoerde bewijsstukken.

3.   Indien de lidstaat de voorlopige conclusies van de Commissie niet aanvaardt, nodigt de Commissie de lidstaat uit voor een hoorzitting waar beide partijen in een geest van samenwerking in het kader van het partnerschap proberen overeenstemming te bereiken over de opmerkingen en de daaruit te trekken conclusies.

4.   In geval van overeenstemming mag de lidstaat de betrokken communautaire middelen opnieuw gebruiken, overeenkomstig artikel 96, lid 2, tweede alinea.

5.   Als geen overeenstemming wordt bereikt, neemt de Commissie uiterlijk zes maanden na de datum van de hoorzitting een besluit over de financiële correctie, rekening houdend met alle informatie en opmerkingen die in de loop van de procedure zijn voorgelegd. Als er geen hoorzitting plaatsvindt, begint de periode van zes maanden twee maanden na de datum van de door de Commissie gezonden uitnodiging daarvoor.

Artikel 99

Verplichtingen van de lidstaten

Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 96, lid 2, en tot terugvordering van staatssteun op grond van artikel 87 van het Verdrag en van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 88 van het EG-Verdrag (23) onverlet.

HOOFDSTUK III

Terugbetaling

Artikel 100

Terugbetaling

1.   Elke aan de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen te verrichten terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 72 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.

2.   Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toegepaste rentevoet is anderhalf procentpunt hoger dan die welke de Europese Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de eerste werkdag van de maand waarin de in lid 1 bedoelde vervaldatum valt.

TITEL IX

COMITÉ

Artikel 101

Comité en procedures

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité van het Europees Visserijfonds (hierna „het comité” genoemd).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De termijn als bedoeld in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG wordt gesteld op drie maanden.

4.   Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 102

Uitvoeringsbepalingen

De uitvoeringsbepalingen van deze verordening worden vastgesteld volgens de in artikel 101, lid 3, bedoelde procedure.

TITEL X

SLOTBEPALINGEN

Artikel 103

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting noch aan de wijziging, met inbegrip van de gedeeltelijke of volledige intrekking, van bijstand die door de Commissie is goedgekeurd op grond van de Verordeningen (EEG) nr. 4028/86 van de Raad (24), (EG) nr. 3699/93 van de Raad (25), (EG) nr. 2468/98 van de Raad (26) en (EG) nr. 2792/1999 van de Raad (27) of van enige andere regelgeving die op 31 december 2006 op de betrokken bijstand van toepassing is; de betrokken regelgeving blijft derhalve van toepassing totdat deze bijstand wordt afgesloten.

2.   In afwijking van de artikelen 31, lid 2, 32, lid 4, en 37, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen (28) worden bedragen die zijn vastgelegd voor bijstand met medefinanciering uit het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV), ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1263/1999 van de Raad van 21 juni 1999 betreffende het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (29) welke bijstand door de Commissie tussen 1 januari 2000 en 31 december 2006 is goedgekeurd en waarvoor de gecertificeerde verklaring betreffende de daadwerkelijk verrichte uitgaven, het eindverslag over de uitvoering, met inbegrip van het overzicht van de voortgang als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 366/2001 van de Commissie (30) en de verklaring als bedoeld in artikel 38, lid 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 1260/1999, niet bij de Commissie zijn ingediend binnen 15 maanden na de einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven als bepaald in de beschikking waarbij de bijdrage van het FIOV wordt vastgesteld, uiterlijk zes maanden na deze termijn door de Commissie ambtshalve geannuleerd, hetgeen aanleiding geeft tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen.

3.   Mochten specifieke maatregelen nodig zijn om de overgang van de geldende regeling naar de bij deze verordening ingestelde regeling te vergemakkelijken, dan worden die maatregelen vastgesteld volgens de in artikel 101, lid 3, bedoelde procedure.

Deze maatregelen worden met name genomen om de bestaande, door de Commissie voor de periode 2000-2006 goedgekeurde steun op te nemen in de steun uit het EVF waarin bij deze verordening wordt voorzien.

Artikel 104

Intrekking van verordeningen

1.   Onverminderd het bepaalde in artikel 103, lid 1, worden Verordening (EG) nr. 1263/1999 en Verordening (EG) nr. 2792/1999 met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken.

2.   De verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 105

Herzieningsclausule

Uiterlijk op 31 december 2013 beziet de Raad deze verordening opnieuw overeenkomstig de procedure van artikel 37 van het Verdrag.

Artikel 106

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 juli 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

E. TUOMIOJA


(1)  Advies uitgebracht op 6 juli 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 267 van 27.10.2005, blz. 50. Advies uitgebracht na niet-verplichte consultatie.

(3)  PB C 164 van 5.7.2005, blz. 31. Advies uitgebracht na niet-verplichte consultatie.

(4)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(5)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(6)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(7)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.

(8)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

(9)  Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1).

(10)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(11)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

(12)  PB L 5 van 9.1.2004, blz. 25.

(13)  PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17).

(14)  PB L 114 van 24.4.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 196/2006 (PB L 32 van 4.2.2006, blz. 4).

(15)  PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 780/2006 (PB L 137 van 25.5.2006, blz. 9).

(16)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(17)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2006/53/EG. (PB L 29 van 2.2.2006, blz. 37).

(18)  PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(19)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(20)  PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1888/2005 (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 1).

(21)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(22)  PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/18/EG (PB L 51 van 22.2.2006, blz. 12).

(23)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Toetredingsakte van 2003. (De titel van Verordening (EG) nr. 659/1999 is aangepast in verband met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam; aanvankelijk werd verwezen naar artikel 93 van het Verdrag.)

(24)  Verordening (EEG) nr. 4028/86 van de Raad van 18 december 1986 inzake communautaire acties voor verbetering en aanpassing van de structuur van de visserij en de aquicultuur (PB L 376 van 31.12.1986, blz. 7). Verordening ingetrokken bij Verordening (EEG) nr. 2080/93 (PB L 193 van 31.7.1993, blz. 1).

(25)  Verordening (EG) nr. 3699/93 van de Raad van 21 december 1993 tot vaststelling van de criteria en voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van de producten daarvan (PB L 346 van 31.12.1993, blz. 1). Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 2468/98 (PB L 312 van 20.11.1998, blz. 19).

(26)  Verordening (EG) nr. 2468/98 van de Raad van 3 november 1998 tot vaststelling van de criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en de verwerking en de afzet van de producten daarvan. Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 2792/1999 (PB L 337 van 30.12.1999, blz. 10).

(27)  Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 485/2005 (PB L 81 van 30.3.2005, blz. 1).

(28)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 173/2005 (PB L 29 van 2.2.2005, blz. 3).

(29)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 54.

(30)  Verordening (EG) nr. 366/2001 van de Commissie van 22 februari 2001 betreffende de uitvoeringsbepalingen voor de acties waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad (PB L 55 van 24.2.2001, blz. 3).


BIJLAGE I

De in artikel 12 bedoelde jaarlijkse verdeling van de vastleggingskredieten voor het Europees Visserijfonds, in prijzen van 2004, is als volgt:

(in EUR)

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

538 501 708

544 387 564

551 260 557

551 264 533

552 866 449

554 350 809

556 368 380


BIJLAGE II

Intensiteit van de steun

a)

Met betrekking tot alle in titel IV bedoelde maatregelen gelden, per concrete actie, voor de bijdrage van de overheid (A) en, in voorkomend geval, van de particuliere begunstigden (B), de volgende in tabel I vermelde grenzen, uitgedrukt in percenten van de totale voor bijstand in aanmerking komende uitgaven, zijnde de som van A + B.

In tabel I zijn deze concrete acties als volgt onderverdeeld:

 

Groep 1

Groep 2

Groep 3

Groep 4

Regio’s die onder de convergentiedoelstelling vallen en Griekse perifere eilanden

A ≤ 100 %

B ≥ 0 %

A ≤ 40 %

B ≥ 60 % (1)  (2)

A ≤ 80 %

B ≥ 20 %

A ≤ 60 %

B ≥ 40 % (3)

Regio’s die niet onder de convergentiedoelstelling vallen

A ≤ 100 %

B ≥ 0 %

A ≤40 %

B ≥ 60 % (1)  (2)

A ≤ 60 %

B ≥ 40 %

A ≤ 40 %

B ≥ 60 % (3)

Ultraperifere regio’s

A ≤ 100 %

B ≥ 0 %

A ≤50 %

B ≥ 50 % (1)  (2)

A ≤ 80 %

B ≥ 20 %

A ≤ 75 %

B ≥ 25 %

Groep 1

Concrete acties in de zin van artikel 23 (overheidssteun voor definitieve beëindiging), artikel 24 (overheidssteun voor tijdelijke beëindiging), artikel 26, lid 3, (sociaal-economische compensatie voor kleinschalige kustvissers), artikel 26, lid 4, (subsidies voor vissers en reders in de kleinschalige kustvisserij), artikel 27 (sociaal-economische compensatie voor het beheer van de communautaire vloot), artikel 30 (maatregelen inzake het aquatische milieu); artikel 31 (maatregelen betreffende de volksgezondheid), artikel 32 (maatregelen betreffende de diergezondheid), artikel 33, lid 2, eerste zin, (investeringen in voorzieningen voor binnenvisserij), artikel 33, lid 3, (aanpassing van vaartuigen die in de binnenvisserij actief zijn), artikel 37 (collectieve acties), artikel 38 (bescherming en ontwikkeling van de aquatische fauna en flora), artikel 39 (vissershavens), artikel 40 (afzetbevordering en ontwikkeling van nieuwe markten); artikel 41 (proefprojecten), artikel 42 (aanpassing voor omschakeling van vissersvaartuigen), artikel 44 (maatregelen die in aanmerking komen voor duurzame ontwikkeling van gebieden met visserij) en artikel 46 (technische bijstand).

Groep 2

Concrete acties in de zin van artikel 25, leden 1, 2, 6, 7, en 8, (investeringen aan boord van vissersvaartuigen); artikel 26, lid 2, (investeringen aan boord, in de zin van artikel 25, van kleinschalige kustvissersvaartuigen); artikel 33, lid 2, tweede zin, (investeringen aan boord van vissersvaartuigen die in de binnenvisserij actief zijn) en artikel 44 (in aanmerking komende maatregelen voor duurzame ontwikkeling van kustgebieden met visserij).

Overeenkomstig de toepassing van (*) en (**) is, wanneer het EVF ten behoeve van kleinschalige kustvissersvaartuigen acties financiert als bedoeld in artikel 25, lid 3, B in groep 2:

voor de regio’s die onder de convergentiedoelstelling vallen, de perifere Griekse eilanden en de regio's die niet onder de convergentiedoelstelling vallen, gelijk aan of groter dan 60 procentpunten (B ≥ 60 %);

en

voor de ultraperifere gebieden, gelijk aan of meer dan 50 procentpunten (B ≥50 %).

Groep 3

Concrete acties in de zin van artikel 37 (collectieve acties), artikel 38 (maatregelen ter bescherming en ontwikkeling van de aquatische fauna en flora), artikel 39 (vissershavens, aanvoer- en beschuttingsplaatsen), artikel 41 (proefprojecten), artikel 44 (maatregelen voor de duurzame ontwikkeling van visserijgebieden).

Groep 4

Concrete acties in de zin van artikel 29 (maatregelen voor productieve investeringen in aquacultuur); artikel 33, lid 2, (investeringen in voorzieningen voor binnenvisserij); artikel 35 (in aanmerking komende maatregelen op het gebied van verwerking en afzet); artikel 40 (afzetbevordering en ontwikkeling van nieuwe markten) en artikel 44 (steun voor de duurzame ontwikkeling van visserijgebieden).

b)

De beheersautoriteit bepaalt met betrekking tot de concrete acties inzake:

i)

artikel 37 (collectieve actie), artikel 38 (maatregelen ter bescherming en ontwikkeling van de aquatische fauna en flora), artikel 39 (vissershavens) en artikel 41 (proefprojecten), of zij onder groep 1 of groep 3 vallen;

ii)

artikel 40 (ontwikkeling van nieuwe markten en promotiecampagnes) en artikel 33, lid 2, eerste zin (investeringen in voorzieningen voor binnenvisserij), of zij onder groep 1 of groep 4 vallen;

iii)

en artikel 44 (maatregelen voor de duurzame ontwikkeling van visserijgebieden), of zij onder groep 1, 2, 3 of 4 vallen.

De beheersautoriteit laat zich hierbij leiden door de volgende overwegingen:

collectieve of individuele belangen,

collectieve of individuele begunstigden (producentenorganisaties, organisaties die de bedrijfstak vertegenwoordigen),

openbare toegang tot de resultaten van de acties dan wel particuliere eigendom en zeggenschap,

financiële participatie door collectieve organen, onderzoeksinstellingen.


(1)  Voor concrete acties waarin wordt voorzien door artikel 25, lid 3, wordt B in groep 2 met 20 % vermeerderd. A wordt dienovereenkomstig verminderd.

(2)  Voor concrete acties waarin wordt voorzien door artikel 26, lid 2, (investeringen in de zin van artikel 25 aan boord van kleinschalige kustvissersvaartuigen), kan B in groep 2 met 20 % worden verminderd. A wordt dienovereenkomstig vermeerderd.

(3)  In het geval van concrete acties als bedoeld in de artikelen 29 en 35, die worden uitgevoerd door ondernemingen die niet vallen onder de definitie van artikel 3, onder f), en die minder dan 750 werknemers of een omzet van minder dan 200 miljoen EUR hebben, wordt B met 30 procentpunten vermeerderd in de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, met uitzondering van de perifere Griekse eilanden, en met 20 procentpunten in de regio's die niet onder de convergentiedoelstelling vallen. A wordt dienovereenkomstig verminderd.