4.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/13


VERORDENING (EG) Nr. 197/2006 VAN DE COMMISSIE

van 3 februari 2006

inzake overgangsmaatregelen krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 wat betreft het verzamelen, het vervoer, de behandeling, het gebruik en de verwijdering van voormalige voedingsmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (1), en met name op artikel 32, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1774/2002 voorziet in een volledige herziening van de communautaire voorschriften betreffende niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, waarbij onder meer een aantal strikte eisen is ingevoerd. Voorts bepaalt die verordening dat er passende overgangsmaatregelen kunnen worden vastgesteld.

(2)

Vanwege het strikte karakter van die eisen is bij Verordening (EG) nr. 813/2003 van de Commissie van 12 mei 2003 inzake overgangsmaatregelen krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het verzamelen, het vervoer en de verwijdering van voormalige voedingsmiddelen (2) aan de lidstaten een afwijking toegestaan zodat zij exploitanten kunnen toestaan om de nationale voorschriften voor het verzamelen, het vervoer en de verwijdering van voormalige voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong te blijven toepassen tot en met 31 december 2005. De lidstaten hebben verzocht om verlenging van de geldigheidsduur van deze afwijking teneinde een verstoring van de handel te voorkomen. Het is derhalve noodzakelijk deze geldigheidsduur te verlengen.

(3)

Bij Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (3) worden voorwaarden vastgesteld voor het verlenen van stortplaatsvergunningen en voor de afvalstoffen die op de verschillende stortplaatsen worden aanvaard. Bijgevolg is het wenselijk de in die richtlijn vastgestelde maatregelen toe te passen, als de bevoegde autoriteit oordeelt dat de voormalige voedingsmiddelen geen gevaar voor de volksgezondheid of de diergezondheid vormen wanneer zij op een stortplaats worden gestort.

(4)

Sommige voormalige voedingsmiddelen zoals brood, deegwaren, gebak en soortgelijke producten leveren weinig gevaar op voor de volksgezondheid of de diergezondheid, op voorwaarde dat zij niet in contact zijn geweest met grondstoffen van dierlijke oorsprong zoals rauw vlees, rauwe visserijproducten, rauwe eieren en rauwe melk. In dergelijke gevallen moet de bevoegde autoriteit kunnen toestaan dat de voormalige voedingsmiddelen als voedermiddelen worden gebruikt indien zij de zekerheid heeft dat dit geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid of de diergezondheid. De bevoegde autoriteit moet ook kunnen toestaan dat de voedingsmiddelen voor andere doeleinden worden gebruikt, bijvoorbeeld als meststof, of dat zij op een andere wijze worden behandeld of verwijderd, bijvoorbeeld in een biogas of composteerinstallatie die niet overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1774/2002 is erkend.

(5)

De Commissie dient het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid in te winnen over de mogelijke gevaren van het omzetten van de bestaande afwijking, na verlenging van de geldigheidsduur ervan, in uitvoeringsmaatregelen krachtens artikel 6, lid 2, onder i), van Verordening (EG) nr. 1774/2002.

(6)

Om risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid te voorkomen, moeten in de lidstaten voor de duur van de overgangsmaatregelen passende controlesystemen gehandhaafd blijven.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Afwijking met betrekking tot het verzamelen, het vervoer, de behandeling, het gebruik en de verwijdering van voormalige voedingsmiddelen

1.   In afwijking van artikel 6, lid 2, artikel 7, en de hoofdstukken I tot en met III en V tot en met VIII van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 mogen de lidstaten het verzamelen, het vervoer, de behandeling, het gebruik en de verwijdering van voormalige voedingsmiddelen zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, onder f), van die verordening (voormalige voedingsmiddelen) overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van deze verordening toestaan, op voorwaarde dat:

a)

zij niet in contact zijn geweest met dierlijke bijproducten zoals bedoeld in de artikelen 4 en 5 en artikel 6, lid 1, punten a) tot en met e) en g) tot en met k), van Verordening (EG) nr. 1774/2002 of met andere grondstoffen van dierlijke oorsprong;

b)

dit geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid of de diergezondheid.

2.   De in het eerste lid bedoelde afwijking geldt niet voor grondstoffen van dierlijke oorsprong.

Artikel 2

Verzamelen en vervoer

De lidstaten mogen het verzamelen en het vervoer van voormalige voedingsmiddelen toestaan op voorwaarde dat de persoon die de voormalige voedingsmiddelen verzendt of vervoert:

a)

ervoor zorgt dat de voormalige voedingsmiddelen worden verzonden en vervoerd naar een bedrijf/installatie of een andere afvoerbestemming die krachtens artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1774/2002 zijn toegestaan, of naar een bedrijf/installatie of een andere afvoerbestemming of stortplaats krachtens artikel 3 van deze verordening, en

b)

gedurende ten minste twee jaar vanaf de datum van verzending of vervoer een administratie van de zendingen bijhoudt waarin dat wordt aangetoond, en hij die administratie op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit stelt.

Artikel 3

Behandeling, gebruik en verwijdering

De lidstaten mogen toestaan dat voormalige voedingsmiddelen:

a)

als afvalstoffen worden verwijderd door begraving op een krachtens Richtlijn 1999/31/EG erkende stortplaats;

b)

in erkende alternatieve systemen worden behandeld onder voorwaarden die het gevaar voor de volksgezondheid en de diergezondheid tot een minimum beperken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

i)

het resulterende materiaal wordt voor verwijdering naar een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie overeenkomstig Richtlijn 2000/76/EG (4) of naar een stortplaats overeenkomstig Richtlijn 1999/31/EG gezonden, en

ii)

wordt niet als voedermiddel of als organische meststof of bodemverbeteraar gebruikt,

of

c)

zonder verdere behandeling in voedermiddelen worden gebruikt of zonder verdere behandeling voor andere doeleinden worden gebruikt indien de voormalige voedingsmiddelen niet in contact zijn geweest met grondstoffen van dierlijke oorsprong en de bevoegde autoriteit de zekerheid heeft dat dit gebruik geen gevaar voor de volksgezondheid of de diergezondheid oplevert.

Artikel 4

Controlemaatregelen

De bevoegde autoriteit neemt de nodige maatregelen om te controleren of deze verordening door de exploitanten wordt nageleefd.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 februari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 416/2005 van de Commissie (PB L 66 van 12.3.2005, blz. 10).

(2)  PB L 117 van 13.5.2003, blz. 22.

(3)  PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(4)  PB L 332 van 28.12.2000, blz. 91.