31.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 209/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 14 oktober 2004

betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen

(2006/507/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1, in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen is, overeenkomstig artikel 174 van het Verdrag, een van de doelstellingen van het beleid van de Gemeenschap op milieugebied.

(2)

In 1998 heeft de Raad de Commissie gemachtigd om namens de Gemeenschap deel te nemen aan de onder auspiciën van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties plaatsvindende besprekingen over een verdrag inzake persistente organische verontreinigende stoffen. De Commissie heeft samen met de lidstaten aan deze besprekingen deelgenomen.

(3)

Het Verdrag inzake persistente organische verontreinigende stoffen („Verdrag”) is op 22 mei 2001 te Stockholm aangenomen.

(4)

Dit verdrag biedt een kader, gebaseerd op het voorzorgsbeginsel, voor het beëindigen van productie, gebruik, invoer en uitvoer van aanvankelijk twaalf prioritaire persistente organische verontreinigende stoffen, de veilige hantering en verwijdering daarvan alsook de beëindiging of vermindering van de lozing van bepaalde onopzettelijk voortgebrachte persistente organische verontreinigende stoffen. Daarnaast bevat het verdrag regels voor de opneming van nieuwe chemische stoffen in het verdrag.

(5)

De Gemeenschap, de 15 toenmalige lidstaten en acht van de nieuwe lidstaten hebben het verdrag ondertekend tijdens een op 22 en 23 mei 2001 te Stockholm gehouden conferentie van gevolmachtigden.

(6)

Het verdrag staat open voor bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door staten en regionale organisaties voor economische integratie.

(7)

Overeenkomstig de bepalingen van het verdrag dienen regionale organisaties voor economische integratie in hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding de omvang van hun bevoegdheid inzake de door het verdrag geregelde aangelegenheden aan te geven.

(8)

De Gemeenschap heeft reeds instrumenten op het gebied van de bij het verdrag geregelde aangelegenheden aangenomen, onder meer Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (3), Verordening (EG) nr. 304/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (4) en Richtlijn 96/59/EG van de Raad van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's) (5).

(9)

Het Verdrag draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het milieubeleid van de Gemeenschap. Het is derhalve dienstig dat de Gemeenschap dit verdrag zo spoedig mogelijk goedkeurt.

(10)

Wanneer een wijziging van bijlage A, B of C of aanvullende bijlagen bij het verdrag worden aangenomen, dient de Commissie te zorgen voor de uitvoering daarvan in het kader van Verordening (EG) nr. 850/2004 of andere relevante communautaire wetgeving. Indien een wijziging niet wordt uitgevoerd binnen een jaar na de datum van mededeling, door de depositaris, van de aanneming van de wijziging, dan zou de Commissie, om te voorkomen dat een situatie van niet-naleving ontstaat, dienovereenkomstig de depositaris hiervan in kennis moeten stellen,

BESLUIT:

Artikel 1

Het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen, hierna „het verdrag” genoemd, wordt hierbij namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van het verdrag is bij dit besluit gevoegd.

Artikel 2

1.   Wanneer een wijziging van bijlage A, B of C of aanvullende bijlagen bij het verdrag niet worden uitgevoerd in de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 850/2004 of andere relevante communautaire wetgeving binnen een jaar na de datum van mededeling, door de depositaris, van de aanneming van de wijziging, dan stelt de Commissie de depositaris hiervan in kennis, overeenkomstig artikel 22 van het Verdrag.

2.   Indien een wijziging van bijlage A, B of C of aanvullende bijlagen bij het verdrag na een in lid 1 bedoelde kennisgeving worden uitgevoerd, trekt de Commissie de kennisgeving onverwijld in.

Artikel 3

1.   De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon/personen aan te wijzen die bevoegd is/zijn om de akte van goedkeuring overeenkomstig artikel 25, lid 1, van het Verdrag namens de Europese Gemeenschap bij de secretaris‐generaal van de Verenigde Naties neer te leggen.

2.   De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon/personen aan te wijzen die bevoegd is/zijn om overeenkomstig artikel 25, lid 3, van het Verdrag de in de bijlage bij dit besluit opgenomen bevoegdheidsverklaring namens de Europese Gemeenschap neer te leggen.

Gedaan te Luxemburg, 14 oktober 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

P. VAN GEEL


(1)  PB C 87 E van 7.4.2004, blz. 495.

(2)  PB C 32 van 5.2.2004, blz. 45.

(3)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7.

(4)  PB L 63 van 6.3.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2006 van de Commissie (PB L 136 van 24.5.2006, blz. 9).

(5)  PB L 243 van 24.9.1996, blz. 31.


BIJLAGE

Verklaring van de Gemeenschap conform artikel 25, lid 3, van het Verdrag

De Europese Gemeenschap verklaart dat zij overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 175, bevoegd is internationale milieuverdragen te sluiten en de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen die bijdragen tot het nastreven van de volgende doelstellingen:

behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;

bescherming van de gezondheid van de mens;

behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen.

Voorts verklaart de Gemeenschap dat zij reeds voor haar lidstaten verbindende juridische instrumenten heeft aangenomen met betrekking tot aangelegenheden die door het Verdrag van Stockholm worden geregeld, en dat zij overeenkomstig artikel 15, lid 1, van het Verdrag een lijst van die juridische instrumenten bij de Conferentie van de Partijen zal indienen en in voorkomend geval actualiseren.

De Gemeenschap is verantwoordelijk voor de naleving van de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen waarop het vigerende Gemeenschapsrecht van toepassing is.

De uitoefening van de bevoegdheid van de Gemeenschap is uiteraard voortdurend in ontwikkeling.



31.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 209/3


[VERTALING]

Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen

DE PARTIJEN BIJ DIT VERDRAG,

ERKENNEND dat persistente organische verontreinigende stoffen toxische eigenschappen bezitten, ongevoelig zijn voor degradatie, bioaccumuleren en door de lucht, via water en door migrerende diersoorten worden meegevoerd over internationale grenzen en ver van hun plaats van oorsprong neerslaan, waar zij accumuleren in ecosystemen op het land en in het water,

ZICH BEWUST VAN de zorgen op het gebied van de volksgezondheid, in het bijzonder in ontwikkelingslanden, als gevolg van de lokale blootstelling aan persistente verontreinigende stoffen, en met name de gevolgen voor vrouwen en via hen, voor de toekomstige generaties,

ERKENNEND dat de arctische ecosystemen en inheemse gemeenschappen bijzonder bedreigd worden als gevolg van de biomagnificatie van persistente organische verontreinigende stoffen en dat de besmetting van hun traditionele voedsel de volksgezondheid raakt,

ZICH BEWUST VAN de behoefte aan mondiale maatregelen op het gebied van persistente organische verontreinigende stoffen,

INDACHTIG Besluit 19/13 C van 7 februari 1997 van de Beheerraad van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) voor het initiëren van internationale activiteiten ter bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu, in de vorm van maatregelen ter vermindering en/of beëindiging van emissies en vrijkomingen van persistente organische verontreinigende stoffen,

IN HERINNERING ROEPEND de van toepassing zijnde bepalingen van de relevante internationale milieuverdragen, met name het Verdrag van Rotterdam inzake voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, en het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, met inbegrip van de in artikel 11 van dat verdrag bedoelde regionale overeenkomsten,

MEDE IN HERINNERING ROEPEND de relevante bepalingen van de Verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling en Agenda 21,

ERKENNEND dat alle partijen zich achter het voorzorgsbeginsel scharen, dat in dit verdrag is verankerd,

ERKENNEND dat dit verdrag en andere internationale overeenkomsten op het terrein van handel en milieu elkaar ondersteunen,

HERBEVESTIGEND dat de staten, in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties en de grondbeginselen van het internationale recht, het soevereine recht hebben hun eigen hulpbronnen te exploiteren volgens hun eigen milieu- en ontwikkelingsbeleid, en de verantwoordelijkheid te waarborgen dat activiteiten onder hun rechtsmacht of toezicht geen schade veroorzaken aan het milieu van andere staten of van gebieden die buiten de grenzen van de nationale rechtsmacht vallen,

REKENING HOUDEND MET de omstandigheden en bijzondere behoeften van ontwikkelingslanden, in het bijzonder de minst ontwikkelde landen hiervan, en landen met een overgangseconomie, in het bijzonder de behoefte aan versterking van hun nationale capaciteit voor het beheren van chemische stoffen, onder meer door de overdracht van technologie, de verschaffing van financiële en technische hulp en de bevordering van samenwerking tussen de partijen,

TEN VOLLE REKENING HOUDEND MET het Actieprogramma voor duurzame ontwikkeling van kleine eilandstaten die in ontwikkeling zijn, aangenomen op Barbados op 6 mei 1994,

GELET OP de respectieve capaciteit van ontwikkelde en ontwikkelingslanden alsmede de gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden van staten zoals vervat in beginsel 7 van de Verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling,

ERKENNEND de belangrijke bijdrage die de private sector en niet-gouvernementele organisaties kunnen leveren bij het realiseren van de beperking en/of beëindiging van emissies en vrijkomingen van persistente organische verontreinigende stoffen,

BENADRUKKEND het belang dat fabrikanten van persistente organische verontreinigende stoffen de verantwoordelijkheid op zich nemen voor de terugdringing van de door hun producten veroorzaakte nadelige effecten en voor de voorlichting van gebruikers, regeringen en het publiek met betrekking tot de gevaarlijke eigenschappen van deze chemische stoffen,

ZICH BEWUST VAN de noodzaak maatregelen te nemen ter voorkoming van de nadelige effecten veroorzaakt door persistente organische verontreinigende stoffen in alle fasen van hun levenscyclus,

HERBEVESTIGEND beginsel 16 van de Verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling ingevolge welk nationale autoriteiten zich zouden moeten inspannen om te bevorderen dat milieukosten worden geïnternaliseerd en economische instrumenten worden toegepast, er rekening mee houdend dat de vervuiler in beginsel de kosten van de verontreiniging behoort te dragen, met inachtneming van het publieke belang en zonder de internationale handel en investeringen te verstoren,

AANMOEDIGEND de partijen die geen systemen voor regelgeving en beoordeling voor pesticiden en industriële chemische stoffen hebben, dergelijke systemen te ontwikkelen,

ERKENNEND het belang van de ontwikkeling en het gebruik van milieuverantwoorde alternatieve procédés en chemische stoffen,

VASTBERADEN de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de schadelijke effecten van persistente organische verontreinigende stoffen,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Doel

Indachtig de voorzorgsbenadering zoals bedoeld in beginsel 15 van de Verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling, is het doel van dit verdrag de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen persistente organische verontreinigende stoffen.

Artikel 2

Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit verdrag wordt verstaan onder:

a)

„partij”, een staat of regionale organisatie voor economische integratie die ermee heeft ingestemd door dit verdrag te worden gebonden en ten aanzien waarvan het verdrag in werking is getreden;

b)

„regionale organisatie voor economische integratie”, een organisatie samengesteld uit soevereine staten van een bepaalde regio aan welke de lidstaten daarvan de bevoegdheid ten aanzien van bij dit verdrag geregelde aangelegenheden hebben overgedragen en welke in overeenstemming met haar interne procedures naar behoren gemachtigd is dit verdrag te ondertekenen, te bekrachtigen, te aanvaarden, goed te keuren of hiertoe toe te treden;

c)

„aanwezige partijen die hun stem uitbrengen”, partijen die aanwezig zijn en voor- of tegenstemmen.

Artikel 3

Maatregelen ter beperking of beëindiging van vrijkoming bij opzettelijke productie en gebruik

1.   Elke partij:

a)

verbiedt en/of treft de nodige wettelijke en bestuurlijke maatregelen ter beëindiging van:

i)

haar productie en gebruik van de in bijlage A vermelde chemische stoffen, overeenkomstig de bepalingen van die bijlage; en

ii)

haar invoer en uitvoer van de in bijlage A vermelde chemische stoffen, in overeenstemming met de bepalingen van het tweede lid; en

b)

beperkt de productie en het gebruik van de in bijlage B genoemde chemische stoffen, in overeenstemming met de bepalingen van die bijlage.

2.   Elke partij treft maatregelen om te waarborgen:

a)

dat een in bijlage A of bijlage B vermelde chemische stof uitsluitend wordt ingevoerd:

i)

ten behoeve van een milieuverantwoorde verwijdering zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder d); of

ii)

voor een gebruik of doel dat voor die partij is toegestaan ingevolge bijlage A of bijlage B;

b)

dat een in bijlage A vermelde chemische stof ten aanzien waarvan een specifieke uitzondering voor productie of gebruik geldt of een in bijlage B vermelde chemische stof ten aanzien waarvan een specifieke uitzondering voor productie of gebruik of voor een aanvaardbaar doel geldt, met inachtneming van de desbetreffende bepalingen van internationale instrumenten inzake voorafgaande geïnformeerde toestemming, uitsluitend wordt uitgevoerd:

i)

ten behoeve van een milieuverantwoorde verwijdering zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder d);

ii)

naar een partij aan wie het ingevolge bijlage A of bijlage B is toegestaan die chemische stof te gebruiken; of

iii)

naar een staat die geen partij is bij dit verdrag, die een jaarlijkse verklaring aan de exporterende partij heeft verleend. In een dergelijke verklaring wordt het beoogde gebruik van de chemische stof vermeld en wordt aangegeven dat de importerende staat zich er met betrekking tot die chemische stof toe verplicht:

a.

de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen door de nodige maatregelen te treffen om vrijkoming tot een minimum te beperken of te voorkomen;

b.

de bepalingen van artikel 6, eerste lid, na te leven; en

c.

in voorkomend geval de bepalingen van bijlage B, deel II, punt 2, na te leven.

De goedkeuring omvat tevens passende ondersteunende documenten, zoals wet- en regelgeving, bestuurlijke richtsnoeren of beleidslijnen. De exporterende partij verzendt de goedkeuring binnen 60 dagen na ontvangst naar het Secretariaat;

c)

dat een in bijlage A vermelde chemische stof, ten aanzien waarvan specifieke uitzonderingen voor productie en gebruik niet langer voor een partij van kracht zijn, niet door deze partij wordt uitgevoerd, behoudens ten behoeve van de in artikel 6, eerste lid, onder d), bedoelde milieuverantwoorde verwijdering ervan;

d)

voor de toepassing van dit lid omvat de term „staat die geen partij is bij dit verdrag”, ten aanzien van een bepaalde chemische stof, een staat of regionale organisatie voor economische integratie die er niet mee heeft ingestemd ten aanzien van die chemische stof door het verdrag te worden gebonden.

3.   Elke partij die een of meerdere systemen heeft voor regelgeving en beoordeling van nieuwe pesticiden of nieuwe industriële chemische stoffen, neemt maatregelen ter regulering ter voorkoming van de productie en het gebruik van nieuwe pesticiden of nieuwe industriële chemische stoffen die, met inachtneming van de in bijlage D, punt 1, bedoelde criteria, de kenmerken van persistente organische verontreinigende stoffen bezitten.

4.   Elke partij die een of meerdere systemen heeft voor regelgeving en beoordeling van pesticiden of industriële chemische stoffen houdt daarbij, waar dienstig, rekening met de in bijlage D, punt 1, bedoelde criteria bij de beoordeling van de thans in gebruik zijnde pesticiden of industriële chemische stoffen.

5.   Behoudens wanneer in dit verdrag anders wordt aangegeven, zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing op hoeveelheden van een chemische stof die worden gebruikt ten behoeve van laboratoriumonderzoek of als referentienorm.

6.   Elke partij waarvoor een specifieke uitzondering in overeenstemming met bijlage A of een specifieke uitzondering of een acceptabel doel in overeenstemming met bijlage B geldt, treft passende maatregelen om te waarborgen dat productie of gebruik onder die uitzondering of met dat doel zodanig wordt uitgevoerd dat blootstelling van de mens of vrijkoming in het milieu wordt voorkomen of zoveel mogelijk wordt tegengegaan. In geval van uitgezonderde gebruiken of voor acceptabele doeleinden waarbij opzettelijke vrijkomingen in het milieu plaatsvinden onder normale gebruiksomstandigheden, worden deze vrijkomingen tot het noodzakelijke minimum beperkt, met inachtneming van de toepasselijke normen en richtsnoeren.

Artikel 4

Register van specifieke uitzonderingen

1.   Hierbij wordt een register ingesteld ten behoeve van de identificatie van de partijen waarvoor specifieke uitzonderingen gelden als bedoeld in bijlage A of bijlage B. Hierin worden niet de partijen vermeld die gebruikmaken van de bepalingen van bijlage A of bijlage B waarop door alle partijen een beroep kan worden gedaan. Het register wordt door het Secretariaat bijgehouden en is toegankelijk voor het publiek.

2.   Het register omvat:

a)

een lijst van de soorten specifieke uitzonderingen van bijlage A en bijlage B;

b)

een lijst van de partijen die een specifieke uitzondering genieten als bedoeld in bijlage A of bijlage B; en

c)

een lijst met de verloopdatum van elke geregistreerde specifieke uitzondering.

3.   Elke staat die partij wordt, kan zich door middel van een schriftelijke kennisgeving aan het Secretariaat voor een of meerdere soorten in bijlage A of bijlage B genoemde specifieke uitzonderingen laten inschrijven.

4.   Tenzij door een partij in het register een eerdere datum is vermeld, of ingevolge het zevende lid een verlenging heeft plaatsgevonden, verlopen alle registraties van specifieke uitzonderingen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van dit verdrag ten aanzien van een bepaalde chemische stof.

5.   Tijdens haar eerste vergadering neemt de Conferentie van de Partijen een besluit omtrent de toetsingsprocedure voor inschrijvingen in het register.

6.   Voorafgaand aan de toetsing van een inschrijving in het register dient de desbetreffende partij een rapport bij het Secretariaat in waarin de behoefte aan voortgezette registratie van die uitzondering wordt gemotiveerd. Dit rapport wordt door het Secretariaat onder alle partijen verspreid. De toetsing van een registratie wordt uitgevoerd op basis van alle beschikbare informatie. De Conferentie van de Partijen kan de betrokken partij in dit verband alle door haar nodig geachte aanbevelingen doen.

7.   De Conferentie van de Partijen kan, op verzoek van de betrokken partij, besluiten de vervaltermijn van een specifieke ontheffing met een termijn van maximaal vijf jaar te verlengen. Bij de besluitvorming houdt de Conferentie van de Partijen naar behoren rekening met de bijzondere omstandigheden van de partijen die ontwikkelingslanden zijn en van de partijen met een overgangseconomie.

8.   Een Partij kan te allen tijde een inschrijving in het register voor een specifieke uitzondering intrekken door middel van schriftelijke kennisgeving aan het Secretariaat. De intrekking wordt van kracht op de in de kennisgeving vermelde datum.

9.   Wanneer geen partijen meer ingeschreven zijn voor een bepaalde soort specifieke uitzondering, kunnen ten aanzien van deze uitzondering geen nieuwe inschrijvingen plaatsvinden.

Artikel 5

Maatregelen ter beperking of beëindiging van vrijkomingen afkomstig van onopzettelijke productie

Elke partij treft ten minste de volgende maatregelen ter beperking van de totale vrijkomingen afkomstig uit antropogene bronnen van elk van de in bijlage C vermelde chemische stoffen, met het doel deze vrijkomingen permanent te reduceren en, waar mogelijk, deze uiteindelijk te beëindigen:

a)

ontwikkeling van een actieplan of, waar dienstig, een regionaal of subregionaal actieplan, binnen twee jaar nadat het verdrag voor haar in werking is getreden, en uitvoering hiervan als onderdeel van haar uitvoeringsplan zoals bedoeld in artikel 7, dat is ontworpen ten behoeve van de identificatie, karakterisering en aanpak van vrijkomingen van de in bijlage C vermelde chemische stoffen en ter vergemakkelijking van de implementatie van de leden b tot en met e. Het actieplan omvat de volgende onderdelen:

i)

een evaluatie van de huidige en voorziene vrijkomingen, met inbegrip van het opstellen en bijhouden van broninventarisaties en schattingen van vrijkomingen, rekening houdend met de in bijlage C vermelde broncategorieën;

ii)

een evaluatie van de doeltreffendheid van door de partij toegepaste wetten en beleidslijnen met betrekking tot de beheersing van deze vrijkomingen;

iii)

strategieën teneinde te voldoen aan de naleving van de in dit lid bedoelde verplichtingen, met inachtneming van de onder i) en ii) bedoelde evaluaties;

iv)

maatregelen te bevordering van educatie en training op het terrein van deze strategieën en bewustwording hiervan;

v)

een vijfjaarlijkse toetsing van die strategieën om te beoordelen of de verplichtingen uit hoofde van dit lid zijn nagekomen; de resultaten van deze toetsingen worden opgenomen in de ingevolge artikel 15 ingediende rapporten;

vi)

een tijdschema voor de uitvoering van het actieplan, alsmede voor de daarin vervatte strategieën en maatregelen;

b)

bevordering van de toepassing van beschikbare, haalbare en praktische maatregelen die het mogelijk maken snel een realistische en aanzienlijke terugdringing van vrijkomingen of de uitschakeling van de bron te bereiken;

c)

bevordering van de ontwikkeling en, wanneer zij zulks dienstig acht, het eisen van de gebruikmaking van vervangende of gewijzigde materialen, producten en processen ter voorkoming van de vorming en uitstoot van de in bijlage C vermelde chemische stoffen, met inachtneming van de in bijlage C vermelde algemene richtsnoeren inzake preventieve maatregelen en maatregelen ter beperking van vrijkomingen en van de richtsnoeren die bij besluit van de Conferentie van de Partijen worden aangenomen;

d)

het bevorderen en, in overeenstemming met het tijdschema voor de uitvoering van haar actieplan, het eisen dat wordt gebruikgemaakt van de beste beschikbare technieken voor nieuwe bronnen binnen broncategorieën waarvan een partij in haar actieplan heeft vermeld dat deze een dergelijke actie rechtvaardigen, met aanvankelijk bijzondere nadruk op de in deel II van bijlage C vermelde broncategorieën. In elk geval wordt de eis de beste beschikbare technieken te gebruiken voor nieuwe bronnen binnen de in deel II van die bijlage vermelde categorieën zo snel als praktisch mogelijk is, ingevoerd, doch uiterlijk vier jaar nadat het verdrag voor die partij in werking is getreden. Voor de geïdentificeerde categorieën bevorderen de partijen het gebruik van de beste milieupraktijken. Bij de toepassing van de beste beschikbare technieken en de beste milieupraktijken houden de partijen rekening met de algemene richtsnoeren inzake maatregelen ter preventie en beperking van vrijkomingen bedoeld in bijlage C en met de bij besluit door de Conferentie van de Partijen aan te nemen richtsnoeren inzake de beste beschikbare technieken en de beste milieupraktijken;

e)

het, in overeenstemming met haar actieplan, bevorderen van het gebruik van de beste beschikbare technieken en de beste milieupraktijken:

i)

voor bestaande bronnen, binnen de in deel II van bijlage C vermelde broncategorieën en binnen broncategorieën als die in deel III van die bijlage; en

ii)

voor nieuwe bronnen, binnen de in deel III van bijlage C vermelde broncategorieën die een partij niet uit hoofde van onderdeel d) heeft aangepakt;

Bij de toepassing van de beste beschikbare technieken en de beste milieupraktijken houden de partijen rekening met de algemene richtsnoeren inzake maatregelen ter preventie en beperking van vrijkomingen bedoeld in bijlage C en met de bij besluit door de Conferentie van de Partijen aan te nemen richtsnoeren inzake de beste beschikbare technieken en de beste milieupraktijken;

f)

voor de toepassing van dit lid en bijlage C wordt verstaan onder:

i)

„beste beschikbare technieken”, het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en toepassingsmethoden, waarbij de praktische bruikbaarheid van bepaalde technieken om in beginsel te fungeren als uitgangspunt voor de vrijkomingsbeperkingen is aangetoond, met het doel de vrijkomingen te voorkomen en, wanneer dat niet mogelijk blijkt, vrijkomingen van de in deel I van bijlage C vermelde chemische stoffen en de effecten op het milieu in zijn geheel te beperken. In dit verband wordt verstaan onder:

ii)

„technieken”, zowel de gebruikte technologie als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld;

iii)

„beschikbare” technieken, technieken die voor de gebruiker beschikbaar zijn en die zijn ontwikkeld op een schaal die toepassing in de desbetreffende industriesector mogelijk maakt, onder economisch en technisch mogelijke voorwaarden, met inachtneming van de kosten en voordelen; en

iv)

„beste”, het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel;

v)

„beste milieupraktijken”, toepassing van de meest geschikte combinatie van maatregelen en strategieën voor milieubeheer;

vi)

„nieuwe bron”, een bron waarvan de bouw of ingrijpende wijziging is aangevangen ten minste een jaar na de datum van:

a.

de inwerkingtreding van dit verdrag ten aanzien van de betrokken partij; of

b.

de inwerkingtreding ten aanzien van de betrokken partij van een wijziging van bijlage C wanneer de bron uitsluitend uit hoofde van die wijziging onderworpen wordt aan de bepalingen van dit verdrag;

g)

voor de vervulling van haar verplichtingen ingevolge dit lid kan een partij emissiegrenswaarden of prestatienormen hanteren.

Artikel 6

Maatregelen ter beperking of beëindiging van vrijkomingen uit voorraden en afval

1.   Teneinde te waarborgen dat voorraden bestaande uit in bijlage A of bijlage B vermelde chemische stoffen, of die deze bevatten, en afval, met inbegrip van producten en artikelen wanneer deze afval worden, die bestaan uit in bijlage A, B of C vermelde chemische stoffen of deze bevatten of hiermee zijn verontreinigd, worden beheerd op een wijze die rekening houdt met de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu, zal elke partij:

a)

geschikte strategieën ontwikkelen voor de identificatie van:

i)

voorraden bestaande uit chemische stoffen vermeld in bijlage A of bijlage B, of die deze bevatten; en

ii)

producten en artikelen in gebruik en afval bestaande uit chemische stoffen vermeld in bijlage A, B of C, of die deze bevatten of hiermee zijn verontreinigd;

b)

voor zover praktisch uitvoerbaar voorraden bestaande uit chemische stoffen vermeld in bijlage A of bijlage B, of die deze bevatten, identificeren op basis van de onder a) bedoelde strategieën;

c)

waar dienstig voorraden op een veilige, doeltreffende en milieuverantwoorde wijze beheren. Nadat voorraden van chemische stoffen vermeld in bijlage A of bijlage B niet langer mogen worden gebruikt overeenkomstig een in bijlage A vermelde specifieke uitzondering of een in bijlage B vermelde specifieke uitzondering of acceptabel doel worden deze, behoudens voorraden die mogen worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 3, tweede lid, aangemerkt als afval en worden deze beheerd in overeenstemming met onderdeel d);

d)

passende maatregelen treffen om te waarborgen dat dergelijk afval, met inbegrip van producten en artikelen wanneer deze afval worden:

i)

op milieuverantwoorde wijze worden bewerkt, ingezameld, vervoerd en opgeslagen;

ii)

op zodanige wijze worden verwijderd dat de persistente organische verontreinigende stoffen die zij bevatten, worden vernietigd of zodanig onomkeerbaar worden omgezet dat deze niet langer de eigenschappen van persistente organische verontreinigende stoffen vertonen of anderszins op een milieuverantwoorde wijze worden verwijderd wanneer vernietiging of onomkeerbare omzetting uit milieuoogpunt niet de wenselijke oplossing is of het gehalte aan persistente organische verontreinigende stoffen laag is, met inachtneming van de internationale regels, normen en richtsnoeren, met inbegrip van die welke ingevolge het tweede lid kunnen worden ontwikkeld, en de relevante mondiale en regionale stelsels die van toepassing zijn op het beheer van gevaarlijke afvalstoffen;

iii)

niet mogen worden onderworpen aan verwijderingshandelingen die kunnen leiden tot herwinning, recycling, terugwinning, rechtstreeks hergebruik of alternatieve gebruikstoepassingen van persistente organische verontreinigende stoffen; en

iv)

niet over internationale grenzen worden vervoerd zonder inachtneming van de relevante internationale regels, normen en richtsnoeren;

e)

ernaar streven passende strategieën te ontwikkelen voor het in kaart brengen van locaties die zijn verontreinigd met in bijlage A, B of C vermelde chemische stoffen; indien sanering van die locaties plaatsvindt, geschiedt dit op een milieuverantwoorde wijze.

2.   De Conferentie van de Partijen werkt nauw samen met de desbetreffende organen van het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan teneinde, onder meer:

a)

niveaus van vernietiging en onomkeerbare omzetting vast te stellen die nodig zijn om te waarborgen dat de eigenschappen van persistente organische verontreinigende stoffen als bedoeld in punt 1 van bijlage D niet aanwezig zijn;

b)

te bepalen welke methoden zij aanmerken als zijnde de hierboven bedoelde milieuverantwoorde verwijdering; en

c)

zich in te spannen om, waar nodig, de concentraties van de in bijlage A, B of C vermelde chemische stoffen vast te stellen teneinde het lage gehalte aan persistente organische verontreinigende stoffen als bedoeld in het eerste lid, onder d), ii), te definiëren.

Artikel 7

Uitvoeringsplannen

1.   Elke Partij:

a)

ontwikkelt een plan voor de uitvoering van haar verplichtingen uit hoofde van dit verdrag en streeft naar de implementatie van dit plan;

b)

doet haar uitvoeringsplan binnen twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop dit verdrag ten aanzien van haar in werking treedt, aan de Conferentie van de Partijen toekomen; en

c)

herziet en actualiseert waar nodig haar uitvoeringsplan periodiek en op een wijze die bij besluit door de Conferentie van de Partijen nader wordt bepaald.

2.   De partijen werken, waar nodig, rechtstreeks of via mondiale, regionale of subregionale organisaties samen en plegen overleg met hun nationale partners, met inbegrip van vrouwenorganisaties en groeperingen die betrokken zijn bij de gezondheid van kinderen, teneinde de ontwikkeling, implementatie en actualisering van hun uitvoeringsplannen te vergemakkelijken.

3.   De partijen streven ernaar middelen aan te wenden of, waar nodig, in het leven te roepen om nationale uitvoeringsplannen voor persistente organische verontreinigende stoffen, waar dienstig, te integreren in hun strategieën voor duurzame ontwikkeling.

Artikel 8

Opname van chemische stoffen in de bijlagen A, B en C

1.   Een partij kan een voorstel toezenden aan het Secretariaat voor opname van een chemische stof in bijlage A, B en/of C. Het voorstel bevat de in bijlage D vermelde informatie. Bij de uitwerking van een voorstel kan een partij worden bijgestaan door andere partijen en/of door het Secretariaat.

2.   Het Secretariaat verifieert of het voorstel de in bijlage D bedoelde informatie bevat. Indien het Secretariaat ervan overtuigd is dat het voorstel de desbetreffende informatie bevat, zendt het het voorstel naar de Commissie ter beoordeling van persistente organische verontreinigende stoffen.

3.   De commissie bestudeert het voorstel en past de in bijlage D bedoelde selectiecriteria op flexibele en doorzichtige wijze toe, waarbij alle verstrekte informatie in haar geheel en op evenwichtige wijze in acht wordt genomen.

4.   Indien de commissie besluit dat:

a)

aan de selectiecriteria is voldaan, stelt zij het voorstel en de beoordeling van de commissie via het Secretariaat beschikbaar aan alle partijen en waarnemers en nodigt zij hen uit de in bijlage E bedoelde informatie toe te zenden; of

b)

niet aan de selectiecriteria is voldaan, brengt zij de partijen en waarnemers hiervan via het Secretariaat op de hoogte en stelt zij het voorstel en de beoordeling van de commissie beschikbaar aan alle partijen en wordt het voorstel verworpen.

5.   Elke partij kan een door de commissie overeenkomstig het vierde lid verworpen voorstel opnieuw indienen. Het opnieuw ingediende voorstel kan vergezeld gaan van de reden van de bezorgdheid van de partij alsmede een motivering voor hernieuwde behandeling door de commissie. Indien de commissie het voorstel na deze procedure opnieuw verwerpt, kan de partij zich tegen het besluit verzetten en wordt de zaak door de Conferentie van de Partijen tijdens haar volgende zitting behandeld. De Conferentie van de Partijen kan aan de hand van de in bijlage D bedoelde selectiecriteria en met inachtneming van de beoordeling van de commissie en van de door een partij of waarnemer verstrekte aanvullende informatie besluiten dat aan het voorstel gevolg wordt gegeven.

6.   Wanneer de commissie heeft besloten dat de selectiecriteria zijn vervuld, of de Conferentie van de Partijen heeft besloten dat aan het voorstel gevolg wordt gegeven, beoordeelt de commissie het voorstel verder, rekening houdend met de ontvangen relevante aanvullende informatie, en stelt zij een ontwerp-risicoprofiel op in overeenstemming met bijlage E. Zij stelt dit ontwerp via het Secretariaat beschikbaar aan alle partijen en waarnemers, neemt hun technische commentaar in ontvangst en voltooit het risicoprofiel vervolgens met inachtneming van het commentaar.

7.   Indien de commissie aan de hand van het overeenkomstig bijlage E opgestelde risicoprofiel besluit:

a)

dat de chemische stof, als gevolg van de verspreiding ervan over grote afstand in het milieu waarschijnlijk tot grote nadelige gevolgen kan leiden voor de gezondheid van de mens en/of voor het milieu zodat mondiale maatregelen gerechtvaardigd zijn, vindt het voorstel doorgang. Het ontbreken van volledige wetenschappelijke zekerheid vormt geen beletsel voor de voortgang van het voorstel. De commissie verzoekt via het Secretariaat alle partijen en waarnemers om informatie met betrekking tot de in bijlage F bedoelde overwegingen. Vervolgens stelt zij een risicobeheerevaluatie op die een analyse van de mogelijke controlemaatregelen omvat voor de chemische stof, overeenkomstig die bijlage; of

b)

dat aan het voorstel geen gevolg wordt gegeven, stelt zij via het Secretariaat het risicoprofiel beschikbaar aan alle partijen en waarnemers en verwerpt zij het voorstel.

8.   Ten aanzien van elk ingevolge het zevende lid, onder b), verworpen voorstel kan een partij de Conferentie van de Partijen verzoeken te overwegen de commissie de opdracht te geven de partij die het voorstel heeft gedaan en andere partijen te verzoeken om aanvullende informatie gedurende een tijdvak van ten hoogste een jaar. Na verloop van dat tijdvak en op basis van de ontvangen informatie, behandelt de commissie het voorstel opnieuw ingevolge het zesde lid, met een door de Conferentie van de Partijen vast te stellen prioriteit. Indien de commissie het voorstel na deze procedure opnieuw verwerpt, kan de partij zich tegen het besluit verzetten en wordt de zaak door de Conferentie van de Partijen tijdens haar volgende zitting behandeld. De Conferentie van de Partijen kan aan de hand van het in overeenstemming met bijlage E opgestelde risicoprofiel en met inachtneming van de beoordeling van de commissie en van de door een partij of waarnemer verstrekte aanvullende informatie besluiten dat aan het voorstel gevolg wordt gegeven. Indien de Conferentie van de Partijen besluit dat aan het voorstel gevolg wordt gegeven, stelt de commissie de risicobeheerevaluatie op.

9.   De commissie doet aan de hand van het in het zesde lid bedoelde risicoprofiel en de in het zevende lid, onder a), en de in het achtste lid bedoelde risicobeheerevaluatie een aanbeveling omtrent de vraag of de chemische stof door de Conferentie van de Partijen in aanmerking moet worden genomen voor opneming in bijlage A, B en/of C. De Conferentie van de Partijen besluit, met gedegen inachtneming van de aanbevelingen van de commissie, met inbegrip van eventuele wetenschappelijke onzekerheden, indachtig het voorzorgsbeginsel, of al dan niet wordt overgegaan tot opneming van de chemische stof — met vermelding van de daarbij behorende controlemaatregelen — in bijlage A, B en/of C.

Artikel 9

Uitwisseling van informatie

1.   Elke partij bevordert of draagt zorg voor de uitwisseling van informatie met betrekking tot:

a)

de terugdringing of beëindiging van de productie, het gebruik en de vrijkoming van persistente organische verontreinigende stoffen; en

b)

alternatieven voor persistente organische verontreinigende stoffen, met inbegrip van informatie met betrekking tot de risico's alsmede de economische en sociale kosten ervan.

2.   De partijen wisselen de in het eerste lid bedoelde informatie rechtstreeks uit of via het Secretariaat.

3.   Elke partij wijst een nationaal contactpunt aan voor de uitwisseling van deze informatie.

4.   Het Secretariaat fungeert als een centrum voor uitwisseling van informatie met betrekking tot persistente organische verontreinigende stoffen, met inbegrip van de door partijen, intergouvernementele organisaties en niet-gouvernementele organisaties verstrekte informatie.

5.   Voor de toepassing van dit verdrag wordt informatie inzake de gezondheid en veiligheid van de mens en inzake milieu niet als vertrouwelijk aangemerkt. Partijen die andere informatie uitwisselen ingevolge dit verdrag, beschermen de vertrouwelijke informatie op een door hen onderling overeengekomen wijze.

Artikel 10

Voorlichting, bewustmaking en educatie van het publiek

1.   Elke partij bevordert en vergemakkelijkt waar dat tot haar mogelijkheden behoort:

a)

de bewustwording onder haar politici en beleidsmakers van persistente organische verontreinigende stoffen;

b)

de verstrekking aan het publiek van alle beschikbare informatie inzake persistente organische verontreinigende stoffen, met inachtneming van artikel 9, vijfde lid;

c)

de ontwikkeling en uitvoering, in het bijzonder voor vrouwen, kinderen en de laagstopgeleiden, van campagnes voor bewustmaking en educatie van het publiek inzake persistente organische verontreinigende stoffen, alsmede de effecten van deze stoffen op hun gezondheid en het milieu en inzake de alternatieven hiervoor;

d)

de publieke participatie bij de aanpak van persistente organische verontreinigende stoffen en de effecten hiervan op de gezondheid en het milieu, en bij de ontwikkeling van passende oplossingen, met inbegrip van de mogelijkheid van nationale bijdragen aan de uitvoering van dit verdrag;

e)

de opleiding van arbeiders, wetenschappers, onderwijzend, technisch en bestuurlijk personeel;

f)

de ontwikkeling en uitwisseling van educatief en voorlichtingsmateriaal op nationaal en internationaal niveau; en

g)

de ontwikkeling en uitvoering van educatieve en opleidingsprogramma's op nationaal en internationaal niveau.

2.   Elke partij waarborgt, waar dat tot haar mogelijkheden behoort, dat het publiek toegang heeft tot de in het eerste lid bedoelde informatie en dat deze informatie actueel blijft.

3.   Elke partij moedigt, waar dat tot haar mogelijkheden behoort, de industrie en beroepsmatige gebruikers aan, de verstrekking van de in het eerste lid bedoelde informatie op nationaal niveau en, waar opportuun, op subregionaal regionaal en mondiaal niveau te bevorderen en te vergemakkelijken.

4.   Bij de verstrekking van informatie over persistente organische verontreinigende stoffen en de alternatieven hiervoor, kunnen de partijen gebruikmaken van technische veiligheidsvoorschriften, rapporten, massamedia en andere communicatiemiddelen, en kunnen zij op nationaal en regionaal niveau informatiecentra oprichten.

5.   Elke partij neemt de ontwikkeling van mechanismen, zoals registers inzake de vrijkoming en overbrenging van verontreinigende stoffen, voor de vergaring en verspreiding van informatie inzake ramingen van de jaarlijkse hoeveelheden geloosde of verwijderde chemische stoffen vermeld in bijlage A, B of C in welwillende overweging.

Artikel 11

Onderzoek, ontwikkeling en monitoring

1.   De partijen moedigen passende activiteiten aan en/of ondernemen deze, waar dat tot hun mogelijkheden behoort, op nationaal en internationaal niveau, voor onderzoek, ontwikkeling, monitoring en samenwerking op het gebied van persistente organische verontreinigende stoffen en, in voorkomend geval, van de alternatieven hiervoor en van potentiële persistente organische verontreinigende stoffen, met inbegrip van:

a)

bronnen en vrijkomingen in het milieu;

b)

aanwezigheid, niveaus en trends bij de mens en in het milieu;

c)

verspreiding, gedrag en omzetting in het milieu;

d)

effecten op de gezondheid van de mens en op het milieu;

e)

sociaal-economische en culturele gevolgen;

f)

beperking en/of beëindiging van de vrijkoming; en

g)

geharmoniseerde methoden voor het opmaken van inventarissen van productiebronnen en analytische technieken voor het meten van vrijkomingen.

2.   Bij de activiteiten die zij ondernemen ingevolge het eerste lid zullen de partijen, waar dat tot hun mogelijkheden behoort:

a)

internationale programma's, netwerken en organisaties gericht op het definiëren, uitvoeren, beoordelen en financieren van onderzoek, gegevensverzameling en monitoring, in voorkomend geval, ondersteunen en verder ontwikkelen, met inachtneming van de noodzaak dubbel werk zoveel mogelijk te voorkomen;

b)

nationale en internationale inspanningen ter versterking van de nationale wetenschappelijke en technische onderzoeksmogelijkheden ondersteunen, in het bijzonder in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, en de toegang tot en uitwisseling van gegevens en analysen bevorderen;

c)

rekening houden met de zorgen en behoeften van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, in het bijzonder op het terrein van financiële en technische middelen, en samenwerken ter verbetering van hun mogelijkheden om aan de in de onder a) en b) bedoelde activiteiten deel te nemen;

d)

het nodige onderzoek verrichten ter verzachting van de effecten van persistente organische verontreinigende stoffen op de reproductieve gezondheid;

e)

de resultaten van hun in dit lid bedoelde onderzoeks-, ontwikkelings- en monitoringactiviteiten tijdig en regelmatig voor het publiek toegankelijk maken; en

f)

samenwerking aanmoedigen en/of aangaan met betrekking tot de opslag en actualisering van informatie afkomstig van onderzoek, ontwikkeling en monitoring.

Artikel 12

Technische bijstand

1.   De partijen erkennen dat het verlenen van tijdige en adequate technische bijstand naar aanleiding van verzoeken van partijen die ontwikkelingslanden zijn en partijen met een overgangseconomie essentieel is voor een succesvolle uitvoering van dit verdrag.

2.   De partijen werken samen bij het verlenen van tijdige en adequate technische bijstand aan partijen die ontwikkelingslanden zijn en aan partijen met een overgangseconomie, teneinde hen — met inachtneming van hun bijzondere behoeften — te helpen bij de ontwikkeling en versterking van hun capaciteit om hun verplichtingen uit hoofde van dit verdrag na te komen.

3.   In dit verband omvat de door de partijen die ontwikkelde landen zijn en door andere partijen in overeenstemming met hun mogelijkheden te verlenen technische bijstand, waar passend en zoals onderling overeengekomen, technische bijstand voor de opbouw van capaciteit met betrekking tot de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van dit verdrag. De Conferentie van de Partijen verschaft op dit gebied nadere richtsnoeren.

4.   De partijen stellen in voorkomend geval regelingen vast ten behoeve van de verlening van technische bijstand en van de bevordering van de overdracht van technologie aan partijen die ontwikkelingslanden zijn en aan partijen met een overgangseconomie met betrekking tot de uitvoering van dit verdrag. Deze regelingen omvatten regionale en subregionale centra voor de opbouw van capaciteit en voor de overdracht van technologie teneinde de partijen die ontwikkelingslanden zijn en de partijen met een overgangseconomie te helpen bij de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van dit verdrag. De Conferentie van de Partijen brengt op dit gebied nadere richtsnoeren uit.

5.   Bij de toepassing van dit artikel houden de partijen bij hun activiteiten op het gebied van technische bijstand ten volle rekening met de bijzondere behoeften en speciale situatie van de minstontwikkelde landen en kleine eilandstaten die in ontwikkeling zijn.

Artikel 13

Financiële middelen en financieringsmechanismen

1.   Elke partij verplicht zich, waar dat tot haar mogelijkheden behoort, tot het geven van financiële ondersteuning en prikkels ten behoeve van nationale activiteiten die bedoeld zijn om de doelstellingen van dit verdrag te realiseren, in overeenstemming met haar nationale plannen, prioriteiten en programma's.

2.   De ontwikkelde landen die partij zijn verschaffen nieuwe en aanvullende financiële middelen teneinde de partijen die ontwikkelingslanden zijn en de partijen met een overgangseconomie in staat te stellen de overeengekomen totale marginale kosten van uitvoeringsmaatregelen te dekken die hen in staat stellen hun verplichtingen uit hoofde van dit verdrag na te komen, zoals overeengekomen tussen een ontvangende partij en een aan het in het zesde lid bedoelde mechanisme deelnemende entiteit. Andere partijen kunnen eveneens op vrijwillige basis en in overeenstemming met hun mogelijkheden dergelijke financiële middelen verschaffen. Bijdragen vanuit andere bronnen dienen eveneens te worden aangemoedigd. Bij de uitvoering van deze verplichtingen wordt rekening gehouden met de behoefte aan passende, voorzienbare en tijdige financiering en het belang van verdeling van de lasten over de bijdragende partijen.

3.   Ontwikkelde landen die partij zijn, en andere partijen in overeenstemming met hun mogelijkheden en in overeenstemming met hun nationale plannen, prioriteiten en programma's, kunnen tevens financiële middelen voor hulp bij de uitvoering van dit verdrag verstrekken en partijen die ontwikkelingslanden zijn en partijen met een overgangseconomie kunnen tevens financiële middelen voor hulp bij de uitvoering van dit verdrag ontvangen, via andere bilaterale, regionale en multilaterale bronnen of kanalen.

4.   De mate waarin de partijen die ontwikkelingslanden zijn hun verplichtingen uit hoofde van dit verdrag daadwerkelijk nakomen is afhankelijk van de daadwerkelijke nakoming door de ontwikkelde landen die partij zijn van hun verplichtingen uit hoofde van dit verdrag met betrekking tot de financiële middelen, technische bijstand en overdracht van technologie. Rekening wordt gehouden met het feit dat duurzame economische en sociale ontwikkeling en beëindiging van armoede absolute prioriteit genieten bij de partijen die ontwikkelingslanden zijn; hierbij wordt eveneens rekening gehouden met de behoefte aan de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu.

5.   De partijen houden bij hun activiteiten op het gebied van financiering ten volle rekening met de bijzondere behoeften en speciale situatie van de minstontwikkelde landen en kleine eilandstaten die in ontwikkeling zijn.

6.   Hierbij wordt een mechanisme gedefinieerd voor het verschaffen van passende en duurzame financiële middelen aan partijen die ontwikkelingslanden zijn en partijen met een overgangseconomie bij wijze van gift of onder gunstige voorwaarden om hen bij te staan bij de uitvoering van het verdrag. Voor de toepassing van dit verdrag functioneert het mechanisme onder het gezag en onder de leiding van de Conferentie van de Partijen, waaraan verantwoording wordt afgelegd. Het beheer ervan wordt opgedragen aan een of meerdere entiteiten, waaronder bestaande internationale entiteiten, naargelang de Conferentie van de Partijen besluit. Het mechanisme kan eveneens andere entiteiten omvatten die multilaterale, regionale en bilaterale financiële en technische bijstand leveren. De bijdragen aan het mechanisme komen naast andere financiële overmakingen aan partijen die ontwikkelingslanden zijn en partijen met een overgangseconomie zoals bedoeld in het tweede lid en in overeenstemming met dat lid.

7.   Overeenkomstig de doelstellingen van dit verdrag en overeenkomstig het zesde lid, neemt de Conferentie van de Partijen tijdens haar eerste zitting richtsnoeren ten behoeve van het mechanisme aan en komt zij met de aan het financiële mechanisme deelnemende entiteit of entiteiten regelingen overeen voor de uitvoering hiervan. Deze richtsnoeren behelzen onder meer:

a)

de vaststelling van prioriteiten op het gebied van beleid, strategie en programma's, alsmede duidelijke en gedetailleerde criteria en richtsnoeren met betrekking tot de voorwaarden om in aanmerking te komen voor toegang tot en gebruikmaking van financiële middelen, met inbegrip van een regelmatige monitoring en toetsing van het gebruik daarvan;

b)

de verstrekking door de entiteit of entiteiten van periodieke rapporten aan de Conferentie van de Partijen inzake de opportuniteit en duurzaamheid van de financiering van activiteiten die verband houden met de uitvoering van dit verdrag;

c)

de bevordering van methoden, mechanismen en regelingen waarbij een beroep wordt gedaan op meerdere financieringsbronnen;

d)

de modaliteiten voor de voorspelbare en duidelijke vaststelling van het benodigde en beschikbare bedrag voor de uitvoering van dit verdrag, rekening houdend met het feit dat voor de beëindiging van persistente organische verontreinigende stoffen langdurige financiering nodig kan zijn, en de voorwaarden waaronder dit bedrag periodiek wordt herzien; en

e)

de wijze waarop aan de belanghebbende partijen bijstand wordt verleend inzake de raming van behoeften, en informatie wordt verstrekt over beschikbare financieringsbronnen en financieringswijzen teneinde hen in staat te stellen de onderlinge coördinatie te vergemakkelijken.

8.   De Conferentie van de Partijen beoordeelt uiterlijk tijdens haar tweede zitting en daarna periodiek, de doeltreffendheid van het ingevolge dit artikel ingestelde mechanisme, de capaciteit ervan om te voldoen aan de veranderende behoeften van partijen die ontwikkelingslanden zijn en partijen met een overgangseconomie, de in het zevende lid bedoelde criteria en richtsnoeren, de hoogte van financiering alsmede de doeltreffendheid van de institutionele entiteiten die belast zijn met het beheer van het financieringmechanisme. Aan de hand van deze beoordeling treft de Conferentie van de Partijen indien nodig passende maatregelen ter verbetering van de doeltreffendheid van het mechanisme, onder andere door middel van aanbevelingen en richtsnoeren inzake maatregelen ter waarborging van passende en duurzame financiering teneinde in de behoeften van de partijen te voorzien.

Artikel 14

Voorlopige financiële regelingen

De institutionele structuur van de Global Environment Facility, die functioneert overeenkomstig de Akte tot oprichting van de geherstructureerde Global Environment Facility is, voorlopig, de belangrijkste entiteit belast met de werking van het in artikel 13 bedoelde financieringsmechanisme, gedurende het tijdvak tussen de datum van inwerkingtreding van dit verdrag en de eerste Conferentie van de Partijen, of totdat de Conferentie van de Partijen besluit welke institutionele structuur in overeenstemming met artikel 13 wordt benoemd. De institutionele structuur van de Global Environment Facility vervult deze functie door middel van operationele maatregelen die in het bijzonder verband houden met persistente organische verontreinigende stoffen, met inachtneming van het feit dat op dit gebied nieuwe regelingen nodig kunnen zijn.

Artikel 15

Verslaglegging

1.   Elke partij brengt aan de Conferentie van de Partijen verslag uit over de door haar genomen maatregelen ter uitvoering van de bepalingen van dit verdrag en over de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen bij het bereiken van de doeleinden van het verdrag.

2.   Elke partij verstrekt aan het Secretariaat:

a)

statistische gegevens met betrekking tot de in totaal geproduceerde, ingevoerde en uitgevoerde hoeveelheden van elk van de in bijlage A of bijlage B vermelde chemische stoffen of een redelijke schatting hiervan; en

b)

voor zover praktisch uitvoerbaar, een lijst van de staten waaruit zij elk van deze stoffen heeft ingevoerd en van de staten waarnaar zij elk van deze stoffen heeft uitgevoerd.

3.   Deze verslaglegging vindt periodiek plaats en in een vorm die door de Conferentie van de Partijen tijdens haar eerste zitting wordt vastgesteld.

Artikel 16

Toetsing van de doeltreffendheid

1.   Vier jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag, en daarna periodiek met een door de Conferentie van de Partijen te bepalen regelmaat, toetst de Conferentie van de Partijen de doeltreffendheid van dit verdrag.

2.   Teneinde deze toetsing te vergemakkelijken, neemt de Conferentie van de Partijen tijdens haar eerste zitting besluiten omtrent de instelling van regelingen om zichzelf te voorzien van vergelijkbare monitoringgegevens met betrekking tot de aanwezigheid van de in bijlage A, B en C vermelde chemische stoffen alsmede tot hun regionale en mondiale verspreiding in het milieu. Deze regelingen:

a)

worden door de partijen waar passend op regionale basis geïmplementeerd, in overeenstemming met hun technische en financiële mogelijkheden, waarbij voor zover mogelijk wordt gebruikgemaakt van bestaande monitoringprogramma's en ‐mechanismen, en de afstemming van de verschillende benaderingswijzen wordt bevorderd;

b)

kunnen waar nodig worden aangevuld, rekening houdend met de verschillen tussen regio's en met hun mogelijkheden om monitoringactiviteiten uit te voeren; en

c)

omvatten rapportages aan de Conferentie van de Partijen betreffende de resultaten van de monitoringactiviteiten op regionale en mondiale basis, met een door de Conferentie van de Partijen te bepalen regelmaat.

3.   De in het eerste lid beschreven toetsing vindt plaats op basis van de beschikbare wetenschappelijke, milieu-, technische en economische gegevens, met inbegrip van:

a)

rapportages en andere ingevolge het tweede lid verstrekte monitoringinformatie;

b)

uit hoofde van artikel 15 ingediende nationale verslagen; en

c)

uit hoofde van de ingevolge artikel 17 ingestelde procedures verstrekte informatie inzake niet-naleving.

Artikel 17

Niet-naleving

Zodra dit uitvoerbaar is, worden door de Conferentie van de Partijen procedures en institutionele mechanismen ontwikkeld en goedgekeurd waarmee de naleving van de bepalingen van dit verdrag kan worden gecontroleerd en kan worden opgetreden tegen partijen die het verdrag niet naleven.

Artikel 18

Regeling van geschillen

1.   Ingeval tussen partijen een geschil ontstaat betreffende de interpretatie of de toepassing van dit verdrag, regelen de betrokken partijen dit geschil door middel van onderhandelingen of op een andere door henzelf te kiezen vreedzame wijze.

2.   Bij de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit verdrag dan wel bij de toetreding hiertoe of op een later tijdstip kan een partij die geen regionale organisatie voor economische integratie is, verklaren, door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris, dat zij ten aanzien van een geschil betreffende de interpretatie of de toepassing van het verdrag één van beide of beide hierna te noemen middelen voor geschillenregeling als dwingend aanvaardt ten aanzien van elke partij die dezelfde verplichting op zich neemt:

a)

zodra dit praktisch uitvoerbaar is, arbitrage in overeenstemming met de in een bijlage beschreven, door de Conferentie van de Partijen goed te keuren procedures;

b)

voorlegging van het geschil aan het Internationale Gerechtshof.

3.   Een partij die een regionale organisatie voor economische integratie is, kan een verklaring van gelijke strekking afleggen met betrekking tot arbitrage overeenkomstig de in het tweede lid, onder a), bedoelde procedure.

4.   Een op grond van het tweede of derde lid afgelegde verklaring blijft van kracht totdat deze overeenkomstig de daarin vermelde voorwaarden verstreken is, of tot drie maanden na indiening van de schriftelijke kennisgeving van herroeping bij de depositaris.

5.   Het verstrijken van een verklaring, een kennisgeving van herroeping of een nieuwe verklaring heeft hoe dan ook geen gevolgen voor geschillen die reeds bij een scheidsgerecht of bij het Internationale Gerechtshof aanhangig zijn gemaakt, tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen.

6.   Indien de partijen bij een geschil niet dezelfde of geen enkele procedure als bedoeld in het tweede lid hebben aanvaard, en indien zij er niet in geslaagd zijn hun geschil te regelen binnen twaalf maanden na de kennisgeving van de ene partij aan de andere dat tussen hen een geschil bestaat, wordt het geschil op verzoek van één van de betrokken partijen aan een verzoeningscommissie voorgelegd. De verzoeningscommissie brengt een rapport uit met aanbevelingen. Uiterlijk bij de tweede vergadering van de Conferentie van de Partijen worden aanvullende procedures met betrekking tot de verzoeningscommissie opgenomen in een door de Conferentie van de Partijen goed te keuren bijlage.

Artikel 19

Conferentie van de Partijen

1.   Hierbij wordt een Conferentie van de Partijen ingesteld.

2.   Uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag wordt de eerste Conferentie van de Partijen bijeengeroepen door de directeur van UNEP. Daarna worden gewone vergaderingen van de Conferentie van de Partijen gehouden met een door de Conferentie te bepalen regelmaat.

3.   Buitengewone vergaderingen van de Conferentie van de Partijen kunnen op ieder ander tijdstip worden gehouden indien de Conferentie zulks noodzakelijk acht of op schriftelijk verzoek van een partij, op voorwaarde dat dit verzoek door ten minste een derde van de partijen wordt gesteund.

4.   Tijdens haar eerste vergadering gaat de Conferentie van de Partijen bij consensus over tot goedkeuring en aanneming van een reglement van orde en een financieel reglement voor haarzelf en voor elk door haar in te stellen hulporgaan, alsmede van het financieel reglement betreffende het functioneren van het Secretariaat.

5.   De Conferentie van de Partijen toetst en evalueert voortdurend de uitvoering van dit verdrag. Zij vervult de haar op grond van dit verdrag toegewezen taken en daartoe:

a)

stelt zij, overeenkomstig het bepaalde in het zesde lid, de hulporganen in die zij noodzakelijk acht voor de uitvoering van het verdrag;

b)

werkt zij, waar nodig, samen met bevoegde internationale organisaties en met gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties; en

c)

toetst zij periodiek alle aan de partijen ingevolge artikel 15 beschikbaar gestelde informatie, en onderzoekt zij in het bijzonder de doeltreffendheid van artikel 3, tweede lid, onder b), iii);

d)

onderzoekt en neemt zij alle andere maatregelen die noodzakelijk kunnen zijn om de doelstellingen van dit verdrag te verwezenlijken.

6.   De Conferentie van de Partijen stelt tijdens haar eerste vergadering een hulporgaan in, aan te duiden als de „Toetsingscommissie persistente organische verontreinigende stoffen”, om de taken uit te voeren die op grond van dit verdrag aan die commissie zijn toegewezen. Ter zake geldt het volgende:

a)

de leden van de Toetsingscommissie persistente organische verontreinigende stoffen worden benoemd door de Conferentie van de Partijen. De commissie bestaat uit door de regeringen aangewezen deskundigen inzake beoordeling of beheer van chemische stoffen. De leden van de commissie worden benoemd volgens een billijke geografische spreiding;

b)

de Conferentie van de Partijen beslist over het mandaat, de organisatie en het functioneren van de commissie; en

c)

de commissie stelt alles in het werk om aanbevelingen te doen op basis van consensus. Als alle middelen om consensus te bereiken zijn uitgeput zonder dat deze bereikt is, kan de aanbeveling in laatste instantie worden aangenomen met een meerderheid van twee derde van de aanwezige en hun stem uitbrengende leden.

7.   De Conferentie van de Partijen beoordeelt tijdens haar derde vergadering de noodzaak tot instandhouding van de in artikel 3, tweede lid, onder b), vervatte procedure, en onderzoekt de doeltreffendheid hiervan.

8.   De Verenigde Naties, haar gespecialiseerde organisaties en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, alsmede elke staat die geen partij bij dit verdrag is, kunnen als waarnemer worden vertegenwoordigd tijdens de vergaderingen van de Conferentie van de Partijen. Elke andere instelling of organisatie, nationaal of internationaal, gouvernementeel of niet-gouvernementeel, die bevoegd is op gebieden die onder dit verdrag vallen, en die aan het Secretariaat haar wens te kennen heeft gegeven tijdens een vergadering van de Conferentie van de Partijen als waarnemer vertegenwoordigd te zijn, kan als zodanig worden toegelaten, tenzij ten minste een derde van de aanwezige partijen hiertegen bezwaar maakt. De toelating en de deelneming van waarnemers worden geregeld in het door de Conferentie van de Partijen aangenomen reglement van orde.

Artikel 20

Secretariaat

1.   Hierbij wordt een Secretariaat ingesteld.

2.   Het Secretariaat heeft tot taak:

a)

vergaderingen van de Conferentie van de Partijen en haar hulporganen te organiseren en de daarvoor vereiste diensten te verlenen;

b)

voor de toepassing van dit verdrag bijstand te verlenen aan de partijen die daarom verzoeken en met name aan partijen die ontwikkelingslanden zijn en aan partijen met een overgangseconomie;

c)

zorg te dragen voor de benodigde coördinatie met de secretariaten van andere ter zake bevoegde internationale organisaties;

d)

periodieke rapporten op te stellen en aan de partijen beschikbaar te stellen op basis van ingevolge artikel 15 ontvangen informatie en andere beschikbare informatie;

e)

onder de algemene leiding van de Conferentie van de Partijen, de administratieve en contractuele regelingen aan te gaan die noodzakelijk zijn voor de doelmatige verrichting van zijn taken; en

f)

de andere in dit verdrag vermelde of nog door de Conferentie van de Partijen vast te stellen secretariaatstaken en andere taken te verrichten.

3.   De taken van het Secretariaat die verband houden met dit verdrag worden gezamenlijk uitgevoerd door de directeur van UNEP en de directeur-generaal van de FAO, tenzij de Conferentie van de Partijen met een meerderheid van drie vierde van de aanwezige en hun stem uitbrengende partijen besluit de secretariaatstaken toe te vertrouwen aan één of meer andere bevoegde internationale organisaties.

Artikel 21

Wijzigingen van het verdrag

1.   Wijzigingen van dit verdrag kunnen door elke partij worden voorgesteld.

2.   Wijzigingen van dit verdrag worden aangenomen tijdens een vergadering van de Conferentie van de Partijen. De tekst van voorgestelde wijzigingen van dit verdrag wordt uiterlijk zes maanden vóór de vergadering waarop zij ter aanneming worden voorgelegd, door het Secretariaat aan de partijen toegezonden. Voorgestelde wijzigingen worden door het Secretariaat tevens toegezonden aan de ondertekenaars van dit verdrag en, ter kennisgeving, aan de depositaris.

3.   De partijen stellen alles in het werk om over elke voorgestelde wijziging van dit verdrag consensus te bereiken. Indien alle pogingen om tot consensus te komen mislukken en geen overeenstemming is bereikt, wordt de wijziging in laatste instantie aangenomen met een meerderheid van drie vierde van de op de vergadering aanwezige en hun stem uitbrengende partijen.

4.   De wijziging wordt door de depositaris aan de partijen toegezonden ter bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.

5.   De bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van wijzigingen wordt schriftelijk meegedeeld aan de depositaris. Overeenkomstig het derde lid aangenomen wijzigingen worden voor de partijen die deze hebben aanvaard, van kracht 90 dagen nadat de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door ten minste drie vierde van de partijen zijn ingediend. Daarna worden de wijzigingen voor elke andere partij van kracht op de 90e dag na de datum waarop die partij haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van die wijzigingen heeft ingediend.

Artikel 22

Aanneming en wijziging van bijlagen

1.   De bijlagen bij dit verdrag maken een integrerend deel uit van het verdrag en een verwijzing naar het verdrag vormt tegelijkertijd een verwijzing naar de bijlagen daarbij, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

2.   De bijlagen hebben uitsluitend betrekking op aangelegenheden van procedurele, wetenschappelijke, technische of administratieve aard.

3.   De volgende procedure is van toepassing op het voorstellen, de aanneming en de inwerkingtreding van aanvullende bijlagen bij dit verdrag:

a)

aanvullende bijlagen bij dit verdrag worden voorgesteld en aangenomen in overeenstemming met de in artikel 21, eerste, tweede en derde lid, vervatte procedure;

b)

een partij die niet in staat is een aanvullende bijlage bij dit verdrag te aanvaarden, stelt de depositaris daarvan schriftelijk in kennis binnen een jaar na de datum van mededeling door de depositaris van de aanneming van de aanvullende bijlage. De depositaris stelt alle partijen onverwijld in kennis van elke ontvangen kennisgeving. Een partij kan te allen tijde een eerdere verklaring van niet-aanvaarding ten aanzien van een aanvullende bijlage herroepen, waarna de bijlage voor die partij in werking treedt, behoudens het bepaalde onder c); en

c)

na het verstrijken van een jaar na de datum van de mededeling door de depositaris van de aanneming van een aanvullende bijlage, treedt de bijlage in werking voor alle partijen die geen kennisgeving hebben gedaan als bedoeld onder b).

4.   Voor het voorstellen, de aanneming en de inwerkingtreding van wijzigingen van bijlage A, B of C gelden dezelfde procedures als voor het voorstellen, de aanneming en de inwerkingtreding van aanvullende bijlagen bij dit verdrag, met dien verstande dat een wijziging van bijlage A, B of C niet in werking treedt ten aanzien van een partij die een verklaring met betrekking tot de wijzigingen van die bijlagen heeft gedaan in overeenstemming met artikel 25, vierde lid, in welk geval een dergelijke wijziging ten aanzien van die partij in werking treedt 90 dagen na de datum van de indiening bij de depositaris van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of datum van de goedkeuring van, of toetreding met betrekking tot een dergelijke wijziging.

5.   De volgende procedure is van toepassing op het voorstellen, de aanneming en de inwerkingtreding van een wijziging van bijlage D, E of F:

a)

wijzigingen worden voorgesteld in overeenstemming met de in artikel 21, eerste en tweede lid, vervatte procedure;

b)

de partijen besluiten bij consensus over een wijziging van bijlage D, E of F; en

c)

een besluit om bijlage D, E of F te wijzigen wordt door de depositaris onverwijld aan de partijen meegedeeld. De wijziging treedt voor alle partijen in werking op een in het besluit vast te stellen datum.

6.   Indien een aanvullende bijlage of een wijziging van een bijlage verband houdt met een wijziging van dit verdrag, treedt die aanvullende bijlage of die wijziging pas in werking wanneer de wijziging van het verdrag van kracht wordt.

Artikel 23

Stemrecht

1.   Behoudens het bepaalde in het tweede lid, heeft elke partij bij dit verdrag één stem.

2.   Regionale organisaties voor economische integratie beschikken, wat binnen hun bevoegdheid vallende aangelegenheden betreft, over een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal stemmen van hun lidstaten die partij zijn bij dit verdrag. Bedoelde organisaties oefenen hun stemrecht niet uit indien een van hun lidstaten zijn stemrecht uitoefent, en omgekeerd.

Artikel 24

Ondertekening

Dit verdrag is voor ondertekening opengesteld te Stockholm voor alle staten en regionale organisaties voor economische integratie op 23 mei 2001 en op de zetel van de Verenigde Naties te New York van 24 mei 2001 tot en met 22 mei 2002.

Artikel 25

Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding

1.   Dit verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door staten en regionale organisaties voor economische integratie. Het staat open voor toetreding door staten en regionale organisaties voor economische integratie vanaf de dag na de datum waarop het verdrag voor ondertekening gesloten is. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding dienen te worden neergelegd bij de depositaris.

2.   Een regionale organisatie voor economische integratie die partij wordt bij dit verdrag zonder dat één van haar lidstaten partij is, is gebonden aan alle verplichtingen krachtens het verdrag. Wanneer één of meer lidstaten van een dergelijke organisatie partij is of zijn bij dit verdrag, besluiten de organisatie en haar lidstaten over hun respectieve verantwoordelijkheden met betrekking tot de nakoming van hun verplichtingen krachtens het verdrag. In dergelijke gevallen zijn de organisatie en de lidstaten niet gerechtigd de uit het verdrag voortvloeiende rechten tegelijkertijd uit te oefenen.

3.   In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geven regionale organisaties voor economische integratie de omvang van hun bevoegdheid ter zake van door het verdrag geregelde aangelegenheden aan. Deze organisaties melden aan de depositaris ook elke relevante wijziging betreffende de omvang van hun bevoegdheid, en de depositaris stelt de partijen daarvan in kennis.

4.   In haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding kan een partij verklaren dat een wijziging van bijlage A, B of C ten aanzien van haar eerst in werking treedt wanneer zij haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding ter zake heeft neergelegd.

Artikel 26

Inwerkingtreding

1.   Dit verdrag treedt in werking 90 dagen na de datum van neerlegging van de 50e akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

2.   Voor elke staat of regionale organisatie voor economische integratie die na de neerlegging van de 50e akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, dit verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt, dan wel hiertoe toetreedt, treedt het verdrag in werking 90 dagen na de datum van neerlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door die staat of regionale organisatie voor economische integratie.

3.   Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt de neerlegging van een akte door een regionale organisatie voor economische integratie niet meegeteld bij de door haar lidstaten neergelegde akten.

Artikel 27

Voorbehouden

Ten aanzien van dit verdrag kan geen enkel voorbehoud worden gemaakt.

Artikel 28

Opzegging

1.   Drie jaar na de datum waarop dit verdrag voor een partij in werking is getreden, kan die partij te allen tijde het verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris.

2.   De opzegging wordt van kracht een jaar na de datum waarop de depositaris de kennisgeving van opzegging heeft ontvangen of op een latere in de kennisgeving vermelde datum.

Artikel 29

Depositaris

De secretaris-generaal van de Verenigde Naties is depositaris van dit verdrag.

Artikel 30

Authentieke teksten

Het origineel van dit verdrag, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt neergelegd bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit verdrag hebben ondertekend.

Gedaan te Stockholm op 22 mei 2001.


BIJLAGE A

BEËINDIGING

Deel I

Chemische stof

Activiteit

Specifieke uitzondering

Aldrin*

CAS-nummer: 309-00-2

Productie

Geen

 

Gebruik

Lokaal ectoparasiticide

Insecticide

Chloordaan*

CAS-nummer: 57-74-9

Productie

Zoals voor de in het register ingeschreven partijen toegestaan

 

Gebruik

Lokaal ectoparasiticide

Insecticide

Termiticide

Termiticide in gebouwen en dammen

Termiticide op wegen

Additief in triplexlijmen

Dieldrin*

CAS-nummer: 60-57-1

Productie

Geen

 

Gebruik

Landbouwactiviteiten

Endrin*

CAS-nummer: 72-20-8

Productie

Geen

 

Gebruik

Geen

Heptachloor*

CAS-nummer: 76-44-8

Productie

Geen

 

Gebruik

Termiticide

Termiticide in skeletten van huizen

Termiticide (ondergronds)

Behandeling van hout

Gebruik in ondergrondse kabeldozen

Hexachloorbenzeen

CAS-nummer: 118-74-1

Productie

Zoals voor de in het register ingeschreven partijen toegestaan

 

Gebruik

Tussenproduct

Oplosmiddel in bestrijdingsmiddel

Tussenproduct in een tot locatie beperkt gesloten systeem

Mirex*

CAS-nummer: 2385-85-5

Productie

Zoals voor de in het register ingeschreven partijen toegestaan

 

Gebruik

Termiticide

Toxafeen*

CAS-nummer: 8001-35-2

Productie

Geen

 

Gebruik

Geen

Polychloorbifenylen (PCB's)*

Productie

Geen

 

Gebruik

Artikelen in gebruik in overeenstemming met de bepalingen van deel II van deze bijlage

Opmerkingen:

i)

Behoudens wanneer in dit verdrag anders is bepaald, worden hoeveelheden van een chemische stof die zich in de vorm van onbedoelde sporen van verontreiniging in producten en artikelen bevinden, niet geacht onder deze bijlage te vallen.

ii)

Deze opmerkingen worden niet beschouwd als een productie- en gebruiksspecifieke uitzondering voor de toepassing van artikel 3, tweede lid. Hoeveelheden van een chemische stof die in de vorm van onderdelen van artikelen vervaardigd of reeds in gebruik zijn vóór of op de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende verplichting ten aanzien van die chemische stof, worden niet geacht onder deze bijlage te vallen, mits een partij het Secretariaat ervan in kennis heeft gesteld dat binnen die partij een bepaald soort artikel in gebruik blijft. Het Secretariaat maakt deze kennisgevingen publiekelijk beschikbaar.

iii)

Deze opmerkingen, die niet van toepassing zijn op chemische stoffen vermeld in de in deel I van deze bijlage vermelde kolom „Chemische stof” die worden gevolgd door een asterisk, worden niet beschouwd als een productie- en gebruiksspecifieke uitzondering voor de toepassing van artikel 3, tweede lid. Ervan uitgaande dat geen aanmerkelijke hoeveelheden van de chemische stof worden geacht mens en milieu te bereiken tijdens de productie en het gebruik van een tussenproduct dat in een tot locatie beperkt gesloten systeem wordt geproduceerd, kan een partij, na kennisgeving hiervan aan het Secretariaat, de productie en het gebruik als tussenproduct in een tot locatie beperkt gesloten systeem toestaan van hoeveelheden van een in deze bijlage vermelde chemische stof die chemisch wordt getransformeerd bij de vervaardiging van andere chemische stoffen die, met inachtneming van de in punt 1 van bijlage D bedoelde criteria, niet de kenmerken van persistente organische verontreinigende stoffen bezitten. Deze kennisgeving omvat informatie met betrekking tot de totale productie en het totale gebruik van een dergelijke chemische stof of een redelijke schatting van deze informatie en informatie met betrekking tot de aard van het proces in een tot locatie beperkt gesloten systeem, met inbegrip van de hoeveelheid niet-getransformeerde en onbedoelde sporen van verontreiniging met het persistente organische uitgangsmateriaal in het eindproduct. Deze procedure is van toepassing voor zover niet anders is bepaald in deze bijlage. Het Secretariaat stelt deze kennisgevingen beschikbaar aan de Conferentie van de Partijen en aan het publiek. Deze productie of dit gebruik wordt niet aangemerkt als een productie- of gebruiksspecifieke uitzondering. Deze productie en dit gebruik worden gestaakt na een tijdvak van tien jaar, tenzij een betrokken partij een nieuwe kennisgeving aan het Secretariaat toezendt, in welk geval het tijdvak met tien jaar wordt verlengd, tenzij de Conferentie van de Partijen, na een evaluatie van de productie en het gebruik anderszins besluit. De kennisgevingprocedure kan worden herhaald.

iv)

Op alle specifieke uitzonderingen in deze bijlage kan een beroep worden gedaan door de partijen die zich in overeenstemming met artikel 4 hebben ingeschreven voor uitzonderingen, met uitzondering van het gebruik van polychloorbifenylen in artikelen die in gebruik zijn in overeenstemming met de bepalingen van deel II van deze bijlage, waarop door alle partijen een beroep kan worden gedaan.

Deel II

Polychloorbifenylen

Elke Partij:

a)

neemt, ten aanzien van de beëindiging van het gebruik van polychloorbifenylen in apparatuur (bijvoorbeeld transformatoren, condensatoren of andere recipiënten die vloeistoffen bevatten) tussen heden en 2025, onder voorbehoud van herziening door de Conferentie van de Partijen, maatregelen in overeenstemming met de volgende prioriteiten:

i)

zich vastberaden inspannen voor de identificatie, etikettering en onttrekking aan het verkeer van apparatuur die meer dan 10 % of meer dan 5 liter polychloorbifenylen bevat;

ii)

zich vastberaden inspannen voor de identificatie, etikettering en onttrekking aan het verkeer van apparatuur die meer dan 0,05 % PCB's bevat in hoeveelheden van meer dan 5 liter;

iii)

streven naar de identificatie en onttrekking aan het verkeer van apparatuur die meer dan 0,005 % PCB's bevat in hoeveelheden van meer dan 5 liter;

b)

bevordert, in overeenstemming met de prioriteiten onder a), de volgende maatregelen om blootstelling en risico terug te dringen en voor de controle op het gebruik van polychloorbifenylen:

i)

uitsluitend gebruikmaking van intacte en niet-lekkende apparatuur en uitsluitend in omgevingen waar de kans op vrijkoming in het milieu tot een minimum beperkt en snel ondervangen kan worden;

ii)

geen gebruik in apparatuur in omgevingen die verband houden met de productie of verwerking van voedingsmiddelen of veevoeders;

iii)

in geval van gebruik in bevolkte gebieden, waaronder scholen en ziekenhuizen, alle redelijkerwijs te nemen maatregelen ter bescherming tegen elektrische storing die brand zou kunnen veroorzaken, en periodieke controle van apparatuur op lekkages;

c)

ziet er, onverminderd artikel 3, tweede lid, op toe dat apparatuur die polychloorbifenylen bevat, zoals omschreven onder a), niet wordt ingevoerd of uitgevoerd, behoudens ten behoeve van milieuverantwoord afvalbeheer;

d)

staat, behoudens voor onderhouds- en servicewerkzaamheden, geen herwinning ten behoeve van hergebruik in andere apparatuur toe van vloeistoffen die meer dan 0,005 % PCB's bevatten;

e)

spant zich vastberaden in voor milieuverantwoord afvalbeheer van vloeistoffen die polychloorbifenylen bevatten en apparatuur die verontreinigd is met meer dan 0,005 % PCB's, in overeenstemming met artikel 6, eerste lid, zo snel mogelijk, doch uiterlijk in 2028, onder voorbehoud van herziening door de Conferentie van de Partijen;

f)

streeft er, in plaats van opmerking ii) in deel I van deze bijlage, naar andere artikelen te identificeren die meer dan 0,005 % PCB's bevatten (bv. kabelmantels, verduurzaamd breeuwwerk en geverfde voorwerpen) en deze in overeenstemming met artikel 6, eerste lid, te beheren;

g)

stelt elke vijf jaar een voortgangsrapport met betrekking tot de beëindiging van polychloorbifenylen op en legt dit overeenkomstig artikel 15 aan de Conferentie van de Partijen voor;

h)

de onder g) bedoelde rapporten worden in voorkomend geval door de Conferentie van de Partijen bij haar beoordelingen van polychloorbifenylen bestudeerd. De Conferentie van de Partijen toetst de vooruitgang bij de beëindiging van polychloorbifenylen elke vijf jaar of, waar dienstig, met een andere regelmaat, met inachtneming van genoemde rapporten.


BIJLAGE B

BEPERKING

Deel I

Chemische stof

Activiteit

Acceptabel doel of specifieke uitzondering

DDT

(1,1,1-trichloor-2,2-bis (4-chloorfenyl)ethaan)

CAS-nummer: 50-29-3

Productie

Acceptabel doel:

Gebruik bij de bestrijding van ziektedragers in overeenstemming met deel II van deze bijlage

Specifieke uitzondering:

Tussenproduct bij de productie van dicofol

Tussenproduct

 

Gebruik

Acceptabel doel:

Gebruik bij de bestrijding van ziektedragers in overeenstemming met deel II van deze bijlage

Specifieke uitzondering:

Productie van dicofol

Tussenproduct

Opmerkingen:

i)

Behoudens wanneer in dit verdrag anders is bepaald, worden hoeveelheden van een chemische stof die zich in de vorm van onbedoelde sporen van verontreiniging in producten en artikelen bevinden, niet geacht onder deze bijlage te vallen.

ii)

Deze opmerkingen moeten niet beschouwd worden als vormend een specifieke uitzondering of als een doel dat productie en gebruik acceptabel maakt voor de toepassing van artikel 3, tweede lid. Hoeveelheden van een chemische stof die in de vorm van onderdelen van artikelen vervaardigd of reeds in gebruik zijn vóór of op de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende verplichting ten aanzien van die chemische stof, worden niet geacht onder deze bijlage te vallen, mits een partij het Secretariaat ervan in kennis heeft gesteld dat binnen die partij een bepaald soort artikel in gebruik blijft. Het Secretariaat maakt deze kennisgevingen publiekelijk beschikbaar.

iii)

Deze opmerkingen worden niet beschouwd als een productie- en gebruiksspecifieke uitzondering voor de toepassing van artikel 3, tweede lid. Ervan uitgaande dat geen aanmerkelijke hoeveelheden van de chemische stof worden geacht mens en milieu te bereiken tijdens de productie en het gebruik van een tussenproduct dat in een tot locatie beperkt gesloten systeem wordt geproduceerd, kan een partij, na kennisgeving hiervan aan het Secretariaat, de productie en het gebruik als tussenproduct in een tot locatie beperkt gesloten systeem toestaan van hoeveelheden van een in deze bijlage vermelde chemische stof die chemisch wordt getransformeerd bij de vervaardiging van andere chemische stoffen die, met inachtneming van de in punt 1 van bijlage D bedoelde criteria, niet de kenmerken van persistente organische verontreinigende stoffen bezitten. Deze kennisgeving omvat informatie met betrekking tot de totale productie en het totale gebruik van een dergelijke chemische stof of een redelijke schatting van deze informatie en informatie met betrekking tot de aard van het proces in een tot locatie beperkt gesloten systeem, met inbegrip van de hoeveelheid niet-getransformeerde en onbedoelde sporen van verontreiniging met het persistente organische uitgangsmateriaal in het eindproduct. Deze procedure is van toepassing voor zover niet anders is bepaald in deze bijlage. Het Secretariaat stelt deze kennisgevingen beschikbaar aan de Conferentie van de Partijen en aan het publiek. Deze productie of dit gebruik wordt niet aangemerkt als een productie- of gebruiksspecifieke uitzondering. Deze productie en dit gebruik worden gestaakt na een tijdvak van tien jaar, tenzij een betrokken partij een nieuwe kennisgeving aan het Secretariaat toezendt, in welk geval het tijdvak met tien jaar wordt verlengd, tenzij de Conferentie van de Partijen, na een evaluatie van de productie en het gebruik anderszins besluit. De kennisgevingprocedure kan worden herhaald.

iv)

Op alle specifieke uitzonderingen van deze bijlage kan een beroep worden gedaan door partijen die zich daarvoor in overeenstemming met artikel 4 hebben ingeschreven.

Deel II

DDT (1,1,1-trichloor-2,2-bis (4-chloorfenyl)ethaan)

1.

De productie en het gebruik van DDT worden uitgebannen, behoudens ten aanzien van partijen die het Secretariaat in kennis hebben gesteld van hun voornemen deze stof te produceren en/of te gebruiken. Hierbij wordt een voor het publiek toegankelijk DDT-register in het leven geroepen. Het Secretariaat houdt het DDT-register bij.

2.

Elke partij die DDT produceert en/of gebruikt, beperkt deze productie en/of dit gebruik tot de beheersing van ziektedragers in overeenstemming met de aanbevelingen en richtsnoeren van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake het gebruik van DDT, voor zover de betrokken partij niet lokaal over veilige, doeltreffende en betaalbare alternatieven beschikt.

3.

In het geval dat een niet in het DDT-register vermelde partij vaststelt dat zij DDT nodig heeft voor de beheersing van ziektedragers, brengt zij het Secretariaat hiervan zo snel mogelijk op de hoogte zodat zij onverwijld in het DDT-register dient te worden opgenomen. Zij doet hiervan tegelijkertijd kennisgeving aan de Wereldgezondheidsorganisatie.

4.

Elke drie jaar verstrekt elke partij die DDT gebruikt aan het Secretariaat en aan de Wereldgezondheidsorganisatie informatie omtrent de gebruikte hoeveelheid, de gebruiksomstandigheden en de relevantie ervan voor de strategie inzake ziektebeheer van die partij, in een door de Conferentie van de Partijen in overleg met de Wereldgezondheidsorganisatie vast te stellen vorm.

5.

Met het doel het gebruik van DDT te beperken en uiteindelijk uit te bannen, moedigt de Conferentie van de Partijen:

a)

elke partij die DDT gebruikt aan een actieplan te ontwikkelen en te implementeren als onderdeel van het in artikel 7 bedoelde uitvoeringsplan. Dat actieplan omvat:

i)

de ontwikkeling van regelgevende en andere mechanismen om te waarborgen dat het gebruik van DDT wordt beperkt tot de beheersing van ziektedragers;

ii)

gebruikmaking van geschikte alternatieve producten, methoden en strategieën, met inbegrip van strategieën voor de resistentiebeheersing teneinde voortgezette doeltreffendheid van deze alternatieven te waarborgen;

iii)

maatregelen ter versterking van de gezondheidszorg en ter vermindering van het vóórkomen van de ziekte;

b)

de partijen, waar dat tot hun mogelijkheden behoort, aan onderzoek en ontwikkeling van veilige alternatieve chemische en niet-chemische producten, methoden en strategieën te bevorderen bij partijen die DDT gebruiken, relevant voor de situatie van die landen, teneinde de menselijke en economische last van ziekten terug te dringen. Factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij de bestudering van alternatieven of combinaties van alternatieven zijn onder meer de risico's die deze alternatieven met zich meebrengen voor de gezondheid van de mens en voor het milieu. Levensvatbare alternatieven voor DDT behoren minder risico op te leveren voor de gezondheid van de mens en voor het milieu, geschikt te zijn voor ziektebeheersing volgens de in de desbetreffende partijen geldende situatie en te worden ondersteund door middel van monitoringgegevens.

6.

Vanaf haar eerste vergadering en daarna ten minste elke drie jaar, evalueert de Conferentie van de Partijen in overleg met de Wereldgezondheidsorganisatie of DDT nodig blijft voor de beheersing van ziektedragers, op basis van de beschikbare wetenschappelijke, technische, milieu- en economische informatie, met inbegrip van:

a)

de productie en het gebruik van DDT en de in het tweede lid bedoelde voorwaarden;

b)

de beschikbaarheid, geschiktheid en implementatie van alternatieven voor DDT; en

c)

de vooruitgang die is geboekt bij het versterken van de capaciteit van landen om op veilige wijze over te gaan op het gebruik van die alternatieven.

7.

Een partij kan zich te allen tijde door middel van een schriftelijke kennisgeving aan het Secretariaat terugtrekken uit het DDT-register. De intrekking wordt van kracht op de in de kennisgeving vermelde datum.


BIJLAGE C

ONOPZETTELIJKE PRODUCTIE

Deel I: Aan artikel 5 onderworpen persistente organische verontreinigende stoffen

Deze bijlage is van toepassing op de volgende persistente organische verontreinigende stoffen die onopzettelijk uit antropogene bronnen worden gevormd en vrijkomen:

Chemische stof

Polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen (PCDD's/PCDF's)

Hexachloorbenzeen (HCB) (CAS-nummer: 118-74-1)

Polychloorbifenylen (PCB's)

Deel II: Broncategorieën

Polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen, hexachloorbenzeen en polychloorbifenylen worden onopzettelijk gevormd en komen vrij bij thermische processen waarbij organisch materiaal en chloor aanwezig zijn, als gevolg van een onvolledige verbranding of chemische reacties. De volgende categorieën van bronnen vormen een relatief groot risico met het oog op de vorming en vrijkoming van deze chemische stoffen in het milieu:

a)

afvalverbrandingsinstallaties, met inbegrip van bijstookinstallaties voor de verbranding van huishoudelijk afval, gevaarlijk afval, medisch afval of zuiveringsslib;

b)

verbranding van gevaarlijke afvalstoffen in cementovens;

c)

de productie van pulp met gebruikmaking van elementair chloor of chemische stoffen die elementair chloor genereren, voor bleekprocessen;

d)

de volgende thermische processen in de metallurgische industrie:

i)

secundaire koperproductie;

ii)

sinterfabrieken in de ijzer- en staalindustrie;

iii)

secundaire aluminiumproductie;

iv)

secundaire zinkproductie.

Deel III: Broncategorieën

Polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen, hexachloorbenzeen en polychloorbifenylen kunnen ook onopzettelijk worden gevormd en vrijkomen bij de volgende categorieën van bronnen, met inbegrip van:

a)

verbranding van afval in de openlucht, met inbegrip van vuilstortplaatsen;

b)

thermische processen in de metallurgische industrie die niet in deel II zijn vermeld;

c)

verbrandingsbronnen in woningen;

d)

verbranding van fossiele brandstoffen in warmwatervoorzieningen van nutsbedrijven en industriële warmwatervoorzieningen;

e)

verbrandingsinstallaties voor hout en andere uit biomassa afkomstige brandstoffen;

f)

specifieke chemische productieprocessen waarbij onopzettelijk gevormde persistente organische verontreinigende stoffen vrijkomen, in het bijzonder de productie van chloorfenolen en chloranil;

g)

crematoria;

h)

motorvoertuigen, in het bijzonder die gelode benzine gebruiken;

i)

vernietiging van dierlijke kadavers;

j)

het verven van textiel en leder (met chloranil) en het afwerken hiervan (met een alkalische extractie);

k)

installaties voor de verwerking van voertuigwrakken;

l)

langzame verhitting van koperen kabels;

m)

afvalolieraffinaderijen.

Deel IV: Begripsomschrijvingen

1.

Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:

a)

„polychloorbifenylen”, op zodanige wijze gevormde aromatische verbindingen dat de waterstofatomen op de bifenylmolecuul (twee benzeenringen die met elkaar verbonden zijn door een enkele koolstof-koolstofverbinding) kunnen worden vervangen door maximaal tien chlooratomen; en

b)

„polychloordibenzo-p-dioxinen” en „polychloordibenzofuranen”, tricyclische aromatische verbindingen die bestaan uit twee benzeenringen die met elkaar verbonden zijn door twee zuurstofatomen in polychloordibenzo-p-dioxinen en één zuurstofatoom en één koolstofatoom in polychloordibenzofuranen en waarvan de waterstofatomen kunnen worden vervangen door maximaal acht chlooratomen.

2.

In deze bijlage wordt de toxiciteit van polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen uitgedrukt door middel van gebruikmaking van het begrip toxische equivalentie, waarmee de relatieve toxische activiteit van het type dioxine wordt gemeten van verschillende verwanten van polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen en coplanaire polychloorbifenylen in vergelijking met 2,3,7,8-tetrachloordibenzo-p-dioxine. De in het kader van dit verdrag te hanteren toxische-equivalentiefactoren moeten overeenkomen met de aanvaarde internationale normen, te beginnen met de door de Wereldgezondheidsorganisatie in 1998 gepubliceerde toxische-equivalentiefactoren voor zoogdieren voor polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen en coplanaire polychloorbifenylen. De concentraties worden uitgedrukt in toxische equivalentie.

Deel V: Algemene richtsnoeren inzake de beste beschikbare technieken en de beste milieupraktijken

Dit deel omvat algemene richtsnoeren voor de partijen voor de preventie of beperking van het vrijkomen van de in deel I vermelde chemische stoffen.

A.   Algemene preventieve maatregelen met betrekking tot zowel de beste beschikbare technieken als de beste milieupraktijken

Prioriteit moet worden gegeven aan de bestudering van een aanpak waarmee de vorming en het vrijkomen van in deel I vermelde chemische stoffen worden voorkomen. De volgende maatregelen kunnen als nuttig worden aangemerkt:

a)

het gebruik van technologie die weinig afval oplevert;

b)

het gebruik van minder gevaarlijke stoffen;

c)

de bevordering van terugwinning en hergebruik van afvalstoffen en van stoffen die tijdens het proces ontstaan en worden gebruikt;

d)

vervanging van uitgangsmateriaal dat bestaat uit persistente organische verontreinigende stoffen of dat rechtstreeks verband houdt met het vrijkomen van persistente organische verontreinigende stoffen uit de bron;

e)

programma's voor goed beheer en preventief onderhoud;

f)

verbetering van het afvalbeheer, gericht op het staken van verbranding van afval in de openlucht en andere ongecontroleerde verbranding, zoals op afvalstortplaatsen. Bij de bestudering van voorstellen voor de bouw van nieuwe afvalverwijderingsinstallaties moeten alternatieven worden bestudeerd, zoals activiteiten ter maximale beperking van huishoudelijk en medisch afval, met inbegrip van bronherwinning, hergebruik en recycling van afval, afvalscheiding en bevordering van producten die minder afval genereren. In dit verband moet zorgvuldig rekening worden gehouden met de zorg voor de volksgezondheid;

g)

het tot een minimum beperken van deze chemische stoffen als verontreinigingen in producten;

h)

voorkomen dat elementair chloor of chemische stoffen die elementair chloor produceren worden gebruikt voor bleekprocessen.

B.   Beste beschikbare technieken

De ratio van de beste beschikbare technieken is niet gericht op het voorschrijven van een specifieke techniek of technologie, maar doelt op de technische eigenschappen van de desbetreffende installatie, de geografische ligging ervan en de plaatselijke milieusituatie. Geschikte controletechnieken voor de beperking van het vrijkomen van de in deel I vermelde chemische stoffen zijn in het algemeen hetzelfde. Bij de bepaling van de beste beschikbare technieken moet in het algemeen of in specifieke gevallen aandacht worden besteed aan de onderstaande factoren, waarbij rekening moet worden gehouden met de te verwachten kosten en baten van een maatregel en het voorzorg- en preventiebeginsel:

a)

Algemene overwegingen:

i)

de aard, de gevolgen en de massa van de desbetreffende gevallen van vrijkomende chemische stoffen: de technieken kunnen afhankelijk van de omvang van de bron uiteenlopen;

ii)

de datum van ingebruikneming van de nieuwe of bestaande installaties;

iii)

de tijd die nodig is voor het omschakelen op een betere beschikbare techniek;

iv)

het verbruik en de aard van de grondstoffen die bij het proces worden gebruikt en de energie-efficiëntie daarvan;

v)

de noodzaak de algehele milieueffecten en milieurisico's van vrijkomende chemische stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken;

vi)

de noodzaak om ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu tot een minimum te beperken;

vii)

de noodzaak van bedrijfsveiligheid en gezondheid op het werk;

viii)

vergelijkbare processen, installaties of toepassingsmethoden die met succes op industriële schaal zijn beproefd;

ix)

de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis.

b)

Algemene maatregelen ter beperking van vrijkomende chemische stoffen:

Bij het bestuderen van voorstellen voor de bouw van nieuwe installaties of ingrijpende wijziging van bestaande installaties waarbij processen worden gebruikt waarbij in deze bijlage vermelde chemische stoffen vrijkomen, moet bij voorrang aandacht worden geschonken aan alternatieve processen, technieken of methoden die even nuttig zijn maar waarbij deze chemische stoffen niet worden gevormd en vrijkomen. In gevallen waarin deze installaties worden gebouwd of ingrijpend worden gewijzigd, kunnen ter vaststelling van de beste beschikbare technieken, naast de in afdeling A van deel V genoemde maatregelen de volgende beperkende maatregelen in overweging worden genomen:

i)

gebruikmaking van verbeterde methoden voor de reiniging van rookgassen, zoals thermische of katalytische oxidatie, stofvangers of adsorptie;

ii)

behandeling van restmaterialen, afvalwater, afval en zuiveringsslib, bijvoorbeeld door verhitting of door ze inert te maken of door chemische processen die ze ontgiften;

iii)

wijzigingen in het procédé die leiden tot de vermindering of opheffing van vrijkomingen, zoals het gebruik van gesloten systemen;

iv)

wijziging van procédés om voor een betere verbranding te zorgen en om de vorming van de in deze bijlage vermelde chemische stoffen te voorkomen, door de aanpassing van parameters als de verbrandingstemperatuur en de verblijftijd.

C.   Beste milieupraktijken

De Conferentie van de Partijen kan richtsnoeren ontwikkelen met betrekking tot de beste milieupraktijken.


BIJLAGE D

VEREISTE INFORMATIE EN SELECTIECRITERIA

1.

Een partij die een voorstel indient om een chemische stof in bijlage A, B en/of C op te nemen identificeert de chemische stof op de onder a) omschreven wijze en verstrekt de informatie over de chemische stof en indien van toepassing over de omzettingsproducten ervan, die betrekking hebben op de onder b) tot en met e) vermelde criteria:

a)

Identiteit van de chemische stof:

i)

namen, met inbegrip van de handelsnaam of -namen, de merknaam of -namen en synoniemen, het CAS-registratienummer (Chemical Abstracts Service), de IUPAC-naam (Union of Pure and Applied Chemistry); en

ii)

structuur, met inbegrip van specificatie van isomeren, indien van toepassing, en de structuur van de chemische klasse;

b)

Persistentie:

i)

bewijs dat de halfwaardetijd van de chemische stof in water groter is dan twee maanden, of dat de halfwaardetijd ervan in de bodem groter is dan zes maanden, of dat de halfwaardetijd ervan in sedimenten groter is dan zes maanden; of

ii)

bewijs dat de chemische stof anderszins voldoende persistent is om overweging van de stof binnen de reikwijdte van dit verdrag te rechtvaardigen;

c)

Bioaccumulatie:

i)

bewijs dat de bioconcentratiefactor of bioaccumulatiefactor voor waterorganismen van de chemische stof groter is dan 5 000 of, bij gebreke van dergelijke gegevens, dat de log Kow groter is dan 5;

ii)

bewijs dat een chemische stof andere redenen tot bezorgdheid geeft, zoals een hoge bioaccumulatie in andere organismen, hoge toxiciteit of ecotoxiciteit; of

iii)

gegevens afkomstig van biota die erop duiden dat de potentiële bioaccumulatie van de chemische stof voldoende is om de beoordeling ervan binnen de reikwijdte van dit verdrag te rechtvaardigen;

d)

Potentie tot verspreiding in het milieu over grote afstand:

i)

gemeten niveaus van de chemische stof op locaties die ver verwijderd zijn van de plaats waar de stof is vrijgekomen en potentieel zorgwekkend zijn;

ii)

monitoringgegevens die aantonen dat verspreiding in het milieu over grote afstand van de chemische stof, met een mogelijke overbrenging op het ontvangende milieu, kan hebben plaatsgevonden door de lucht, via water of via migrerende diersoorten; of

iii)

kenmerken met betrekking tot de eindbestemming in het milieu en/of uitkomsten van modellen die aantonen dat de chemische stof over grote afstand in het milieu kan worden verspreid door de lucht, via water of via migrerende diersoorten, met de kans op overbrenging op een gastheeromgeving op locaties die ver van de plaats waar de stof is vrijgekomen verwijderd zijn. Ten aanzien van een chemische stof waarvan de verplaatsing door de lucht aanzienlijk is, moet de halfwaardetijd in de lucht meer dan twee dagen bedragen; en

e)

Schadelijke effecten:

i)

bewijs van schadelijke effecten voor de gezondheid van de mens of voor het milieu die de beoordeling van de chemische stof binnen de reikwijdte van dit verdrag rechtvaardigen; of

ii)

gegevens met betrekking tot toxiciteit of ecotoxiciteit die duiden op mogelijke schade voor de gezondheid van de mens of voor het milieu.

2.

De partij die een voorstel indient, verstrekt een verklaring met de redenen van haar bezorgdheid, waar mogelijk met inbegrip van een vergelijking van toxische of ecotoxische gegevens met gemeten of voorspelde concentraties van een chemische stof die voortvloeien uit of worden verwacht als gevolg van de verspreiding ervan over grote afstand in het milieu, en een beknopte verklaring waaruit de behoefte aan mondiale regulering blijkt.

3.

De partij die een voorstel indient verstrekt, voor zover mogelijk en met inachtneming van haar mogelijkheden, aanvullende informatie ter ondersteuning van de beoordeling van het in artikel 8, zesde lid, bedoelde voorstel. Bij de opstelling van een dergelijk voorstel kan een partij gebruikmaken van technische expertise uit elke bron.


BIJLAGE E

VOOR HET RISICOPROFIEL VEREISTE INFORMATIE

Het doel van de beoordeling is het evalueren of de chemische stof, als gevolg van de verspreiding ervan over grote afstand in het milieu, aanmerkelijke nadelige effecten kan hebben voor de gezondheid van de mens en/of voor het milieu zodat mondiale maatregelen gerechtvaardigd zijn. Ten behoeve hiervan wordt een risicoprofiel opgesteld dat de in bijlage D bedoelde informatie aanvult en evalueert; dit profiel bevat voor zover mogelijk de volgende soorten informatie:

a)

bronnen, in voorkomend geval met inbegrip van:

i)

productiegegevens, met inbegrip van hoeveelheid en locatie;

ii)

gebruik; en

iii)

verspreiding in de vorm van vrijkomingen, verliezen en uitstoot;

b)

beoordeling van het gevaar met betrekking tot het eindpunt of eindpunten, met inbegrip van de bestudering van de toxicologische interactie tussen meerdere chemische stoffen;

c)

lot in het milieu, met inbegrip van gegevens en informatie over de chemische en fysische eigenschappen van een chemische stof alsmede de persistentie ervan en hoe deze samenhangen met de verspreiding ervan in het milieu, de overbrenging ervan binnen en tussen diverse milieucompartimenten, de afbraak ervan en de omzetting in andere chemische stoffen. Een bepaling van de bioconcentratiefactor of bioaccumulatiefactor, aan de hand van gemeten waarden, wordt beschikbaar gesteld, behalve wanneer wordt geoordeeld dat de monitoringgegevens hierin voorzien;

d)

monitoringgegevens;

e)

blootstelling in lokale gebieden, in het bijzonder als gevolg van de verspreiding over grote afstand in het milieu, met inbegrip van informatie inzake de biologische beschikbaarheid;

f)

nationale en internationale risico-evaluaties, ‐beoordelingen of ‐profielen en informatie inzake etikettering en indeling in gevarenklassen, voor zover deze informatie beschikbaar is; en

g)

de status van de chemische stof onder internationale verdragen.


BIJLAGE F

INFORMATIE MET BETREKKING TOT SOCIAAL-ECONOMISCHE OVERWEGINGEN

Een evaluatie moet worden verricht van de mogelijke regulerende maatregelen voor chemische stoffen die in aanmerking komen om in dit verdrag te worden opgenomen, waarin alle mogelijkheden moeten worden bestudeerd, met inbegrip van beheer en beëindiging. Ten behoeve hiervan moet relevante informatie worden verstrekt met betrekking tot de sociaal-economische overwegingen die samenhangen met mogelijke regulerende maatregelen zodat door de Conferentie van de Partijen een besluit kan worden genomen. Bij deze informatie moet naar behoren rekening worden gehouden met de uiteenlopende mogelijkheden en situaties bij de partijen en behoort de volgende indicatieve lijst met punten te worden bestudeerd:

a)

doeltreffendheid en doelmatigheid van mogelijke regulerende maatregelen voor het bereiken van de doelen op het gebied van risicobeperking:

i)

technische haalbaarheid; en

ii)

kosten, met inbegrip van kosten voor milieu en gezondheid;

b)

alternatieven (producten en procédés):

i)

technische haalbaarheid;

ii)

kosten, met inbegrip van kosten voor milieu en gezondheid;

iii)

doeltreffendheid;

iv)

risico;

v)

beschikbaarheid; en

vi)

toegankelijkheid;

c)

positieve en/of negatieve gevolgen voor de samenleving van de uitvoering van mogelijke regulerende maatregelen:

i)

gezondheid, met inbegrip van volksgezondheid, milieuhygiëne en gezondheid op het werk;

ii)

landbouw, met inbegrip van hydrocultuur en bosbouw;

iii)

biota (biodiversiteit);

iv)

economische aspecten;

v)

verschuiving naar duurzame ontwikkeling; en

vi)

sociale kosten;

d)

gevolgen van afval en afvalverwijdering (in het bijzonder verouderde voorraden bestrijdingsmiddelen en sanering van verontreinigende locaties):

i)

technische haalbaarheid; en

ii)

kosten;

e)

toegang tot informatie en educatie van het publiek;

f)

toestand van de controle- en monitoringcapaciteit; en

g)

nationale of regionale regulerende maatregelen die zijn getroffen, met inbegrip van informatie inzake alternatieven, en andere relevante informatie met betrekking tot risicobeheer.