6.8.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/21


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 12 juli 2005

betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

(2005/600/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 128, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s,

Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft de Unie onder andere tot doel de economische en sociale vooruitgang en een hoog niveau van werkgelegenheid te bevorderen. Op grond van artikel 125 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap moeten de lidstaten en de Gemeenschap streven naar de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid en in het bijzonder voor de bevordering van de scholing, de opleiding en het aanpassingsvermogen van de werknemers en arbeidsmarkten om soepel te reageren op economische veranderingen.

(2)

In maart 2000 heeft de Europese Raad van Lissabon een strategie gelanceerd die gericht is op duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang, met langetermijndoelstellingen inzake werkgelegenheid, doch vijf jaar later zijn de doelstellingen van de strategie nog lang niet bereikt.

(3)

Het voorstellen van een geïntegreerd pakket van werkgelegenheidsrichtsnoeren en globale richtsnoeren voor het economische beleid draagt ertoe bij dat de Lissabon-strategie op groei en werkgelegenheid geheroriënteerd wordt. De Europese werkgelegenheidsstrategie speelt een centrale rol bij de uitvoering van de doelstellingen inzake werkgelegenheid van de Lissabon-strategie. Ook de versterking van de sociale samenhang is onmisbaar voor het welslagen van de Lissabon-strategie. Omgekeerd zal, zoals in de sociale agenda wordt gezegd, een geslaagde Europese werkgelegenheidsstrategie bijdragen tot de totstandkoming van hechtere sociale samenhang.

(4)

Luidens de conclusies van de Europese Raad na diens voorjaarsbijeenkomst van 22 en 23 maart 2005 moet de Unie, om die doelstellingen te bereiken, alle passende nationale en communautaire middelen — inclusief het cohesiebeleid — aanwenden in de drie dimensies (de economische, de sociale en de ecologische) van de Lissabon-strategie om de synergieën daartussen beter te benutten in een algemene context van duurzame ontwikkeling.

(5)

De doelstellingen voor volledige werkgelegenheid, verbetering van de arbeidskwaliteit en -productiviteit en versterking van de sociale samenhang moeten worden vertaald in duidelijke prioriteiten: meer mensen op de arbeidsmarkt krijgen en houden, het arbeidsaanbod vergroten en de stelsels voor sociale bescherming moderniseren, het aanpassingsvermogen van werknemers en ondernemingen verbeteren en investeringen in menselijk kapitaal verhogen door middel van beter onderwijs en betere vaardigheden.

(6)

De werkgelegenheidsrichtsnoeren worden slechts om de drie jaar volledig herzien, terwijl zij in de jaren tot 2008 slechts in beperkte mate mogen worden aangepast.

(7)

Het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming hebben een gezamenlijk advies opgesteld over de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008).

(8)

De aanbevelingen van de Raad van 14 oktober 2004 over de uitvoering van het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (3) blijft geldig als achtergrondreferentie,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage opgenomen richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten worden aangenomen.

Artikel 2

De lidstaten houden in hun werkgelegenheidsbeleid rekening met de richtsnoeren, waarover verslag zal worden uitgebracht in de nationale hervormingsprogramma’s.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

G. BROWN


(1)  Advies uitgebracht op 26 mei 2005 (Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies uitgebracht op 31 mei 2005 (Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 326 van 29.10.2004, blz. 47.


BIJLAGE

DE WERKGELEGENHEIDSRICHTSNOEREN (2005-2008)

(De geïntegreerde richtsnoeren 17-24)

Richtsnoer 17: Bij de uitvoering van het werkgelegenheidsbeleid streven naar volledige werkgelegenheid, betere arbeidskwaliteit en -productiviteit en een hechtere sociale en territoriale samenhang.

Richtsnoer 18: Levensloopbeleid bevorderen.

Richtsnoer 19: Arbeidsmarkten toegankelijker, werken aantrekkelijker en arbeid lonend maken voor werkzoekenden, inclusief mensen met een achterstandspositie en inactieven.

Richtsnoer 20: Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar afstemmen.

Richtsnoer 21: Met gepaste aandacht voor de rol van de sociale partners, flexibiliteit gecombineerd met werkzekerheid bevorderen en segmentering van de arbeidsmarkt verminderen.

Richtsnoer 22: Zorgen voor arbeidskostenontwikkelingen en regelingen voor loonvaststelling die bevorderlijk zijn voor de werkgelegenheid.

Richtsnoer 23: Investeringen in menselijk kapitaal opvoeren en verbeteren.

Richtsnoer 24: Onderwijs- en opleidingsstelsels aanpassen aan nieuwe vaardigheidsvereisten.

Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

De lidstaten voeren hun werkgelegenheidsbeleid uit in samenwerking met de sociale partners, waarbij zij de hierna vermelde doelstellingen en prioriteiten voor ogen houden. De Lissabon-strategie indachtig wordt met het beleid van de lidstaten op evenwichtige wijze geijverd voor:

—   volledige werkgelegenheid: het is van vitaal belang dat volledige werkgelegenheid wordt bereikt en dat werkloosheid en inactiviteit afnemen doordat de vraag naar arbeid en het arbeidsaanbod toenemen, zodat de economische groei wordt geschraagd en de sociale samenhang hechter wordt;

—   betere arbeidskwaliteit en -productiviteit: het streven naar een grotere arbeidsparticipatie gaat hand in hand met het aantrekkelijker maken van banen, het verbeteren van de arbeidskwaliteit, een hogere arbeidsproductiviteit en een geringer aandeel slecht betaalde banen. De synergieën tussen arbeidskwaliteit, productiviteit en werkgelegenheid moeten ten volle worden benut;

—   hechtere economische, sociale en territoriale samenhang: er zijn doortastende maatregelen nodig om sociale integratie te versterken, uitsluiting van de arbeidsmarkt te voorkomen, toetreding van mensen met een achterstandspositie tot de arbeidsmarkt te ondersteunen en regionale verschillen in werkgelegenheid, werkloosheid en arbeidsproductiviteit weg te werken, in het bijzonder in achterstandsregio’s.

Gelijke kansen en bestrijding van discriminatie zijn van essentieel belang om vooruitgang te boeken. Gendermainstreaming en de bevordering van gendergelijkheid moeten bij alle maatregelen vooropstaan. In het kader van een nieuwe intergenerationele aanpak dient bijzondere aandacht uit te gaan naar de situatie van jongeren, ter uitvoering van het Europese pact voor de jeugd, en moet toegang tot werk gedurende het hele beroepsleven bevorderd worden. Ook moet bijzondere aandacht uitgaan naar het aanzienlijk versmallen van de participatiekloof tussen gewone werknemers en mensen met een achterstandspositie, waaronder gehandicapten, en tussen EU-onderdanen en onderdanen van derde landen, overeenkomstig de nationale doelstellingen.

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat bij de maatregelen tot uitvoering van hun werkgelegenheidsbeleid de beginselen van goed bestuur in acht worden genomen. Zij moeten een breed partnerschap voor verandering opzetten waarbij parlementaire organen en belanghebbenden worden betrokken, ook op regionaal en plaatselijk niveau. De Europese en nationale sociale partners moet een centrale rol worden toebedeeld. Aan het einde van deze bijlage staan een aantal doelstellingen en referentiewaarden die in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie (richtsnoeren voor 2003) op EU-niveau waren bepaald; met behulp van indicatoren en scoreborden moet worden nagegaan of hieraan de hand is gehouden. De lidstaten moeten ertoe worden aangemoedigd hun eigen ijkpunten en doelstellingen daarop af te stemmen en daarbij tevens de op EU-niveau overeengekomen aanbevelingen voor 2004 in aanmerking te nemen.

Goed bestuur vergt ook dat de allocatie van administratieve en financiële middelen efficiënter geschiedt. In overleg met de Commissie moeten de lidstaten de middelen van de structuurfondsen, in het bijzonder het Europees Sociaal Fonds, aanwenden voor de toepassing van de Europese werkgelegenheidsstrategie en zij moeten verslag uitbrengen over de genomen maatregelen. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de versterking van de institutionele en administratieve capaciteit in de lidstaten.

Richtsnoer 17: Streven naar een beleid gericht op volledige werkgelegenheid, betere arbeidskwaliteit en -productiviteit en hechtere sociale en territoriale samenhang

Het beleid moet bijdragen tot een totale participatiegraad in de Europese Unie van gemiddeld 70 % in 2010, waarbij de participatie van vrouwen ten minste 60 % en de participatie van ouderen (55 tot 64 jaar) ten minste 50 % moet bedragen, en tot een afname van werkloosheid en inactiviteit. De lidstaten moeten het bepalen van nationale arbeidsparticipatiedoelstellingen in overweging nemen.

De maatregelen waarmee deze doelstellingen nagestreefd worden, moeten op de volgende prioriteiten gericht zijn:

meer mensen op de arbeidsmarkt krijgen en houden, het arbeidsaanbod vergroten en de stelsels voor sociale bescherming moderniseren;

het aanpassingsvermogen van werknemers en ondernemingen verbeteren;

investeringen in menselijk kapitaal verhogen door middel van beter onderwijs en betere vaardigheden.

1.   MEER MENSEN OP DE ARBEIDSMARKT KRIJGEN EN HOUDEN, HET ARBEIDSAANBOD VERGROTEN EN DE STELSELS VOOR SOCIALE BESCHERMING MODERNISEREN

De arbeidsparticipatie verhogen is het meest effectieve middel om economische groei te genereren en een sociaal geïntegreerde economie te bevorderen en om ervoor te zorgen dat er een vangnet bestaat voor diegenen die niet kunnen werken. Gezien de verwachte inkrimping van de bevolking in de werkende leeftijd is het des te noodzakelijker dat in alle groepen een verhoogd arbeidsaanbod wordt bevorderd, dat een levensloopbeleid wordt geïntroduceerd en dat stelsels voor sociale bescherming worden gemoderniseerd, zodat zij sociaal toereikend en financieel houdbaar zijn en op veranderende behoeften in de samenleving kunnen inspelen. In het kader van een nieuwe intergenerationele aanpak moet bijzondere aandacht uitgaan naar de hardnekkige werkgelegenheidskloof tussen mannen en vrouwen en de lage arbeidsparticipatiegraad van oudere werknemers en jongeren. Ook moeten er maatregelen worden genomen om de jeugdwerkloosheid aan te pakken, die gemiddeld dubbel zo hoog is als de algemene werkloosheid. Het is nodig de juiste voorwaarden te scheppen voor loopbaanontwikkeling, ongeacht of het gaat om een eerste baan, een herintreding op de arbeidsmarkt na een onderbreking of de wens om de loopbaan te verlengen. De kwaliteit van de banen, mede gelet op beloning en voordelen, de arbeidsomstandigheden, de werkzekerheid, de toegang tot levenslang leren en de carrièremogelijkheden zijn hierbij van cruciaal belang, net als de ondersteuning en de stimulansen waarin de socialezekerheidsstelsels voorzien.

Richtsnoer 18: Levensloopbeleid bevorderen, door:

hernieuwde inspanningen om arbeidstrajecten voor jongeren op te zetten en de jeugdwerkloosheid terug te dringen, overeenkomstig het Europese pact voor de jeugd;

doortastende maatregelen om de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen en genderkloven inzake arbeidsparticipatie, werkloosheid en beloning weg te werken;

betere combinatie van werk en gezin door middel van toegankelijke en betaalbare voorzieningen voor kinderopvang en zorg voor andere afhankelijke personen;

ondersteuning van actief ouder worden, onder meer door passende arbeidsomstandigheden, een betere (arbeids)gezondheidsstatus en passende prikkels om ouderen aan het werk te houden en vroegtijdige pensionering te ontmoedigen;

moderne stelsels voor sociale bescherming, inclusief pensioenen en gezondheidszorg, die sociaal toereikend en financieel houdbaar zijn en op veranderende behoeften kunnen inspelen, ter ondersteuning van arbeidsparticipatie, het aan het werk houden van ouderen en langere loopbanen.

Zie ook geïntegreerd richtsnoer 2 „Houdbare economische en begrotingssituaties als basis voor meer werkgelegenheid waarborgen”.

Om de integratie te doen toenemen en de sociale uitsluiting te bestrijden is het van essentieel belang dat werkzoekenden makkelijker toegang tot werk krijgen en dat werklozen in nauw contact met de arbeidsmarkt blijven en hun inzetbaarheid vergroten. Dit vergt dat barrières voor het betreden van de arbeidsmarkt worden weggenomen door bijstand bij het zoeken naar een baan, dat de toegang tot opleiding en andere actieve arbeidsmarktmaatregelen wordt vergemakkelijkt, dat arbeid loont en dat werkloosheids-, armoede- en inactiviteitsvallen worden weggenomen. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de integratie van mensen met een achterstandspositie op de arbeidsmarkt, met inbegrip van laaggeschoolden, onder meer door middel van de uitbreiding van de sociale diensten en de sociale economie en naar de exploitatie van nieuwe bronnen voor banen waarmee op collectieve behoeften wordt ingespeeld. Van bijzonder belang zijn de bestrijding van discriminatie, het bevorderen van de toegang tot werk voor mensen met een achterstandspositie en de integratie van immigranten en minderheden.

Richtsnoer 19: Arbeidsmarkten toegankelijker, werken aantrekkelijker en arbeid lonend maken voor werkzoekenden, inclusief mensen met een achterstandspositie en inactieven, door:

actieve en preventieve arbeidsmarktmaatregelen, waaronder vroegtijdige afbakening van de behoeften, bijstand bij het zoeken naar een baan, oriëntering en opleiding als onderdeel van gepersonaliseerde actieplannen, verlening van de sociale diensten die nodig zijn om degenen die het verst van de arbeidsmarkt staan, te integreren, en bij te dragen tot het uitroeien van armoede;

voortdurende toetsing van de positieve en negatieve prikkels die uitgaan van de belasting- en uitkeringsstelsels, onder meer wat het beheer van de uitkeringen en de voorwaarden voor de toekenning van voordelen betreft, en een aanzienlijke verlaging van hoge marginale belastingtarieven, met name voor de lage inkomens, met instandhouding van een toereikend niveau van sociale bescherming;

exploratie van nieuwe bronnen voor banen in persoonlijke en zakelijke dienstverlening, met name op lokaal niveau.

Om meer mensen aan betere banen te helpen, is het ook nodig dat de arbeidsmarktinfrastructuur op nationaal en communautair niveau wordt versterkt, onder meer via het EURES-netwerk, teneinde op mogelijke discrepanties tussen vraag en aanbod te anticiperen en deze te verhelpen. In dit verband is mobiliteit van werknemers binnen de Europese Unie van het grootste belang en moet deze volledig gegarandeerd zijn binnen de grenzen van de Verdragen. Voorts moet op de nationale arbeidsmarkten bijzondere aandacht worden geschonken aan aanvullend arbeidsaanbod als gevolg van immigratie van onderdanen van derde landen.

Richtsnoer 20: Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar afstemmen, door:

modernisering en versterking van de arbeidsmarktinstanties, met name de diensten voor arbeidsvoorziening, mede om te zorgen voor grotere transparantie van het werkaanbod en de opleidingsmogelijkheden op nationaal en Europees gebied;

beletsels voor Trans-Europese mobiliteit voor werknemers in het kader van de Verdragen weg te nemen;

beter te anticiperen op de behoeften aan vaardigheden, de tekorten op de arbeidsmarkt en de knelpunten;

een passend beheer van de economische migratie.

2.   HET AANPASSINGSVERMOGEN VAN WERKNEMERS EN ONDERNEMINGEN VERBETEREN

Het vermogen van Europa om te anticiperen op economische en sociale veranderingen en deze teweeg te brengen of op te vangen, moet verbeteren. Dit vereist arbeidskosten die bevorderlijk zijn voor de werkgelegenheid, moderne vormen van arbeidsorganisatie en goed werkende arbeidsmarkten die flexibiliteit met werkzekerheid combineren, zodat zowel aan de behoeften van de ondernemingen als aan die van de werknemers wordt voldaan. Dit zou ook moeten helpen om te voorkomen dat er gesegmenteerde arbeidsmarkten ontstaan, en om zwartwerken tegen te gaan.

In de hedendaagse economie, die meer en meer mondiaal wordt, waarin markten worden opengesteld en waarin voortdurend nieuwe technologieën worden geïntroduceerd, zien zowel de ondernemingen als de werknemers zich geconfronteerd met de noodzaak, maar ook de kans, om zich aan te passen. Terwijl dit proces van structurele veranderingen over het geheel genomen voor groei en werkgelegenheid zorgt, brengt het ook transformaties mee die voor sommige ondernemingen en werknemers ontwrichtend zijn. Ondernemingen moeten zich flexibeler opstellen om te kunnen inspelen op plotselinge veranderingen in de vraag naar hun goederen en diensten, zich aan nieuwe technologieën aan te passen en voortdurend te innoveren om concurrerend te blijven. Zij moeten ook kunnen inspelen op de grotere vraag naar hoogwaardige banen, die het gevolg is van de persoonlijke voorkeuren en wijzigingen in de gezinssituatie van werknemers, en zij moeten rekening houden met een ouder wordende beroepsbevolking en minder jonge werknemers. Voor werknemers wordt het beroepsleven complexer omdat arbeidspatronen onregelmatiger worden en meer uiteenlopen en er in de levensloop steeds meer overgangen plaatsvinden die op adequate wijze moeten worden opgevangen. Door de snel veranderende economie en de daarmee gepaard gaande herstructureringen moeten zij kunnen omgaan met nieuwe werkmethoden, zoals een steeds intensiever gebruik van informatie- en communicatietechnologieën en veranderingen in hun beroepsstatus en moeten zij bereid zijn tot levenslang leren. Ook geografische mobiliteit is vereist om op ruimere schaal toegang te krijgen tot werkaanbiedingen in de gehele Europese Unie.

Richtsnoer 21: Met gepaste aandacht voor de rol van de sociale partners, flexibiliteit gecombineerd met werkzekerheid bevorderen en segmentering van de arbeidsmarkt verminderen, door:

de arbeidswetgeving aan te passen en, waar nodig, de verschillende contracttypes en arbeidstijdregelingen opnieuw te bezien;

zwartwerken aan te pakken;

beter te anticiperen op veranderingen en deze positief te sturen, ook in geval van economische herstructurering, met name veranderingen in verband met openstelling voor handel, zodat de sociale kosten zoveel mogelijk worden beperkt en de aanpassing gemakkelijker verloopt;

innovatieve en flexibele vormen van werkorganisatie te stimuleren en te verspreiden, teneinde de arbeidskwaliteit en -productiviteit, inclusief gezondheid en veiligheid, te verbeteren;

ondersteuning voor overgangen in beroepsstatus, onder meer in de vorm van opleiding, zelfstandige activiteiten, oprichting van ondernemingen en geografische mobiliteit.

Zie ook geïntegreerd richtsnoer 5 „Meer samenhang tussen het macro-economische beleid, het structurele beleid en het werkgelegenheidsbeleid bevorderen”.

Om zoveel mogelijk arbeidsplaatsen te scheppen, het concurrentievermogen op peil te houden en bij te dragen aan het algemene economische kader, moeten de algemene loonontwikkelingen gelijke tred houden met de productiviteitsgroei in de loop van de economische cyclus en de toestand van de arbeidsmarkt weerspiegelen. Ook kan het nodig zijn om de niet-loonkosten te verlagen en de belastingwig opnieuw te bezien, om het scheppen van banen, in het bijzonder voor laagbetaalden, te vergemakkelijken.

Richtsnoer 22: Zorgen voor arbeidskostenontwikkelingen en regelingen voor loonvaststelling die bevorderlijk zijn voor de werkgelegenheid, door:

de sociale partners ertoe aan te moedigen binnen hun eigen verantwoordelijkheden het juiste kader voor loononderhandelingen te scheppen, zodat de lonen, overal waar dat nodig is, productiviteits- en arbeidsmarktknelpunten weerspiegelen en loonverschillen tussen mannen en vrouwen worden vermeden;

de weerslag van de niet-loonkosten op de werkgelegenheid te bezien en in voorkomend geval de structuur en het peil ervan aan te passen, in het bijzonder om de belastingdruk op de laagbetaalden te verminderen.

Zie ook geïntegreerd richtsnoer 4 „Zorgen dat de loonontwikkelingen bijdragen tot macro-economische stabiliteit en groei”.

3.   INVESTERINGEN IN MENSELIJK KAPITAAL VERHOGEN DOOR MIDDEL VAN BETER ONDERWIJS EN BETERE OPLEIDING

Europa moet meer investeren in menselijk kapitaal. Teveel mensen krijgen geen toegang tot de arbeidsmarkt of slagen er niet in aan het werk te blijven, omdat zij vaardigheden missen of niet over de juiste vaardigheden beschikken. Om alle leeftijdscategorieën toegang tot werkgelegenheid te bieden en de arbeidsproductiviteit en -kwaliteit te verhogen, moet er in de Europese Unie meer en effectiever in menselijk kapitaal en levenslang leren geïnvesteerd worden, ten behoeve van individuele personen, ondernemingen, de economie en de samenleving.

Kennis- en diensteneconomieën vereisen andere vaardigheden dan traditionele industrieën; die vaardigheden moeten voortdurend verder worden ontwikkeld in het licht van technologische verandering en innovatie. Willen werknemers aan het werk blijven en beter worden in hun werk, dan moeten zij vaardigheden opdoen en deze regelmatig bijschaven. De productiviteit van de ondernemingen hangt af van het opbouwen en behouden van een werknemersbestand dat zich aan veranderingen kan aanpassen. De regeringen moeten ervoor zorgen dat de leerresultaten verbeteren en dat jonge mensen over de noodzakelijke kernvaardigheden beschikken, overeenkomstig het Europese pact voor de jeugd. Alle belanghebbenden moeten alles in het werk stellen om een ware, van jongs af aan bijgebrachte cultuur van levenslang leren te ontwikkelen en te stimuleren. Om de publieke en private investeringen in menselijke middelen per hoofd van de bevolking aanzienlijk te verhogen en de kwaliteit en efficiëntie van die investeringen te garanderen, is het van belang ervoor te zorgen dat de kosten en verantwoordelijkheden op een transparante en eerlijke manier door alle actoren worden gedeeld. De lidstaten moeten voor investeringen in onderwijs en opleiding een beter gebruik maken van de structuurfondsen en de Europese Investeringsbank. Om die doelstellingen te bereiken, zeggen de lidstaten toe tussen nu en 2006 algemene strategieën voor levenslang leren op te stellen; ook zullen zij het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” uitvoeren.

Richtsnoer 23: Investeringen in menselijk kapitaal opvoeren en verbeteren, door:

een op integratie gericht onderwijs- en opleidingsbeleid en maatregelen die de toegang tot lager, middelbaar en hoger beroepsonderwijs aanzienlijk vergemakkelijken, onder meer door middel van leercontracten en opleidingen in ondernemerschap;

de schooluitval aanzienlijk terug te dringen;

efficiënte strategieën voor levenslang leren, toegankelijk voor iedereen, in scholen, bedrijven, overheden en huishoudens, overeenkomstig Europese akkoorden, inclusief passende prikkels en kostendelingsregelingen, ter bevordering van deelname aan voortdurende opleiding en opleiding op de werkplek gedurende de hele levensloop, in het bijzonder voor laaggeschoolde en oudere werknemers.

Zie ook geïntegreerd richtsnoer 7 „De investeringen in O&O verhogen en verbeteren, in het bijzonder in de particuliere sector”.

Er kan niet mee worden volstaan om ambitieuze doelstellingen vast te stellen en de investeringen van alle actoren op te trekken. Om ervoor te zorgen dat het aanbod in de praktijk aan de vraag beantwoordt, moeten de regelingen voor levenslang leren betaalbaar en toegankelijk zijn en inspelen op veranderende behoeften. Opdat regelingen voor onderwijs en opleiding relevant zijn voor de arbeidsmarkt, kunnen inspelen op de behoeften van de kenniseconomie en de kennismaatschappij en efficiënt zijn, moeten zij worden aangepast en moet hun capaciteit worden opgebouwd. Informatie- en communicatietechnologieën kunnen worden gebruikt om de toegang tot leren te verbeteren en opleidingen beter af te stemmen op de behoeften van de werkgevers en de werknemers. Ook moet er zowel meer arbeidsmobiliteit als meer opleidingsmobiliteit zijn om betere toegang tot banen in de gehele Europese Unie te krijgen. De resterende mobiliteitsbelemmeringen binnen de Europese arbeidsmarkt moeten worden weggenomen, in het bijzonder waar die verband houden met de erkenning en de transparantie van kwalificaties en vaardigheden. Het is belangrijk dat gebruik wordt gemaakt van de overeengekomen Europese instrumenten en referenties om hervormingen van de nationale onderwijs- en opleidingsstelsels te ondersteunen, zoals vastgelegd in het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010”.

Richtsnoer 24: Onderwijs- en opleidingsstelsels aanpassen aan nieuwe bekwaamheidsvereisten, door:

de aantrekkelijkheid, het open karakter en de kwaliteitsnormen van onderwijs en opleiding te garanderen en nog te verbeteren, het aanbod van onderwijs- en opleidingsmogelijkheden te verbreden, flexibele leertrajecten aan te bieden en de mobiliteit van studenten en personen in opleiding te vergroten;

voor iedereen de toegankelijkheid van onderwijs, opleiding en kennis te verbeteren en te diversifiëren door middel van arbeidstijdorganisatie, gezinsondersteunende diensten, beroepskeuzevoorlichting en, waar passend, nieuwe vormen van kostendeling;

in te spelen op nieuwe beroepsbehoeften, kernvaardigheden en toekomstige vaardigheidsvereisten door de omschrijving en transparantie van kwalificaties te verbeteren, kwalificaties daadwerkelijk te erkennen en niet-formeel en informeel leren te valideren.

Bepaalde doelstellingen en referentiewaarden in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie

In het kader van de Europese werkgelegenheidstrategie zijn in 2003 de volgende doelstellingen en referentiewaarden bepaald:

aan alle werkloze jongeren voordat zij zes maanden werkloos zijn, en aan alle werkloze volwassenen voordat zij twaalf maanden werkloos zijn, wordt een nieuwe start aangeboden in de vorm van een opleiding, een herscholing, een werkpraktijk, een baan of een andere inzetbaarheidsmaatregel, zo nodig gecombineerd met voortdurende hulp bij het zoeken naar een baan;

uiterlijk in 2010 neemt 25 % van alle langdurig werklozen deel aan een actieve maatregel in de vorm van een opleiding, een herscholing, een werkpraktijk of een andere inzetbaarheidsmaatregel; het doel is het gemiddelde van de drie best scorende lidstaten te halen;

werkzoekenden in de Europese Unie moeten alle vacatures kunnen raadplegen die door diensten voor arbeidsvoorziening in de lidstaten worden gepubliceerd;

uiterlijk in 2010 moet de daadwerkelijke gemiddelde uittredingsleeftijd in de Europese Unie met vijf jaar gestegen zijn (in 2001 geschat op 59,9 jaar);

uiterlijk in 2010 moet er kinderopvang zijn voor minstens 90 % van de kinderen tussen drie jaar en de leerplichtleeftijd en voor minstens 33 % van de kinderen onder drie jaar;

een EU-gemiddelde van hoogstens 10 % vroegtijdige schoolverlaters;

in 2010 moet ten minste 85 % van de 22-jarigen in de Europese Unie het hoger secundair onderwijs hebben afgerond;

gemiddeld neemt in de Europese Unie ten minste 12,5 % van de volwassenen in de werkende leeftijd (leeftijdsgroep 25-64-jarigen) deel aan levenslang leren.