31.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 390/24


RICHTLIJN 2004/108/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 december 2004

betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van Richtlijn 89/336/EEG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 89/336/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (3) is getoetst in het kader van het initiatief voor eenvoudiger regelgeving voor de interne markt (SLIM). Zowel het SLIM-proces als het daaropvolgende diepgaande overleg hebben de noodzaak aangetoond om het bij Richtlijn 89/336/EEG vastgestelde kader aan te vullen, te versterken en te verduidelijken.

(2)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat radioverbindingen, met inbegrip van radio-omroepontvangst en radioamateurdiensten overeenkomstig het Radioreglement van de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU), elektriciteits- en telecommunicatienetwerken, alsmede de uitrusting die hierop is aangesloten, tegen elektromagnetische storingen zijn beschermd.

(3)

Nationale voorschriften die bescherming tegen elektromagnetische storingen verschaffen, dienen te worden geharmoniseerd ten einde het vrije verkeer van elektrische en elektronische apparaten te waarborgen zonder dat de gerechtvaardigde beschermingsniveaus in de lidstaten worden verlaagd.

(4)

Bescherming tegen elektromagnetische storingen vereist het opleggen van verplichtingen aan de verschillende marktdeelnemers. Om deze bescherming te bereiken moeten de verplichtingen in kwestie op een eerlijke en efficiënte manier worden opgelegd.

(5)

De elektromagnetische compatibiliteit van uitrusting moet zodanig worden geregeld dat zij de nodige waarborgen biedt voor het functioneren van de interne markt, d.w.z. een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd.

(6)

De uitrusting die onder deze richtlijn valt, dient zowel apparaten als vaste installaties te omvatten. Voor beide dienen echter aparte voorschriften te worden opgesteld. Het is namelijk zo dat apparaten als zodanig binnen de Gemeenschap vrij circuleren, maar dat vaste installaties daarentegen als assemblages van verschillende soorten apparaten en eventuele andere inrichtingen worden geïnstalleerd voor permanent gebruik op een van tevoren vastgestelde locatie. De samenstelling en functie van dergelijke installaties beantwoorden in de meeste gevallen aan de specifieke behoeften van hun exploitanten.

(7)

Deze richtlijn hoeft niet te gelden voor radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur, aangezien die reeds vallen onder Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (4). De eisen inzake elektromagnetische compatibiliteit in beide richtlijnen zorgen voor eenzelfde beschermingsniveau.

(8)

Deze richtlijn hoeft niet te gelden voor luchtvaartuigen of voor apparatuur bestemd om aan boord van luchtvaartuigen geïnstalleerd te worden, aangezien hiervoor reeds speciale communautaire of internationale voorschriften inzake elektromagnetische compatibiliteit bestaan.

(9)

Het is onnodig reglementering op te leggen in deze richtlijn voor uitrusting die inherent onschuldig is in termen van elektromagnetische compatibiliteit.

(10)

De veiligheid van uitrusting hoeft geen onderwerp te zijn voor deze richtlijn aangezien zij in aparte communautaire of nationale wetgeving is geregeld.

(11)

De apparaten waarop deze richtlijn betrekking heeft, zijn afgewerkte apparaten die voor de eerste keer in de handel verkrijgbaar zijn op de communautaire markt. Sommige componenten of subassemblages dienen onder bepaalde omstandigheden als apparaten te worden beschouwd indien zij beschikbaar gesteld worden voor de eindgebruiker.

(12)

Deze richtlijn is gebaseerd op de beginselen die vervat zijn in de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en de normalisatie (5). Volgens deze aanpak moet uitrusting worden ontworpen en gefabriceerd in overeenstemming met essentiële eisen inzake elektromagnetische compatibiliteit. Deze eisen krijgen technisch gestalte door geharmoniseerde Europese normen die moeten worden aangenomen door de verschillende Europese normalisatieorganisaties, namelijk het Europees Comité voor Normalisatie (CEN), het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (CENELEC) en het Europees Instituut voor Telecommunicatienormen (ETSI). CEN, CENELEC en ETSI worden erkend als de instellingen die op het gebied van deze richtlijn bevoegd zijn voor het aannemen van geharmoniseerde normen, die zij opstellen volgens de algemene richtsnoeren voor samenwerking tussen henzelf en de Commissie en volgens de procedure die is vastgesteld in Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (6).

(13)

Geharmoniseerde normen geven de algemeen erkende stand van de techniek op het gebied van de elektromagnetische compatibiliteit in de Europese Unie weer. Voor het functioneren van de interne markt is het dus van belang om over op communautair niveau geharmoniseerde normen te beschikken voor de elektromagnetische compatibiliteit van uitrusting. Zodra de referentie van een dergelijke norm in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, dient de naleving ervan een vermoeden van overeenstemming met de toepasselijke essentiële eisen te scheppen, ofschoon andere middelen om deze overeenstemming aan te tonen moeten worden toegestaan. Overeenstemming met een geharmoniseerde norm betekent overeenstemming met de bepalingen ervan en het aantonen van die overeenstemming aan de hand van methoden die de geharmoniseerde norm beschrijft of waaraan zij refereert.

(14)

Fabrikanten van uitrusting die bedoeld is om op een netwerk te worden aangesloten, moeten deze uitrusting op zodanige wijze vervaardigen dat voorkomen wordt dat netwerken te lijden hebben van een onaanvaardbare verslechtering van de dienstverlening wanneer de uitrusting onder normale omstandigheden wordt gebruikt. Netwerken dienen door de netwerkexploitanten zodanig te worden geconstrueerd dat het voor fabrikanten van uitrusting die geschikt is om op een netwerk te worden aangesloten, geen buitensporige last betekent om netwerken te behoeden voor een onaanvaardbare verslechtering van hun dienstverlening. De Europese normalisatieorganisaties dienen met deze doelstelling (alsmede de cumulatieve effecten van de relevante soorten elektromagnetische verschijnselen) rekening te houden wanneer zij geharmoniseerde normen ontwikkelen.

(15)

Apparaten mogen alleen op de markt worden gebracht of in gebruik worden genomen als de fabrikanten ervan hebben aangetoond dat de apparaten zijn ontworpen en vervaardigd in overeenstemming met de eisen van deze richtlijn. Apparaten die op de markt worden gebracht, moeten voorzien zijn van de CE-markering waaruit de overeenstemming met deze richtlijn blijkt. Ofschoon de conformiteitsbeoordeling de verantwoordelijkheid van de fabrikant dient te zijn, zonder dat een onafhankelijke conformiteitsbeoordelingsinstantie hierbij betrokken behoeft te worden, moet het de fabrikanten vrij staan gebruik te maken van de diensten van een dergelijke instantie.

(16)

De conformiteitsbeoordelingsverplichting moet de fabrikant ertoe dwingen een op relevante verschijnselen gebaseerde elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling van apparaten uit te voeren, teneinde vast te stellen of het apparaat al dan niet aan de beschermingseisen van deze richtlijn voldoet.

(17)

Indien apparaten verschillende configuraties kunnen aannemen, dient de elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling te bevestigen dat de apparaten aan de beschermingseisen voldoen in alle configuraties die door de fabrikant als representatief kunnen worden gekenmerkt voor normaal gebruik in de beoogde toepassingen; in dergelijke gevallen moet het voldoende zijn om een beoordeling uit te voeren op basis van de configuratie die waarschijnlijk de meeste storingen zal veroorzaken en de configuratie die het meest vatbaar is voor storingen.

(18)

Vaste installaties, waaronder grote machines en netwerken, kunnen elektromagnetische storingen veroorzaken of daardoor worden beïnvloed. Er kan een interface zijn tussen vaste installaties en apparaten, en de elektromagnetische storingen die door vaste installaties worden veroorzaakt, kunnen effect hebben op apparaten en vice versa. Voor de elektromagnetische compatibiliteit is het niet belangrijk of de elektromagnetische storingen worden veroorzaakt door apparaten, dan wel door een vaste installatie. Daarom dient op vaste installaties en apparaten een samenhangend en alomvattend geheel van essentiële eisen van toepassing te zijn. Het moet mogelijk zijn geharmoniseerde normen voor vaste installaties te gebruiken om de overeenstemming met de essentiële eisen die onder die normen vallen, aan te tonen.

(19)

Vanwege hun specifieke eigenschappen is er voor vaste installaties geen CE-markering of verklaring van overeenstemming nodig.

(20)

Het is niet ter zake de conformiteitsbeoordeling uit te voeren voor een apparaat dat op de markt wordt gebracht om in een welbepaalde vaste installatie te worden ingebouwd en dat los van de vaste installatie waarin het moet worden ingebouwd niet in de handel verkrijgbaar is. Een dergelijk apparaat moet worden vrijgesteld van de conformiteitsbeoordelingsprocedures die normaal voor apparaten gelden. Het apparaat mag evenwel de conformiteit van de vaste installatie waarin het wordt ingebouwd, niet in gevaar brengen. Indien een apparaat wordt ingebouwd in meer dan één identieke vaste installatie, zou de identificatie van de eigenschappen in verband met de elektromagnetische compatibiliteit van die installaties voldoende moeten zijn om dat apparaat vrij te stellen van de conformiteitsbeoordelingsprocedure.

(21)

Er is een overgangsperiode nodig om de fabrikanten en andere betrokken partijen de mogelijkheid te bieden zich aan de nieuwe regelgeving aan te passen.

(22)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk ervoor zorgen dat de interne markt naar behoren functioneert door te eisen dat uitrusting voldoet aan een passend niveau van elektromagnetische compatibiliteit, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te bereiken.

(23)

Richtlijn 89/336/EEG dient derhalve te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn reglementeert de elektromagnetische compatibiliteit van uitrusting. Zij strekt ertoe de interne markt naar behoren te doen functioneren door te eisen dat uitrusting voldoet aan een passend niveau van elektromagnetische compatibiliteit. Deze richtlijn is van toepassing op uitrusting als gedefinieerd in artikel 2.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

uitrusting die onder Richtlijn 1999/5/EG valt;

b)

luchtvaartproducten, onderdelen en uitrustingsstukken als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (7);

c)

radioapparatuur die wordt gebruikt door radioamateurs, zoals gedefinieerd in het radioreglement dat is goedgekeurd in het kader van het Statuut en het Verdrag van de ITU (8), tenzij die apparatuur in de handel verkrijgbaar is. Bouwpakketten met onderdelen die door radioamateurs moeten worden geassembleerd, alsmede commerciële apparatuur die door en voor gebruik door radioamateurs is gewijzigd, worden niet beschouwd als zijnde in de handel verkrijgbare apparatuur.

3.   Deze richtlijn is niet van toepassing op uitrusting die vanwege de inherente aard van haar fysische eigenschappen:

a)

geen elektromagnetische emissies kan produceren of niet kan bijdragen tot de productie van elektromagnetische emissies van een niveau dat hoger ligt dan het niveau waarop radio- en telecommunicatieapparatuur en andere uitrusting overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren; en

b)

zonder onaanvaardbare verslechtering functioneert in aanwezigheid van elektromagnetische storingen die normaal gesproken het gevolg zijn van het gebruik overeenkomstig haar bestemming.

4.   Wanneer voor de in lid 1 bedoelde uitrusting de in bijlage I bedoelde essentiële eisen al geheel of gedeeltelijk op meer specifieke wijze bij andere communautaire richtlijnen zijn vastgesteld, is deze richtlijn, wat deze eisen betreft, vanaf de toepassingsdatum van die richtlijnen niet of niet langer van toepassing op die uitrusting.

5.   Deze richtlijn heeft geen gevolgen voor de toepassing van communautaire of nationale wetgeving inzake de veiligheid van uitrusting.

Artikel 2

Definities

1.   In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„uitrusting”: elk apparaat of vaste installatie;

b)

„apparaat”: elk afgewerkt toestel of een samenstel ervan dat in de handel verkrijgbaar is als een aparte functionele eenheid ten behoeve van de eindgebruiker en dat in staat is elektromagnetische storingen te veroorzaken, of waarvan de prestaties vatbaar zijn om door dergelijke storingen te worden beïnvloed;

c)

„vaste installatie”: een specifieke combinatie van verschillende soorten apparaten en eventueel andere inrichtingen, die samengebouwd, geïnstalleerd en bestemd zijn voor permanent gebruik op een van tevoren vastgestelde locatie;

d)

„elektromagnetische compatibiliteit”: het vermogen van uitrusting om op bevredigende wijze in haar elektromagnetische omgeving te functioneren zonder zelf elektromagnetische storingen te veroorzaken die ontoelaatbaar zijn voor andere uitrusting in die omgeving;

e)

„elektromagnetische storing”: elk elektromagnetisch verschijnsel dat een verslechtering van de prestaties van uitrusting kan veroorzaken. Een elektromagnetische storing kan een elektromagnetische ruis, een ongewenst signaal of een wijziging in het voortplantingsmilieu zelf zijn;

f)

„ongevoeligheid”: het vermogen van uitrusting om in aanwezigheid van een elektromagnetische storing te kunnen functioneren zoals beoogd zonder verslechtering van prestaties.

g)

„veiligheidsdoeleinden”: de doeleinden van de bescherming van menselijk leven of bezittingen;

h)

„elektromagnetische omgeving”: het geheel van waarneembare elektromagnetische verschijnselen op een bepaalde locatie.

2.   In deze richtlijn worden als een apparaat beschouwd in de zin van lid 1, punt b):

a)

„componenten” of „subassemblages” die bedoeld zijn om door de eindgebruiker te worden ingebouwd in een apparaat en die in staat zijn elektromagnetische storingen te veroorzaken of waarvan de werking door dergelijke storingen kan worden beïnvloed;

b)

„mobiele installaties” omschreven als een combinatie van apparaten, en, waar van toepassing, andere inrichtingen, die bestemd is om te worden verplaatst en te worden gebruikt op een verscheidenheid van locaties.

Artikel 3

Op de markt brengen en/of in gebruikneming

De lidstaten treffen alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat uitrusting alleen op de markt wordt gebracht en/of in gebruik kan worden genomen indien zij voldoet aan de in deze richtlijn gestelde eisen wanneer zij op passende wijze wordt geïnstalleerd en onderhouden en overeenkomstig haar bestemming wordt gebruikt.

Artikel 4

Vrij verkeer van uitrusting

1.   De lidstaten mogen het op de markt brengen en/of het in gebruik nemen op hun grondgebied van uitrusting die aan de bepalingen van deze richtlijn voldoet, niet belemmeren om redenen die verband houden met de elektromagnetische compatibiliteit.

2.   De eisen van deze richtlijn vormen geen belemmering voor de toepassing in een lidstaat van de volgende speciale maatregelen betreffende de ingebruikneming of het gebruik van uitrusting:

a)

maatregelen om een bestaand of te verwachten probleem in verband met de elektromagnetische compatibiliteit op een bepaalde locatie te verhelpen;

b)

maatregelen die om veiligheidsredenen genomen worden om openbare telecommunicatienetwerken of zend- of ontvangstations te beschermen, indien deze worden gebruikt voor veiligheidsdoeleinden in duidelijk gedefinieerde spectrumsituaties.

Onverminderd Richtlijn 98/34/EG stellen de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten van deze speciale maatregelen in kennis.

De speciale maatregelen die zijn aangenomen, worden door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.   De lidstaten mogen het tijdens handelsbeurzen, tentoonstellingen of soortgelijke evenementen tentoonstellen en/of demonstreren van uitrusting die niet aan deze richtlijn voldoet, niet belemmeren, op voorwaarde dat een zichtbaar teken duidelijk aangeeft dat de uitrusting niet op de markt mag worden gebracht en/of in gebruik mag worden genomen zolang zij niet in overeenstemming is gebracht met deze richtlijn. Demonstraties mogen alleen worden uitgevoerd wanneer er passende maatregelen zijn genomen om elektromagnetische storingen te vermijden.

Artikel 5

Essentiële eisen

De in artikel 1 bedoelde uitrusting dient aan de in bijlage I opgenomen essentiële eisen te voldoen.

Artikel 6

Geharmoniseerde normen

1.   Onder „geharmoniseerde norm” dient te worden verstaan een technische specificatie, door een erkende Europese normalisatie-instantie in opdracht van de Commissie en volgens de procedures van Richtlijn 98/34/EG aangenomen, met het oog op de vaststelling van een Europese eis. De naleving van een geharmoniseerde norm is niet verplicht.

2.   De overeenstemming van uitrusting met de toepasselijke geharmoniseerde normen waarvan de referenties zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, dient van de kant van de lidstaten beschouwd te worden als een vermoeden van overeenstemming met de essentiële eisen van bijlage I waarop deze normen betrekking hebben. Dit vermoeden van overeenstemming is beperkt tot de werkingssfeer van de toegepaste geharmoniseerde norm(en) en de desbetreffende essentiële eisen waarop deze geharmoniseerde norm(en) betrekking hebben.

3.   Wanneer een lidstaat of de Commissie van mening is dat een geharmoniseerde norm niet volledig beantwoordt aan de in bijlage I bedoelde essentiële eisen, legt die lidstaat of de Commissie de zaak, met uiteenzetting van de redenen, voor aan het bij Richtlijn 98/34/EG ingestelde permanent comité, hierna „het Comité” genoemd. Het Comité brengt onverwijld advies uit.

4.   Bij ontvangst van het advies van het Comité neemt de Commissie een van de volgende besluiten met betrekking tot de referenties van de desbetreffende geharmoniseerde norm:

a)

niet bekendmaken;

b)

bekendmaken met restricties;

c)

de referentie in het Publicatieblad van de Europese Unie handhaven;

d)

de referentie uit het Publicatieblad van de Europese Unie verwijderen.

De Commissie stelt de lidstaten onverwijld in kennis van haar beslissing.

HOOFDSTUK II

APPARATEN

Artikel 7

Conformiteitsbeoordelingsprocedure voor apparaten

Overeenstemming van apparaten met de in bijlage I bedoelde essentiële eisen, wordt aangetoond door gebruik te maken van de in bijlage II omschreven procedure (interne productiecontrole). De fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap kan, indien hij dit wenst, evenwel ook de in bijlage III omschreven procedure volgen.

Artikel 8

CE- markering

1.   Apparaten waarvan de overeenstemming met deze richtlijn is vastgesteld volgens de procedure van artikel 7, moeten voorzien zijn van de CE-markering die deze overeenstemming bevestigt. Het aanbrengen van de CE-markering is de verantwoordelijkheid van de fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap. De CE-markering moet worden aangebracht overeenkomstig de bepalingen van bijlage V.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te beletten dat op het apparaat, de verpakking of de gebruiksaanwijzing ervan, tekens worden aangebracht die derde partijen zouden kunnen misleiden betreffende de betekenis en/of de grafische vormgeving van de CE-markering.

3.   Op het apparaat, de verpakking of de gebruiksaanwijzing mogen andere tekens worden aangebracht, op voorwaarde dat dit niet ten koste gaat van de zichtbaarheid of de leesbaarheid van de CE-markering.

4.   Indien een bevoegde autoriteit constateert dat de CE-markering onrechtmatig is aangebracht, dan zorgt de fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap, onverminderd het bepaalde in artikel 10, er, onder de voorwaarden die door de betrokken lidstaat worden opgelegd, voor dat het apparaat in overeenstemming wordt gebracht met de bepalingen betreffende de CE-markering.

Artikel 9

Andere tekens en informatie

1.   Elk apparaat wordt geïdentificeerd met behulp van een type-, partij-, serienummer of gelijk welke andere informatie aan de hand waarvan het apparaat kan worden geïdentificeerd.

2.   Bij elk apparaat worden de naam en het adres van de fabrikant gevoegd en, indien deze niet in de Gemeenschap is gevestigd, de naam en het adres van diens gevolmachtigde of van de persoon in de Gemeenschap die verantwoordelijk is voor het op de Gemeenschapsmarkt brengen van het apparaat.

3.   De fabrikant verstrekt informatie over specifieke voorzorgsmaatregelen die tijdens de assemblage, de installatie, het onderhoud of het gebruik van het apparaat moeten worden getroffen om ervoor te zorgen dat het apparaat bij ingebruikname aan de in bijlage I, punt 1, bedoelde beschermingseisen voldoet.

4.   Een apparaat waarvan de overeenstemming met de beschermingseisen in woongebieden niet gegarandeerd kan worden, gaat vergezeld van een duidelijke aanduiding van deze gebruiksbeperkingen, waar nodig ook op de verpakking.

5.   De informatie die nodig is om het apparaat overeenkomstig haar bestemming te kunnen gebruiken, wordt vermeld in de instructies die het apparaat vergezellen.

Artikel 10

Vrijwaringsmaatregelen

1.   Wanneer een lidstaat constateert dat apparaten waarop de CE-markering is aangebracht, niet aan de eisen van deze richtlijn voldoen, treft hij alle passende maatregelen om de apparaten uit de handel te nemen, het op de markt brengen of de ingebruikname te verbieden, of het vrije verkeer ervan te beperken.

2.   De betrokken lidstaat stelt de Commissie en de overige lidstaten onmiddellijk in kennis van dergelijke maatregel, met opgave van de redenen en in het bijzonder de vermelding of het gebrek aan overeenstemming voortvloeit uit:

a)

het niet in acht nemen van de in bijlage I vermelde essentiële eisen, in het geval dat het apparaat niet in overeenstemming is met de in artikel 6 bedoelde geharmoniseerde normen;

b)

een verkeerde toepassing van de in artikel 6 bedoelde geharmoniseerde normen;

c)

leemten in de in artikel 6 bedoelde geharmoniseerde normen.

3.   De Commissie treedt zo spoedig mogelijk in overleg met de betrokken partijen, waarna zij de lidstaten ervan op de hoogte brengt of zij de maatregel al dan niet gerechtvaardigd acht.

4.   Wanneer de in lid 1 bedoelde maatregel het gevolg is van een leemte in de geharmoniseerde normen en wanneer de betrokken lidstaat voornemens is de maatregel te handhaven, legt de Commissie, na de partijen te hebben geraadpleegd, de zaak voor aan het Comité en leidt zij de in artikel 6, leden 3 en 4, bedoelde procedure in.

5.   Indien het niet-conforme apparaat aan de in bijlage III bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedure onderworpen is, treft de betrokken lidstaat passende maatregelen ten aanzien van de auteur van de in bijlage III, punt 3, bedoelde verklaring en stelt hij de Commissie en de overige lidstaten hiervan in kennis.

Artikel 11

Besluiten met betrekking tot het uit de handel nemen, verbieden of beperken van het vrije verkeer van apparaten

1.   In elk besluit op basis van deze richtlijn om apparaten uit de handel te nemen, het op de markt brengen of de ingebruikname ervan te verbieden of te beperken of het vrije verkeer ervan te beperken, zullen de precieze redenen vermeld worden waarop het besluit is gebaseerd. Dergelijke besluiten worden onverwijld aan de betrokken partij meegedeeld met vermelding van de rechtsmiddelen waarover hij krachtens de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat beschikt, alsmede van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

2.   In het geval van een besluit als bedoeld in lid 1 dient de fabrikant, diens gevolmachtigde of enige andere belanghebbende partij de mogelijkheid te hebben om vooraf zijn standpunt bekend te maken, tenzij dit overleg niet mogelijk is vanwege de urgentie van de te nemen maatregel, in het bijzonder om redenen van openbaar belang.

Artikel 12

Aangemelde instanties

1.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de instanties die zij voor het uitvoeren van de in bijlage III genoemde taken hebben aangewezen. Bij de vaststelling van de aan te wijzen instanties passen de lidstaten de criteria van bijlage VI toe.

Bij de aanmelding wordt vermeld of deze instanties aangewezen zijn om de in bijlage III bedoelde taken uit te voeren voor alle apparaten die onder deze richtlijn vallen en/of voor alle in bijlage I genoemde essentiële eisen, dan wel of de reikwijdte van de aanwijzing beperkt is tot bepaalde specifieke aspecten en/of categorieën apparaten.

2.   De instanties die voldoen aan de door de toepasselijke geharmoniseerde normen vastgestelde beoordelingscriteria, worden geacht te voldoen aan de criteria van bijlage VI waarop deze geharmoniseerde normen betrekking hebben. De Commissie maakt de referenties van deze normen bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.   De Commissie zal een lijst van de aangemelde instanties publiceren in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij zorgt ervoor dat deze lijst wordt bijgewerkt.

4.   Indien een lidstaat oordeelt dat een aangemelde instantie niet langer voldoet aan de in bijlage VI vermelde criteria, brengt hij de Commissie en de overige lidstaten hiervan op de hoogte. De Commissie schrapt in dat geval de verwijzing naar deze instantie in de in lid 3 bedoelde lijst.

HOOFDSTUK III

VASTE INSTALLATIES

Artikel 13

Vaste installaties

1.   Apparaten die op de markt zijn gebracht en die in een vaste installatie kunnen worden ingebouwd, zijn onderworpen aan alle voor apparaten toepasselijke bepalingen die in deze richtlijn zijn opgenomen.

Het bepaalde in de artikelen 5, 7, 8 en 9 is evenwel niet verplicht in het geval van een apparaat dat bestemd is om in een bepaalde vaste installatie te worden geïntegreerd en anderszins niet in de handel verkrijgbaar is. In dergelijke gevallen wordt de vaste installatie in de begeleidende documentatie geïdentificeerd, met vermelding van de eigenschappen ervan in verband met de elektromagnetische compatibiliteit en van de voorzorgsmaatregelen welke moeten worden genomen om het apparaat in de vaste installatie in te bouwen, teneinde de overeenstemming van de desbetreffende installatie niet aan te tasten. Voorts wordt in de documentatie de informatie opgenomen als bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2.

2.   Wanneer er aanwijzingen zijn dat de vaste installatie niet aan de eisen voldoet, in het bijzonder bij klachten over storingen die door de installatie zouden worden veroorzaakt, kunnen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat eisen dat er bewijs van overeenstemming van de vaste installatie wordt voorgelegd en, zo nodig, een beoordeling inleiden.

Wanneer is vastgesteld dat niet aan de eisen is voldaan, kunnen de bevoegde autoriteiten passende maatregelen opleggen om de vaste installatie in overeenstemming te brengen met de beschermingseisen van bijlage I, punt 1.

3.   De lidstaten treffen de nodige voorzieningen om de persoon of personen te identificeren die verantwoordelijk zijn voor de vaststelling van de overeenstemming van een vaste installatie met de toepasselijke essentiële eisen.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

Intrekking

Richtlijn 89/336/EEG wordt met ingang van 20 juli 2007 ingetrokken.

Verwijzingen naar Richtlijn 89/336/EEG gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VII.

Artikel 15

Overgangsbepalingen

De lidstaten mogen het op de markt brengen en/of de ingebruikname van uitrusting die in overeenstemming is met de bepalingen van Richtlijn 89/336/EEG en die vóór 20 juli 2009 op de markt is gebracht, niet belemmeren.

Artikel 16

Omzetting

1.   De lidstaten dienen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om uiterlijk 20 januari 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis. Zij passen die bepalingen uiterlijk toe vanaf 20 juli 2007. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 18

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 15 december 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

A. NICOLAÏ


(1)  PB C 220 van 16.9.2003, blz. 13.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 9 maart 2004 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 29 november 2004.

(3)  PB L 139 van 23.5.1989, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/68/EEG (PB L 220 van 30.8.1993, blz. 1).

(4)  PB L 91 van 7.4.1999, blz. 10. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(5)  PB C 136 van 4.6.1985, blz. 1.

(6)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(7)  PB L 240 van 7.9.2002, blz. 1. Verordening als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1701/2003 van de Commissie (PB L 243 van 27.9.2003, blz. 5).

(8)  Statuut en Verdrag van de Internationale Telecommunicatie-unie, aangenomen door de Aanvullende Conferentie van Gevolmachtigden (Genève, 1992), zoals gewijzigd door de Conferentie van Gevolmachtigden (Kyoto, 1994).


BIJLAGE I

ESSENTIËLE EISEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 5

1.   Beschermingseisen

Uitrusting moet, rekening houdende met de stand van de techniek, zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat wordt gegarandeerd dat:

a)

de opgewekte elektromagnetische storingen het niveau niet overschrijden waarboven radio- en telecommunicatieapparatuur en andere uitrusting niet meer overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren;

b)

zij een zodanig niveau van ongevoeligheid voor de bij normaal gebruik te verwachten elektromagnetische storingen bezit dat zij zonder onaanvaardbare verslechtering van het beoogd gebruik kan functioneren.

2.   Specifieke eisen voor vaste installaties

Installatie en beoogd gebruik van componenten:

Een vaste installatie moet worden geïnstalleerd volgens goede technologische praktijken en overeenkomstig de informatie over het beoogde gebruik van de componenten, teneinde aan de in punt 1 bedoelde beschermingseisen te voldoen. Deze goede technologische praktijken moeten gedocumenteerd zijn en de desbetreffende documentatie dient, zolang de vaste installatie in bedrijf is, voor inspectiedoeleinden door de verantwoordelijke perso(o)n(en) ter beschikking van de betrokken nationale autoriteiten te worden gehouden.


BIJLAGE II

CONFORMITEITSBEOORDELINGSPROCEDURE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7

(interne productiecontrole)

1.

De fabrikant dient apparaten aan een, op relevante verschijnselen gebaseerde elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling te onderwerpen, teneinde aan de in bijlage I, punt 1, bedoelde beschermingseisen te voldoen. De juiste toepassing van alle relevante geharmoniseerde normen waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, wordt beschouwd als gelijkwaardig aan het uitvoeren van de elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling.

2.

Bij de elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling moet rekening worden gehouden met alle normale beoogde gebruikscondities. Indien apparaten verschillende configuraties kunnen aannemen, dient de elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling te bevestigen dat de apparaten aan de in bijlage I, punt 1, bedoelde beschermingseisen voldoen in alle mogelijke configuraties die door de fabrikant worden aangegeven als representatief voor het beoogde gebruik.

3.

Met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV stelt de fabrikant technische documentatie op die het bewijs levert dat het apparaat aan de essentiële eisen van deze richtlijn voldoet.

4.

De fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap houdt de technische documentatie gedurende ten minste tien jaar na de datum waarop het betrokken apparaat voor het laatst is vervaardigd, ter beschikking van de bevoegde autoriteiten.

5.

De overeenstemming van apparaten met alle toepasselijke essentiële eisen moet worden bekrachtigd aan de hand van een EG-verklaring van overeenstemming die door de fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap wordt verstrekt.

6.

De fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap dient de EG-verklaring van overeenstemming gedurende ten minste tien jaar na de datum waarop het betrokken apparaat voor het laatst is vervaardigd, ter beschikking te houden van de bevoegde autoriteiten.

7.

Is noch de fabrikant, noch diens gevolmachtigde in de Gemeenschap gevestigd, dan is degene die het apparaat in de Gemeenschap op de markt brengt, ertoe verplicht de EG-verklaring van overeenstemming en de technische documentatie ter beschikking te houden van de bevoegde autoriteiten.

8.

De fabrikant moet alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de producten worden vervaardigd in overeenstemming zijn met de in punt 3 bedoelde technische documentatie en met de toepasselijke bepalingen van deze richtlijn.

9.

De technische documentatie en de EG-verklaring van overeenstemming moeten worden opgesteld volgens de bepalingen van bijlage IV.


BIJLAGE III

CONFORMITEITSBEOORDELINGSPROCEDURE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7

1.

Deze procedure komt neer op de toepassing van bijlage II met de volgende aanvulling.

2.

De fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap legt de in artikel 12 bedoelde aangemelde instantie de technische documentatie voor en verzoekt haar om een beoordeling. De fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap meldt aan de aangemelde instantie welke aspecten van de essentiële eisen door haar beoordeeld moeten worden.

3.

De aangemelde instantie onderzoekt de technische documentatie en beoordeelt of die documentatie naar behoren aantoont dat aan de door haar te beoordelen eisen van de richtlijn is voldaan. Indien wordt bevestigd dat het apparaat daarmee in overeenstemming is, geeft de aangemelde instantie aan de fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap een verklaring af die de overeenstemming van het apparaat bevestigt. De verklaring blijft beperkt tot de door haar beoordeelde aspecten van de essentiële eisen.

4.

De fabrikant voegt de verklaring van de aangemelde instantie bij de technische documentatie.


BIJLAGE IV

TECHNISCHE DOCUMENTATIE EN EG-VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING

1.   Technische documentatie

Aan de hand van de technische documentatie moet de overeenstemming van het apparaat met de essentiële eisen kunnen worden beoordeeld. De technische documentatie moet betrekking hebben op het ontwerp en de vervaardiging van het apparaat en moet in het bijzonder het volgende omvatten:

een algemene beschrijving van het apparaat;

een bewijs van de overeenstemming met de eventueel beschikbare geharmoniseerde normen die volledig of gedeeltelijk worden toegepast;

indien de fabrikant geen geharmoniseerde normen heeft toegepast, of deze slechts gedeeltelijk heeft toegepast, een beschrijving en uitleg van de genomen maatregelen om aan de essentiële eisen van de richtlijn te voldoen, inclusief een beschrijving van de in bijlage II, punt 1, bedoelde elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling, resultaten van gemaakte ontwerpberekeningen, uitgevoerde onderzoeken, testverslagen, enzovoorts;

een verklaring van de aangemelde instantie, indien de in bijlage III bedoelde procedure is gevolgd.

2.   EG-verklaring van overeenstemming

De EG-verklaring van overeenstemming moet ten minste het volgende omvatten:

een verwijzing naar deze richtlijn;

de identificatie van het betrokken apparaat, als bedoeld in artikel 9, lid 1;

de naam en het adres van de fabrikant en, indien van toepassing, de naam en het adres van zijn gevolmachtigde in de Gemeenschap;

een gedateerde referentie van de specificaties waarmee het apparaat volgens de verklaring in overeenstemming is, teneinde de overeenstemming van het apparaat met de bepalingen van de richtlijn te verzekeren;

de datum van die verklaring;

de identiteit en de handtekening van de persoon die gemachtigd is om de fabrikant of diens gevolmachtigde te binden.


BIJLAGE V

CE-MARKERING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8

De CE-markering bestaat uit de letters „CE” in de volgende vorm:

Image

De CE-markering moet ten minste 5 mm hoog zijn. Bij verkleining of vergroting van de CE-markering moeten de verhoudingen van bovenstaande gegradueerde afbeelding in acht worden genomen.

De CE-markering wordt op het apparaat of op het gegevensplaatje aangebracht. Wanneer echter de aard van het apparaat dat niet toelaat of niet rechtvaardigt, wordt de CE-markering aangebracht op de verpakking, voorzover deze bestaat, en op de begeleidende documenten.

Indien het apparaat met betrekking tot andere aspecten onder andere richtlijnen valt die voorzien in het aanbrengen van de CE-markering, geeft deze markering aan dat het apparaat ook aan deze andere richtlijnen voldoet.

Indien echter in een of meer van deze richtlijnen gedurende een overgangsperiode de keuze van de toe te passen regeling aan de fabrikant wordt gelaten, geeft de CE-markering alleen aan dat aan de door de fabrikant toegepaste richtlijnen wordt voldaan. In dat geval moeten de in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte referenties van de toegepaste richtlijnen worden vermeld in de door de richtlijnen vereiste documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen die bij het apparaat zijn gevoegd.


BIJLAGE VI

CRITERIA VOOR DE BEOORDELING VAN DE INSTANTIES DIE WORDEN AANGEMELD

1.

De door de lidstaten aangemelde instanties moeten aan de volgende minimumvoorwaarden voldoen:

a)

beschikbaarheid van personeel, alsmede van de nodige middelen en uitrusting;

b)

vakbekwaamheid en professionele integriteit van het personeel;

c)

onafhankelijkheid bij het opstellen van verslagen en het uitoefenen van het bij deze richtlijn voorgeschreven onderzoek;

d)

onafhankelijkheid van het leidinggevend en het technisch personeel ten aanzien van alle partijen, groepen en personen die directe of indirecte belangen hebben bij de betrokken uitrusting;

e)

bewaring van het beroepsgeheim door het personeel;

f)

het hebben van een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering, tenzij deze aansprakelijkheid op grond van het nationale recht reeds door de lidstaat wordt gedekt.

2.

Door de bevoegde instanties van de lidstaten wordt periodiek gecontroleerd of nog altijd aan de in punt 1 genoemde voorwaarden wordt voldaan.


BIJLAGE VII

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 89/336/EEG

De nieuwe richtlijn

Artikel 1, punt 1)

Artikel 2, lid 1, onder a), b) en c)

Artikel 1, punt 2)

Artikel 2, lid 1, onder e)

Artikel 1, punt 3)

Artikel 2, lid 1, onder f)

Artikel 1, punt 4)

Artikel 2, lid 1, onder d)

Artikel 1, punten 5) en 6)

-

Artikel 2, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 2, lid 2

Artikel 1, lid 4

Artikel 2, lid 3

Artikel 1, lid 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5 en bijlage I

Artikel 5

Artikel 4, lid 1

Artikel 6

Artikel 4, lid 2

Artikel 7, lid 1, onder a)

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 7, lid 1, onder b)

-

Artikel 7, lid 2

-

Artikel 7, lid 3

-

Artikel 8, lid 1

Artikel 6, leden 3 en 4

Artikel 8, lid 2

-

Artikel 9, lid 1

Artikel 10, leden 1 en 2

Artikel 9, lid 2

Artikel 10, leden 3 en 4

Artikel 9, lid 3

Artikel 10, lid 5

Artikel 9, lid 4

Artikel 10, lid 3

Artikel 10, lid 1, 1e alinea

Artikel 7, bijlagen II en III

Artikel 10, lid 1, 2e alinea

Artikel 8

Artikel 10, lid 2

Artikel 7, bijlagen II en III

Artikel 10, lid 3

-

Artikel 10, lid 4

-

Artikel 10, lid 5

Artikel 7, bijlagen II en III

Artikel 10, lid 6

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12

Artikel 16

Artikel 13

Artikel 18

Bijlage I, deel 1

Bijlage IV, deel 2

Bijlage I, deel 2

Bijlage V

Bijlage II

Bijlage VI

Bijlage III, laatste alinea

Artikel 9, lid 5