32004L0042

Richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG

Publicatieblad Nr. L 143 van 30/04/2004 blz. 0087 - 0096


Richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 21 april 2004

inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen(3) stelt nationale maxima vast voor de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen, met inbegrip van vluchtige organische stoffen (hierna "VOS" te noemen) die tegen 2010 moeten worden bereikt als onderdeel van de geïntegreerde strategie van de Gemeenschap om verzuring en troposferische ozon te bestrijden, maar omvat geen grenswaarden voor de emissie van die verontreinigende stoffen uit specifieke bronnen.

(2) Teneinde de nationale emissieplafonds voor VOS in acht te nemen, moeten de lidstaten hun aandacht richten op een aantal verschillende categorieën van bronnen van deze emissies.

(3) Deze richtlijn vormt een aanvulling op maatregelen die op nationaal niveau worden genomen om te waarborgen dat het emissieplafond voor VOS niet wordt overstegen.

(4) Door het ontbreken van communautaire bepalingen kan de wetgeving van de lidstaten waarbij VOS-grenswaarden voor bepaalde productcategorieën worden vastgesteld, uiteenlopen. Deze verschillen, gekoppeld aan het ontbreken van wetgeving op dit vlak in bepaalde lidstaten, kunnen onnodige handelsbelemmeringen en concurrentievervalsing in de interne markt veroorzaken.

(5) De nationale wetten en voorschriften waarin, met het oog op de bestrijding van ozon op leefniveau, grenswaarden worden vastgesteld voor het VOS-gehalte van de onder deze richtlijn vallende producten moeten derhalve worden geharmoniseerd, om te verzekeren dat zij het vrije verkeer van deze producten niet beperken.

(6) Daar de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt aangezien de VOS-emissies in een lidstaat de luchtkwaliteit in andere lidstaten beïnvloeden, en een verlaging van de VOS-emissies daarom, gezien de grotere schaal en doeltreffendheid, beter op het niveau van de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(7) Het VOS-gehalte van in verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen leidt tot aanzienlijke emissies van VOS in de lucht, hetgeen bijdraagt tot de lokale en grensoverschrijdende vorming van fotochemische oxidanten in de grenslaag van de troposfeer.

(8) Het VOS-gehalte van bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen zou derhalve, voorzover technisch en economisch uitvoerbaar, zoveel mogelijk moeten worden verminderd met inachtneming van de klimatologische omstandigheden.

(9) Voor een vergaande milieubescherming is het nodig dat grenswaarden worden vastgesteld en aangehouden voor het VOS-gehalte van de onder deze richtlijn vallende producten.

(10) Er moet worden voorzien in overgangsmaatregelen voor producten die vervaardigd zijn voordat de voorschriften van deze richtlijn van kracht worden.

(11) De lidstaten zouden in bepaalde gevallen individuele vergunningen moeten kunnen verlenen voor de verkoop en de aankoop, voor specifieke doeleinden en in strikt beperkte hoeveelheden, van producten die niet voldoen aan de door deze richtlijn bepaalde grenswaarden voor oplosmiddelen.

(12) Deze richtlijn is een aanvulling op de communautaire bepalingen inzake de etikettering van chemische stoffen en preparaten.

(13) De bescherming van de gezondheid van consumenten en/of werknemers en hun arbeidsmilieu dient niet binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen en deze richtlijn dient dus niet van invloed te zijn op maatregelen die de lidstaten voor dat doel nemen.

(14) Toezicht op de grenswaarden voor het gehalte aan organische verbindingen is noodzakelijk om te kunnen beoordelen of de massaconcentraties van VOS die worden aangetroffen in elke categorie onder deze richtlijn vallende verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, zich binnen de toegestane grenzen bevinden.

(15) Aangezien het VOS-gehalte van voor het overspuiten van voertuigen gebruikte producten thans in deze richtlijn wordt gereguleerd, moet Richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties(4) dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(16) De lidstaten dienen echter nationale maatregelen te kunnen handhaven of invoeren voor de beperking van emissies tijdens het overspuiten van voertuigen waarbij een laklaag wordt aangebracht op wegvoertuigen als omschreven in Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan(5), of een deel daarvan, als onderdeel van de reparatie, bescherming of decoratie van voertuigen buiten de fabriek.

(17) Deze richtlijn dient niet van toepassing te zijn op producten die worden verkocht voor het exclusieve gebruik in krachtens Richtlijn 1999/13/EG goedgekeurde installaties, waar emissiebeperkende maatregelen een alternatief vormen voor het bereiken van op zijn minst een gelijkwaardige verlaging van de VOS-emissies.

(18) De lidstaten dienen regels vast te stellen met betrekking tot sancties voor overtredingen van deze richtlijn en moeten erop toezien dat deze ten uitvoer worden gelegd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(19) De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen van hun ervaringen bij de toepassing van deze richtlijn.

(20) Er dient een evaluatie te worden gemaakt om te bezien of er ruimte is voor een verlaging van het VOS-gehalte van producten die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en of de reeds vastgestelde VOS-grenswaarden verder kunnen worden verlaagd.

(21) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen, moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel en werkingssfeer

1. Deze richtlijn is erop gericht het totaalgehalte van VOS in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen te beperken ter voorkoming of vermindering van luchtverontreiniging ten gevolge van de bijdrage van VOS aan de vorming van troposferische ozon.

2. Ter verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstelling strekt deze richtlijn tot onderlinge aanpassing van de technische specificaties voor bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen.

3. Deze richtlijn is van toepassing op de in bijlage I genoemde producten.

4. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan op communautair of nationaal niveau genomen maatregelen, waaronder etiketteringsvereisten, ter bescherming van de gezondheid van consumenten en werknemers en hun arbeidsmilieu.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. bevoegde autoriteiten: de autoriteiten of organen die krachtens de wettelijke bepalingen van de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de uit deze richtlijn voortvloeiende taken;

2. stoffen: chemische elementen en hun verbindingen die in de natuur voorkomen of door de industrie worden geproduceerd, in vaste of vloeibare of gasvorm;

3. preparaat: een mengsel of oplossing, bestaande uit twee of meer stoffen;

4. organische verbinding: een verbinding die ten minste het element koolstof bevat en daarnaast één of meer van de volgende elementen: waterstof, zuurstof, zwavel, fosfor, silicium, stikstof of halogeen met uitzondering van koolstofoxiden en anorganische carbonaten en bicarbonaten;

5. vluchtige organische stof (VOS): een organische verbinding met een beginkookpunt van 250 °C of lager, gemeten bij een standaarddruk van 101,3 kPa;

6. VOS-gehalte: de massa van vluchtige organische stoffen uitgedrukt in gram/liter (g/l) bij de bereiding van het product in gebruiksklare vorm. De massa van vluchtige organische stoffen in een bepaald product die, tijdens het drogen, door een chemische reactie deel gaan uitmaken van de coating, wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van het VOS-gehalte;

7. oplosmiddel: een VOS die alleen of in combinatie met andere agentia wordt gebruikt om grondstoffen, producten of afvalmaterialen op te lossen of te verdunnen, of als schoonmaakmiddel om verontreinigingen op te lossen, dan wel als dispergeermiddel, om de viscositeit aan te passen, om de oppervlaktespanning aan te passen, als weekmaker of als conserveermiddel;

8. coating: een preparaat, met inbegrip van alle voor een juist gebruik benodigde organische oplosmiddelen of preparaten die organische oplosmiddelen bevatten, dat wordt gebruikt om op een oppervlak een film met decoratief, beschermend of ander functioneel effect te bereiken;

9. film: een continue laag ten gevolge van het opbrengen van één of meer coatings op een ondergrond;

10. watergedragen coating (WG): coating waarvan de viscositeit door middel van water wordt aangepast;

11. solventgedragen coating (SG): coating waarvan de viscositeit door middel van een oplosmiddel wordt aangepast;

12. in de handel brengen: het al dan niet tegen betaling beschikbaar stellen aan derden. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt invoer in het douanegebied van de Gemeenschap ook beschouwd als in de handel brengen.

Artikel 3

Vereisten

1. De lidstaten zien erop toe dat op hun grondgebied de in bijlage I genoemde producten na de in bijlage II aangegeven data uitsluitend in de handel worden gebracht indien zij een VOS-gehalte hebben dat de in bijlage II genoemde grenswaarden niet overschrijdt, en aan artikel 4 voldoen.

Om na te gaan of voldaan is aan de in bijlage II opgenomen grenswaarden voor het VOS-gehalte, worden de in bijlage III genoemde analytische methoden gebruikt.

Voor in bijlage I genoemde producten waaraan oplosmiddelen of andere bestanddelen die oplosmiddelen bevatten, moeten worden toegevoegd om het product gebruiksklaar te maken, gelden de in bijlage II genoemde grenswaarden voor het VOS-gehalte van het product in gebruiksklare vorm.

2. In afwijking van lid 1 stellen de lidstaten producten die worden verkocht om uitsluitend te worden gebruikt bij een door Richtlijn 1999/13/EG bestreken activiteit die wordt verricht in een installatie waarvoor registratie heeft plaatsgevonden of een vergunning is verleend overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van die richtlijn, vrij van de verplichting om aan de bovengenoemde eisen te voldoen.

3. Ten behoeve van de restauratie en het onderhoud van gebouwen en klassieke voertuigen die door de bevoegde autoriteiten als van bijzonder historisch en cultureel belang zijn aangemerkt, kunnen de lidstaten individuele vergunningen afgeven voor de aan- en verkoop van strikt beperkte hoeveelheden producten die niet voldoen aan de in bijlage II opgenomen grenswaarden voor het VOS-gehalte.

4. De onder de werkingssfeer van deze richtlijn vallende producten die kennelijk vóór de in bijlage II opgenomen data zijn geproduceerd en niet aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden voldoen, mogen gedurende 12 maanden na de datum waarop het vereiste voor het betrokken product van kracht wordt, in de handel worden gebracht.

Artikel 4

Etikettering

De lidstaten zien erop toe dat de in bijlage I genoemde producten met een etiket in de handel worden gebracht. Op het etiket staan vermeld:

a) de subcategorie van het product en de betrokken VOS-grenswaarden in g/l als bedoeld in bijlage II;

b) het maximale VOS-gehalte in g/l van het product in gebruiksklare vorm.

Artikel 5

Bevoegde instantie

De lidstaten wijzen een bevoegde instantie aan die verantwoordelijk is voor de naleving van de in deze richtlijn neergelegde verplichtingen en stellen de Commissie uiterlijk 30 april 2005 daarvan in kennis.

Artikel 6

Monitoring

De lidstaten zetten een monitoringprogramma op om na te gaan of aan de richtlijn wordt voldaan.

Artikel 7

Rapportage

De lidstaten brengen verslag uit over de resultaten van het monitoringprogramma, om aan te tonen dat de richtlijn wordt nageleefd, en over de categorieën en hoeveelheden producten waarvoor overeenkomstig artikel 3, lid 3, een vergunning is afgegeven. De eerste twee verslagen worden bij de Commissie ingediend 18 maanden na de data voor naleving van de in bijlage II vermelde VOS-grenswaarden; vervolgens wordt om de vijf jaar een verslag ingediend. De Commissie ontwikkelt vooraf volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure een gemeenschappelijk formaat voor de indiening van de monitoringgegevens. De jaarlijkse gegevens worden de Commissie desgevraagd ter beschikking gesteld.

Artikel 8

Vrij verkeer

Het is de lidstaten niet toegestaan om op de onder deze richtlijn vallende gronden, het in de handel brengen van onder deze richtlijn vallende producten die in hun gebruiksklare vorm aan de vereisten van deze richtlijn voldoen, te verbieden, te beperken of te verhinderen.

Artikel 9

Evaluatie

De Commissie wordt verzocht bij het Europees Parlement en de Raad:

1. uiterlijk in 2008 een verslag in te dienen over de resultaten van de evaluatie als bedoeld in artikel 10 van Richtlijn 2001/81/EG. In dit verslag wordt het volgende onderzocht:

a) de ruimte en het potentieel om het VOS-gehalte van producten die buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, te verlagen, met inbegrip van aërosols voor verven en vernissen;

b) een eventuele verdere vermindering (fase II) van het VOS-gehalte van producten voor het overspuiten van voertuigen;

c) elk nieuw element dat verband houdt met de sociaal-economische gevolgen van de toepassing van fase II zoals voorzien voor verven en vernissen.

2. uiterlijk 30 maanden na de data voor implementatie van de VOS-grenswaarden van bijlage II fase II een verslag in te dienen waarin met name rekening wordt gehouden met de verslagen als bedoeld in artikel 7 en met alle technische ontwikkelingen bij de vervaardiging van verven, vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen. In dit verslag worden de ruimte en het potentieel onderzocht om het VOS-gehalte van producten die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, nog verder te verlagen, onder meer door eventueel onderscheid te maken tussen verven voor binnen- en buitendecoratie in subcategorieën d) en e) van bijlagen I, punt 1.1, en bijlage II.A.

Deze verslagen gaan, in voorkomend geval, vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze richtlijn.

Artikel 10

Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast met betrekking tot de sancties die van toepassing zijn bij inbreuken op de op grond van deze richtlijn aangenomen nationale bepalingen en treffen de nodige maatregelen voor de uitvoering ervan. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten delen deze bepalingen uiterlijk op 30 oktober 2005 aan de Commissie mee en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen.

Artikel 11

Aanpassing aan de technische vooruitgang

Alle wijzigingen die nodig zijn om bijlage III aan te passen aan de technische vooruitgang, worden volgens de procedure van artikel 12, lid 2, door de Commissie vastgesteld.

Artikel 12

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 13 van Richtlijn 1999/13/EG van de Raad ingestelde comité, hierna het "comité" genoemd.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 13

Wijziging van Richtlijn 1999/13/EG

1. Richtlijn 1999/13/EG wordt als volgt gewijzigd:

in het hoofdstuk "overspuiten van voertuigen" van bijlage I wordt het streepje geschrapt dat als volgt luidt:

"- het aanbrengen van een laklaag op wegvoertuigen, zoals gedefinieerd in Richtlijn 70/156/EEG, of een deel daarvan, als onderdeel van de reparatie, de bescherming of de decoratie van voertuigen buiten de fabriek, of".

2. Onverminderd lid 1, kunnen de lidstaten nationale maatregelen handhaven of invoeren voor de controle van emissies van activiteiten voor het overspuiten van voertuigen die uit de werkingssfeer van Richtlijn 1999/13/EG zijn geschrapt.

Artikel 14

Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden omuiterlijk op 30 oktober 2005 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen, alsmede een transponeringstabel, waarin wordt aangegeven in welke nationale bepalingen de bepalingen van deze richtlijn zijn verwerkt.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 16

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 21 april 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. Cox

Voor de Raad

De voorzitter

D. Roche

(1) PB C 220 van 16.9.2003, blz. 43.

(2) Advies van het Europees Parlement van 25 september 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 7 januari 2004 (PB C 79 E van 30.3.2004, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 30 maart 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3) PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22.

(4) PB L 85 van 29.3.1999, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(5) PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/3/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 49 van 19.2.2004, blz. 36).

(6) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

BIJLAGE I

TOEPASSINGSGEBIED

1. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder verven en vernissen verstaan de in onderstaande subcategorieën genoemde producten, met uitsluiting van aërosols. Het betreft coatings voor gebouwen, houtwerk en bijbehorende structuren bestemde coatings met een decoratief, functioneel en beschermend effect.

1.1. Subcategorieën:

a) Matte coatings voor wanden en plafonds. op wanden en plafonds aan te brengen coatings met een glansgraad van <= 25@60°.

b) Glanzende coatings voor wanden en plafonds. op wanden en plafonds aan te brengen coatings met een glansgraad van > 25@60°.

c) Coatings voor buitenmuren met minerale ondergrond. op gemetselde, bakstenen of gepleisterde buitenmuren aan te brengen coatings.

d) Hout-, metaal- of kunststofverven voor binnen- en buitendecoratie en voor interieur- en gevelbekleding. voor decoratie en bekleding bestemde coatings die een ondoorzichtige film vormen. Deze coatings zijn ontworpen voor een ondergrond van hout, metaal of kunststof. Deze subcategorie omvat grondlagen en tussencoatings.

e) Vernissen en beitsen voor houtwerk binnen en buiten. op houtwerk aan te brengen coatings die een transparante of semi-transparante film vormen voor de decoratie en de bescherming van hout, metaal en kunststof. Tot deze subcategorie behoren dekkende houtbeitsen. Dekkende houtbeitsen zijn coatings die een ondoorzichtige film vormen voor de decoratie en de bescherming van hout tegen verwering, als gedefinieerd in EN 927-1, semi-stabiele categorie.

f) Houtbeitsen met minimale laagdikte. houtbeitsen die, in overeenstemming met EN 927-1:1996, een gemiddelde dikte van minder dan 5µm hebben, wanneer zij volgens methode 5A van ISO 2808: 1997 worden beproefd.

g) Primers. coatings met afdichtende en/of blokkerende eigenschappen voor hout of muren en plafonds.

h) Hechtprimers. coatings voor het stabiliseren van losse deeltjes van de ondergrond, voor het waterafstotend maken en/of voor het beschermen van hout tegen het verblauwen.

i) Eencomponentscoatings. op filmvormend materiaal gebaseerde performance coatings, ontworpen voor toepassingen waaraan bijzondere eisen worden gesteld, zoals primerlaag en aflak voor kunststof, primerlaag voor ijzerhoudende ondergrond, primerlaag voor reactieve metalen als zink en aluminium, roestwerende aflakken, vloerbekledingen, inclusief houten en betonvloeren, antigraffiticoatings, vlamvertragende coatings en normen in verband met hygiëne in de levensmiddelen- en drankenindustrie of in de gezondheidszorg.

j) Tweecomponentencoatings. coatings met dezelfde gebruiksdoeleinden als eencomponentscoatings, waaraan vóór het aanbrengen evenwel een tweede component (bijvoorbeeld tertiaire aminen) wordt toegevoegd.

k) Meerkleurige coatings. coatings waarmee reeds bij de eerste laag een twee- of meerkleurig effect wordt verkregen.

l) Coatings met decoratief effect. coatings waarmee op specifiek voorbereide en voorgeverfde ondergronden of grondlagen bijzondere esthetische effecten worden verkregen en die tijdens het drogen met verschillende gereedschappen worden bewerkt.

2. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder producten voor het overspuiten van voertuigen verstaan de in onderstaande subcategorieën genoemde producten. Zij worden gebruikt op wegvoertuigen, als gedefinieerd in Richtlijn 70/156/EEG, of, ten dele, voor de reparatie, de bescherming of de decoratie van voertuigen buiten de fabriek.

2.1. Subcategorieën:

a) Voorbehandeling en reiniging: producten voor het langs mechanische of chemische weg verwijderen van oude coatings en roest, of om een hechtende ondergrond voor nieuwe coatings te verkrijgen.

i) Voorbehandelingsproducten: onder meer spuitpistoolreinigingsmiddelen (producten voor het schoonmaken van spuitpistolen en ander materiaal), afbijtmiddelen, ontvettingsmiddelen (inclusief antistatische middelen voor kunststof) en afbijtmiddelen voor siliconen.

ii) Voorreinigers: reinigingsproducten voor het verwijderen van oppervlakteverontreinigingen tijdens de voorbereiding van en vóór het aanbrengen van coatings.

b) Vulmiddelen en plamuur/stopmiddelen: zware materialen die worden aangebracht om, vóór het aanbrengen van surfacer/vulmiddel, diepe oneffenheden in het oppervlak op te vullen.

c) Primers: op blank metaal of op bestaande aflakken aan te brengen coatings ter bescherming tegen corrosie, die vóór de primer surfacer worden aangebracht.

i) Surfacer/vulmiddel: vóór de aflak aan te brengen coating ter bescherming tegen corrosie, ter bevordering van de hechting van de aflak en ter bevordering van een gelijkmatige afwerking door de opvulling van kleine oneffenheden in het oppervlak.

ii) Algemene metaalprimers: als primer aan te brengen coatings, zoals hechtingsbevorderende producten, sealers, surfacers, tussenlagen, kunststofprimers, "nat-op-nat", niet-schuurbare vulmiddelen en verspuitbare vulmiddelen.

iii) Washprimers: coatings die ten minste 0,5 % in gewicht aan fosforzuur bevatten en direct op blank metaal worden aangebracht ter bescherming tegen corrosie en ter verbetering van de hechting; coatings die als lasbare primer worden gebruikt; beitsmiddelen voor gegalvaniseerde en zinken oppervlakten.

d) Aflakken: enkellaags of meerlaags aan te brengen gepigmenteerde coatings die voor glans en duurzaamheid zorgen. Hiertoe behoren alle betrokken producten, zoals grondlagen en doorzichtige lagen:

i) Grondlagen: gepigmenteerde coatings die de kleur en het gewenste optische effect bepalen, maar niet de glans en de oppervlakteweerstand van de coatings.

ii) Doorzichtige lagen: transparante lagen die de uiteindelijke glans en weerstand van het coatingsysteem bepalen.

e) Speciale aflakken: als aflak aan te brengen coatings met bijzondere eigenschappen, zoals metaal- of pareleffect met één enkele laag, performante lagen in unikleur en doorzichtige lagen (bijvoorbeeld krasbestendige en gefluoreerde doorzichtige laag), reflecterende grondlagen, aflakken met gestructureerd oppervlak (bijvoorbeeld gehamerd), anti-slipcoatings, waterafstotende coatings voor de onderkant van de carrosserie, coatings die beschermen tegen steenslag, aflakken voor binnenafwerking; en aërosols.

BIJLAGE II

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

IN ARTIKEL 3, LID 1, BEDOELDE METHODEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>