32003R1383

Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten

Publicatieblad Nr. L 196 van 02/08/2003 blz. 0007 - 0014


Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad

van 22 juli 2003

inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Ten behoeve van een betere werking van het systeem betreffende het binnenbrengen in de Gemeenschap alsmede de uitvoer en wederuitvoer van goederen die inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten, dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 3295/94 van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van maatregelen om het in het vrije verkeer brengen, de uitvoer, de wederuitvoer en de plaatsing onder een schorsingsregeling van nagemaakte of door piraterij verkregen goederen te verbieden(1), moeten conclusies worden getrokken uit de ervaring die is opgedaan met de toepassing van die verordening. Ter wille van de duidelijkheid moet Verordening (EG) nr. 3295/94 worden ingetrokken en vervangen.

(2) De handel in namaakgoederen, door piraterij verkregen goederen en, in het algemeen, van alle goederen die inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten, berokkent bonafide fabrikanten en handelaren en houders van rechten aanzienlijke schade, misleidt de consument en brengt in sommige gevallen zijn gezondheid en veiligheid in gevaar. Dergelijke goederen moeten zoveel mogelijk uit de handel worden gehouden en er moeten maatregelen worden getroffen die op doeltreffende wijze een einde maken aan deze illegale activiteiten, zonder de vrijheid van het legitieme handelsverkeer in het gedrang te brengen. Deze doelstelling sluit bovendien aan bij de inspanningen die op internationaal niveau worden geleverd.

(3) Wanneer namaakgoederen of door piraterij verkregen goederen en, in het algemeen, goederen die inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten van oorsprong of van herkomst zijn uit derde landen, moet het binnenbrengen van dergelijke goederen in het douanegebied van de Gemeenschap, inclusief overlading, vrijgave voor het vrije verkeer in de Gemeenschap, plaatsing onder een schorsingsregeling en binnenkomst in een vrije zone of vrij entrepot, worden verboden en moet in een procedure worden voorzien die de douaneautoriteiten de mogelijkheid geeft dit verbod zo doeltreffend mogelijk te handhaven.

(4) De douaneautoriteiten moeten eveneens kunnen optreden wanneer namaakgoederen of door piraterij verkregen goederen en goederen die inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten uitgevoerd of wederuitgevoerd worden of het douanegebied van de Gemeenschap verlaten.

(5) De douaneautoriteiten moeten de vrijgave voor het vrije verkeer, de uitvoer of de wederuitvoer opschorten, of, in geval van goederen die onder een schorsingsregeling worden geplaatst, in een vrije zone of vrij entrepot worden opgeslagen, met kennisgeving wederuitgevoerd worden, in het douanegebied worden binnengebracht of dit verlaten, deze goederen vasthouden gedurende de tijd die nodig is om na te gaan of het daadwerkelijk gaat om namaakgoederen of door piraterij verkregen goederen of goederen die inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten.

(6) De specificaties van het verzoek om optreden, zoals geldigheidsduur en vorm, moeten worden vastgesteld en in alle lidstaten worden geharmoniseerd. Hetzelfde geldt voor de voorwaarden waaronder een verzoek in behandeling wordt genomen door de douaneautoriteiten en de kantoren die zijn aangewezen om deze verzoeken te ontvangen, te verwerken en te registreren.

(7) Ook als er nog geen verzoek is ingediend of ingewilligd, zouden de lidstaten de mogelijkheid moeten hebben om goederen gedurende een bepaalde periode vast te houden, teneinde de houder van het recht in staat te stellen een verzoek om optreden in te dienen bij de douaneautoriteiten.

(8) Wanneer wordt nagegaan of krachtens de nationale wetgeving inbreuk is gemaakt op intellectuele-eigendomsrechten, worden in die procedure de criteria gebruikt die in de betrokken lidstaat worden gehanteerd om vast te stellen of aldaar vervaardigde producten inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten. Deze verordening laat de bepalingen van de lidstaten inzake de rechterlijke bevoegdheid en de gerechtelijke procedures onverlet.

(9) Teneinde de toepassing van deze verordening zowel voor de douane-instanties als voor de houders van rechten gemakkelijker te maken, moet een meer flexibele procedure kunnen worden gevolgd waarbij goederen die inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten worden vernietigd, zonder dat een procedure moet worden ingeleid om vast te stellen of krachtens de nationale wetgeving inbreuk is gemaakt op intellectuele-eigendomsrechten.

(10) Er moeten maatregelen worden vastgesteld die van toepassing zijn op goederen waarvan is vastgesteld dat zij namaakgoederen of door piraterij verkregen goederen zijn dan wel in het algemeen inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten. Deze maatregelen moeten niet alleen de personen die verantwoordelijk zijn voor het in de handel brengen van dergelijke goederen de economische voordelen van de transactie ontnemen en hen bestraffen, maar ook voldoende afschrikkend zijn om dergelijke praktijken in de toekomst te voorkomen.

(11) Om te voorkomen dat de douaneafhandeling van goederen die zich in de persoonlijke bagage van reizigers bevinden wordt verstoord, verdient het aanbeveling, behalve wanneer er bepaalde concrete aanwijzingen zijn dat het om commercieel verkeer gaat, te bepalen dat deze verordening niet van toepassing is op uit derde landen ingevoerde goederen die mogelijkerwijze namaakgoederen of door piraterij verkregen goederen zijn of inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten, voorzover de in de communautaire wetgeving vastgestelde limieten voor douanevrijstellingen niet worden overschreden.

(12) Ter wille van de doeltreffendheid van deze verordening is het belangrijk de uniforme toepassing van de daarin vastgestelde gemeenschappelijke bepalingen te waarborgen en de wederzijdse bijstand tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie te intensiveren, met name door toepassing van Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften(2).

(13) In het licht van de ervaring die met de toepassing van deze verordening is opgedaan, moet worden nagegaan of de lijst van intellectuele-eigendomsrechten waarop de verordening betrekking heeft, kan worden uitgebreid.

(14) De maatregelen ter uitvoering van deze verordening moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(3).

(15) Verordening (EG) nr. 3295/94 moet worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I DOEL EN WERKINGSSFEER

Artikel 1

1. Deze verordening stelt de voorwaarden vast waaronder de douaneautoriteiten kunnen optreden wanneer er een vermoeden is dat bepaalde goederen inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten, met name wanneer zij:

a) voor het vrije verkeer, voor uitvoer of voor wederuitvoer worden aangegeven overeenkomstig artikel 61 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek(4);

b) worden aangetroffen bij een controle van goederen die het grondgebied van de Gemeenschap binnenkomen of verlaten overeenkomstig de artikelen 37 en 183 van Verordening (EEG) nr. 2913/92, onder een schorsingsregeling zijn geplaatst in de zin van artikel 84, lid 1, onder a), van die verordening, na voorafgaande kennisgeving wederuitgevoerd worden in de zin van artikel 182, lid 2, van die verordening of in een vrije zone of een vrij entrepot worden opgeslagen in de zin van artikel 166 van die verordening.

2. Deze verordening stelt tevens de maatregelen vast die de bevoegde autoriteiten moeten nemen wanneer wordt vastgesteld dat de in lid 1 bedoelde goederen inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten.

Artikel 2

1. In deze verordening wordt onder "goederen die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht" verstaan:

a) "namaakgoederen" namelijk:

i) goederen, met inbegrip van hun verpakking, waarop zonder toestemming een fabrieks- of handelsmerk is aangebracht dat identiek is aan of daarvan niet wezenlijk kan worden onderscheiden van het geldig geregistreerde fabrieks- of handelsmerk voor dergelijke goederen, en die zodoende, volgens de communautaire wetgeving in Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 betreffende het Gemeenschapsmerk(5) of de wetgeving van de lidstaat waar het verzoek om optreden van de douaneautoriteiten wordt ingediend, inbreuk maken op de rechten van de houder van het betrokken merk;

ii) beeldmerken (met inbegrip van een logo, etiket, sticker, prospectus, gebruiksaanwijzing of garantiebewijs waarop een dergelijk merk is aangebracht), zelfs indien deze afzonderlijk worden aangeboden, waarvoor hetzelfde geldt als voor de onder i) bedoelde goederen;

iii) afzonderlijk aangeboden verpakkingen waarop merken van nagemaakte goederen zijn aangebracht en waarvoor hetzelfde geldt als voor de onder i) bedoelde goederen;

b) "door piraterij verkregen goederen" namelijk: goederen die kopieën zijn of bevatten die zijn vervaardigd zonder toestemming van hetzij de houder van een al dan niet overeenkomstig het nationale recht geregistreerd auteursrecht of naburig recht dan wel recht inzake tekeningen of modellen, hetzij een door de houder van het recht in het productieland gemachtigd persoon, wanneer de vervaardiging van deze kopieën volgens Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen(6) of de wetgeving van de lidstaat waar het verzoek om optreden van de douane wordt ingediend, inbreuk maakt op het betrokken recht;

c) goederen die in de lidstaat waar het verzoek om optreden van de douane wordt ingediend, inbreuk maken op:

i) een octrooi waarop de wetgeving van die lidstaat van toepassing is;

ii) een aanvullend beschermingscertificaat als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 1768/92 van de Raad(7) of Verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad(8);

iii) een nationaal kwekersrecht overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat of een communautair kwekersrecht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad(9);

iv) benamingen van oorsprong of geografische aanduidingen overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat of als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad(10) en Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad(11);

v) geografische benamingen als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad(12).

2. In deze verordening wordt onder "houder van het recht" verstaan:

a) de houder van een fabrieks- of handelsmerk, een auteursrecht of naburig recht, een recht inzake tekeningen of modellen, een octrooi, een aanvullend beschermingscertificaat, een kwekersrecht, een beschermde oorsprongsbenaming, een beschermde geografische aanduiding en/of in het algemeen een van de in lid 1 bedoelde rechten, of

b) elke andere persoon die gemachtigd is een van de onder a) genoemde intellectuele-eigendomsrechten te gebruiken, of hun vertegenwoordiger.

3. Mallen of matrijzen die specifiek vervaardigd of aangepast zijn voor de vervaardiging van goederen die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht worden gelijkgesteld met dergelijke goederen, voorzover het gebruik van deze mallen of matrijzen volgens de communautaire wetgeving of de wetgeving van de lidstaat waar het verzoek om optreden van de douaneautoriteiten wordt ingediend, inbreuk maakt op de rechten van de houder van het recht.

Artikel 3

1. Deze verordening is niet van toepassing op goederen die met toestemming van de houder van een fabrieks- of handelsmerk van een dergelijk merk zijn voorzien, of op goederen waarop een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding voorkomt of die beschermd zijn door een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat, door een auteursrecht of naburig recht, door een recht inzake tekeningen of modellen, of door een kwekersrecht en die met toestemming van de houder van het recht zijn vervaardigd, doch zich zonder toestemming van deze laatste in een van de omstandigheden bedoeld in artikel 1, lid 1, bevinden.

Deze verordening is evenmin van toepassing op in de eerste alinea bedoelde goederen die zijn vervaardigd of worden beschermd door een ander intellectuele-eigendomsrecht als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder andere voorwaarden dan die welke met de houder van het recht zijn overeengekomen.

2. Wanneer zich in de persoonlijke bagage van reizigers niet-commerciële goederen bevinden waarvan de hoeveelheid de vrijstellingslimiet niet overschrijdt en er geen concrete aanwijzingen zijn dat de goederen deel uitmaken van handelsverkeer, gaan de lidstaten ervan uit dat deze goederen niet onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

HOOFDSTUK II VERZOEK OM OPTREDEN VAN DE DOUANEAUTORITEITEN

Deel 1 Maatregelen voorafgaand aan een verzoek om optreden van de douaneautoriteiten

Artikel 4

1. Wanneer een optreden van de douaneautoriteiten in een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde situaties, dat plaatsvindt voordat de houder van het recht een verzoek heeft ingediend of een dergelijk verzoek is ingewilligd, voldoende aanwijzingen oplevert dat bepaalde goederen inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten, kunnen de douaneautoriteiten de vrijgave opschorten of de goederen vasthouden gedurende een termijn van drie werkdagen vanaf het tijdstip waarop de houder van het recht en, indien deze bekend zijn, de aangever of de houder van de goederen de kennisgeving hebben ontvangen, teneinde de houder van het recht in staat te stellen een verzoek om optreden in te dienen overeenkomstig artikel 5.

2. Rekening houdend met de in de betrokken lidstaat geldende voorschriften kunnen de douaneautoriteiten, zonder enige andere informatie dan het werkelijke of geraamde aantal voorwerpen en de aard ervan te onthullen en alvorens de houder van het recht ervan in kennis te stellen dat zijn rechten mogelijkerwijze zijn geschonden, deze laatste verzoeken hen alle informatie te verstrekken die hun vermoedens kan bevestigen.

Deel 2 Indiening en behandeling van het verzoek om optreden van de douane

Artikel 5

1. In elke lidstaat kan de houder van het recht de bevoegde douanedienst schriftelijk om optreden van de douaneautoriteiten verzoeken wanneer goederen zich in een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde omstandigheden bevinden (verzoek om optreden).

2. De lidstaten wijzen de douanedienst aan die bevoegd is voor het ontvangen en behandelen van deze verzoeken.

3. Wanneer systemen voor elektronische gegevensuitwisseling beschikbaar zijn, moedigen de lidstaten belanghebbenden aan hun verzoek elektronisch in te dienen.

4. Wanneer de verzoeker houder is van een Gemeenschapsmerk, een Gemeenschapsrecht inzake tekeningen of modellen, een communautair kwekersrecht, een communautaire oorsprongsbenaming, een geografische aanduiding of benaming, kan hij naast het optreden van de douaneautoriteiten van de lidstaat waar het verzoek wordt ingediend, om het optreden van de douaneautoriteiten van een of meer andere lidstaten verzoeken.

5. Een verzoek om optreden wordt ingediend op een formulier dat is opgesteld volgens de procedure van artikel 21, lid 2, en dient alle informatie te bevatten die de douaneautoriteiten nodig hebben om de goederen met zekerheid te identificeren, met name:

i) een nauwkeurige en gedetailleerde technische beschrijving van de goederen;

ii) bijzonderheden betreffende het type of patroon van de fraude indien de houder van de rechten daarvan op de hoogte is;

iii) de personalia van de door de houder van de rechten aangewezen contactpersoon.

Bij het verzoek om optreden moet ook de in artikel 6 bedoelde verklaring van de verzoeker gevoegd worden, evenals het bewijs dat deze de houder is van het recht voor de betrokken goederen.

In situaties als bedoeld in lid 4 worden in het verzoek de lidstaat of lidstaten vermeld waar om optreden van de douane wordt verzocht, alsmede de personalia van de houder van het recht in elk van de betrokken lidstaten.

Ter indicatie en voorzover bekend verstrekt de houder van het recht de hiernavolgende aanvullende informatie:

a) de waarde, exclusief belastingen, van de oorspronkelijke goederen op de legale nationale markt van de lidstaat waar het verzoek om optreden werd ingediend;

b) de plaats waar de goederen zich bevinden of de plaats van bestemming;

c) gegevens ter identificatie van de zending of de colli;

d) de geplande datum van aankomst of vertrek van de goederen;

e) de gebruikte vervoermiddelen;

f) de identiteit van de importeur, exporteur of houder van de goederen;

g) het land of de landen waar de goederen zijn vervaardigd, de gevolgde trajecten;

h) voorzover bekend, de technische verschillen tussen authentieke en verdachte goederen.

6. Er kunnen ook bijzondere en specifieke gegevens worden gevraagd betreffende het type intellectuele-eigendomsrecht waarnaar in het verzoek om optreden wordt verwezen.

7. De bevoegde douanedienst die een verzoek ontvangt, neemt dit in behandeling en stelt de verzoeker binnen 30 werkdagen na ontvangst schriftelijk in kennis van zijn besluit.

De kosten van de administratieve afhandeling van het verzoek worden de houder van het recht niet aangerekend.

8. Wanneer het verzoek om optreden niet de krachtens lid 5 verplichte gegevens bevat, kunnen de douanediensten besluiten dit verzoek niet te behandelen. In dat geval lichten zij de redenen van hun besluit toe en verstrekken zij informatie over de beroepsprocedure. Het verzoek kan alleen opnieuw worden ingediend indien het naar behoren is vervolledigd.

Artikel 6

1. Verzoeken om optreden gaan vergezeld van een verklaring van de houder van het recht, die overeenkomstig de nationale wetgeving hetzij schriftelijk, hetzij elektronisch kan worden ingediend en waarin hij aansprakelijkheid aanvaardt jegens de personen die betrokken zijn bij een in artikel 1, lid 1, bedoelde situatie, wanneer de overeenkomstig artikel 9, lid 1, ingeleide procedure niet wordt voortgezet ingevolge een handeling of verzuim van de houder van het recht of wanneer achteraf wordt vastgesteld dat de betrokken goederen geen inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht.

In deze verklaring stemt de houder van het recht er eveneens mee in alle uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende kosten te betalen in verband met het douanetoezicht uit hoofde van artikel 9 en, indien van toepassing, artikel 11.

2. Wanneer het verzoek om optreden in overeenstemming met artikel 5, lid 4, ingediend wordt, stemt de houder van het recht er in de verklaring mee in te zorgen voor eventueel nodige vertalingen en de kosten daarvan op zich te nemen; deze verklaring geldt in alle lidstaten waar het besluit tot inwilliging van het verzoek van toepassing is.

Artikel 7

De artikelen 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op elk verzoek om verlenging.

Deel 3 Inwilliging van het verzoek om optreden

Artikel 8

1. Wanneer de bevoegde douanedienst het verzoek inwilligt, specificeert hij binnen welke termijn de douaneautoriteiten zullen optreden. Deze termijn is ten hoogste een jaar. Na afloop daarvan kan de termijn op verzoek van de houder van het recht, na betaling van alle bedragen die deze krachtens de verordening verschuldigd is, worden verlengd door de dienst die het oorspronkelijke besluit heeft genomen.

De houder van het recht stelt de in artikel 5, lid 2, bedoelde bevoegde douanedienst ervan in kennis wanneer zijn recht niet meer geldig geregistreerd is of verstrijkt.

2. Het besluit tot inwilliging van het verzoek om optreden van de houder van het recht wordt onmiddellijk meegedeeld aan de douanekantoren van de lidstaat of lidstaten die vermoedelijk geconfronteerd zullen worden met de daarin genoemde goederen die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht.

Indien een overeenkomstig artikel 5, lid 4, ingediend verzoek om optreden wordt ingewilligd, bedraagt de termijn waarbinnen de douaneautoriteiten optreden een jaar; na afloop daarvan wordt de termijn op schriftelijk verzoek van de houder van het recht verlengd door de dienst die het oorspronkelijke verzoek heeft behandeld. Artikel 250, eerste streepje, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 is van overeenkomstige toepassing op het besluit tot inwilliging van het genoemde verzoek, evenals op de besluiten tot verlenging of intrekking daarvan.

Wanneer een verzoek om optreden wordt ingewilligd, is de verzoeker gehouden het daartoe strekkende besluit, vergezeld van alle andere nuttige informatie en in voorkomend geval de nodige vertalingen, toe te zenden aan de bevoegde douanedienst van de lidstaat of lidstaten waar de verzoeker om optreden van de douane heeft verzocht. Het besluit kan evenwel, met toestemming van de verzoeker, rechtstreeks worden toegezonden door de douanedienst die het besluit heeft genomen.

Op verzoek van de douaneautoriteiten van de betrokken lidstaten verstrekt de verzoeker alle aanvullende informatie die vereist is voor de uitvoering van het besluit.

3. De in lid 2, tweede alinea, bedoelde termijn gaat in op de datum van het besluit waarbij het verzoek wordt ingewilligd. Dit besluit treedt in de lidstaat of lidstaten waarvoor het bestemd is, pas in werking na de in lid 2, derde alinea, bedoelde toezending en nadat de houder van het recht de in artikel 6 bedoelde formaliteiten heeft vervuld.

Het besluit wordt vervolgens onmiddellijk meegedeeld aan de nationale douanekantoren die vermoedelijk geconfronteerd zullen worden met de goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten.

Dit lid is van overeenkomstige toepassing op het besluit tot verlenging van het oorspronkelijke besluit.

HOOFDSTUK III VOORWAARDEN WAARONDER DE DOUANEAUTORITEITEN KUNNEN OPTREDEN EN DE BEVOEGDE AUTORITEIT EEN BESLUIT TEN GRONDE KAN NEMEN

Artikel 9

1. Wanneer een douanekantoor waaraan overeenkomstig artikel 8 een besluit tot inwilliging van het verzoek van de houder van het recht is toegezonden, in voorkomend geval na overleg met de indiener van het verzoek vaststelt dat van goederen die zich in een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde situaties bevinden, wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, schorst het de vrijgave of houdt het de goederen vast.

Het douanekantoor informeert onmiddellijk de bevoegde douanedienst die het verzoek om optreden heeft behandeld.

2. De bevoegde douanedienst of het douanekantoor bedoeld in lid 1 informeert de houder van het recht en de aangever of houder van de goederen in de zin van artikel 38 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 over zijn optreden en mag deze in kennis stellen van de werkelijke of geraamde hoeveelheid en van de werkelijke of vermoede aard van de goederen waarvan de vrijgave is geschorst of die worden vastgehouden, zonder dat het verstrekken van deze informatie de verplichting inhoudt de zaak voor te leggen aan de autoriteit die bevoegd is een besluit ten gronde te nemen.

3. Teneinde vast te stellen of inbreuk is gemaakt op een intellectuele-eigendomsrecht in de zin van het nationale recht, en overeenkomstig de nationale bepalingen betreffende de bescherming van persoonsgegevens, van het commercieel en industrieel geheim en van het beroeps- en administratief geheim, stelt het douanekantoor of de dienst die het verzoek heeft behandeld de houder van het recht op zijn verzoek en voorzover deze informatie beschikbaar is, in kennis van de namen en adressen van zowel de geadresseerde en de afzender, als de aangever of houder van de goederen, alsmede van de oorsprong en de herkomst van de goederen die vermoedelijk inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten.

Het douanekantoor geeft de verzoeker en de personen die betrokken zijn bij een situatie als bedoeld in artikel 1, lid 1, de mogelijkheid de goederen waarvan de vrijgave is geschorst of die worden vastgehouden, te inspecteren.

Het douanekantoor kan bij het onderzoek van de goederen, uitsluitend met het oog op analyse en louter teneinde het verdere verloop van de procedure te vergemakkelijken, monsters nemen en deze overeenkomstig de in de betrokken lidstaat geldende voorschriften op uitdrukkelijk verzoek van de houder van het recht aan hem overhandigen of toezenden. Indien de omstandigheden dat toestaan en met inachtneming van de voorschriften van artikel 11, lid 1, tweede streepje, indien van toepassing, moeten deze monsters worden teruggegeven zodra de technische analyse is voltooid en indien van toepassing voordat vrijgave van de goederen plaatsvindt of de vasthoudingstermijn verstrijkt. De analyse van deze monsters wordt onder volledige verantwoordelijkheid van de houder van het recht uitgevoerd.

Artikel 10

Aan de hand van de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de goederen zich in een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde situaties bevinden, wordt vastgesteld of krachtens de nationale bepalingen inbreuk is gemaakt op een intellectuele-eigendomsrecht.

Bedoelde wetgeving is eveneens van toepassing op de onmiddellijke kennisgeving aan het kantoor of de dienst bedoeld in artikel 9, lid 1, dat de in artikel 13 bedoelde procedure is ingeleid, tenzij dat kantoor of die dienst de procedure zelf heeft ingeleid.

Artikel 11

1. Wanneer de douaneautoriteiten goederen die vermoedelijk inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht hebben vastgehouden of wanneer zij het vrijgeven van deze goederen hebben geschorst terwijl deze zich in een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde situaties bevonden, kunnen de lidstaten overeenkomstig hun nationale wetgeving voorzien in een met de instemming van de houder van het recht te volgen vereenvoudigde procedure, die de douaneautoriteiten de mogelijkheid biedt de goederen onder douanetoezicht af te staan voor vernietiging, zonder dat hoeft te worden nagegaan of volgens de nationale rechtsvoorschriften inbreuk is gemaakt op een intellectuele-eigendomsrecht. Daartoe passen de lidstaten in overeenstemming met hun nationale wetgeving de volgende voorwaarden toe:

- binnen tien werkdagen, of drie werkdagen indien het aan bederf onderhevige goederen betreft, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de in artikel 9 bedoelde kennisgeving stelt de houder van het recht de douaneautoriteiten er schriftelijk van in kennis dat de aan de procedure onderworpen goederen inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht in de zin van artikel 2, lid 1, en verstrekt hij deze autoriteiten de schriftelijke verklaring van de aangever, de houder of de eigenaar van de goederen waarbij deze ermee instemt dat de goederen voor vernietiging worden afgestaan. Indien de douaneautoriteiten daarmee akkoord gaan, kan deze informatie rechtstreeks aan de douane worden verstrekt door de aangever, de houder of de eigenaar van de goederen. Deze toestemming wordt verondersteld te zijn gegeven wanneer de aangever, de houder of de eigenaar van de goederen zich binnen de voorgeschreven termijn niet uitdrukkelijk tegen de vernietiging heeft verzet. Deze termijn kan met tien werkdagen worden verlengd indien de omstandigheden zulks wettigen;

- tenzij anders bepaald in de nationale wetgeving, geschiedt de vernietiging op kosten en onder verantwoordelijkheid van de houder van het recht en wordt deze steeds voorafgegaan door het nemen van monsters die de douaneautoriteiten zo moeten bewaren dat zij als bewijsmateriaal toelaatbaar zijn in een gerechtelijke procedure van de lidstaat waarin zij mogelijkerwijze zullen moeten worden gebruikt.

2. In alle andere gevallen of wanneer de aangever, houder of eigenaar zich tegen de vernietiging van de goederen verzet of deze betwist, is de in artikel 13 bedoelde procedure van toepassing.

Artikel 12

De houder van het recht gebruikt de in artikel 9, lid 3, eerste alinea, bedoelde informatie die hij ontvangt, uitsluitend voor de in de artikelen 10 en 11 en artikel 13, lid 1, omschreven doeleinden.

Voor elk ander gebruik dat niet is toegestaan door de nationale wetgeving van de lidstaat waar de situatie zich heeft voorgedaan, kan de houder van het recht burgerlijk aansprakelijk worden gesteld naar het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokken goederen zich bevinden en kan het verzoek om optreden in de lidstaat waar de feiten zich hebben voorgedaan, worden geschorst voor de geldigheidsduur die resteert voor de verlenging.

In geval van een nieuwe inbreuk kan de bevoegde douanedienst de verlenging weigeren. Bij verzoeken om optreden overeenkomstig artikel 5, lid 4, moeten de overige op het formulier vermelde lidstaten eveneens op de hoogte worden gebracht.

Artikel 13

1. Wanneer het in artikel 9, lid 1, bedoelde douanekantoor niet binnen tien werkdagen na de ontvangst van de kennisgeving van de schorsing van vrijgave of vasthouding, ervan in kennis is gesteld dat overeenkomstig artikel 10 een procedure is ingeleid om te bepalen of volgens het nationale recht een intellectuele-eigendomsrecht is geschonden, of dit kantoor, indien van toepassing, de in artikel 11, lid 1, bedoelde instemming van de houder van het recht niet heeft ontvangen, worden naar gelang van het geval de goederen vrijgegeven of wordt de vasthouding ervan beëindigd, op voorwaarde dat alle douaneformaliteiten zijn vervuld.

Deze termijn kan in bepaalde gevallen met ten hoogste tien werkdagen worden verlengd.

2. Wanneer er een vermoeden is dat aan bederf onderhevige goederen inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, bedraagt de in lid 1 bedoelde termijn drie werkdagen. Deze termijn kan niet worden verlengd.

Artikel 14

1. Wanneer het goederen betreft waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op rechten inzake tekeningen of modellen, octrooien, aanvullende beschermingscertificaten of kwekersrechten, kan de aangever, de eigenaar, de importeur, de houder of de geadresseerde van de goederen door middel van zekerheidstelling vrijgave van de goederen of beëindiging van de vasthouding daarvan verkrijgen, op voorwaarde dat:

a) de douanedienst of het douanekantoor bedoeld in artikel 9, lid 1, overeenkomstig artikel 13, lid 1, ervan in kennis is gesteld dat binnen de in artikel 13, lid 1, bedoelde termijn een procedure is ingeleid om te bepalen of krachtens de nationale wetgeving een intellectuele-eigendomsrecht is geschonden;

b) de hiertoe gemachtigde autoriteit bij het verstrijken van de in artikel 13, lid 1, bedoelde termijn nog geen toestemming heeft gegeven tot het nemen van conservatoire maatregelen;

c) alle douaneformaliteiten zijn vervuld.

2. De in lid 1 bedoelde zekerheid moet toereikend zijn om de belangen van de houder van het recht veilig te stellen.

De betaling van de zekerheid laat de andere rechtsmiddelen waarover de houder van het recht beschikt, onverlet.

Wanneer de procedure om te bepalen of volgens het nationale recht een intellectuele-eigendomsrecht is geschonden, door een andere persoon dan de houder van een recht inzake tekeningen of modellen, octrooi, aanvullend beschermingscertificaat of kwekersrecht is ingeleid, wordt de zekerheid vrijgegeven indien de persoon die de procedure heeft ingeleid, niet binnen 20 werkdagen na de datum waarop hij de kennisgeving van de schorsing van de vrijgave of de vasthouding ontvangt, gebruikmaakt van zijn recht om een gerechtelijke procedure in te leiden.

Wanneer het bepaalde in artikel 13, lid 1, tweede alinea, van toepassing is, kan deze termijn tot ten hoogste 30 werkdagen worden verlengd.

Artikel 15

De voorwaarden waaronder de goederen tijdens de schorsing van de vrijgave of de vasthouding worden opgeslagen, worden door de lidstaten vastgesteld en mogen geen kosten voor de douanediensten veroorzaken.

HOOFDSTUK IV BEPALINGEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP GOEDEREN WAARVAN IS VASTGESTELD DAT ZIJ INBREUK MAKEN OP INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN

Artikel 16

Goederen waarvan na afloop van de in artikel 9 bedoelde procedure is vastgesteld dat zij inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten, mogen niet:

- in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht,

- in het vrije verkeer worden gebracht,

- buiten het douanegebied van de Gemeenschap worden gebracht,

- uitgevoerd worden,

- wederuitgevoerd worden,

- onder een schorsingsregeling worden geplaatst, of

- in een vrije zone of een vrij entrepot worden opgeslagen.

Artikel 17

1. Onverminderd de andere rechtsmiddelen waarvan de houder van het recht gebruik kan maken, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen:

a) overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het nationale recht, goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht op zodanige wijze te vernietigen of uit de handel te nemen dat de houder van het recht geen schade lijdt, zonder enige compensatie en, tenzij anders bepaald in de nationale wetgeving, zonder kosten voor de schatkist;

b) ten aanzien van dergelijke goederen alle andere maatregelen te nemen die nodig zijn om de betrokkenen de economische voordelen van de transactie daadwerkelijk te ontnemen.

Behalve in uitzonderlijke gevallen wordt het zonder meer verwijderen van de handelsmerken die zonder toestemming op nagemaakte goederen zijn aangebracht niet geacht de betrokkenen de economische voordelen van de transactie daadwerkelijk te ontnemen.

2. Goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht kunnen aan de schatkist worden verbeurd. In dit geval is lid 1, onder a), van toepassing.

HOOFDSTUK V SANCTIES

Artikel 18

Elke lidstaat stelt de bij overtreding van deze verordening te nemen sancties vast. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

HOOFDSTUK VI AANSPRAKELIJKHEID VAN DE DOUANEAUTORITEITEN EN VAN DE HOUDER VAN HET RECHT

Artikel 19

1. Wanneer een verzoek om optreden wordt ingewilligd en de goederen die inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten niet als zodanig worden herkend door het douanekantoor en worden vrijgegeven of geen besluit tot vasthouding wordt genomen overeenkomstig artikel 9, lid 1, heeft de houder van het recht alleen recht op schadeloosstelling onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de wetgeving van de lidstaat waar het verzoek is ingediend of, wanneer dit verzoek overeenkomstig artikel 5, lid 4, is gedaan, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de wetgeving van de lidstaat waar de genoemde goederen niet zijn herkend door het douanekantoor.

2. De uitoefening door douanekantoren of andere naar behoren gemachtigde autoriteiten van de hen verleende bevoegdheden om inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten te bestrijden, brengt geen aansprakelijkheid mee ten aanzien van de personen waarop de in artikel 1, lid 1, bedoelde situaties of de in artikel 4 bedoelde maatregelen betrekking hebben wanneer hun optreden deze personen schade toebrengt, behalve onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de wetgeving van de lidstaat waar het verzoek is ingediend of, wanneer het verzoek overeenkomstig artikel 5, lid 4, is gedaan, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de wetgeving van de lidstaat waar het verlies of de schade is geleden.

3. De eventuele burgerlijke aansprakelijkheid van de houder van het recht wordt beheerst door de wetgeving van de lidstaat waar de betrokken goederen zich in een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde omstandigheden bevinden.

HOOFDSTUK VII SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21, lid 2.

Artikel 21

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité douanewetboek.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 22

De lidstaten delen de Commissie alle terzake dienende informatie in verband met de toepassing van deze verordening mede.

De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

De bepalingen van Verordening (EG) nr. 515/97 zijn van overeenkomstige toepassing.

De informatieprocedure wordt nader uitgewerkt in het kader van de uitvoeringsbepalingen volgens de procedure van artikel 21, lid 2.

Artikel 23

De Commissie brengt de Raad op basis van de in artikel 22 bedoelde informatie jaarlijks verslag uit over de toepassing van deze verordening. Dit verslag kan in voorkomend geval vergezeld gaan van een voorstel tot wijziging van de verordening.

Artikel 24

Verordening (EG) nr. 3295/94 wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2004.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Artikel 25

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 juli 2003.

Voor de Raad

De voorzitter

G. Alemanno

(1) PB L 341 van 30.12.1994, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(2) PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

(3) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(4) PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 311 van 12.12.2000, blz. 17).

(5) PB L 11 van 14.1.1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003.

(6) PB L 3 van 5.1.2002, blz. 1.

(7) PB L 182 van 2.7.1992, blz. 1.

(8) PB L 198 van 8.8.1996, blz. 30.

(9) PB L 227 van 1.9.1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003.

(10) PB L 208 van 24.7.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(11) PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(12) PB L 160 van 12.6.1989, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3378/94 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 366 van 31.12.1994, blz. 1).