Verordening (EG) nr. 811/2003 van de Commissie van 12 mei 2003 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort voor vis, de begraving en verbranding van dierlijke bijproducten en bepaalde overgangsmaatregelen (Voor de EER relevante tekst)
Publicatieblad Nr. L 117 van 13/05/2003 blz. 0014 - 0018
Verordening (EG) nr. 811/2003 van de Commissie van 12 mei 2003 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort voor vis, de begraving en verbranding van dierlijke bijproducten en bepaalde overgangsmaatregelen (Voor de EER relevante tekst) DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Gelet op Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten(1), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 808/2003 van de Commissie(2), en met name op artikel 22, lid 2, artikel 24, lid 6, en artikel 32, lid 1, Overwegende hetgeen volgt: (1) Verordening (EG) nr. 1774/2002 voorziet in een verbod op het voederen van dieren met verwerkte dierlijke eiwitten die afkomstig zijn van dieren van dezelfde soort. Na raadpleging van het betrokken wetenschappelijke comité kunnen afwijkingen worden toegestaan met betrekking tot vis. (2) De Wetenschappelijke Stuurgroep heeft op 17 september 1999 een advies uitgebracht over de risico's van het hergebruik van dierlijke bijproducten als voeder wat betreft de verspreiding van TSE bij niet-herkauwende landbouwhuisdieren. Ook heeft zij op 6 en 7 maart 2003 een advies uitgebracht over het vervoederen van vismeel van wilde vis aan gekweekte vis en het hergebruik van vis ten aanzien van het risico van TSE. Het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren heeft op 26 februari 2003 een advies uitgebracht over het gebruik van visbijproducten in de aquacultuur. Volgens die wetenschappelijke adviezen kan het potentiële risico van het hergebruik van vis worden beperkt door aan een aantal voorwaarden te voldoen. (3) Daarom moet een afwijking worden toegestaan van het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 voor vis. Om risico's voor de volksgezondheid en de gezondheid van dieren te vermijden moeten aan die afwijking bepaalde voorwaarden worden verbonden. (4) Er moet worden voorzien in overgangsmaatregelen om het bedrijfsleven voldoende tijd te geven zich aan de nieuwe eisen aan te passen. (5) De Wetenschappelijke Stuurgroep heeft op 16 en 17 juni 2003 een advies uitgebracht over de veiligheid ten aanzien van TSE's van het begraven en verbranden van mogelijk met TSE's besmet dierlijk materiaal. (6) Naar aanleiding van dat advies moeten uitvoeringsbepalingen krachtens artikel 24, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1774/2002 worden vastgesteld om nader te bepalen hoe de begraving en verbranding van dierlijke bijproducten moeten plaatsvinden. (7) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Overgangsmaatregelen betreffende het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort voor vis Krachtens artikel 32, lid 1 van Verordening (EG) nr. 1774/2002 mogen de lidstaten uiterlijk tot en met 31 december 2003 de huidige normen en voorschriften voor het voederen van vissen blijven toepassen zonder het in artikel 22, lid 1, onder a), van die verordening vastgelegde verbod ten aanzien van vissen ten uitvoer te leggen. Artikel 2 Afwijking van het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort voor bepaalde soorten vis 1. Krachtens artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1774/2002 wordt de lidstaten een afwijking toegestaan met betrekking tot het voederen van vissen met verwerkte dierlijke eiwitten die afkomstig zijn van karkassen of gedeelten ervan van dieren van dezelfde soort. 2. De in lid 1 bedoelde afwijking is echter niet van toepassing op het voederen van gekweekte vissen met verwerkte dierlijke eiwitten die afkomstig zijn van gekweekte vissen van dezelfde soort. Artikel 3 Bijproducten van wilde vis Wilde vis en bijproducten van wilde vis die op volle zee of in meren is gevangen, mogen worden gebruikt: a) voor de productie van visvoeder, en b) als visvoeder. Artikel 4 Voorschriften voor voeder voor gekweekte vis Vis en dierlijke bijproducten alsmede daarvan afkomstige producten, bestemd als voeder voor gekweekte vis overeenkomstig artikel 2, voldoen aan de in bijlage I vermelde eisen. Artikel 5 Controlemaatregelen De bevoegde autoriteit neemt de nodige maatregelen om: a) te controleren of voeder dat verwerkte dierlijke eiwitten bevat die afkomstig zijn van karkassen of gedeelten ervan van dieren van dezelfde soort, op correcte wijze verwerkt is en gebruikt wordt; b) de dieren die met het onder a) bedoelde voeder worden gevoederd te controleren, onder meer door strikt toezicht op de gezondheidstoestand van die dieren; c) te controleren of aan de eisen van bijlage I wordt voldaan. Artikel 6 Verwijdering van dierlijke bijproducten in geval van het uitbreken van een ziekte 1. Ingeval de bevoegde autoriteit het vervoer van dierlijke bijproducten naar de dichtstbijzijnde verbrandings- of verwerkingsinstallatie afwijst overeenkomstig artikel 24, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1774/2002, kan de bevoegde autoriteit toestaan dat die bijproducten worden verwijderd: a) als afval door verbranding of begraving op het bedrijf waar de dierlijke bijproducten zijn ontstaan; b) op een stortplaats die overeenkomstig Richtlijn 1999/31/EG erkend is, of c) als afval door verbranding of begraving op een plaats waar het risico voor de volksgezondheid, de diergezondheid en het milieu tot een minimum beperkt is, mits die plaats op zodanige afstand is gelegen dat de bevoegde autoriteit de preventie van risico's voor de volksgezondheid, de diergezondheid en het milieu kan waarborgen. 2. Bij de verbranding of begraving overeenkomstig lid 1, onder a) en c), wordt rekening gehouden met de communautaire en nationale wetgeving en richtsnoeren op milieu- en volksgezondheidsgebied. 3. De bevoegde autoriteit houdt toezicht op de verbranding en begraving van dierlijke bijproducten en neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat aan de eisen van bijlage II wordt voldaan. 4. Voor de doeleinden van deze verordening is de in bijlage II, onder A, gegeven definitie van "verbranding of begraving ter plaatse" van toepassing. Artikel 7 Toezicht op de voor verbranding en begraving van dierlijke bijproducten gebruikte afgelegen gebieden In geval van verwijdering van dierlijke bijproducten in afgelegen gebieden als bepaald in artikel 24, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1774/2002 houdt de bevoegde autoriteit regelmatig toezicht op de als afgelegen gebied ingedeelde gebieden om ervoor te zorgen dat aan de eisen van bijlage II bij deze verordening wordt voldaan. Artikel 8 Verbranding en begraving van bijen en producten van de bijenteelt Voor bijen en producten van de bijenteelt die onder artikel 5, lid 1, onder g), van Verordening (EG) nr. 1774/2002 vallen, kan de bevoegde autoriteit zo nodig besluiten dat zij als afval mogen worden verwijderd door verbranding of begraving ter plaatse, mits alle maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de begraving of verbranding van bijen en producten van de bijenteelt geen gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu oplevert, met inachtneming van de communautaire en nationale wetgeving en richtsnoeren op milieu- en volksgezondheidsgebied. Artikel 9 Administratie In geval van verbranding of begraving overeenkomstig de artikelen 6, 7 en 8 houdt de voor de verbranding of begraving verantwoordelijke persoon een administratie bij van: a) de hoeveelheden, categorieën en soorten dierlijke bijproducten die worden begraven of verbrand; b) de datum en plaats van begraving en verbranding. Artikel 10 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 1 mei 2003. De artikelen 2 tot en met 5 zijn echter pas vanaf 1 januari 2004 van toepassing. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, 12 mei 2003. Voor de Commissie David Byrne Lid van de Commissie (1) PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. (2) Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad. BIJLAGE I Eisen inzake voeders en administratie van verwerkingsbedrijven en diervoederfabrieken die voor visvoeder bestemde visbijproducten en daarvan afkomstige producten verwerken A. Eisen inzake voor visvoeder bestemde vis en dierlijke bijproducten Voor visvoeder bestemde vis en dierlijke bijproducten alsmede daarvan afkomstige producten voldoen aan de volgende eisen: a) zij worden gescheiden van niet voor dat doel toegelaten materiaal gehanteerd en verwerkt; b) zij zijn afkomstig van op volle zee of in meren voor de productie van vismeel gevangen wilde vis of andere zeedieren, met uitzondering van zeezoogdieren, of van verse bijproducten van wilde vis die zijn verwerkt in bedrijven die visproducten voor menselijke consumptie vervaardigen; c) zij zijn verwerkt in een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1774/2002 is erkend, volgens een norm die een microbiologisch veilig product waarborgt; d) zij worden na behandeling en vóór verzending verpakt in een verpakking waarop duidelijk leesbaar de naam en het adres van de diervoederfabriek, alsmede de vermelding: "Mag worden gebruikt als visvoeder" worden aangebracht. B. Administratie die moet worden bijgehouden door verwerkingsbedrijven en diervoederfabrieken die visbijproducten verwerken en daaruit producten, bestemd als visvoeder, vervaardigen Verwerkingsbedrijven en diervoederfabrieken moeten de volgende gegevens met betrekking tot de dierlijke bijproducten of daarvan afkomstige producten bijhouden: a) oorsprong, hoeveelheid en datum van de ontvangen zendingen dierlijke bijproducten of vismeel; b) dagelijkse gegevens betreffende de geproduceerde en verzonden hoeveelheden vismeel of voeder. BIJLAGE II Uitvoeringsbepalingen krachtens artikel 24, lid 6, betreffende een afwijking met betrekking tot de verwijdering van dierlijke bijproducten A. Definitie Voor de toepassing van deze verordening wordt onder "verbranding of begraving ter plaatse" verstaan: verbranding of begraving op het bedrijf waar de dierlijke bijproducten ontstaan of, indien passende maatregelen op het gebied van de bioveiligheid worden genomen om de verspreiding van ziekten door het vervoer van de dierlijke bijproducten te voorkomen, op een stortplaats die overeenkomstig Richtlijn 1999/31/EG erkend is, of op een plaats waar het risico voor de volksgezondheid, de diergezondheid en het milieu tot een minimum beperkt is en die op zodanige afstand gelegen is dat de bevoegde autoriteit daarop voortdurend toezicht kan houden teneinde verspreiding van het risico in de hand te houden, met inachtneming van de communautaire en nationale wetgeving en richtsnoeren op milieu- en volksgezondheidsgebied. B. Verwijdering van dierlijke bijproducten in geval van het uitbreken van een ziekte 1. De bevoegde autoriteit moet toezicht houden op de verbranding van dierlijke bijproducten en de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat zij worden verbrand: a) op een zorgvuldig gebouwde brandstapel en de dierlijke bijproducten tot as gereduceerd worden; b) zonder gevaar voor de menselijke gezondheid; c) zonder gebruik te maken van procédés of methoden die het milieu kunnen schaden, met inachtneming van de communautaire en nationale wetgeving en richtsnoeren op milieu- en volksgezondheidsgebied ter minimalisering, voorzover dit verenigbaar is met overwegingen van openbare orde, van: i) risico's voor water, lucht, bodem, fauna en flora; ii) geluids- of stankhinder, en iii) schadelijke gevolgen voor het platteland of bezienswaardigheden. 2. De bevoegde autoriteit moet toezicht houden op de begraving van dierlijke bijproducten en de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat zij worden begraven: a) op zodanige wijze dat vleesetende dieren er niet bij kunnen komen, en b) op: i) een stortplaats die overeenkomstig Richtlijn 1999/31/EG erkend is, of ii) een andere plaats, zonder dat dit gevaar voor de menselijke gezondheid oplevert. 3. In geval van begraving op een andere plaats dan een erkende stortplaats moet de bevoegde autoriteit de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de dierlijke bijproducten worden begraven zonder gebruik te maken van procédés of methoden die het milieu kunnen schaden, met inachtneming van de communautaire en nationale wetgeving en richtsnoeren op milieu- en volksgezondheidsgebied ter minimalisering, voorzover dit verenigbaar is met overwegingen van openbare orde, van: a) risico's voor water, lucht, bodem, fauna en flora; b) geluids- of stankhinder, en c) schadelijke gevolgen voor het platteland of bezienswaardigheden. 4. Indien de dierlijke bijproducten het bedrijf van oorsprong moeten verlaten, moet de bevoegde autoriteit ervoor zorgen dat: a) de dierlijke bijproducten worden vervoerd in veilige, lekvrije recipiënten of voertuigen; b) het laden en lossen van de dierlijke bijproducten onder toezicht van de bevoegde autoriteit geschiedt; c) de wielen van de voertuigen bij het verlaten van de plaats van oorsprong worden ontsmet met een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd ontsmettingsmiddel; d) de voor het vervoer van de dierlijke bijproducten gebruikte recipiënten en voertuigen na het lossen van de dierlijke bijproducten grondig worden gereinigd en ontsmet met een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd ontsmettingsmiddel, en e) er wordt voorzien in passende begeleiding van de voertuigen, controle op lekkage en dubbele afdekking. C. Verwijdering van dierlijke bijproducten in afgelegen gebieden In geval van verwijdering van dierlijke bijproducten in afgelegen gebieden overeenkomstig artikel 24, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1774/2002: a) houdt de bevoegde autoriteit regelmatig toezicht op de gebieden die als afgelegen gebied zijn ingedeeld om ervoor te zorgen dat die gebieden en de verwijderingsactiviteiten als bedoeld in artikel 24, lid 1, onder b), naar behoren gecontroleerd worden; b) wordt bij de verbranding of begraving rekening gehouden met de communautaire en nationale wetgeving en richtsnoeren op milieu- en volksgezondheidsgebied ter minimalisering, voorzover dit verenigbaar is met overwegingen van openbare orde, van: i) risico's voor water, lucht, bodem, fauna en flora; ii) geluids- of stankhinder, en iii) schadelijke gevolgen voor het platteland of bezienswaardigheden.