32003L0103

Richtlijn 2003/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 houdende wijziging van Richtlijn 2001/25/EG inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 326 van 13/12/2003 blz. 0028 - 0031


Richtlijn 2003/103/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 17 november 2003

houdende wijziging van Richtlijn 2001/25/EG inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden(3) stelt de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst vast voor zeevarenden die dienst doen op zeeschepen die onder de vlag van een lidstaat varen. Die normen zijn gebaseerd op de normen die zijn vastgesteld in het verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978, zoals gewijzigd ("het STCW-verdrag").

(2) Teneinde maritieme kennis en vaardigheden binnen de Europese Unie op peil te houden en uit te breiden, is het van belang passende aandacht aan de positie van maritieme opleidingen en zeevarenden binnen de EU te geven.

(3) Het is van essentieel belang ervoor te zorgen dat zeevarenden die houder zijn van door derde landen afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid en die dienst doen op zeeschepen uit de Gemeenschap, een kwalificatieniveau bezitten dat vergelijkbaar is met het door het STCW-verdrag vereiste niveau. Richtlijn 2001/25/EG stelt procedures en gemeenschappelijke criteria vast voor de erkenning door de lidstaten van door derde landen afgegeven vaarbevoegdheidsbewijzen.

(4) Richtlijn 2001/25/EG voorziet in de herbeoordeling van de procedures en criteria voor de erkenning van door derde landen afgegeven vaarbevoegdheidsbewijzen en de goedkeuring van maritieme opleidingsinstellingen en maritieme studie- en opleidingsprogramma's en cursussen, in het licht van de ervaring die bij de toepassing van de richtlijn is opgedaan.

(5) Bij de praktische uitvoering van Richtlijn 2001/25/EG is gebleken dat bepaalde aanpassingen van die procedures en criteria de betrouwbaarheid van het erkenningsstelsel aanzienlijk kunnen verbeteren, terwijl de controle- en rapportageverplichtingen voor de lidstaten worden vereenvoudigd.

(6) Of derde landen die opleiding verzorgen voldoen aan de bepalingen van het STCW-verdrag kan efficiënter worden beoordeeld als dat op een geharmoniseerde wijze geschiedt. De Commissie dient derhalve namens de gehele Gemeenschap met deze taak te worden belast.

(7) Teneinde te waarborgen dat een erkend land volledig blijft voldoen aan de eisen van het STCW-verdrag, dient de erkenning op gezette tijdstippen opnieuw te worden bezien en in voorkomend geval te worden verlengd. De erkenning van een derde land dat niet aan de eisen van het STCW-verdrag voldoet, dient te worden ingetrokken totdat de tekortkomingen zijn verholpen.

(8) Het is efficiënter de besluiten tot verlenging of intrekking van erkenningen op communautair niveau op een geharmoniseerde en gecentraliseerde wijze te nemen. De Commissie dient derhalve namens de gehele Gemeenschap met deze taak te worden belast.

(9) Het is efficiënter het voortdurende toezicht op de naleving door de erkende derde landen op een geharmoniseerde en gecentraliseerde wijze uit te oefenen.

(10) Een van de taken van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (het agentschap) is de Commissie bij te staan bij de uitvoering van taken waarmee zij is belast krachtens communautaire wetgeving met betrekking tot opleiding, diplomering en wachtdienst van scheepsbemanningen.

(11) Het agentschap dient derhalve de Commissie bij te staan in de uitvoering van haar taken in verband met het verlenen, verlengen en intrekken van erkenningen van derde landen. Het dient de Commissie eveneens bij te staan bij het uitoefenen van toezicht op de naleving door derde landen van de eisen van het STCW-verdrag.

(12) Het STCW-verdrag bevat voorschriften inzake de taal van vaarbevoegdheidsbewijzen en officiële verklaringen betreffende de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs. De bestaande bepalingen van Richtlijn 2001/25/EG dienen te worden afgestemd op de desbetreffende voorschriften van het STCW-verdrag.

(13) Het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974, zoals gewijzigd, (SOLAS-verdrag) bevat voorschriften inzake de taal die moet worden gebruikt voor communicatie tussen brug en wal over veiligheidsaspecten. Richtlijn 2001/25/EG moet worden aangepast aan de recente wijzigingen in dat verdrag, die op 1 juli 2002 van kracht zijn geworden.

(14) Er dient te worden voorzien in procedures om Richtlijn 2001/25/EG aan toekomstige wijzigingen in het Gemeenschapsrecht aan te passen.

(15) Richtlijn 2001/25/EG dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2001/25/EG wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 3 wordt vervangen door:

"3. Vaarbevoegdheidsbewijzen worden afgegeven overeenkomstig voorschrift I/2, lid 1, van het STCW-verdrag;";

b) in lid 5 wordt de volgende zin toegevoegd:"Officiële verklaringen worden afgegeven overeenkomstig artikel VI, lid 2, van het STCW-verdrag;".

2. Artikel 17, onder e), wordt vervangen door:

"e) passende middelen voor communicatie tussen het schip en de autoriteiten aan de wal. Deze communicatie geschiedt in overeenstemming met hoofdstuk V, voorschrift 14, lid 4, van het SOLAS-verdrag;".

3. Artikel 18, lid 3, wordt vervangen door:

"3. Zeevarenden die niet in het bezit zijn van het in artikel 4 bedoelde vaarbevoegdheidsbewijs, kunnen op onder de vlag van een lidstaat varende schepen dienst doen, indien er over de erkenning van hun passend vaarbevoegdheidsbewijs een besluit is genomen overeenkomstig de hieronder uiteengezette procedure:

a) een lidstaat die voornemens is door middel van een officiële verklaring een door een derde land afgegeven passend vaarbevoegdheidsbewijs voor kapiteins, officieren of radio-operators te erkennen voor dienst op een schip dat zijn vlag voert, dient bij de Commissie een met redenen omkleed verzoek om erkenning van dat derde land in.

De Commissie, bijgestaan door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (hierna: het agentschap) en eventueel de betrokken lidstaten, verzamelt de in bijlage II vermelde gegevens en beoordeelt de opleidings- en diplomeringssystemen in het derde land waarvoor het verzoek om erkenning werd ingediend, teneinde na te gaan of het betrokken land aan alle eisen van het STCW-verdrag voldoet, en of passende maatregelen zijn genomen om fraude met bewijzen te voorkomen;

b) de Commissie neemt het besluit tot erkenning van een derde land overeenkomstig de procedure van artikel 23, lid 2), binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum van het verzoek om erkenning. Een eenmaal verleende erkenning blijft geldig onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 18 bis;

c) indien er binnen de onder b) vastgelegde termijn geen besluit wordt genomen over de erkenning van het betrokken derde land, kan de aanvragende lidstaat ertoe besluiten dit derde land eenzijdig te erkennen totdat een besluit is genomen overeenkomstig de procedure van artikel 23, lid 2;

d) een lidstaat kan, met betrekking tot schepen die zijn vlag voeren, besluiten door middel van een officiële verklaring vaarbevoegdheidsbewijzen te bevestigen die zijn afgegeven door derde landen die door de Commissie zijn erkend, rekening houdend met de bepalingen in de punten 4 en 5 van bijlage II;

e) erkenningen van bewijzen van erkende derde landen die vóór (...)(4) in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie, zijn gepubliceerd, blijven geldig; Deze erkenningen kunnen door alle lidstaten worden gebruikt, tenzij de Commissie ze in een later stadium op grond van artikel 18 bis heeft ingetrokken;

f) door de Commissie wordt een lijst van de erkende derde landen opgesteld en bijgewerkt. De lijst wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie.".

4. De volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 18 bis

1. Wanneer een lidstaat, ongeacht de in bijlage II vermelde criteria, van oordeel is dat een erkend derde land niet langer aan de eisen van het STCW-verdrag voldoet, stelt hij de Commissie hiervan onverwijld in kennis, met vermelding van de redenen die hem tot dit oordeel hebben gebracht. De Commissie schakelt hierna onverwijld het in artikel 23 bedoelde comité in.

2. Wanneer de Commissie, ongeacht de in bijlage II vermelde criteria, van oordeel is dat een erkend derde land niet langer aan de eisen van het STCW-verdrag voldoet, stelt zij de lidstaten hiervan onverwijld in kennis, met vermelding van de redenen die haar tot dit oordeel hebben gebracht. De Commissie schakelt hierna onverwijld het in artikel 23 bedoelde comité in.

3. Wanneer een lidstaat voornemens is de officiële verklaringen van alle door een derde land afgegeven vaarbevoegdheidsbewijzen in te trekken, stelt hij onverwijld de Commissie en de overige lidstaten in kennis van dit voornemen en de redenen die hem daartoe hebben geleid.

4. De Commissie, bijgestaan door het agentschap, herbeoordeelt de erkenning van het betrokken derde land, teneinde na te gaan of dat land inderdaad niet aan de eisen van het STCW-verdrag voldoet.

5. Als er aanwijzingen zijn dat een bepaald scheepvaartopleidingsinstituut niet langer voldoet aan de voorschriften van het STWC-verdrag, deelt de Commissie het betrokken land mee dat de erkenning van de vaarbevoegdheidsbewijzen van dat land binnen twee maanden zal worden ingetrokken, tenzij binnen die termijn maatregelen worden getroffen om alsnog te voldoen aan alle eisen van het STWC-verdrag.

6. Het besluit betreffende de intrekking van de erkenning wordt binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum van kennisgeving door de lidstaat genomen volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde procedure. De betrokken lidstaat neemt alle passende maatregelen ter uitvoering van het besluit.

7. De officiële verklaringen ten bewijze van erkenning van vaarbevoegdheidsbewijzen die overeenkomstig artikel 5, lid 6, zijn afgegeven vóór de datum van het besluit tot intrekking van de erkenning van het derde land, blijven geldig. Houders van een dergelijke officiële verklaring komen echter niet in aanmerking voor een officiële verklaring van een hogere kwalificatie, tenzij een dergelijke opwaardering berust op aanvullende beroepservaring, opgedaan op zee.

Artikel 18 ter

1. Derde landen, inclusief de in artikel 18, lid 3, onder f), genoemde, die overeenkomstig de procedure van artikel 18, lid 3, onder b), zijn erkend, worden op gezette tijdstippen en ten minste om de vijf jaar door de Commissie, bijgestaan door het agentschap, beoordeeld om na te gaan of zij aan de desbetreffende criteria van bijlage II voldoen, en of passende maatregelen zijn genomen om fraude met vaarbevoegdheidsbewijzen te voorkomen.

2. De Commissie stelt voor de beoordeling van de derde landen de prioriteitscriteria vast op basis van de gegevens die de havenstaatcontrole krachtens artikel 20 heeft opgeleverd alsmede van de rapporten over de resultaten van onafhankelijke beoordelingen die krachtens deel A-I/7 van het STCW-verdrag door de derde landen zijn meegedeeld.

3. De Commissie brengt bij de lidstaten verslag uit over de resultaten van de beoordeling.".

5. Aan artikel 22, lid 1, wordt de volgende zin toegevoegd:"Deze richtlijn kan tevens volgens dezelfde procedure worden gewijzigd met het oog op de toepassing, in het kader van deze richtlijn, van relevante wijzigingen in het Gemeenschapsrecht."

6. Bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 14 mei 2005 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Uiterlijk op 14 december 2008 legt de Commissie, het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag voor dat is opgesteld op basis van een grondige analyse en evaluatie van de IMO-verdragsbepalingen, de uitvoering daarvan, en de verworven nieuwe inzichten in de correlatie tussen veiligheid en het opleidingsniveau van scheepsbemanningen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 november 2003.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. Cox

Voor de Raad

De voorzitter

G. Alemanno

(1) PB C 133 van 6.6.2003, blz. 23.

(2) Advies van het Europees Parlement van 3 september 2003 (nog niet verschenen in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 november 2003.

(3) PB L 136 van 18.5.2001, blz. 17. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2002/84/EG (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 53).

(4) 18 maanden na de inwerkingtreding van de richtlijn.

BIJLAGE

Bijlage II van Richtlijn 2001/25/EG wordt vervangen door:

"BIJLAGE II

CRITERIA VOOR DE ERKENNING VAN DERDE LANDEN DIE VAARBEVOEGDHEIDSBEWIJZEN HEBBEN AFGEGEVEN OF IN OPDRACHT WAARVAN VAARBEVOEGDHEIDSBEWIJZEN ZIJN AFGEGEVEN, ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 18, LID 3, ONDER a)

1. Het derde land moet partij zijn bij het STCW-verdrag.

2. Van het derde land moet door de Maritieme Veiligheidscommissie zijn vastgesteld dat het volledige uitvoering heeft gegeven aan de bepalingen van het STCW-verdrag.

3. De Commissie, bijgestaan door het agentschap en met eventuele deelneming van de betrokken lidstaat moet zich via alle nodige maatregelen, die onder meer de inspectie van voorzieningen en procedures kunnen omvatten, ervan vergewist hebben dat de voorschriften betreffende bekwaamheidsnormen, de afgifte van vaarbevoegdheidsbewijzen en officiële verklaringen en de registratie daarvan volledig worden nageleefd, en dat er een stelsel van kwaliteitsnormen is vastgesteld in overeenstemming met voorschrift I/8 van het STCW-verdrag.

4. De lidstaat is bezig met het sluiten van een overeenkomst waarbij het derde land zich ertoe verbindt hem snel in kennis te stellen van alle ingrijpende veranderingen in de regelgeving betreffende opleiding en vaarbevoegdheidsbewijzen die worden verstrekt in overeenstemming met het STCW-verdrag.

5. De lidstaat treft maatregelen om ervoor te zorgen dat zeevarenden die vaarbevoegdheidsbewijzen voor functies op managementniveau ter erkenning aanbieden, beschikken over de vereiste kennis van de zeevaartwetgeving van de lidstaat, voorzover van toepassing voor de functies die zij mogen uitoefenen.

6. Indien een lidstaat de beoordeling van de naleving door een derde land wenst aan te vullen met een evaluatie van bepaalde maritieme opleidingsinstellingen, gaat hij te werk overeenkomstig de bepalingen van deel A-I/6 van het STCW-verdrag.".