31.10.2003   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/51


RICHTLIJN 2003/96/EG VAN DE RAAD

van 27 oktober 2003

tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 93,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De werkingssfeer van de Richtlijnen 92/81/EEG (1) en 92/82/EEG (2) van 19 oktober 1992, betreffende respectievelijk de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën en de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën, is beperkt tot minerale oliën.

(2)

Het ontbreken van communautaire bepalingen om elektriciteit en andere energieproducten dan minerale oliën aan een minimumbelasting te onderwerpen, kan nadelig zijn voor de goede werking van de interne markt.

(3)

Voor de goede werking van de interne markt en de verwezenlijking van de doelstellingen van het communautaire beleid in andere sectoren is het nodig dat op communautair niveau minimumbelastingniveaus worden vastgesteld voor de meeste energieproducten, met inbegrip van elektriciteit, aardgas en kolen.

(4)

Aanmerkelijke verschillen tussen de door de lidstaten toegepaste nationale belastingniveaus kunnen nadelig blijken voor de goede werking van de interne markt.

(5)

Door vaststelling van passende communautaire minimumbelastingniveaus kunnen bestaande verschillen in de nationale belastingniveaus kleiner worden gemaakt.

(6)

Overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag moeten de eisen inzake milieubescherming worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid van de Gemeenschap op andere terreinen.

(7)

Als partij bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering heeft de Gemeenschap het protocol van Kyoto bekrachtigd. De belasting van energieproducten — en in voorkomend geval van elektriciteit — is een van de beschikbare instrumenten om de doelstellingen van het protocol van Kyoto te verwezenlijken.

(8)

De Raad moet op gezette tijden de vrijstellingen en verlagingen en de minimumbelastingniveaus bestuderen en daarbij aandacht schenken aan de goede werking van de interne markt, de reële waarde van de minimumbelastingniveaus, de concurrentiepositie van het bedrijfsleven van de Gemeenschap in internationaal verband en de bredere doelstellingen van het Verdrag.

(9)

De lidstaten moeten de flexibiliteit krijgen die nodig is om een aan de nationale context aangepast beleid te bepalen en uit te voeren.

(10)

De lidstaten willen verschillende soorten belastingen op energieproducten en elektriciteit invoeren of handhaven. Daartoe moet het de lidstaten toegestaan zijn om voor de naleving van de communautaire minimumbelastingniveaus alle door hen geheven indirecte belastingen (de BTW uitgezonderd) samen te tellen.

(11)

Het staat elke lidstaat vrij te beslissen met welke fiscale regelingen uitvoering wordt gegeven aan dit communautaire kader voor de belasting van energieproducten en elektriciteit. Te dien aanzien zouden lidstaten kunnen beslissen de totale belastingdruk niet te verhogen indien zij van oordeel zijn dat toepassing van dit beginsel van belastingneutraliteit tot herstructurering en modernisering van hun belastingstelsels zou kunnen bijdragen doordat milieubescherming en een betere benutting van de factor arbeid worden aangemoedigd.

(12)

Energieprijzen zijn sleutelelementen van het communautaire energie-, vervoer- en milieubeleid.

(13)

Belasting bepaalt voor een deel de prijs van energieproducten en elektriciteit.

(14)

De minimumbelastingniveaus moeten de concurrentiepositie van de verschillende energieproducten en elektriciteit weerspiegelen. In dit verband is het raadzaam de minimumniveaus in de mate van het mogelijke te berekenen op grond van de energie-inhoud van de producten. Deze methode dient evenwel niet te worden toegepast op motorbrandstoffen.

(15)

In bepaalde omstandigheden of onder permanente voorwaarden moet het toegestaan zijn om, met inachtneming van de communautaire minimumbelastingniveaus en de regels van de interne markt en de mededinging, op eenzelfde product gedifferentieerde nationale belastingniveaus toe te passen.

(16)

Omdat warmte slechts in zeer geringe mate intracommunautair wordt verhandeld, dient outputbelasting op warmte buiten de werkingssfeer van dit communautaire kader te blijven.

(17)

Er moeten verschillende communautaire minimumbelastingniveaus worden vastgesteld naar gelang van het gebruik van de energieproducten en elektriciteit.

(18)

Energieproducten die worden gebruikt als motorbrandstof voor bepaalde industriële en commerciële doeleinden en energieproducten die worden gebruikt als brandstof voor verwarming, worden gewoonlijk lager belast dan energieproducten die voor de voortbeweging worden gebruikt.

(19)

Om belasting te kunnen heffen op dieselbrandstof die gebruikt wordt door vervoerders met name die met intracommunautaire activiteiten, moet een specifieke behandeling mogelijk zijn, inclusief maatregelen met het oog op de invoering van een systeem van heffingen op het weggebruik, om de concurrentieverstoring die deze vervoerders zouden kunnen ondervinden te beperken.

(20)

De lidstaten hebben wellicht behoefte aan een mogelijkheid om te differentiëren tussen commerciële en niet-commerciële diesel. Zij kunnen die mogelijkheid benutten om het verschil tussen de belastingheffing op niet-commerciële gasolie gebruikt voor voortbeweging en op benzine kleiner te maken.

(21)

Zakelijk en niet-zakelijk gebruik van energieproducten en elektriciteit mogen voor belastingdoeleinden verschillend behandeld worden.

(22)

Op energieproducten moet in wezen een communautair regelgevingskader van toepassing zijn wanneer deze als verwarmingsbrandstof of als motorbrandstof worden gebruikt. In dat opzicht gebiedt de aard en de logica van het belastingstelsel om vormen van duaal gebruik van energieproducten en vormen van gebruik voor andere doeleinden dan als brandstof, alsmede mineralogische procédés, van de werkingssfeer van dit regelgevingskader uit te sluiten. Elektriciteit die op vergelijkbare wijze wordt gebruikt, dient op dezelfde wijze te worden behandeld.

(23)

Gezien de bestaande internationale verplichtingen en het behoud van de concurrentiepositie van het communautaire bedrijfsleven is het raadzaam de vrijstellingen van energieproducten die worden geleverd voor de niet-recreatieve luchtvaart en zeescheepvaart te handhaven, maar de lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om deze vrijstellingen te beperken.

(24)

Het moet de lidstaten toegestaan zijn binnen hun grondgebied bepaalde andere vrijstellingen of verlagingen toe te passen, mits dit de goede werking van de interne markt niet schaadt en niet tot concurrentieverstoringen leidt.

(25)

Meer bepaald kunnen warmtekrachtkoppeling en — met het oog op de bevordering van het gebruik van alternatieve energiebronnen — energie uit hernieuwbare bronnen in aanmerking komen voor een bevoorrechte behandeling.

(26)

Het is wenselijk om ter stimulering van biobrandstoffen een communautair regelgevingskader te creëren waarbinnen de lidstaten vrijstelling of verlaging van belastingen kunnen verlenen, zodat wordt bijgedragen tot een betere werking van de interne markt en de lidstaten en de marktdeelnemers een voldoende mate van rechtszekerheid wordt geboden. Het is dienstig concurrentieverstoringen te beperken en de producenten en distributeurs van biobrandstoffen een stimulans in de vorm van een kostprijsverlaging te blijven bieden, onder meer met aanpassingen door de lidstaten waarin wijzigingen van de grondstoffenprijzen verdisconteerd zijn.

(27)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de toepassing van de toepasselijke bepalingen van Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (3), noch van Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (4), wanneer het product dat bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als motorbrandstof of als additief in motorbrandstoffen ethylalcohol is volgens de definitie in Richtlijn 92/83/EEG.

(28)

Met name bij gebreke van sterkere harmonisatie op Gemeenschapsniveau of wegens een dreigende verslechtering van de internationale concurrentiepositie of op grond van sociale of milieuoverwegingen, kunnen bepaalde belastingvrijstellingen of belastingverlagingen nodig blijken.

(29)

Bedrijven die overeenkomsten sluiten met het oog op een aanzienlijke verbetering van de milieubescherming en de energie-efficiëntie, verdienen aandacht. Van deze bedrijven verdienen de energie-intensieve een specifieke behandeling.

(30)

Wellicht hebben de lidstaten overgangsperioden en -regelingen nodig om zich soepel te kunnen aanpassen aan de nieuwe communautaire belastingniveaus en daardoor negatieve neveneffecten te vermijden.

(31)

Er moet een procedure komen volgens welke de lidstaten voor een bepaalde periode andere belastingvrijstellingen of -verlagingen mogen invoeren. Dergelijke vrijstellingen en verlagingen moeten op gezette tijden geëvalueerd worden.

(32)

Er moet worden bepaald dat de lidstaten bepaalde nationale maatregelen bij de Commissie moeten aanmelden; die aanmelding ontslaat de lidstaten niet van de in artikel 88, lid 3, van het Verdrag neergelegde verplichting bepaalde nationale maatregelen aan te melden. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het resultaat van enigerlei toekomstige, uit hoofde van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag, ingeleide procedure inzake staatssteun.

(33)

De werkingssfeer van Richtlijn 92/12/EEG betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, moet waar passend worden uitgebreid tot de producten en indirecte belastingen die onder deze richtlijn vallen.

(34)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5),

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten heffen belasting op energieproducten en elektriciteit overeenkomstig deze richtlijn.

Artikel 2

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder 'energieproducten' verstaan de hieronder vermelde producten:

a)

producten van de GN-codes 1507 tot en met 1518, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt;

b)

producten van de GN-codes 2701, 2702 en 2704 tot en met 2715;

c)

producten van de GN-codes 2901 en 2902;

d)

producten van GN-code 2905 11 00 die niet van synthetische oorsprong zijn, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt;

e)

producten van GN-code 3403;

f)

producten van GN-code 3811;

g)

producten van GN-code 3817;

h)

producten van de GN-code 3824 90 99, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt.

2.   Deze richtlijn is eveneens van toepassing op:

Elektriciteit van GN-code 2716.

3.   De energieproducten waarvoor in deze richtlijn geen belastingniveau is vastgesteld en die bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof, worden belast tegen het belastingniveau van de gelijkwaardige motor- of verwarmingsbrandstof, naar gelang van het gebruik dat ervan gemaakt wordt.

Naast de in lid 1 genoemde belastbare producten wordt tegen het belastingniveau van de gelijkwaardige motorbrandstof belast, elk product dat bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als motorbrandstof of als additief of vulstof in motorbrandstoffen.

Naast de in lid 1 genoemde belastbare producten wordt tegen het belastingniveau van het gelijkwaardige energieproduct belast elke andere koolwaterstof, turf uitgezonderd, die bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als verwarmingsbrandstof.

4.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

outputbelasting op warmte en de belasting op producten van de GN-codes 4401 en 4402;

b)

de volgende vormen van gebruik van energieproducten en elektriciteit:

energieproducten gebruikt voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof

duaal gebruik van energieproducten

Een energieproduct kent een duaal gebruik wanneer het zowel als verwarmingsbrandstof als voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof wordt gebruikt. Het gebruik van energieproducten voor chemische reductie of elektrolytische en metallurgische procédés wordt als duaal gebruik beschouwd.

Elektriciteit die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procédés;

elektriciteit die meer dan 50 % van de kosten van een product veroorzaakt. De kosten van een product worden gedefinieerd als de som van de totale aankoop van goederen en diensten plus de personeelskosten plus het verbruik van kapitaalgoederen op het niveau van het bedrijf als gedefinieerd in artikel 11. Deze kosten worden berekend op basis van het gemiddelde per eenheid. Onder elektriciteitskosten wordt verstaan de feitelijke aankoopwaarde van de elektriciteit of de productiekosten van de elektriciteit, indien deze in het bedrijf wordt gegenereerd;

mineralogische procédés.

Onder mineralogische procédés wordt verstaan de procédés die in Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap zijn ondergebracht onder code DI 26 „Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten” van de NACE-nomenclatuur (6).

Op deze energieproducten is artikel 20 evenwel van toepassing.

5.   De in deze richtlijn vervatte verwijzingen naar codes van de gecombineerde nomenclatuur zijn verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 2031/2001 van de Commissie van 6 augustus 2001 tot wijziging van bijlage I van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (7).

Jaarlijks wordt volgens de procedure van artikel 27 een besluit genomen tot bijwerking van de codes van de gecombineerde nomenclatuur voor de producten, vermeld in deze richtlijn. Het besluit mag niet leiden tot wijzigingen in de minimumbelastingniveaus voor energieproducten en elektriciteit als bedoeld in deze richtlijn, noch tot toevoeging of verwijdering van energieproducten en elektriciteit.

Artikel 3

De verwijzingen naar 'minerale oliën' en 'accijnzen' in Richtlijn 92/12/EEG (voorzover van toepassing op minerale oliën) zijn uit te leggen als verwijzingen naar alle energieproducten, elektriciteit en nationale indirecte belastingen bedoeld in artikel 2, respectievelijk artikel 4, lid 2, van de onderhavige richtlijn.

Artikel 4

1.   De belastingniveaus die de lidstaten toepassen op de in artikel 2 genoemde energieproducten en op elektriciteit, mogen niet onder de bij deze richtlijn voorgeschreven minimumbelastingniveaus liggen.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder 'belastingniveau' verstaan het totaal van alle geheven indirecte belastingen (BTW uitgezonderd), rechtstreeks of niet-rechtstreeks berekend over de hoeveelheid energieproducten en elektriciteit op het tijdstip van uitslag tot verbruik.

Artikel 5

De lidstaten kunnen, onder fiscaal toezicht, gedifferentieerde belastingniveaus toepassen in de volgende gevallen, op voorwaarde dat deze belastingniveaus niet onder de bij deze richtlijn voorgeschreven minimumbelastingniveaus liggen en verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht:

wanneer de gedifferentieerde belastingniveaus rechtstreeks gekoppeld zijn aan de kwaliteit van het product;

wanneer de gedifferentieerde belastingniveaus afhangen van kwantitatieve consumptieniveaus voor elektriciteit en energieproducten die voor verwarming worden gebruikt;

voor de volgende vormen van gebruik: plaatselijk openbaar personenvervoer (taxi's inbegrepen), afvalinzameling, strijdkrachten en overheidsadministraties, gehandicapten, ziekenauto's;

om onderscheid te maken tussen zakelijk en niet-zakelijk gebruik voor energieproducten en elektriciteit als bedoeld in de artikelen 9 en 10.

Artikel 6

Het staat de lidstaten vrij aan de bij deze richtlijn voorgeschreven belastingvrijstellingen of -verlagingen uitvoering te geven:

a)

rechtstreeks,

b)

middels een gedifferentieerd belastingniveau

of

c)

door het betaalde belastingbedrag geheel of gedeeltelijk terug te geven.

Artikel 7

1.   Met ingang van 1 januari 2004 en vanaf 1 januari 2010 worden de minimumbelastingniveaus voor motorbrandstoffen vastgesteld zoals beschreven in bijlage I.A.

Uiterlijk op 1 januari 2012 besluit de Raad aan de hand van een verslag en een voorstel van de Commissie, na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen over de minimumbelastingniveaus voor gasolie voor een verdere periode beginnende op 1 januari 2013.

2.   De lidstaten mogen onderscheid maken tussen commerciële en niet-commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, op voorwaarde dat de communautaire minimumbelastingniveaus gerespecteerd worden en het belastingniveau voor commerciële gasolie gebruikt voor voortbeweging niet onder het op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveau daalt, niettegenstaande de in deze richtlijn bepaalde afwijkingen voor dit gebruik.

3.   Onder commerciële gasolie gebruikt voor voortbeweging wordt verstaan gasolie gebruikt voor voortbeweging voor onderstaande doeleinden:

a)

het vervoer van goederen voor eigen rekening of voor rekening van derden met een motorvoertuig of een samenstel van voertuigen dat uitsluitend bestemd is voor het goederenvervoer over de weg met een maximum toegelaten laadvermogen van 7,5 ton of meer bedraagt;

b)

het vervoer van personen, geregeld of occasioneel, met een motorvoertuig van de categorieën M2 en M3 zoals omschreven in Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (8).

4.   Niettegenstaande lid 2 kunnen lidstaten die een systeem van heffingen op het weggebruik invoeren voor motorvoertuigen of samenstellen van voertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor het goederenvervoer over de weg, op door dergelijke voertuigen gebruikte gasolie een verlaagd belastingniveau toepassen dat lager is dan het op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveau, zolang de totale belastingdruk grotendeels gelijk blijft, de communautaire minimumbelastingniveaus gerespecteerd worden, en het op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveau voor gasolie gebruikt voor voortbeweging ten minste twee maal zo hoog is als het op 1 januari 2004 geldende minimumbelastingniveau.

Artikel 8

1.   Niettegenstaande artikel 7 worden de minimumbelastingniveaus voor producten die als motorbrandstof worden gebruikt voor de doeleinden van lid 2, met ingang van 1 januari 2004 vastgesteld zoals beschreven in bijlage I.B.

2.   Dit artikel is van toepassing voor de volgende industriële en commerciële doeleinden:

a)

landbouw, tuinbouw, visteelt of bosbouw;

b)

stationaire motoren;

c)

installaties en machines die worden gebruikt in de bouw, de weg- en waterbouw en voor openbare werken;

d)

voertuigen bestemd om buiten de openbare weg te worden gebruikt of waarvoor geen vergunning is verleend voor overwegend gebruik op de openbare weg.

Artikel 9

1.   Met ingang van 1 januari 2004 worden de minimumbelastingniveaus voor verwarmingsbrandstoffen vastgesteld zoals beschreven in bijlage I.C.

2.   De lidstaten die op 1 januari 2003 gemachtigd zijn om voor gasolie voor verwarming een controleretributie te heffen, mogen op dat product een verlaagd belastingniveau van 10 euro per 1000 liter blijven toepassen. Deze machtiging wordt op 1 januari 2007 ingetrokken indien de Raad, op basis van een verslag en een voorstel van de Commissie, daartoe met eenparigheid van stemmen besluit, na te hebben vastgesteld dat het verlaagde belastingniveau te laag is om problemen van handelsverstoring tussen de lidstaten te vermijden.

Artikel 10

1.   Met ingang van 1 januari 2004 worden de minimumbelastingniveaus voor elektriciteit vastgesteld zoals beschreven in bijlage I.C.

2.   Boven de in lid 1 bedoelde minimumbelastingniveaus kunnen de lidstaten de toepasselijke belastinggrondslag bepalen mits zij het bepaalde in Richtlijn 92/12/EEG in acht nemen.

Artikel 11

1.   In deze richtlijn wordt onder zakelijk gebruik verstaan het gebruik door een zakelijke eenheid, als zodanig geïdentificeerd overeenkomstig het tweede lid, dat zelfstandig, ongeacht op welke plaats, leveringen van goederen en diensten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die economische activiteiten.

De economische activiteiten omvatten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije beroepen.

Staten, lokale en regionale overheden en andere publiekrechtelijke lichamen worden niet als zakelijke eenheid aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten. Wanneer deze lichamen evenwel zodanige werkzaamheden of handelingen verrichten, worden zij daarvoor als zakelijke eenheid aangemerkt, indien een behandeling als niet-zakelijke eenheid tot concurrentieverstoringen van enige betekenis zou leiden.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn kan een zakelijke eenheid niet worden beschouwd als kleiner dan een afdeling van een zakelijke eenheid of een juridische entiteit die uit organisatorisch oogpunt een onafhankelijke exploitatie vormt, dat wil zeggen een eenheid die op eigen kracht kan functioneren.

3.   Waar gemengd gebruik plaatsvindt, wordt de belasting geheven naar evenredigheid van elk type gebruik; indien het zakelijk of het niet-zakelijk gebruik van weinig belang is, kan het evenwel als nihil worden behandeld.

4.   De lidstaten kunnen het toepassingsgebied van het verlaagde belastingniveau voor zakelijk gebruik beperken.

Artikel 12

1.   De lidstaten kunnen hun nationale belastingniveaus uitdrukken in andere dan de in de artikelen 7 tot en met 10 vermelde eenheden, op voorwaarde dat de overeenkomstige belastingniveaus na omrekening in die eenheden niet onder de in deze richtlijn vastgestelde minimumniveaus liggen.

2.   Voor energieproducten als bedoeld in de artikelen 7, 8 en 9 met belastingniveaus op grond van volumes, wordt het volume gemeten bij een temperatuur van 15 °C.

Artikel 13

1.   Voor de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd wordt de op de waarde van de belastingniveaus toe te passen tegenwaarde van de euro in nationale valuta eenmaal per jaar vastgesteld. De voor deze omrekening toe te passen koersen zijn de in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte koersen van de eerste werkdag van oktober. Ze worden toegepast vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar.

2.   De lidstaten kunnen bij de in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanpassing de geldende belastingbedragen onveranderd laten, indien de omrekening van de in euro uitgedrukte belastingniveaus een verhoging van de in nationale valuta uitgedrukte belastingniveaus geeft van minder dan 5 %, of van minder dan 5 euro indien dat bedrag lager is dan het vorengenoemde percentage.

Artikel 14

1.   Naast de algemene bepalingen van Richtlijn 92/12/EEG inzake vrijgesteld gebruik van belastbare producten, en onverminderd andere communautaire bepalingen, verlenen de lidstaten voor onderstaande producten vrijstelling van belasting, op voorwaarden die zij vaststellen met het doel een juiste en eenvoudige toepassing van deze vrijstelling te verzekeren en fraude, ontwijking of misbruik te voorkomen:

a)

energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de productie van elektriciteit en elektriciteit die wordt gebruikt tot instandhouding van het vermogen elektriciteit te produceren. De lidstaten kunnen deze producten echter uit milieubeleidsoverwegingen aan belasting onderwerpen zonder inachtneming van de in deze richtlijn vastgestelde minimumbelastingniveaus. In dat geval wordt de op deze producten geheven belasting niet in aanmerking genomen voor de inachtneming van het minimumbelastingniveau voor elektriciteit zoals vastgesteld in artikel 10;

b)

energieproducten die worden geleverd voor gebruik als brandstof voor andere luchtvaart dan particuliere plezierluchtvaart.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „particuliere plezierluchtvaart” verstaan het gebruik van een luchtvaartuig door de eigenaar daarvan of door de natuurlijke of rechtspersoon die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins, voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van overheidsinstanties.

De lidstaten kunnen deze vrijstelling beperken tot leveringen van reactiemotorbrandstof (GN-code 2710 19 21);

c)

energieproducten die worden geleverd voor gebruik als brandstof voor de vaart op communautaire wateren (met inbegrip van visserij) en niet voor gebruik aan boord van particuliere pleziervaartuigen, en aan boord van een vaartuig opgewekte elektriciteit.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „particuliere pleziervaartuigen” verstaan vaartuigen die worden gebruikt door de eigenaar daarvan of door de natuurlijke of rechtspersoon die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins, voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van overheidsinstanties.

2.   De lidstaten kunnen de in lid 1, onder b) en c), bedoelde vrijstellingen beperken tot het internationale en het intracommunautaire vervoer. Daarnaast kan een lidstaat die met een andere lidstaat een bilaterale overeenkomst heeft gesloten, de in lid 1, onder b) en c), bedoelde vrijstellingen opschorten. In dergelijke gevallen kunnen de lidstaten een lager belastingniveau dan het in deze richtlijn vastgestelde minimumniveau toepassen.

Artikel 15

1.   Onverminderd andere communautaire bepalingen, kunnen de lidstaten onder fiscaal toezicht gehele of gedeeltelijke belastingvrijstellingen of -verlagingen toepassen op:

a)

belastbare producten die onder fiscaal toezicht worden gebruikt bij proefprojecten voor de technologische ontwikkeling van milieuvriendelijker producten of met betrekking tot brandstoffen uit hernieuwbare bronnen;

b)

elektriciteit:

afkomstig van zon, wind, golven, getijden of aardwarmte;

afkomstig van waterkracht, welke wordt opgewekt in waterkrachtcentrales;

opgewekt uit biomassa of uit van biomassa afkomstige producten;

opgewekt uit methaan dat vrijkomt in verlaten kolenmijnen;

opgewekt uit brandstofcellen;

c)

energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor warmtekrachtkoppeling;

d)

elektriciteit, opgewekt uit warmtekrachtkoppeling, op voorwaarde dat de installaties voor warmtekrachtkoppeling milieuvriendelijk zijn. De lidstaten mogen nationale definities van „milieuvriendelijke” warmtekrachtkoppeling (of warmtekrachtkoppeling met hoog rendement) toepassen totdat de Raad op basis van een verslag en een voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen een gemeenschappelijke definitie aanneemt;

e)

energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor het vervoer van goederen en personen per spoor, metro, tram en trolleybus;

f)

energieproducten die worden geleverd voor gebruik als brandstof voor de vaart op binnenwateren (met inbegrip van visserij) en niet voor gebruik aan boord van particuliere pleziervaartuigen, en aan boord van een vaartuig opgewekte elektriciteit;

g)

aardgas in lidstaten waar het aandeel van aardgas in 2000 minder dan 15 % van het finale energieverbruik bedroeg.

De gehele of gedeeltelijke vrijstellingen of verlagingen kunnen van toepassing zijn gedurende een periode van ten hoogste tien jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn, of totdat het nationale aandeel van aardgas 25 % van het finale energieverbruik bedraagt, indien dat zich het eerst voordoet. Zodra het nationale aandeel van aardgas evenwel 20 % van het finale energieverbruik bedraagt, hanteren de betrokken lidstaten een strikt positief belastingniveau, dat jaarlijks wordt verhoogd zodat het aan het einde van bovengenoemde periode ten minste het minimumbelastingniveau bereikt.

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland mag de gehele of gedeeltelijke vrijstellingen of verlagingen voor aardgas afzonderlijk toepassen voor Noord-Ierland;

h)

elektriciteit, aardgas, kolen en vaste brandstoffen die worden gebruikt door huishoudens en/of door organisaties welke door de betrokken lidstaat als liefdadige instellingen worden erkend. Wanneer het gaat om liefdadige organisaties kunnen de lidstaten de vrijstelling of verlaging beperken tot het niet-zakelijk gebruik. Indien gemengd gebruik plaatsvindt, wordt de belasting geheven naar evenredigheid van elk type gebruik. Wanneer een gebruik van weinig belang is, kan het als nihil worden behandeld;

i)

aardgas en LPG die worden gebruikt voor voortbeweging;

j)

motorbrandstoffen die worden gebruikt bij de vervaardiging, de ontwikkeling, het testen en het onderhoud van luchtvaartuigen en schepen;

k)

motorbrandstoffen die worden gebruikt bij baggerwerken in bevaarbare waterlopen en in havens;

l)

producten van GN-code 2705 die worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden.

2.   De lidstaten kunnen het belastingbedrag dat de verbruiker heeft betaald voor de elektriciteit die wordt opgewekt met de in lid 1, onder b), bedoelde producten, volledig of gedeeltelijk aan de producent teruggeven.

3.   De lidstaten kunnen een tot een nultarief verlaagd belastingniveau toepassen op energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de landbouw, de tuinbouw, de visteelt en de bosbouw.

De Raad beziet, op basis van een voorstel van de Commissie vóór 1 januari 2008 of de toepassing van een tot een nultarief verlaagd belastingniveau wordt ingetrokken.

Artikel 16

1.   Onverminderd lid 5, kunnen de lidstaten, onder fiscaal toezicht, belastingvrijstelling verlenen of een verlaagd belastingniveau hanteren voor de in artikel 2 bedoelde belastbare producten die zijn samengesteld uit een of meer van onderstaande producten, of deze bevatten:

producten van de GN-codes 1507 tot en met 1518;

producten van de GN-codes 3824 90 55 en 3824 90 80 tot en met 3824 90 99, wat hun van biomassa afkomstige bestanddelen betreft;

producten van de GN-codes 2207 20 00 en 2905 11 00 die niet van synthetische oorsprong zijn;

producten afkomstig van biomassa, inclusief de producten van de GN-codes 4401 en 4402.

De lidstaten kunnen, onder fiscaal toezicht, eveneens een verlaagd belastingtarief hanteren voor de in artikel 2 bedoelde belastbare producten die water bevatten (GN-codes 2201 en 2851 00 10).

Onder „biomassa” wordt verstaan de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen uit de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en stedelijk afval.

2.   De belastingvrijstelling of -verlaging als gevolg van de toepassing van het in lid 1 bedoelde verlaagde belastingniveau mag niet hoger zijn dan het bedrag dat aan belasting verschuldigd zou zijn op het volume van de in lid 1 bedoelde producten aanwezig in de voor genoemde verlaging in aanmerking komende producten.

De door de lidstaten gehanteerde belastingniveaus voor de producten die uit de in lid 1 bedoelde producten zijn samengesteld of deze bevatten, kunnen onder de in artikel 4 vastgestelde minimumniveaus liggen.

3.   De door de lidstaten toegepaste belastingvrijstelling of -verlaging wordt aangepast naar gelang van de ontwikkeling van de grondstofprijzen op de markt, teneinde overcompensatie van de hogere productiekosten van de in lid 1 bedoelde producten te vermijden.

4.   Tot en met 31 december 2003 kunnen de lidstaten vrijstelling verlenen of blijven verlenen voor uitsluitend of vrijwel uitsluitend uit de in lid 1 bedoelde producten bestaande producten.

5.   De vrijstelling of verlaging voor de in lid 1 bedoelde producten kan in het kader van een meerjarenprogramma door een overheidsinstantie aan een marktdeelnemer worden toegekend door middel van een vergunning die langer dan één kalenderjaar geldig is. De toegestane vrijstelling of verlaging mag niet langer dan zes opeenvolgende jaren worden toegepast. Deze termijn kan worden verlengd.

In het kader van een meerjarenprogramma waarvoor een overheidsinstantie vóór 31 december 2012 toestemming heeft verleend, kunnen de lidstaten de in lid 1 bedoelde vrijstelling of verlaging na 31 december 2012 blijven toepassen tot dit meerjarenprogramma afloopt. De vrijstelling of verjaring kan niet meer worden verlengd.

6.   Indien de lidstaten op grond van het Gemeenschapsrecht gedwongen worden tot nakoming van juridisch bindende verplichtingen om een minimumaandeel van de in lid 1 bedoelde producten in de handel te brengen, is het bepaalde in de leden 1 tot en met 5 niet meer van toepassing vanaf de datum waarop die verplichtingen voor de lidstaten bindend worden.

7.   De lidstaten zenden de Commissie uiterlijk 31 december 2004 en vervolgens om de twaalf maanden een lijst toe van de overeenkomstig dit artikel toegepaste belastingvrijstellingen of -verlagingen.

8.   Uiterlijk 31 december 2009 brengt de Commissie de Raad verslag uit over de fiscale, economische, landbouw-, energie-, industriële en milieuaspecten van de overeenkomstig dit artikel toegekende verlagingen.

Artikel 17

1.   Op voorwaarde dat de in deze richtlijn voorgeschreven minimumbelastingniveaus gemiddeld voor elk bedrijf worden gerespecteerd kunnen de lidstaten in de volgende gevallen belastingverlagingen toepassen op het verbruik van energieproducten die worden gebruikt voor verwarming of voor de doeleinden van artikel 8, lid 2, onder b) en c), en op elektriciteit:

a)

ten voordele van energie-intensieve bedrijven;

 

Onder een energie-intensief bedrijf wordt verstaan een bedrijf in de zin van artikel 11 waar de aankoop van energieproducten en elektriciteit ten minste 3,0 % van de productiewaarde uitmaakt, of de verschuldigde nationale energiebelasting ten minste 0,5 % van de toegevoegde waarde bedraagt. Binnen deze definitie kunnen de lidstaten restrictievere concepten toepassen, waaronder definities van omzetwaarde, proces en sector.

 

Onder de kosten van de aankoop van energieproducten en elektriciteit wordt verstaan de feitelijke kosten van de door het bedrijf aangekochte of gegenereerde energie. Hieronder vallen alleen de kosten van elektriciteit, verwarming en de energieproducten die worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden of voor de doeleinden van artikel 8, lid 2, onder b) en c). De kosten omvatten alle belastingen, uitgezonderd aftrekbare BTW.

 

Onder productiewaarde wordt verstaan de omzet inclusief rechtstreeks aan de prijs van het product gekoppelde subsidies, vermeerderd of verminderd met de veranderingen in voorraden gereed product, onderhanden werk en goederen en diensten, ingekocht voor wederverkoop, en verminderd met de aankoop van goederen en diensten voor wederverkoop.

 

Onder toegevoegde waarde wordt verstaan de totale aan BTW onderworpen omzet inclusief uitvoer, verminderd met de totale aan BTW onderworpen inkoop inclusief invoer.

 

De lidstaten die momenteel nationale energiebelastingsystemen hebben waarbij energie-intensieve bedrijven worden gedefinieerd aan de hand van andere criteria dan de energiekosten in vergelijking met de productiewaarde en de verschuldigde nationale energiebelasting in vergelijking met de toegevoegde waarde, wordt een overgangsperiode tot uiterlijk 1 januari 2007 toegestaan om zich aan te passen aan de definitie in punt a), eerste alinea;

b)

indien overeenkomsten zijn aangegaan met ondernemingen of ondernemersverenigingen, of indien regelingen inzake verhandelbare vergunningen of gelijkwaardige regelingen worden toegepast, voorzover deze leiden tot de verwezenlijking van milieubeschermingsdoelstellingen of verbeteringen in energie-efficiëntie.

2.   Niettegenstaande artikel 4, lid 1, kunnen de lidstaten een tot een nultarief verlaagd belastingniveau toepassen op energieproducten en elektriciteit als gedefinieerd in artikel 2 die worden gebruikt door energie-intensieve bedrijven als gedefinieerd in lid 1.

3.   Niettegenstaande artikel 4, lid 1, kunnen de lidstaten een tot 50 % van de minimumniveaus in deze richtlijn verlaagd belastingniveau toepassen op energieproducten en elektriciteit als gedefinieerd in artikel 2 die worden gebruikt door bedrijven als gedefinieerd in artikel 11 welke geen energie-intensieve bedrijven als gedefinieerd in lid 1 zijn.

4.   Bedrijven die gebruik maken van de in de leden 2 en 3 bedoelde mogelijkheden, gaan overeenkomsten, regelingen inzake verhandelbare vergunningen of gelijkwaardige regelingen aan als bedoeld in lid 1, onder b).De overeenkomsten, regelingen inzake verhandelbare vergunningen of gelijkwaardige regelingen moeten bijdragen tot de verwezenlijking van milieubeschermingsdoelstellingen of een grotere energie-efficiëntie die grosso modo gelijkwaardig zijn aan wat zou zijn bereikt indien de communautaire minimumbelastingniveaus gehanteerd waren.

Artikel 18

1.   In afwijking van de bepalingen van deze richtlijn worden de lidstaten hierbij gemachtigd de in bijlage II vermelde belastingverlagingen of -vrijstellingen te blijven toepassen.

Onder voorbehoud van een voorafgaand onderzoek door de Raad op voorstel van de Commissie, verstrijkt deze machtiging op 31 december 2006 of op de in bijlage II vermelde datum.

2.   Niettegenstaande de in de leden 3 tot en met 12 bepaalde perioden en op voorwaarde dat de mededinging hierdoor niet significant wordt verstoord, krijgen lidstaten die moeilijkheden ondervinden met de toepassing van de nieuwe minimumbelastingniveaus een overgangsperiode tot 1 januari 2007, meer bepaald om te vermijden dat de prijsstabiliteit in gevaar wordt gebracht.

3.   Het Koninkrijk Spanje mag tot 1 januari 2007 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor gasolie gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimumbelastingniveau van 302 EUR en tot 1 januari 2012 om tot 330 EUR te komen. Tot 31 december 2009 mag het voorts een speciaal verlaagd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 287 EUR per 1 000 liter en de op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Van 1 januari 2010 tot 1 januari 2012 mag het een gedifferentieerd tarief hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 302 EUR per 1 000 liter en de op 1 januari 2010 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Het speciale verlaagde belastingniveau voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging mag ook worden toegepast voor taxi's tot 1 januari 2012. Met betrekking tot artikel 7, lid 3, onder a), mag het tot 1 januari 2008 een maximum toegelaten laadvermogen van 3,5 ton of meer toepassen voor het definiëren van commerciële doeleinden.

4.   De Republiek Oostenrijk mag tot 1 januari 2007 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor gasolie gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimum belastingniveau van 302 EUR en tot 1 januari 2012 om tot 330 EUR te komen. Tot 31 december 2009 mag het voorts een speciaal verlaagd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 287 EUR per 1 000 liter en de op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Van 1 januari 2010 tot 1 januari 2012 mag het een gedifferentieerd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 302 EUR per 1 000 liter en de op 1 januari 2010 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd.

5.   Het Koninkrijk België mag tot 1 januari 2007 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor gasolie gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimumbelastingniveau van 302 EUR en tot 1 januari 2012 om tot 330 EUR te komen. Tot 31 december 2009 mag het voorts een speciaal verlaagd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 287 EUR per 1 000 liter en de op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Van 1 januari 2010 tot 1 januari 2012 mag het een gedifferentieerd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 302 EUR per 1 000 liter en de op 1 januari 2010 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd.

6.   Het Groothertogdom Luxemburg mag tot 1 januari 2009 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor gasolie gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimumbelastingniveau van 302 euro en tot 1 januari 2012 om tot 330 EUR te komen. Tot 31 december 2009 mag het voorts een speciaal verlaagd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 272 EUR per 1 000 liter en de op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Van 1 januari 2010 tot 1 januari 2012 mag het een gedifferentieerd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 302 EUR per 1 000 liter en de op 1 januari 2010 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd.

7.   De Portugese Republiek mag op in het autonome gebied der Azoren en het autonome gebied Madeira verbruikte energieproducten en elektriciteit lagere belastingniveaus toepassen dan de bij deze richtlijn vastgestelde minimumbelastingniveaus, als compensatie voor de vervoerskosten die uit het insulaire karakter en de geografische versnippering van deze gebieden voortvloeien.

De Portugese Republiek mag tot 1 januari 2009 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor gasolie gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimumbelastingniveau van 302 EUR en tot 1 januari 2012 om tot 330 EUR te komen. Tot 31 december 2009 mag zij voorts een gedifferentieerd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 272 EUR per 1 000 liter en de op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Van 1 januari 2010 tot 1 januari 2012 mag het een gedifferentieerd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 302 EUR per 1 000 liter en de op 1 januari 2010 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Het gedifferentieerde belastingniveau voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging mag ook worden toegepast voor taxi's tot 1 januari 2012. Met betrekking tot artikel 7, lid 3, onder a), mag het tot 1 januari 2008 een maximum toegelaten laadvermogen van 3,5 ton of meer toepassen voor het definiëren van commerciële doeleinden.

De Portugese Republiek mag tot 1 januari 2010 volledige of gedeeltelijke belastingvrijstellingen voor elektriciteit toepassen.

8.   De Helleense Republiek mag op gasolie gebruikt voor voortbeweging en op benzine die worden verbruikt in de departementen Lesbos, Chios, Samos, de Dodekanesos en de Cycladen, alsmede op de volgende eilanden in de Egeïsche Zee: Thassos, de noordelijke Sporaden, Samothraki en Skiros, belastingniveaus toepassen die tot 22 EUR per 1 000 liter lager mogen zijn dan de bij deze richtlijn vastgestelde minimumtarieven.

De Helleense Republiek mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om zijn huidige stelsel van inputelektriciteitsbelasting te veranderen in een outputbelastingstelsel en het nieuwe minimumbelastingniveau voor benzine te bereiken.

De Helleense Republiek mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor gasolie gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimumbelastingniveau van 302 EUR per 1 000 liter en tot 1 januari 2012 om te komen tot 330 EUR. Tot 31 december 2009 mag zij voorts een gedifferentieerd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 264 EUR per 1 000 liter en de op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Van 1 januari 2010 tot 1 januari 2012 mag het een gedifferentieerd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 302 EUR per 1 000 liter en de op 1 januari 2010 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Het gedifferentieerde belastingniveau voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging mag ook worden toegepast voor taxi's tot 1 januari 2012. Met betrekking tot artikel 7, lid 3, onder a), mag het tot 1 januari 2008 een maximum toegelaten laadvermogen van 3,5 ton of meer toepassen voor het definiëren van commerciële doeleinden.

9.   Ierland mag tot 1 januari 2008 volledige of gedeeltelijke belastingvrijstellingen of -verlagingen voor elektriciteit toepassen.

10.   De Franse Republiek mag tot 1 januari 2009 volledige of gedeeltelijke belastingvrijstellingen of -verlagingen toepassen voor energieproducten en elektriciteit gebruikt door de Staat, territoriale en lokale lichamen of andere publiekrechtelijke lichamen voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten.

De Franse Republiek mag tot 1 januari 2009 een overgangsperiode toepassen om haar huidige stelsel voor de belasting van elektriciteit aan de bepalingen van deze richtlijn aan te passen. Gedurende deze periode wordt het algemene gemiddelde van het huidige plaatselijke belastingniveau voor elektriciteit in aanmerking genomen ter beoordeling van het naleven van de in deze richtlijn vastgestelde minimumbelastingniveaus.

11.   De Italiaanse Republiek mag tot 1 januari 2008 een maximum toegelaten laadvermogen van 3,5 ton of meer toepassen voor het definiëren van commerciële doeleinden als bedoeld in artikel 7, lid 3, onder a).

12.   De Bondsrepubliek Duitsland mag tot 1 januari 2008 een maximum toegelaten laadvermogen van 12 ton toepassen voor het definiëren van commerciële doeleinden als bedoeld in artikel 7, lid 3, onder a).

13.   Het Koninkrijk der Nederlanden mag tot 1 januari 2008 een maximum toegelaten laadvermogen van 12 ton toepassen voor het definiëren van commerciële doeleinden als bedoeld in artikel 7, lid 3, onder a).

14.   Binnen de vastgestelde overgangsperioden verkleinen de lidstaten geleidelijk hun respectieve verschillen ten opzichte van de nieuwe minimumbelastingniveaus. Wanneer het verschil tussen het nationale niveau en het minimumniveau niet meer dan 3 % van dat minimumniveau bedraagt, kan de lidstaat in kwestie de aanpassing van zijn nationale niveau evenwel tot het einde van de overgangsperiode uitstellen.

Artikel 19

1.   Naast de bepalingen van de voorgaande artikelen, met name de artikelen 5, 15 en 17, kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluiten dat een lidstaat uit specifieke beleidsoverwegingen wordt gemachtigd verdere vrijstellingen of verlagingen in te voeren.

Een lidstaat die een dergelijke maatregel wenst in te voeren, stelt de Commissie daarvan in kennis en verstrekt haar tevens alle relevante en benodigde gegevens.

De Commissie onderzoekt het verzoek met inachtneming van, onder andere, de goede werking van de interne markt, de noodzaak eerlijke mededinging te verzekeren en het communautair gezondheids-, milieu-, energie- en vervoersbeleid.

Binnen drie maanden nadat de Commissie alle relevante en benodigde gegevens heeft ontvangen dient zij een voorstel in voor een beschikking waarbij de Raad de lidstaat in kwestie tot het nemen van een dergelijke maatregel machtigt of deelt zij de Raad de redenen mee waarom zij een dergelijke beschikking niet heeft voorgesteld.

2.   De in lid 1 bedoelde machtigingen worden voor ten hoogste zes jaar verleend, met de mogelijkheid tot verlenging volgens de in lid 1 omschreven procedure.

3.   Indien de Commissie van oordeel is dat de in lid 1 bedoelde vrijstellingen of verlagingen niet langer aanvaardbaar zijn, met name uit het oogpunt van eerlijke mededinging, verstoring van de werking van de interne markt, of het communautaire gezondheids-, milieu-, energie- en vervoersbeleid, dient zij bij de Raad passende voorstellen in. De Raad besluit daarover met eenparigheid van stemmen.

Artikel 20

1.   De bepalingen inzake controles en verkeer van Richtlijn 92/12/EEG zijn uitsluitend van toepassing op de volgende energieproducten:

a)

producten van de GN-codes 1507 tot en met 1518, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt;

b)

producten van de GN-codes 2707 10, 2707 20, 2707 30 en 2707 50;

c)

producten van de GN-codes 2710 11 tot en met 2710 19 69. Voor producten van de GN-codes 2710 11 21, 2710 11 25 en 2710 19 29 echter zijn de bepalingen inzake controles en verkeer uitsluitend van toepassing op commercieel bulkverkeer;

d)

producten van GN-code 2711 (met uitzondering van 2711 11, 2711 21 en 2711 29);

e)

producten van GN-code 2901 10;

f)

producten van de GN-codes 2902 20, 2902 30, 2902 41, 2902 42, 2902 43 en 2902 44;

g)

producten van GN-code 2905 11 00 die niet van synthetische oorsprong zijn, indien deze zijn bestemd voor gebruik als verwarmings- of motorbrandstof;

h)

producten van de GN-code 3824 90 99, indien deze zijn bestemd voor gebruik als verwarmings- of motorbrandstof.

2.   2ndien een lidstaat constateert dat andere dan de in lid 1 bedoelde energieproducten zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als verwarmings- of motorbrandstof, dan wel anderszins aanleiding geven tot fraude, ontwijking of misbruik, stelt hij de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Deze bepaling geldt ook voor elektriciteit. De Commissie zendt de kennisgeving binnen één maand na ontvangst aan de andere lidstaten toe. Vervolgens wordt volgens de procedure van artikel 27, lid 2, beslist of de betrokken producten moeten vallen onder de bepalingen inzake controles en verkeer van Richtlijn 92/12/EEG.

3.   De lidstaten kunnen uit hoofde van bilaterale overeenkomsten voor sommige of alle in lid 1 bedoelde producten afzien van sommige of alle in Richtlijn 92/12/EEG genoemde controlemaatregelen, voor zover deze producten niet onder de artikelen 7 tot en met 9 vallen. Dergelijke overeenkomsten hebben geen gevolgen voor de lidstaten die er geen partij bij zijn. Al deze bilaterale overeenkomsten worden gemeld aan de Commissie, die de andere lidstaten op de hoogte stelt.

Artikel 21

1.   Naast de algemene bepalingen tot omschrijving van het belastbare feit en de bepalingen van Richtlijn 92/12/EEG die betrekking hebben op de betaling, wordt op energieproducten eveneens belasting verschuldigd wanneer één van de in artikel 2, lid 3, van deze richtlijn genoemde belastbare feiten zich voordoet.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder de term 'productie' in Richtlijn 92/12/EEG, artikel 4 punt c), en artikel 5, lid 1, in voorkomend geval tevens 'winning' verstaan.

3.   Het verbruik van energieproducten binnen een bedrijf dat energieproducten produceert, wordt niet beschouwd als een belastbaar feit waardoor belasting verschuldigd wordt, indien dat verbruik bestaat uit binnen het bedrijf geproduceerde energieproducten. De lidstaten kunnen ook het verbruik van elektriciteit en andere energieproducten die niet binnen een dergelijk bedrijf worden geproduceerd en het verbruik van energieproducten en elektriciteit binnen een bedrijf dat voor het opwekken van elektriciteit te gebruiken brandstoffen produceert, niet als een belastbaar feit behandelen. Verbruik voor doeleinden die geen verband houden met die productie en met name voor de voortbeweging van motorvoertuigen, wordt beschouwd als een belastbaar feit waardoor belasting verschuldigd wordt.

4.   De lidstaten kunnen ook bepalen dat op energieproducten en elektriciteit belasting verschuldigd wordt, wanneer wordt aangetoond dat aan een voorwaarde betreffende het eindverbruik die in de nationale regeling is gesteld voor de toepassing van een verlaagd belastingniveau of het verlenen van vrijstelling, niet of niet langer wordt voldaan.

5.   Voor de toepassing van de artikelen 5 en 6 van Richtlijn 92/12/EEG worden elektriciteit en aardgas aan belasting onderworpen en wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip van levering door de distributeur of herdistributeur. Wanneer de levering tot verbruik plaatsvindt in een lidstaat waar de distributeur of herdistributeur niet is gevestigd, wordt de belasting van de lidstaten van levering verschuldigd door een bedrijf dat op het tijdstip van levering in de lidstaat van levering geregistreerd moet zijn. De belasting wordt in alle gevallen geheven en geïnd volgens de procedure van iedere lidstaat.

Niettegenstaande de eerste alinea hebben lidstaten het recht het belastbare feit vast te stellen ingeval er geen verbinding is tussen hun gaspijpleidingen en die van andere lidstaten.

Een entiteit die voor eigen gebruik elektriciteit produceert, wordt beschouwd als distributeur. Niettegenstaande artikel 14, lid 1, punt a), kunnen de lidstaten kleine elektriciteitsproducenten vrijstelling verlenen mits zij belasting heffen op de voor de productie van die elektriciteit gebruikte energieproducten.

Voor de toepassing van de artikelen 5 en 6 van Richtlijn 92/12/EEG worden kolen, cokes en bruinkool aan belasting onderworpen en wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip van levering door bedrijven die door de betrokken autoriteiten voor dat doel zijn geregistreerd. Die autoriteiten kunnen de producent, de handelaar, de importeur of een fiscaal vertegenwoordiger toestaan in de plaats te treden van het geregistreerde bedrijf voor de op haar rustende belastingverplichtingen. De belasting wordt geheven en geïnd volgens de procedure van iedere lidstaat.

6.   Als productie van energieproducten hoeven de lidstaten niet te beschouwen:

a)

handelingen waarbij kleine hoeveelheden energieproduct als bijproduct worden verkregen;

b)

handelingen waardoor de gebruiker van een energieproduct hergebruik daarvan in zijn eigen onderneming mogelijk maakt, mits de op dat product reeds betaalde belasting niet lager is dan de belasting die verschuldigd zou zijn indien het hergebruikte energieproduct opnieuw aan belasting werd onderworpen;

c)

een handeling die bestaat in het mengen, buiten een productiebedrijf of een belastingentrepot, van energieproducten met andere energieproducten of andere stoffen, mits:

i)

tevoren op de bestanddelen belasting is betaald; en

ii)

het betaalde bedrag niet lager is dan het bedrag aan belasting dat op het mengsel verschuldigd ware.

De onder i) bedoelde voorwaarde is niet van toepassing wanneer het mengsel voor een specifiek gebruik is vrijgesteld.

Artikel 22

Bij wijziging van één of meer belastingniveaus kunnen reeds tot verbruik uitgeslagen voorraden energieproducten aan een belastingverhoging of -verlaging worden onderworpen.

Artikel 23

Voor verontreinigde of bij toeval vermengde energieproducten die ter verwerking in een belastingentrepot worden aangeboden, kunnen de lidstaten reeds voldane belastingbedragen teruggeven.

Artikel 24

1.   De in een lidstaat tot verbruik uitgeslagen energieproducten die zich bevinden in de normale reservoirs van bedrijfsvoertuigen en bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof voor deze voertuigen, of die zich bevinden in bijzondere containers en bestemd zijn om te worden gebruikt voor de werking, tijdens het vervoer, van systemen waarmee deze containers zijn uitgerust, worden niet in een andere lidstaat belast.

2.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder

 

„normale reservoirs”:

de door de fabrikant blijvend in of aan alle voertuigen van hetzelfde type als het betrokken voertuig aangebrachte reservoirs, waarvan de blijvende inrichting het rechtstreeks verbruik van brandstof mogelijk maakt, zowel voor de voortbeweging van het voertuig als, in voorkomend geval, de werking van koelsystemen en andere systemen tijdens het vervoer. Als normale reservoirs gelden ook gasreservoirs die zijn aangepast voor gebruik in voertuigen en die het rechtstreeks verbruik van gas als brandstof mogelijk maken, alsmede de reservoirs die zijn aangesloten op andere systemen waarmee die voertuigen eventueel zijn uitgerust;

de door de fabrikant blijvend in of aan alle containers van hetzelfde type als de betrokken container aangebrachte reservoirs, waarvan de blijvende inrichting het rechtstreeks verbruik van brandstof mogelijk maakt voor de werking tijdens het vervoer van koelsystemen en andere systemen waarmee containers voor speciale doeleinden zijn uitgerust.

 

Onder „container voor speciale doeleinden” wordt verstaan elke container die is uitgerust met aangepaste koelsystemen, systemen voor zuurstoftoevoer, thermische isolatiesystemen of andere systemen.

Artikel 25

1.   Op 1 januari van elk jaar en na elke wijziging van de nationale wetgeving stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de belastingniveaus die zij toepassen op de in artikel 2 genoemde producten.

2.   Indien de door de lidstaten toegepaste belastingniveaus zijn uitgedrukt in andere meeteenheden dan die welke in de artikelen 7 tot en met 10 voor elk product nader worden omschreven, delen de lidstaten ook de overeenkomstige belastingniveaus na omrekening in deze eenheden mee.

Artikel 26

1.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de maatregelen die zij uit hoofde van artikel 5, artikel 14, lid 2, en de artikelen 15 en 17 hebben genomen.

2.   Maatregelen als belastingvrijstelling, -verlaging, -differentiatie en -teruggaaf in de zin van deze richtlijn kunnen staatssteun inhouden en moeten in dat geval uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie worden aangemeld.

Het verstrekken van informatie aan de Commissie op basis van deze richtlijn ontslaat de lidstaten niet van de meldingsplicht uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het Verdrag.

3.   De verplichting om de Commissie uit hoofde van lid 1 in kennis te stellen van de uit hoofde van artikel 5 genomen maatregelen, ontslaat de lidstaten niet van hun meldingsverplichtingen uit hoofde van Richtlijn 83/189/EEG.

Artikel 27

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 24, lid 1, van Richtlijn 92/12/EEG ingestelde Accijnscomité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bepaalde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 28

1.   De lidstaten dienen vóór 31 december 2003 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.   Zij passen deze bepalingen toe met ingang van 1 januari 2004, met uitzondering van de bepalingen in artikel 16 en in artikel 18, lid 1, die de lidstaten met ingang van 1 januari 2003 kunnen toepassen.

3.   Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

4.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 29

De Raad bestudeert de in deze richtlijn vastgestelde vrijstellingen, verlagingen en minimumbelastingniveaus op gezette tijden aan de hand van een verslag en, in voorkomend geval, een voorstel van de Commissie, en stelt na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen de nodige maatregelen vast. In het verslag van de Commissie en bij de beraadslaging in de Raad wordt rekening gehouden met de goede werking van de interne markt, de reële waarde van de minimumbelastingniveaus en de bredere doelstellingen van het Verdrag.

Artikel 30

Niettegenstaande artikel 28, lid 2, worden de Richtlijnen 92/81/EEG en 92/82/EEG met ingang van 31 december 2003 ingetrokken.

Artikel 31

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 32

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 27 oktober 2003.

Voor de Raad

De voorzitter

A. MATTEOLI


(1)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 12. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/74/EG (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 46).

(2)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 19. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 94/74/EG.

(3)  PB L 76 van 23.3.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/47/EG (PB L 193 van 29.7.2000, blz. 73).

(4)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 21.

(5)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(6)  PB L 293 van 24.10.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 29/2002 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2002, blz. 3).

(7)  PB L 279 van 23.10.2001, blz. 1.

(8)  PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1.


BIJLAGE I

A. —   Minimumbelastingniveaus voor motorbrandstoffen

 

1 januari 2004

1 januari 2010;

Gelode benzine

(euro per 1 000 l)

GN-codes 2710 11 31, 2710 11 51 en 2710 11 59

421

421

Loodvrije benzine

(euro per 1 000 l)

GN-codes 2710 11 31, 2710 11 41, 2710 11 45 en 2710 11 49

359

359

Gasolie

(euro per 1 000 l)

GN-codes 2710 19 41 tot en met 2710 19 49

302

330

Kerosine

(euro per 1 000 l)

GN-codes 2710 19 21 en 2710 19 25

302

330

LPG

(euro per 1 000 kg)

GN-codes 2711 12 11 tot en met 2711 19 00

125

125

Aardgas

(euro per gigajoule bovenste verbrandingswaarde)

GN-code 2711 11 00 en 2711 21 00

2,6

2,6

B. —   Minimumbelastingniveaus voor motorbrandstoffen gebruikt voor de in artikel 8, lid 2, genoemde doeleinden

Gasolie

(euro per 1 000 l)

GN-codes 2710 19 41 tot en met 2710 19 49

21

Kerosine

(euro per 1 000 l)

GN-codes 2710 19 21 en 2710 19 25

21

LPG

(euro per 1 000 kg)

GN-codes 2711 12 11 tot en met 2711 19 00

41

Aardgas

(euro per gigajoule bovenste verbrandingswaarde)

GN-code 2711 11 00 en 2711 21 00

0,3

C. —   Minimumbelastingniveaus voor verwarmingsbrandstoffen en elektriciteit

 

Zakelijk gebruik

niet-zakelijk gebruik

Gasolie

(euro per 1 000 l)

GN-codes 2710 19 41 tot en met 2710 19 49

21

21

Zware stookolie

(euro per 1 000 kg)

GN-codes 2710 19 61 tot en met 2710 19 69

15

15

Kerosine

(euro per 1 000 l)

GN-codes 2710 19 21 en 2710 19 25

0

0

LPG

(euro per 1 000 kg)

GN-codes 2711 12 11 tot en met 2711 19 00

0

0

Aardgas

(euro per gigajoule bovenste verbrandingswaarde)

GN-code 2711 11 00 en 2711 21 00

0,15

0,3

Kolen en cokes

(euro per gigajoule)

GN-codes 2701, 2702 en 2704

0,15

0,3

Elektriciteit

(euro per MWh)

GN-code 2716

0,5

1,0


BIJLAGE II

Verlaagde belastingniveaus en belastingvrijstellingen bedoeld in artikel 18, lid 1

1.   BELGIË:

voor vloeibaar petroleumgas (LPG), aardgas en methaan;

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b);

voor de particuliere pleziervaart;

voor een verlaagd belastingniveau voor zware stookolie om het gebruik van milieuvriendelijker brandstoffen aan te moedigen; een dergelijke verlaging wordt specifiek gekoppeld aan het zwavelgehalte, en het verlaagde belastingniveau mag in geen geval onder de 6,5 EUR per ton liggen;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven;

voor de toepassing van een gedifferentieerd belastingniveau op ongelode benzine met een laag zwavelgehalte (50 ppm) en een laag aromaatgehalte (35 %);

voor de toepassing van een gedifferentieerd belastingniveau op laagzwavelige dieselolie (50 ppm).

2.   DENEMARKEN:

voor de toepassing van een gedifferentieerd accijnstarief, van 1 februari 2002 tot en met 31 januari 2008, op zware stookolie en huisbrandolie die worden gebruikt door ondernemingen die veel energie verbruiken voor verwarming en warmwaterproductie. Het toegestane accijnsverschil bedraagt ten hoogste 0,0095 EUR per kg voor zware stookolie en 0,008 EUR per liter voor huisbrandolie. De accijnsverlagingen moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze richtlijn, met name de minimumtarieven;

voor een verlaagd accijnstarief voor diesel om het gebruik van milieuvriendelijker brandstoffen aan te moedigen, op voorwaarde dat dergelijke stimulansen onderworpen zijn aan welbepaalde technische kenmerken, zoals densiteit, zwavelgehalte, distillatiepunt en cetaangetal, en op voorwaarde dat deze tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven naargelang de benzine verkocht wordt in benzinestations die zijn uitgerust met een terugvloeisysteem voor benzinedampen dan wel in de overige benzinestations, op voorwaarde dat deze gedifferentieerde accijnstarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de minimumaccijnstarieven;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven voor benzine, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in de artikel 7 bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven voor gasolie, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in artikel 7 van deze richtlijn bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor gedeeltelijke teruggave aan de commerciële sector, op voorwaarde dat de heffingen in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht en het bedrag van de betaalde en niet teruggegeven heffingen nooit onder de in de Gemeenschapswetgeving vastgestelde minimumtarieven van de accijnzen of controleretributies op minerale oliën ligt;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b), van deze richtlijn;

voor de toepassing van een accijnsverlaging van maximaal 0,03 Deense kroon per liter op benzine die wordt verkocht door tankstations die aan strengere installatie- en exploitatienormen ter beperking van de insijpeling van methyl-tertiair-butylether in het grondwater voldoen, op voorwaarde dat deze gedifferentieerde accijnstarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de minimumaccijnstarieven.

3.   DUITSLAND:

voor de toepassing van een gedifferentieerd accijnstarief, van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005, voor brandstof met een zwavelgehalte van meer dan 10 ppm;

voor het gebruik van koolwaterstofrestgassen als brandstof voor verwarming;

voor de toepassing van een gedifferentieerd accijnstarief voor minerale oliën die worden gebruikt als brandstof voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar vervoer, op voorwaarde dat een en ander in overeenstemming is met de verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 92/82/EEG;

voor monsters van minerale oliën die bestemd zijn voor onderzoek, productietests of andere wetenschappelijke doeleinden;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven voor brandstoffen voor verwarming die worden gebruikt door ondernemingen in de be- en verwerkende industrie, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

4.   GRIEKENLAND:

voor gebruik door de nationale strijdkrachten;

voor vrijstelling van de accijns op minerale oliën die als motorbrandstof worden gebruikt voor de officiële voertuigen van het kabinet van de president en van de rijkspolitie;

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor naar milieucategorie gedifferentieerde accijnstarieven voor ongelode benzine, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in artikel 7 van deze richtlijn bedoelde minimumaccijnstarieven;

voor vloeibaar petroleumgas (LPG) en methaan die voor industriële doeleinden worden gebruikt.

5.   SPANJE:

voor vloeibaar petroleumgas (LPG) dat wordt gebruikt als motorbrandstof voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor vloeibaar petroleumgas dat als motorbrandstof in taxi's wordt gebruikt;

voor naar milieucategorie gedifferentieerde accijnstarieven voor ongelode benzine, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in artikel 7 van deze richtlijn bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

6.   FRANKRIJK:

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven op diesel die wordt gebruikt in bedrijfsvoertuigen, tot 1 januari 2005, die vanaf 1 maart 2003 niet lager mogen zijn dan 380 EUR per 1 000 l;

in het kader van bepaalde beleidsmaatregelen ter ondersteuning van regio's die te maken hebben met ontvolking;

voor verbruik op het eiland Corsica, op voorwaarde dat de verlaagde accijnstarieven nooit onder de in de Gemeenschapswetgeving vastgestelde minimumtarieven voor minerale oliën liggen;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven voor een nieuwe brandstof, bestaande uit een emulsie van water/antivries en diesel, die gestabiliseerd wordt door oppervlakte-actieve stoffen, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de minimumaccijnstarieven;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven voor ongelode superbenzine die een additief op basis van kalium bevat dat de kleppen beter tegen corrosie beschermt (dan wel een ander additief dat een brandstof van vergelijkbare kwaliteit oplevert);

voor motorbrandstof die in taxi's wordt gebruikt, binnen de grenzen van een jaarlijks quotum;

voor vrijstelling van de accijns op gas dat wordt gebruikt als motorbrandstof voor voertuigen voor het openbaar vervoer, binnen de grenzen van een jaarlijks quotum;

voor vrijstelling van de accijns op gas dat wordt gebruikt als motorbrandstof voor vuilniswagens;

voor een verlaagd accijnstarief voor zware stookolie om het gebruik van milieuvriendelijker brandstoffen aan te moedigen; deze verlaging wordt specifiek gekoppeld aan het zwavelgehalte en de accijns mag niet lager zijn dan het minimumbelastingtarief voor zware stookolie dat in de Gemeenschapswetgeving is vastgesteld;

voor vrijstelling van de accijns op zware stookolie die wordt gebruikt als brandstof bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b);

voor de verkoop van benzine voor pleziervaartuigen in de havens van Corsica;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer tot en met 31 december 2005;

voor het verlenen van vergunningen waarmee een gedifferentieerde accijns kan worden toegepast op het mengsel van „benzine/derivaten van ethylalcohol waarvan het alcoholbestanddeel van agrarische oorsprong is (DEAs)” en op het mengsel van „gasolie/methylesters van plantaardige oliën (MEPO's)”. Om in aanmerking te komen voor een accijnsverlaging op de mengsels waaraan MEPO's en DEA's zijn toegevoegd die in de zin van deze richtlijn als motorbrandstof worden gebruikt, moeten de betrokken productie-units van biobrandstoffen uiterlijk op 31 december 2003 een vergunning van de Franse autoriteiten krijgen. Deze niet-vernieuwbare vergunningen zijn geldig voor een periode van maximaal zes jaar, te rekenen vanaf de datum van afgifte van de vergunning. De toegestane verlaging kan blijven gelden na 31 december 2003 tot op de datum waarop de vergunning vervalt. De accijnsverlagingen bedragen niet meer dan 35,06 EUR/hl of 396,64 EUR/ton voor de MEPO's en 50,23 EUR/hl of 297,35 EUR/ton voor de DEA's die aan de genoemde mengsels worden toegevoegd. De accijnsverlagingen worden aan de ontwikkeling van de grondstofprijzen op de markt gekoppeld, teneinde te vermijden dat zij tot een overcompensatie van de extra kosten voor de productie van biobrandstoffen zouden leiden. Deze beschikking is van toepassing vanaf 1 november 1997. Zij loopt af op 31 december 2003;

voor het verlenen van vergunningen waarmee een gedifferentieerde accijns kan worden toegepast op het mengsel van „huisbrandolie/methylesters van plantaardige oliën”. Om in aanmerking te komen voor een accijnsverlaging op de mengsels waaraan methylesters van plantaardige oliën zijn toegevoegd en die in de zin van deze richtlijn als verwarmingsbrandstof worden gebruikt, moeten de betrokken productie-units van biobrandstoffen uiterlijk op 31 december 2003 een vergunning van de Franse autoriteiten krijgen. Deze niet-vernieuwbare vergunningen zijn geldig voor een periode van maximaal zes jaar, te rekenen vanaf de datum van afgifte van de vergunning. De toegestane verlaging kan blijven gelden na 31 december 2003 tot op de datum waarop de vergunning vervalt, zonder dat deze kan worden vernieuwd. De accijnsverlagingen bedragen niet meer dan 35,06 EUR/hl of 396,64 EUR/ton voor de methylesters van plantaardige oliën die aan de genoemde mengsels worden toegevoegd. De accijnsverlagingen worden aan de ontwikkeling van de grondstofprijzen op de markt gekoppeld, teneinde te vermijden dat zij tot een overcompensatie van de extra kosten voor de productie van biobrandstoffen zouden leiden. Deze beschikking is van toepassing vanaf 1 november 1997. Zij loopt af op 31 december 2003;

7.   IERLAND:

voor vloeibaar petroleumgas (LPG), aardgas en methaan die worden gebruikt als motorbrandstof;

voor motorvoertuigen die door gehandicapten worden gebruikt;

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor naar milieucategorie gedifferentieerde accijnstarieven voor ongelode benzine, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in artikel 7 van deze richtlijn bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor de toepassing van een gedifferentieerd accijnstarief op laagzwavelige dieselolie;

voor de productie van aluminiumoxide in Shannon;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b);

voor de particuliere pleziervaart;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

8.   ITALIË:

voor gedifferentieerde accijnstarieven op als brandstof gebruikte mengsels met een biodieselgehalte van 5 % of 25 %, tot en met 30 juni 2004. De accijnsverlaging mag niet hoger zijn dan het accijnsbedrag dat verschuldigd zou zijn voor het volume aan biobrandstoffen dat in de door belastingverlaging begunstigde producten aanwezig is. De accijnsverlagingen moeten jaarlijks aan de ontwikkeling van de grondstoffenprijzen worden aangepast, om overcompensatie van de meerkosten voor de vervaardiging van biobrandstoffen te vermijden;

voor een verlaagd accijnstarief op diesel die door ondernemers van het wegvervoer wordt gebruikt, tot 1 januari 2005, dat vanaf 1 januari 2004 niet lager mag zijn dan 370 EUR per 1 000 l;

voor koolwaterstofrestgassen die als brandstof worden gebruikt;

voor een verlaagd accijnstarief op water/dieselemulsies en water/zware stookolie-emulsies van 1 oktober 2000 tot en met 31 december 2005 mits het verlaagde tarief in overeenstemming is met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de minimumaccijnstarieven;

voor methaan dat als brandstof in motorvoertuigen wordt gebruikt;

voor gebruik door de nationale strijdkrachten;

voor gebruik in ziekenwagens;

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor brandstof die in taxi's wordt gebruikt;

voor een verlaagd accijnstarief dat in bepaalde geografisch bijzonder benadeelde gebieden wordt toegepast op huisbrandolie en vloeibaar petroleumgas voor verwarming, die via netwerken in die gebieden worden verkocht, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de minimumaccijnstarieven;

voor het verbruik in de regio's Val d'Aosta en Gorizia;

voor een verlaagd accijnstarief voor benzine die wordt gebruikt op het grondgebied van Friuli-Venezia Giulia, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de minimumbelastingniveaus;

voor een verlaagd accijnstarief voor minerale oliën die worden gebruikt in de regio's Udine en Triëste, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn;

voor vrijstelling van de accijns op minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide op Sardinië;

voor een verlaagd accijnstarief voor stookolie voor de productie van stoom, en voor gasolie die wordt gebruikt in ovens voor het drogen en „activeren” van moleculaire zeven in Calabrië, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b);

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

9.   LUXEMBURG:

voor vloeibaar petroleumgas (LPG), aardgas en methaan;

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor een verlaagd accijnstarief voor zware stookolie om het gebruik van milieuvriendelijker brandstoffen aan te moedigen; een dergelijke verlaging wordt specifiek gekoppeld aan het zwavelgehalte, en het verlaagde tarief mag in geen geval onder de 6,5 EUR per ton liggen;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

10.   NEDERLAND:

voor vloeibaar petroleumgas (LPG), aardgas en methaan;

voor monsters van minerale oliën die bestemd zijn voor onderzoek, productietests of andere wetenschappelijke doeleinden;

voor gebruik door de nationale strijdkrachten;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven voor vloeibaar petroleumgas (LPG) dat wordt gebruikt als motorbrandstof voor voertuigen voor het openbaar vervoer;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven voor vloeibaar petroleumgas (LPG) dat wordt gebruikt als motorbrandstof voor vuilniswagens, kolkenzuigers en straatveegwagens;

voor een gedifferentieerd accijnstarief op laagzwavelige dieselolie (50 ppm) tot en met 31 december 2004;

voor een gedifferentieerd accijnstarief op laagzwavelige benzine (50 ppm) tot en met 31 december 2004.

11.   OOSTENRIJK:

voor aardgas en methaan;

voor vloeibaar petroleumgas (LPG) dat wordt gebruikt als motorbrandstof voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

12.   PORTUGAL:

voor de toepassing van naar milieucategorie gedifferentieerde accijnstarieven voor ongelode benzine, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen die zijn vastgesteld bij deze richtlijn, met name de in artikel 7 bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor vrijstelling van de accijns op vloeibaar petroleumgas (LPG), aardgas en methaan die worden gebruikt als motorbrandstof voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor een verlaagd accijnstarief voor stookolie die wordt verbruikt in de autonome regio Madeira, op voorwaarde dat deze verlaging niet verder gaat dan de extra kosten die het vervoer van de stookolie naar die regio met zich brengt;

voor een verlaagd accijnstarief voor zware stookolie om het gebruik van milieuvriendelijker brandstoffen aan te moedigen; deze verlaging wordt specifiek gekoppeld aan het zwavelgehalte en de accijns mag niet lager zijn dan het minimumbelastingtarief voor zware stookolie dat in de Gemeenschapswetgeving is vastgesteld;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b);

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

13.   FINLAND:

voor aardgas dat wordt gebruikt als brandstof;

voor vrijstelling van de accijns op methaan en vloeibaar petroleumgas (LPG) voor alle doeleinden;

voor verlaagde accijnstarieven voor diesel en stookolie, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in de artikelen 7, 8 en 9 bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor verlaging van de accijnstarieven voor gelode en ongelode „reformulated” benzine, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in artikel 7 bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b);

voor de particuliere pleziervaart;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

14.   ZWEDEN:

voor een verlaging van de accijns op diesel naargelang de milieucategorie;

voor de toepassing van naar milieucategorie gedifferentieerde belastingtarieven voor ongelode benzine, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen, met name de minimumaccijnstarieven;

voor de toepassing, tot en met 30 juni 2008, van een gedifferentieerd tarief voor zijn energieheffing op alkylaatbenzine voor tweetaktmotoren, op voorwaarde dat het totale toepasselijke accijnstarief in overeenstemming is met de bepalingen van deze richtlijn;

voor vrijstelling van de accijns op biologisch vervaardigd methaan en andere restgassen;

voor een verlaagd accijnstarief voor minerale oliën die voor industriële doeleinden worden gebruikt, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn;

voor een verlaagd accijnstarief voor minerale oliën die voor industriële doeleinden worden gebruikt door gelijktijdige toepassing van een onder het standaardtarief liggend tarief en een verlaagd tarief voor energie-intensieve ondernemingen, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn en de concurrentie niet verstoren;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b).

15.   VERENIGD KONINKRIJK:

voor de toepassing van een gedifferentieerde accijnstarief op motorbrandstof die biodiesel bevat en op als zuivere motorbrandstof gebruikte biodiesel, tot 31 maart 2007. De communautaire minimumtarieven moeten in acht worden genomen en er mag geen overcompensatie in verband met de extra kosten voor de productie van biobrandstoffen plaatsvinden;

voor vloeibaar petroleumgas (LPG), aardgas en methaan die worden gebruikt als motorbrandstof;

voor een verlaging van de accijns op diesel om het gebruik van milieuvriendelijker brandstof aan te moedigen;

voor de toepassing van naar milieucategorie gedifferentieerde accijnstarieven voor ongelode benzine, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in artikel 7 bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor gedifferentieerde accijnstarieven voor water-dieselemulsies, op voorwaarde dat deze gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de minimumaccijnstarieven;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b);

voor de particuliere pleziervaart;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.