32002L0077

Richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 249 van 17/09/2002 blz. 0021 - 0026


Richtlijn 2002/77/EG van de Commissie

van 16 september 2002

betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 86, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten(1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/64/EG(2), is enkele malen in aanzienlijke mate gewijzigd. Aangezien er nog verdere wijzigingen nodig zijn, moet deze richtlijn in het belang van de duidelijkheid worden herzien.

(2) Artikel 86 van het Verdrag vertrouwt de Commissie de taak toe van toezicht op de naleving door de lidstaten van hun verplichtingen uit hoofde van het Gemeenschapsrecht ten aanzien van de openbare bedrijven en de ondernemingen die bijzondere of uitsluitende rechten genieten. Op grond van artikel 86, lid 3, kan de Commissie de uit dit artikel voortvloeiende verplichtingen nader omschrijven en verduidelijken en in dat verband de voorwaarden vaststellen die nodig zijn om de Commissie in staat te stellen daadwerkelijk de haar bij die bepaling opgedragen toezichthoudende taak te vervullen.

(3) In Richtlijn 90/388/EEG werd bepaald dat de lidstaten bijzondere en uitsluitende rechten moesten afschaffen, oorspronkelijk voor het aanbod van andere diensten dan spraaktelefoniediensten, satellietdiensten en de mobiele radiotelefonie; vervolgens werd de volledige mededinging op de markten voor telecommunicatie geleidelijk ingevoerd.

(4) Een aantal andere richtlijnen op dit gebied, waarmee hoofdzakelijk de totstandbrenging van de interne markt voor telecommunicatiediensten door middel van de tenuitvoerlegging van open network provision en het verstrekken van universele diensten in een open en door concurrentie gekenmerkte marktomgeving wordt beoogd, is overeenkomstig artikel 95 van het EG-Verdrag eveneens door het Europees Parlement en de Raad vastgesteld. Die richtlijnen dienen met ingang van 25 juli 2003 te worden ingetrokken, wanneer het nieuwe regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten wordt toegepast.

(5) Het nieuwe regelgevingskader voor elektronische telecommunicatie bestaat uit één algemene richtlijn, Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn)(3) en vier specifieke richtlijnen: Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn)(4), Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn)(5), Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (universele-dienstrichtlijn)(6) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie)(7).

(6) In het licht van de ontwikkelingen waarmee het liberaliseringsproces gepaard is gegaan en de geleidelijke openstelling van de telecommunicatiemarkt in Europa sinds 1990, dienen enkele definities die in Richtlijn 90/388/EEG en de wijzigingsbesluiten daarvan waren gebruikt, aangepast te worden aan de jongste technologische ontwikkelingen op telecommunicatiegebied, of vervangen te worden om rekening te houden met de convergentie die de afgelopen jaren bepalend is geweest voor de sectoren informatietechnologie, media en telecommunicatie. De formulering van een aantal bepalingen moet, waar mogelijk, worden verduidelijkt om de toepassing ervan te vergemakkelijken en hierbij moet, wanneer zulks dienstig is, rekening worden gehouden met de relevante richtlijnen die overeenkomstig artikel 95 van het Verdrag zijn vastgesteld en de ervaring die met de tenuitvoerlegging van Richtlijn 90/388/EEG, zoals gewijzigd, is opgedaan.

(7) In deze richtlijn wordt verwezen naar "elektronische-communicatiediensten" en "elektronische-communicatienetwerken", waar voorheen de termen "telecommunicatiediensten" en "telecommunicatienetwerken" werden gebruikt. Deze nieuwe definities zijn noodzakelijk in het licht van de convergentie; hiertoe moeten alle elektronische-communicatiediensten en/of -netwerken die het mogelijk maken signalen over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen (d.w.z. vast, draadloos, kabeltelevisie en satellietnetwerken), onder één definitie bijeen worden gebracht. Aldus moeten de transmissie en uitzending van radio- en televisieprogramma's erkend worden als een elektronische-communicatiedienst en moeten netwerken die worden gebruikt voor dergelijke transmissies en uitzendingen eveneens worden erkend als elektronische-communicatienetwerken. Voorts dient duidelijk te worden gemaakt dat de nieuwe definitie van elektronische-communicatienetwerken ook van toepassing is op vezelnetwerken via welke derden, met behulp van hun eigen schakel- of routeringsapparatuur signalen verzenden.

(8) In dit verband zij erop gewezen dat de lidstaten de uitsluitende en bijzondere rechten voor het aanbieden van alle elektronische-communicatienetwerken, en niet alleen voor het aanbieden van elektronische-communicatiediensten, dienen af te schaffen (indien zij dit niet reeds hebben gedaan) en ervoor moeten zorgen dat ondernemingen dergelijke diensten mogen verstrekken, onverminderd de bepalingen van de Richtlijnen 2002/19/EG, 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/22/EG. De definitie van elektronische-communicatienetwerken moet tevens impliceren dat de lidstaten het recht van een exploitant om een kabelnetwerk aan te leggen, uit te breiden en/of aan te bieden niet mogen beperken op grond van het feit dat dit netwerk ook voor de transmissie van radio- en televisieprogramma's zou kunnen worden gebruikt. Met name bijzondere of uitsluitende rechten die leiden tot een beperking van het gebruik van elektronische-communicatienetwerken voor de transmissie en distributie van televisiesignalen, zijn strijdig met artikel 86, lid 1, juncto artikel 43 (recht van vestiging) en/of artikel 82, onder b), van het EG-Verdrag, indien zij een onderneming met een machtspositie in staat stellen tot "het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers". Dit laat echter de specifieke voorschriften die door de lidstaten zijn vastgesteld in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht en, met name, in overeenstemming met Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten(8), gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad(9), welke ten grondslag liggen aan de distributie van audiovisuele programma's voor het grote publiek, onverlet.

(9) Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel behoren de lidstaten het verstrekken van elektronische-communicatiediensten en het opzetten en aanbieden van elektronische-communicatienetwerken niet langer aan een vergunningenstelsel maar aan een algemeen machtigingsstelsel te onderwerpen. Dit is tevens vereist krachtens Richtlijn 2002/20/EG, waarin wordt bepaald dat elektronische-communicatiediensten of -netwerken moeten worden verstrekt op basis van een algemene machtiging en niet op basis van een vergunning. Een benadeelde partij moet het recht hebben tegen een besluit dat hem belet elektronische-communicatiediensten of -netwerken aan te bieden, bij een onafhankelijk orgaan, en uiteindelijk bij een rechterlijke instantie, in beroep te gaan. Het is een basisbeginsel van het Gemeenschapsrecht dat een individu recht heeft op een doeltreffende rechterlijke bescherming telkens wanneer een maatregel van een staat inbreuk maakt op rechten die hem krachtens de bepalingen van een richtlijn zijn toegekend.

(10) Overheden kunnen op het gedrag van overheidsbedrijven, ten gevolge van hetzij de voor de onderneming geldende regels, hetzij de wijze waarop de deelnemingen zijn verdeeld, een overheersende invloed uitoefenen. Daarom moeten, wanneer de lidstaten toezicht houden op verticaal geïntegreerde netwerkexploitanten die netwerken exploiteren die op grond van bijzondere of uitsluitende rechten zijn opgezet, die lidstaten ervoor zorgen dat, om potentiële inbreuken op de concurrentieregels van het Verdrag te voorkomen, die exploitanten - indien zij een machtspositie innemen - niet discrimineren om hun eigen activiteiten te bevoordelen. Daaruit volgt dat de lidstaten alle maatregelen dienen te treffen die noodzakelijk zijn om iedere vorm van discriminatie tussen dit soort verticaal geïntegreerde exploitanten en hun concurrenten te voorkomen.

(11) In deze richtlijn dient ook het beginsel zoals dat in Richtlijn 96/2/EG van de Commissie van 16 januari 1996 tot wijziging van Richtlijn 90/388/EEG met betrekking tot mobiele en persoonlijke communicatie(10) werd vastgelegd, verduidelijkt te worden doordat wordt bepaald dat de lidstaten geen uitsluitende of bijzondere gebruiksrechten voor radiofrequenties behoren toe te kennen en dat de gebruiksrechten voor die frequenties op grond van objectieve, niet-discriminerende en doorzichtige procedures dienen te worden toegewezen. Dit dient alle specifieke criteria en procedures onverlet te laten, die de lidstaten met het oog op doelstellingen van algemeen belang die in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht, hebben vastgesteld voor de toekenning van dergelijke rechten aan verstrekkers van diensten in verband met de inhoud van radio- en televisieprogramma's.

(12) De nationale regelingen overeenkomstig Richtlijn 2002/22/EG, die bestemd zijn om de nettokosten van de universele-dienstverplichtingen te delen moeten op objectieve, doorzichtige en niet-discriminerende criteria gebaseerd zijn en met het beginsel van de evenredigheid en van de minimale verstoring van de markt in overeenstemming zijn. Onder minimale verstoring van de markt moet worden verstaan dat de bijdragen zo moeten worden geïnd dat de financiële gevolgen voor de eindgebruikers zo klein mogelijk zijn, bijvoorbeeld doordat de bijdragen zo veel mogelijk worden gespreid.

(13) Indien de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten waarbij internationale satellietorganisaties in het leven worden geroepen niet verenigbaar zijn met de concurrentieregels van het EG-Verdrag, dienen de lidstaten overeenkomstig artikel 307 van het EG-Verdrag alle passende maatregelen te nemen om aan deze onverenigbaarheden een einde te maken. In onderhavige richtlijn dient deze verplichting verduidelijkt te worden omdat uit hoofde van artikel 3 van Richtlijn 94/46/EG(11) van de lidstaten alleen verlangd werd dat zij "aan de Commissie mededeling doen" van de informatie waarover zij beschikken omtrent dergelijke onverenigbaarheden. Artikel 7 van deze richtlijn dient verduidelijking te verschaffen inzake de verplichting van de lidstaten om alle beperkingen op te heffen die wegens genoemde internationale overeenkomsten nog zouden kunnen gelden.

(14) In onderhavige richtlijn dient de door de Richtlijn 1999/64/EG aan de lidstaten opgelegde verplichting te worden gehandhaafd, dat zij ervoor zorg dragen dat aanbieders van elektronische-communicatienetwerken en openbare telefoondiensten met een machtspositie hun openbare elektronische-communicatienetwerk en kabeltelevisienetwerk als gescheiden juridische entiteiten exploiteren.

(15) Deze richtlijn laat de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, vermelde termijnen om te voldoen aan de voorafgaande richtlijnen, onverlet.

(16) De lidstaten verstrekken de Commissie alle informatie die noodzakelijk is om aan te tonen dat de bestaande nationale omzettingswetgeving rekening houdt met de in onderhavige richtlijn opgenomen verduidelijkingen ten opzichte van de Richtlijnen 90/388/EEG, 94/46/EG, 95/51/EG(12), 96/2/EG, 96/19/EG(13) en 1999/64/EG.

(17) In het licht van het bovenstaande moet Richtlijn 90/388/EG worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. "elektronische-communicatienetwerk": de transmissiesystemen en in voorkomend geval de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen die het mogelijk maken signalen over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen waaronder satellietnetwerken, vaste (circuit- en pakketgeschakelde, met inbegrip van internet) en mobiele terrestrische netwerken, en elektriciteitskabelsystemen, voorzover deze worden gebruikt voor de overbrenging van signalen, netwerken voor radio- en televisieomroep en kabeltelevisienetwerken, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie;

2. "openbaar communicatienetwerk": een elektronische-communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om openbare elektronische-communicatiediensten aan te bieden;

3. "elektronische-communicatiedienst": tegen betaling aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in de overdracht van signalen via elektronische-communicatienetwerken waaronder telecommunicatiediensten en transmissiediensten in netwerken die voor omroep worden gebruikt maar uitgezonderd diensten waarbij met behulp van elektronische-communicatienetwerken en -diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd. Het omvat niet informatiemaatschappijdiensten zoals omschreven in artikel 1 van Richtlijn 98/34/EG, die niet geheel of hoofdzakelijk bestaan in de overdracht van signalen via elektronische-communicatienetwerken;

4. "openbare elektronische-communicatiedienst": een elektronische-communicatiedienst die beschikbaar is voor het publiek;

5. "uitsluitende rechten": rechten die een lidstaat aan één onderneming verleent door middel van een wettelijk, bestuursrechtelijk of administratief instrument, uit hoofde waarvan deze onderneming het recht wordt voorbehouden binnen een bepaald geografisch gebied een elektronische-communicatiedienst aan te bieden of bepaalde elektronische-communicatieactiviteiten te ontplooien;

6. "bijzondere rechten": rechten die een lidstaat aan een beperkt aantal ondernemingen verleent door middel van een wettelijk, bestuursrechtelijk of administratief instrument, waarbij binnen een bepaald geografisch gebied:

a) het aantal ondernemingen, gerechtigd om een elektronische-communicatiedienst te verlenen of een elektronische-communicatiewerkzaamheid uit te oefenen, anders dan op grond van objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria tot twee of meer wordt beperkt, of

b) anders dan op grond van zulke criteria een of meer ondernemingen wettelijk of bestuursrechtelijk worden bevoordeeld, waardoor de mogelijkheden van andere ondernemingen om in hetzelfde geografische gebied en onder in wezen gelijkwaardige omstandigheden dezelfde dienst op het gebied van elektronische communicatie te verstrekken of dezelfde activiteiten op het gebied van elektronische communicatie uit te oefenen, fundamenteel worden beïnvloed;

7. "satellietgrondstationsnetwerk": een configuratie van twee of meer grondstations die via een satelliet samenwerken;

8. "kabeltelevisienetwerk": elke infrastructuur hoofdzakelijk met kabels die op de eerste plaats werd opgezet voor het doorgeven of verspreiden van radio- en televisie-uitzendingen aan het publiek.

Artikel 2

Uitsluitende en bijzondere rechten voor elektronische-communicatienetwerken en elektronische-communicatiediensten

1. De lidstaten kennen geen uitsluitende of bijzondere rechten toe noch handhaven dergelijke rechten voor het aanleggen en/of het beschikbaar stellen van elektronische-communicatienetwerken, of voor het verrichten van openbare elektronische-communicatiediensten.

2. De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat elke onderneming gerechtigd is elektronische-communicatiediensten te verrichten, uit te breiden of elektronische-communicatienetwerken aan te leggen.

3. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat er geen beperkingen worden opgelegd of in stand gehouden ten aanzien van het verrichten van elektronische-communicatiediensten via door de aanbieder van elektronische-communicatiediensten aangelegde netwerken en door derden aangeboden infrastructuren, of door het delen van netwerken, andere voorzieningen en terreinen, onverminderd de bepalingen van de Richtlijnen 2002/19/EG, 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/22/EG.

4. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat een aan een onderneming verleende algemene machtiging voor het aanbieden van elektronische-communicatiediensten of het aanleggen en/of aanbieden van elektronische-communicatienetwerken alsook de hieraan verbonden voorwaarden op objectieve, niet-discriminerende, evenredige en doorzichtige criteria gebaseerd is.

5. Voor ieder besluit dat wordt genomen op basis van de in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2002/20/EG uiteengezette redenen en dat ertoe strekt te verhinderen dat een onderneming elektronische-communicatiediensten of -netwerken aanbiedt, moeten redenen worden opgegeven.

Iedere benadeelde partij moet de mogelijkheid hebben bij een orgaan dat onafhankelijk is van de betrokken partijen, en uiteindelijk bij een rechterlijke instantie, tegen een dergelijk besluit in beroep te gaan.

Artikel 3

Verticaal geïntegreerde overheidsbedrijven

In aanvulling op de vereisten van artikel 2, lid 2, en onverminderd artikel 14 van Richtlijn 2002/21/EG, dienen lidstaten erop toe te zien dat verticaal geïntegreerde overheidsbedrijven die elektronische-communicatienetwerken aanbieden en een machtspositie hebben, hun eigen activiteiten niet bevoordelen.

Artikel 4

Gebruiksrecht voor frequenties

Zonder afbreuk te doen aan de specifieke criteria en procedures zoals goedgekeurd door de lidstaten voor de verlening van machtigingen voor het gebruik van radiofrequenties aan aanbieders van diensten in verband met de inhoud op televisie of radio met het oog op de verwezenlijking van doelstellingen van algemeen belang in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht:

1. verlenen lidstaten geen uitsluitende of bijzondere rechten voor het gebruik van radiofrequenties voor de verstrekking van elektronische-communicatiediensten,

2. dient de toewijzing van radiofrequenties voor elektronische-communicatiediensten te geschieden op basis van objectieve, doorzichtige, niet-discriminerende en evenredige criteria.

Artikel 5

Abonneelijsten

De lidstaten zorgen ervoor, dat alle uitsluitende en/of bijzondere rechten met betrekking tot de totstandbrenging en het verrichten van gidsdiensten op hun grondgebied, hieronder begrepen de publicatie van telefoongidsen en het verrichten van telefooninlichtingendiensten, worden afgeschaft.

Artikel 6

Universele-dienstverplichtingen

1. De nationale regelingen overeenkomstig Richtlijn 2002/22/EG, die bestemd zijn om de nettokosten van de universele-dienstverplichtingen te delen moeten op objectieve, doorzichtige en niet-discriminerende criteria gebaseerd zijn en met het beginsel van de evenredigheid en van de minimale verstoring van de markt in overeenstemming zijn. Met name moet dit, wanneer universele-dienstverplichtingen geheel of gedeeltelijk worden opgelegd aan overheidsbedrijven die elektronische-communicatiediensten aanbieden, in aanmerking worden genomen bij de berekening van iedere bijdrage aan de nettokosten van de universele-dienstverplichtingen.

2. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke regeling van het in lid 1 bedoelde soort.

Artikel 7

Satellieten

1. De lidstaten zorgen ervoor dat alle wettelijke en bestuursrechtelijke verboden en beperkingen op het aanbod van capaciteit van het ruimtesegment aan een exploitant van een satellietgrondstationnetwerk die over een vergunning beschikt, worden afgeschaft en geven op hun grondgebied aan elke aanbieder van capaciteit van het ruimtesegment vergunning om te verifiëren of het satellietgrondstationnetwerk dat in combinatie met het ruimtesegment van de betrokken aanbieder gebruikt zal worden, in overeenstemming is met de openbaar gemaakte voorwaarden voor toegang tot zijn capaciteit van het ruimtesegment.

2. De lidstaten die partij zijn bij verdragen tot oprichting van internationale satellietorganisaties dienen, indien deze verdragen niet verenigbaar zijn met de concurrentievoorschriften van het EG-Verdrag, alle passende maatregelen te treffen om deze onverenigbaarheden op te heffen.

Artikel 8

Kabeltelevisienetten

1. Elke lidstaat draagt ervoor zorg dat geen enkele onderneming die openbare elektronische-communicatienetwerken aanbiedt voor de exploitatie van haar kabeltelevisienet dezelfde juridische eenheid gebruikt als voor haar andere openbare elektronische-communicatienetwerk, wanneer die onderneming:

a) onder zeggenschap staat van die lidstaat of van bijzondere rechten geniet en tevens

b) bij het aanbieden van openbare elektronische-communicatienetwerken en van openbare telefoondiensten op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt een machtspositie inneemt, en

c) uit hoofde van een bijzonder of uitsluitend recht een in hetzelfde geografische gebied ingericht kabeltelevisienet exploiteert.

2. De term "openbare telefoondiensten" wordt als identiek beschouwd aan de in artikel 1 van Richtlijn 1999/64/EG vermelde term "openbare spraaktelefoniediensten".

3. Lidstaten die van oordeel zijn dat er bij het aanbod van infrastructuur en van diensten van het aansluitnet op hun grondgebied voldoende mededinging is, stellen de Commissie daarvan in kennis.

De in kennisstelling behelst een gedetailleerde beschrijving van de marktstructuur. De verstrekte informatie wordt voor elke belanghebbende desgevraagd beschikbaar gesteld, met inachtneming van het gerechtvaardigde belang van ondernemingen bij de bescherming van hun zakengeheimen.

4. De Commissie besluit binnen een redelijke termijn, na de opmerkingen van deze partijen te hebben gehoord, of in de betrokken lidstaat de verplichting tot juridische scheiding kan worden beëindigd.

5. De Commissie evalueert de toepassing van dit artikel uiterlijk op 31 december 2004.

Artikel 9

De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk op 24 juli 2003 de informatie die de Commissie nodig heeft om te bevestigen dat aan de bepalingen van deze richtlijn is voldaan.

Artikel 10

Intrekking

Richtlijn 90/388/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage I, deel A, opgesomde richtlijnen, wordt met ingang van 25 juli 2003 ingetrokken, zonder afbreuk te doen aan de verplichtingen van de lidstaten aangaande de termijnen voor de omzetting zoals bedoeld in bijlage I, deel B.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen worden beschouwd als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn, volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 11

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschap.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 september 2002.

Voor de Commissie

Mario Monti

Lid van de Commissie

(1) PB L 192 van 24.7.1990, blz. 10.

(2) PB L 175 van 10.7.1999, blz. 39.

(3) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.

(4) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21.

(5) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7.

(6) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51.

(7) PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

(8) PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23.

(9) PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60.

(10) PB L 20 van 26.1.1996, blz. 59.

(11) PB L 268 van 19.10.1994, blz. 15.

(12) PB L 256 van 26.10.1995, blz. 49.

(13) PB L 74 van 22.3.1996, blz. 13.

BIJLAGE I

DEEL A

Lijst van in te trekken richtlijnen

Richtlijn 90/388/EEG (PB L 192 van 24.7.1990, blz. 10)

Artikelen 2 en 3 van Richtlijn 94/46/EG (PB L 268 van 19.1.1994, blz. 15)

Richtlijn 95/51/EG (PB L 256 van 26.10.1995, blz. 49)

Richtlijn 96/2/EG (PB L 20 van 26.1.1996, blz. 59)

Richtlijn 96/19/EG (PB L 74 van 22.3.1996, blz. 13)

Richtlijn 1999/64/EG (PB L 175 van 10.7.1999, blz. 39)

DEEL B

Omzettingstermijnen voor bovenvermelde richtlijnen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

Concordantietabel

>RUIMTE VOOR DE TABEL>