32002F0629

2002/629/JBZ: Kaderbesluit van de Raad van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel

Publicatieblad Nr. L 203 van 01/08/2002 blz. 0001 - 0004


Kaderbesluit van de Raad

van 19 juli 2002

inzake bestrijding van mensenhandel

(2002/629/JBZ)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel 29, artikel 31, onder e), en artikel 34, lid 2, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het Actieplan van de Raad en de Commissie over hoe de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd(3), de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15-16 oktober 1999, de conclusies van de Europese Raad van Santa Maria da Feira van 19-20 juni 2000, zoals vermeld in het scorebord, en het Europees Parlement in zijn resolutie van 19 mei 2000 bevatten of roepen op tot wetgevende maatregelen ter bestrijding van mensenhandel, inclusief gemeenschappelijke definities, strafbaarstellingen en straffen.

(2) Gemeenschappelijk optreden 97/154/JBZ van de Raad van 24 februari 1997 ter bestrijding van mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen(4), moet gevolgd worden door verdere wetgevingsmaatregelen in verband met de verschillen in juridische aanpak tussen de lidstaten, die voorts bijdragen tot de totstandkoming van een doeltreffende justitiële samenwerking en samenwerking bij de wetshandhaving ten aanzien van mensenhandel.

(3) Mensenhandel vormt een ernstige schending van de fundamentele mensenrechten en menselijke waardigheid en gaat gepaard met meedogenloze praktijken zoals misbruik en misleiding van kwetsbare personen, alsook gebruik van geweld, bedreigingen, schuldslavernij en dwang.

(4) Het VN-protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad is een beslissende stap naar internationale samenwerking op dit gebied.

(5) Kinderen zijn kwetsbaarder en lopen derhalve een groter gevaar het slachtoffer te worden van mensenhandel.

(6) De belangrijke werkzaamheden van internationale organisaties, in het bijzonder de Verenigde Naties, moeten worden aangevuld met die van de Europese Unie.

(7) Ernstige strafbare feiten op het gebied van mensenhandel moeten niet alleen via individuele maatregelen van de lidstaten maar ook breder worden aangepakt, waarbij de bepaling van de elementen van het strafrecht die alle lidstaten gemeen hebben, met inbegrip van doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen, een essentieel onderdeel is. Overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit beperkt dit kaderbesluit zich tot het minimum dat vereist is om deze doelstellingen op Europees niveau te bereiken en gaat het niet verder dan hiertoe nodig is.

(8) De ten aanzien van de daders in te voeren straffen moeten voldoende streng zijn om mensenhandel op te nemen binnen het toepassingsgebied van instrumenten die reeds zijn goedgekeurd met het oog op de bestrijding van georganiseerde misdaad, zoals Gemeenschappelijk Optreden 98/699/JBZ van de Raad van 3 december 1998 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdaad(5), alsook Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van de Raad van 21 december 1998 inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie in de lidstaten van de Europese Unie(6).

(9) Dit kaderbesluit moet bijdragen tot de bestrijding en de voorkoming van mensenhandel door te fungeren als aanvulling op de op dit gebied aangenomen instrumenten, zoals Gemeenschappelijk Optreden 96/700/JBZ van de Raad van 29 november 1996 tot vaststelling van een stimulerings- en uitwisselingsprogramma voor personen die verantwoordelijk zijn voor acties tegen mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen (STOP)(7), Gemeenschappelijk Optreden 96/748/JBZ van de Raad van 16 december 1996 houdende verruiming van het mandaat dat aan de Europol-Drugseenheid is verstrekt(8), Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (het programma Daphne) (2000 - 2003) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen(9), Gemeenschappelijk Optreden 98/428/JBZ van de Raad van 29 juni 1998 tot oprichting van een Europees justitieel netwerk(10), Gemeenschappelijk Optreden 96/277/JBZ van de Raad van 22 april 1996 inzake een kader voor de uitwisseling van verbindingsmagistraten ter verbetering van de justitiële samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie(11), alsook Gemeenschappelijk Optreden 98/427/JBZ van de Raad van 29 juni 1998 inzake goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken(12).

(10) Gemeenschappelijk Optreden 97/154/JBZ moet niet meer van toepassing zijn op mensenhandel,

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Strafbare feiten op het gebied van mensenhandel met het oog op uitbuiting op arbeidsgebied of seksuele uitbuiting

1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de volgende handelingen strafbaar worden gesteld:

werving, vervoer, overbrenging, huisvesting en daaropvolgende opneming van een persoon, met inbegrip van wisseling of overdracht van de controle over deze persoon, wanneer:

a) gebruik wordt gemaakt van dwang, geweld of bedreiging, met inbegrip van ontvoering, of

b) gebruik wordt gemaakt van misleiding of fraude, of

c) er sprake is van misbruik van machtspositie of van een situatie van kwetsbaarheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere keuze heeft dan zich te laten misbruiken, of

d) geld of voordelen worden gegeven of ontvangen om de instemming te verkrijgen van een persoon die controle heeft over een ander persoon, teneinde

de arbeid of de diensten van deze persoon uit te buiten, met inbegrip van ten minste gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken, of

de prostitutie van anderen te exploiteren, of met het oog op andere vormen van seksuele exploitatie, met inbegrip van pornografie.

2. De instemming van het slachtoffer van mensenhandel met voorgenomen of bestaande uitbuiting doet niet terzake indien een van de in lid 1 genoemde middelen is gebruikt.

3. Indien bij het in lid 1 bedoelde gedrag een kind betrokken is, maakt dit gedrag een strafbaar feit van mensenhandel uit, ook al is geen van de in lid 1 genoemde middelen gebruikt.

4. Voor de toepassing van dit kaderbesluit betekent "kind" elke persoon beneden de leeftijd van 18 jaar.

Artikel 2

Uitlokking, hulp, aanzetting en poging

Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat uitlokking, hulp, aanzetting en poging tot een in artikel 1 vermeld strafbaar feit, strafbaar zijn.

Artikel 3

Sancties

1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een strafbaar feit, zoals bedoeld in de artikelen 1 en 2, wordt bestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties die kunnen leiden tot uitlevering.

2. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een strafbaar feit zoals bedoeld in artikel 1, wordt bestraft met een gevangenisstraf, met een maximum van niet minder dan acht jaar, wanneer het strafbare feit in een van de volgende omstandigheden is gepleegd:

a) het strafbare feit heeft het leven van het slachtoffer opzettelijk of door grove nalatigheid in gevaar gebracht;

b) het strafbare feit is begaan tegen een slachtoffer dat bijzonder kwetsbaar was. Een slachtoffer wordt ten minste als bijzonder kwetsbaar beschouwd wanneer de leeftijd van het slachtoffer lager was dan de seksuele meerderjarigheid volgens de nationale wetgeving en wanneer het strafbare feit is gepleegd teneinde de prostitutie van anderen te exploiteren, of met het oog op andere vormen van sexuele exploitatie, met inbegrip van pornografie;

c) het strafbare feit is begaan met zwaar geweld of heeft het slachtoffer bijzonder ernstige schade toegebracht;

d) het strafbare feit is gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals omschreven in Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ, afgezien van het daarin genoemde sanctieniveau.

Artikel 4

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld voor een strafbaar feit zoals bedoeld in de artikelen 1 en 2 te zijnen voordele gepleegd door een persoon die individueel of als deel van een orgaan van de rechtspersoon optreedt en bij de rechtspersoon een leidende positie heeft, die gebaseerd is op:

a) de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen, of

b) de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

c) de bevoegdheid tot controle bij de rechtspersoon.

2. Naast de in lid 1 bedoelde gevallen, neemt elke lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 1 bedoelde persoon een strafbaar feit zoals bedoeld in de artikelen 1 en 2 kon worden gepleegd ten voordele van die rechtspersoon door een persoon die onder diens gezag staat.

3. De aansprakelijkheid van de rechtspersoon krachtens de leden 1 en 2 sluit strafvervolging tegen natuurlijke personen die daders of uitlokkers van, dan wel medeplichtig zijn aan in de artikelen 1 en 2 bedoelde strafbare feiten, niet uit.

4. In dit kaderbesluit wordt onder rechtspersoon verstaan ieder lichaam dat deze hoedanigheid krachtens het toepasselijke recht bezit, met uitzondering van de staten of andere overheidslichamen in de uitoefening van het openbaar gezag en de publiekrechtelijke internationale organisaties.

Artikel 5

Sancties tegen rechtspersonen

Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om tegen een rechtspersoon die volgens artikel 4 aansprakelijk is gesteld, sancties te kunnen treffen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn; deze sancties omvatten al dan niet strafrechtelijke geldboetes en kunnen andere maatregelen omvatten, zoals:

a) het niet in aanmerking komen voor overheidsvoorzieningen of -steun, of

b) het tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten, of

c) plaatsing onder toezicht van de rechter, of

d) een gerechtelijke maatregel tot liquidatie, of

e) de tijdelijke of permanente sluiting van vestigingen die zijn gebruikt voor het plegen van het strafbare feit.

Artikel 6

Rechtsmacht en vervolging

1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht vast te stellen voor de strafbare feiten zoals bedoeld in de artikelen 1 en 2, wanneer:

a) het strafbare feit geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied is gepleegd, of

b) de dader een eigen onderdaan is, of

c) het strafbare feit is begaan ten voordele van een rechtspersoon die is gevestigd op het grondgebied van die lidstaat.

2. Een lidstaat kan ertoe besluiten al dan niet slechts in specifieke gevallen of omstandigheden de rechtsmachtregels bedoeld in lid 1, onder b) en c), toe te passen indien het strafbare feit buiten zijn grondgebied is gepleegd.

3. Een lidstaat die op grond van de nationale wetgeving eigen onderdanen niet uitlevert, neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht vast te stellen voor de strafbare feiten zoals bedoeld in de artikelen 1 en 2 en deze te vervolgen wanneer deze door eigen onderdanen buiten zijn grondgebied zijn gepleegd.

4. De lidstaten stellen het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie ervan in kennis wanneer zij ertoe besluiten lid 2 toe te passen, in voorkomend geval met vermelding van de specifieke gevallen of omstandigheden waarin het besluit van toepassing is.

Artikel 7

Bescherming van en bijstand aan slachtoffers

1. De lidstaten bepalen dat ten minste in gevallen waarin artikel 6, lid 1, onder a), van toepassing is, voor onderzoeken naar of vervolging van strafbare feiten die onder dit kaderbesluit vallen geen aangifte of klacht van het slachtoffer van het strafbaar feit nodig is.

2. Kinderen die het slachtoffer zijn van een in artikel 1 genoemd strafbaar feit worden aangemerkt als bijzonder kwetsbare slachtoffers in de zin van artikel 2, lid 2, 8, artikel 8, lid 4, en artikel 14, lid 1, van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure(13).

3. Wanneer het slachtoffer een kind is, neemt iedere lidstaat de mogelijke maatregelen om te zorgen voor passende bijstand voor zijn of haar familie. In het bijzonder past iedere lidstaat, wanneer dit passend en mogelijk is, artikel 4 van het kaderbesluit op het betrokken gezin toe.

Artikel 8

Territorialiteit

Dit kaderbesluit is van toepassing op Gibraltar.

Artikel 9

Toepassing van Gemeenschappelijk Optreden 97/154/JBZ

Gemeenschappelijk Optreden 97/154/JBZ is niet meer van toepassing op mensenhandel.

Artikel 10

Tenuitvoerlegging

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om vóór 1 augustus 2004 aan dit kaderbesluit te voldoen.

2. Tegen dezelfde datum zenden de lidstaten het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie de tekst toe van de bepalingen tot omzetting in hun nationaal recht van de verplichtingen die zijn opgelegd op grond van dit kaderbesluit. De Raad beoordeelt uiterlijk op 1 augustus 2005 op basis van een verslag dat is opgesteld op basis van deze informatie en een door de Commissie toegezonden schriftelijk verslag in hoeverre de lidstaten de maatregelen hebben genomen die nodig zijn om aan dit kaderbesluit te voldoen.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2002.

Voor de Raad

De voorzitter

T. Pedersen

(1) PB C 62 E van 27.2.2001, blz. 324.

(2) PB C 35 E van 28.2.2002, blz. 114.

(3) PB C 19 van 23.1.1999, blz. 1.

(4) PB L 63 van 4.3.1997, blz. 2.

(5) PB L 333 van 9.12.1998, blz. 1. Gemeenschappelijk optreden laatstelijk gewijzigd bij Kaderbesluit 2001/500/JBZ (PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1).

(6) PB L 351 van 29.12.1998, blz. 1.

(7) PB L 322 van 12.12.1996, blz. 7.

(8) PB L 342 van 31.12.1996, blz. 4.

(9) PB L 34 van 9.2.2000, blz. 1.

(10) PB L 191 van 7.7.1998, blz. 4.

(11) PB L 105 van 27.4.1996, blz. 1.

(12) PB L 191 van 7.7.1998, blz. 1.

(13) PB L 82 van 22.3.2001, blz. 1.